28 februari 2007

De dans

Ik droomde over dansen. We zaten ergens in een zaal. En ineens begon de dans. Iedereen ging iedereen vragen, alleen ik bleef achter blijkbaar. Dat ik een verslag zat te schrijven had er misschien iets mee te maken, ik weet het niet. Maar na de eerste dans, kwam een jonge vrouw naar me toe met de vraag of ik wilde dansen. En ik zei ja. Vaak ben ik bang dat ik het ritme niet zal vinden als ik met iemand anders dans. Dat allerlei stukken van mijn lijf in de weg zullen zitten. En dat ik dan begin te strompelen. Maar alles ging geweldig. We dansten de hele dans zorgvuldig uit. Ik ging weer zitten, aarzelde nog even of ik niet iets meer had moeten zeggen. Iets als: zullen we nog eens dansen of zo. Maar ja, net op dat moment werd ik wakker.

Ik herinner me nog een verrassingsfeestje van enkele weken geleden. We zaten met een grote groep mensen te wachten op de 70-jarige. En toen begon het feest. De hele avond werd er salsa gedraaid. Er waren enkele koppels die wonderlijk mooi salsa konden dansen. Ik kon mijn ogen niet van hen af houden. Ik vroeg me af hoe onbeschaamd starend je mag kijken naar dansende koppels. Het leek wel te mogen. Het beroerde me tot in mijn tenen.

Ik herinner me de lessen salsa die ik ooit volgde. Hoe je sommige bewegingen moet zoeken ergens in je lichaam. Onze lerares was zelf een Cubaanse. Misschien voelde ik vooral een westers of mannelijk hoofd. Ze ging soms zo snel vooruit, en gaf me niet de kans om de beweging via mijn hoofd naar mijn lichaam te laten gaan. Eerst wilde ik kijken, lang kijken, dan iets in mijn hoofd hebben om het geheim te ontsluieren. Trucjes als tellen in rijtjes, of in bepaalde patronen die je steeds opnieuw doet. Het helpt om heel voorzichtig de dans te onthullen die daar op je ligt te wachten. Buiten of zelfs in je lichaam. Misschien is het een klein beetje vergelijkbaar met hoe je een piano heel voorzichtig leert beheersen. De techniek staat eerst nog tussen jou en de muziek. Daarom moet je al die toonladders spelen. En op een bepaald moment ben je ergens aan een andere kant.

De salsalerares had het denk ik niet met patroontjes geleerd, maar gewoon door op te groeien. Het was organisch in haar lichaam gegroeid. Zonder tussenstap, zonder beelden in haar hoofd, zonder aftelpatroontjes. Zo stelde ik het me altijd toch voor.

Ik herinner me de lessen tango die ik ooit volgde. Ook wonderlijk. Onze lesgevers hadden het zelf ook hier geleerd, waarschijnlijk wel met patroontjes of rijtjes. En daardoor konden ze het anders uitleggen. Ik voelde me minder verloren. Maar over wie zegt dat iets? Heel voorzichtig kon ik tijdens het dansen dromen van hoe het zou zijn aan de andere kant van de techniek. En het was zalig om met zijn tweeën hetzelfde ritme in het zoeken van de dans te voelen.

Niet alle vrouwen zijn natuurlijk even lekker om mee te dansen. Je hand in haar rug, onder haar schouders. Soms klikt die meteen ergens in, soms ook niet. Maar misschien is het moeilijkste onderdeel wel je eigen lichaam wanneer je met een ander danst. In mijn geval: leren leiden zodat het veilig wordt en tegelijk jezelf bijna onzichtbaar maken. Dat was het wat ik zo mooi vond aan die koppels tijdens dat feest. De mannen waren indrukwekkend, maar ik zag alleen de vrouw.

In mijn droom was er geen dansangst. Het leek alsof ik even achter me keek om te zien of daar niet iets of iemand stond te wachten. Maar er was niets, geen enkele reden om niet te dansen. Ze vroeg me om mee te komen, en legde haar rug in mijn handen. Ik wou nog iets zeggen over hoe ik te weinig ervaring had, en nog onvoldoende ontgroeid was aan de danspatronen, en hoe ze wel zou teleurgesteld zijn. Maar de manier waarop ze me aankeek, deed die gedachte onmiddellijk wegvloeien.

Hoe zou het zijn als je in de dans groeit? Niet door het te leren. Niet door de afstand te voelen tot wat je nog niet kunt. Niet door iets te laten passeren langs je hoofd. Maar gewoon zoals je leert ademen. Je zou gewoon aan een ander kunnen vragen om de dans toe te laten.

En waar bevindt de dans zich? Zou de dans iets zijn als de verhalen, die ergens in de lucht hangen? De verhalen worden niet bedacht, ze worden geopend. Ze kunnen ook wachten, ze hoeven niet zo nodig. Ze hebben tijd. Maar als je ze wilt aanraken, dan zijn ze er. De verhalen waren er al voor jij er was, en ze zullen er ook blijven. Je lichaam wordt deel van het verhaal, niet omgekeerd.

Misschien is het met de dans niet anders. Misschien komt ook de dans uit de zee. Misschien hoef je het geheim van de dans nooit te weten. Misschien is het beter zo. Misschien kun je je gewoon laten uitnodigen voor een dans die je denkt niet te kennen.

26 februari 2007

Soms




Er zijn, soms, van die momenten waarop je je vertrouwen in de mensheid verliest. Vrijdagavond was het even zo ver… Die avond zou ik naar een concert gaan in Geel. De terecht gelauwerde pianist Jef Neve had een klassiek programma voorzien, met de beroemde Goldberg Variaties van Bach.

De trein die ik moest nemen, bleek een speciale studententrein richting Neerpelt. Lekker volgestouwd met studenten die blijkbaar net allemaal hun examenuitslagen gekregen hadden. Ik trok me terug in het halletje op de trap met de roman van Claudio Magris, die ik ondertussen dus ook gekocht heb.

Voor speciale animatie werd gezorgd door de conducteur van dienst. Jolig liep hij door de trein. Toen die enkele honderden meters buiten Leuven al meteen weer stil stond, klonk al spoedig zijn stem door de trein: “We worden opgehouden voor een rood verkeerslicht. Er is te veel trafiek op deze lijn. Er is dus met andere woorden sprake van filevorming.” Zalig toch, filevorming op het spoor. Ik vraag me nog altijd af wat het alternatief daarvoor zou kunnen zijn. Treinen rijden volgens mij altijd achter elkaar op hetzelfde spoor, min of meer toch. Maar dat is een andere belangwekkende discussie ongetwijfeld.

Maar het ging dus over het concert. Jef Neve gaf een verdienstelijke uitvoering van het zo bekende stuk van Bach. Het was zeer boeiend om te horen hoe hij, meestal vooraf actief als jazzpianist, doorheen alle variaties bewoog. Het was geen vrije interpretatie, wat me ongetwijfeld zou hebben gestoord. Af en toe permitteerde hij zich een soms subtiele variatie. Maar steeds met veel respect voor het stuk. Het is altijd mooi als de muzikant het stuk niet ondergeschikt maakt aan zichzelf. Op bepaalde momenten had ik wel het gevoel dat het stuk net een klein maatje te groot was voor de pianist.

Na de pauze was er nog een mooi stuk van Beethoven, met viool en cello erbij. Heel mooi gespeeld. Gefascineerd keek ik toe hoe de pianist bij het snel omslaan van de bladzijden van de partituur (die duidelijk al jaren trouwe dienst achter de rug had) een hoek van een blad lostrok. Ik voelde mezelf daar al zitten als pianist, terwijl je dan toch die zin verder moet spelen, want die twee andere muzikanten gaan ook gewoon door: “Shit, had ik toch maar thuis eerst nog die hoek van die bladzijde vastgeplakt…”

De manier hoe Neve aanwezig was, ontroerde me wel. De zaal zette op zich wel niet aan tot een warm innerlijk gevoel, wat het waarschijnlijk moeilijker maakt. Graag wilde ik na de laatste noten en het afsluitend applaus gewoon rustig buiten wandelen, en verder aan de muziek denken. Maar dat was buiten de lokale beleidsverantwoordelijke gerekend…

Terwijl de mensen nog volop aan het klappen waren, sprong hij het podium op. De pianist en de twee andere muzikanten konden bijgevolg ook niets anders dan daar blijven staan. En dat terwijl iedereen onmiddellijk zag dat de man die een speechke dreigde te gaan geven maar 1 bos bloemen bij zich had.

Het liefst was ik diep onder de zetels gekropen van plaatsvervangende schaamte. De manier hoe “onze Jef” hier op een tenenkrullende manier werd bedankt, was gênant. Vooral toen die man begon over de ‘Kempische identiteit’. (Aangezien ik zelf uit de Kempen kom, kan ik me met een licht veilig gevoel ergeren…) Heel pijnlijk allemaal.

Die lokale gezagsdrager heeft eigenlijk voor mij een groot deel van de avond verpest. De Goldberg Variaties spelen is op zich al een enorm risico nemen. Het viel me op terwijl ik luisterde, hoezeer ik wat Neve speelde in mijn hoofd naast de muziek zette zoals ik ze kende. Na enkele minuten kon ik die twee dingen gewoon naast elkaar zetten. Ik kon denken aan de muziek, in abstracte zin, en aan wat de pianist ervan maakte. Met dat gevoel wilde ik graag de avond en de volgende dagen ingaan. En dat had gekund als ik rustig, en met een stil gevoel de zaal uit had kunnen wandelen. Om dan nog even te zwijgen, en pas daarna iets te zeggen, bij voorkeur niet over de muziek die we net gehoord hadden.

Zou er geen wettelijke regeling kunnen komen die dit soort pijnlijke bedankmomenten verbiedt? Soms zou dat toch een erg aantrekkelijk idee kunnen zijn…

Vandaag moest ik wel denken aan een gedicht van Lars Gustafsson “De stilte van de wereld voor Bach”, zoals vertaald door Bernlef. Met die mooie eerste zin: “Er moet een wereld bestaan hebben voor de Triosonate in D, een wereld voor de Partita in a mineur, maar hoe zag die wereld eruit?”

Een muzikant met respect voor de muziek doet je als luisteraar denken aan de muziek. Dat is een vorm van bescheidenheid die ontroert. Net door te gaan zitten zeuren over de bescheidenheid die bij de zogenaamde ‘Kempische identiteit’ zou horen, ontnam de nam met de speech mij iets van de muziek, en daarvoor was ik nochtans wel gekomen. Erg jammer, voor Jef Neve, en voor Bach…

24 februari 2007

De oorlog van de taal

De taal kan soms een slagveld zijn. Of alleszins de plek waar oorlogen worden uitgevochten.

Eerder deze week had ik een zeer boeiend gesprek met enkele mensen van Broederlijk Delen. Ze vertelden over hun vredespelgrimage naar Israël en Palestina. Het was een aangrijpend verhaal over een wereld die soms zo uitzichtloos lijkt. Over een totale polarisering, die leidt tot een gescheiden wereld. Het relaas over die enkele nog bestaande plekken waar Palestijnen en Israëli’s elkaar kunnen ontmoeten, en kunnen praten over hun leven ontroerde me heel erg. Ze zijn er nog, die plaatsen, waar b.v. moeders met elkaar praten over de kinderen die ze verloren, door het geweld van de een of de ander. Maar ze worden steeds schaarser.

In situaties van oorlog, of grote polarisering, is de taal steeds een van de eerste slachtoffers. Het zoeken van nuances, stiltes, of lege plekken wordt stap voor stap opgeschort. De ander mag alleen nog maar een categorie zijn. Stoer doen in je taal geeft jezelf dan misschien even het gevoel van onoverwinnelijkheid, of het neemt je angst weg.

Hetzelfde fenomeen merk je soms ook bij de toeschouwers. Betrokken mensen, die toekijken naar een gebeurtenis ergens in de wereld, vertalen hun gevoelens vaak naar de taal die ze gebruiken. Roepen in de taal lijkt dan zo aantrekkelijk.

Ik moet toegeven dat ik er met de jaren steeds minder goed tegen kan. Soms is het onrecht of de ellende zo groot dat alleen een soort verscheurd zwijgen de juiste houding kan zijn. Niet een zwijgen van toestemming of ontkenning, integendeel. Wel een betrokken zwijgen.

Zo vaak maakte ik het mee. Er gebeurt iets in de wereld, dichtbij of veraf. Je voelt je betrokken, geraakt, kwaad, of verbijsterd. En wat doen we? Een persbericht versturen. Met liefst veel woorden van verontwaardiging. En nog enkele uitroeptekens. En wat hebben we dan gedaan? De geijkte rituelen van de kwaadheid zijn soms te voorspelbaar. Ze stillen de onrust niet, integendeel.

Het is dan te gemakkelijk om te vervallen in de voor de hand liggende frases over zwijgen en toestemmen. Soms lijkt het me beter jezelf bloot te stellen aan de meest naakte emoties en die enkel verscheurd en stotterend uit te drukken. Met heel weinig, of alleszins ‘kleine’ woorden.

Het opbod in stoere taal tussen verschillende groepen die met eenzelfde probleem bezig zijn, is al even vermoeiend. Groep A en groep B voelen zich allebei even betrokken bij een bepaalde situatie ergens in de wereld. Allebei zijn ze in de feiten even machteloos. Allebei kijken ze toe, met te korte armen, en de diepmenselijke drang om iets te doen met wat je diep in je hart zo raakt. Maar omdat ze allebei te ver weg zijn, kunnen ze enkel met elkaar in de clinch gaan. En dat wordt dan een strijd over de taal die ze gebruiken in hun woorden van verontwaardiging. Je doet pas echt iets als je hard roept in je woorden. En wat is het resultaat? Het conflict waarover al de opwinding ontstond, wordt nog eens overgedaan in de taalruimte van de toeschouwers. En wie is dan de winnaar?

Het doet me soms denken aan een zin uit een van mijn favoriete films aller tijden: The Milagro Beanfield War. De vrouwelijke hoofdpersoon, die acties organiseert tegen de komst van een groot recreatiepark, zegt in die film iets als: “Waarom, als we eigenlijk anderen willen raken, eindigen we altijd met elkaar pijn te doen?”

Ik hou van mensen die ook over de moeilijkste, en meest hartverscheurende situaties, kunnen blijven zoeken naar de grijstinten van de taal. Met zachte woorden proberen een heel moeilijke situatie te vatten getuigt van een ander soort integriteit.

Ook vandaag moest ik aan de oorlog in de taal denken. Ik was aanwezig op een zeer boeiend colloquium over ecologische economie, van de denktank Terra Reversa. En daar sprak ook Joan Martínez-Alier, een van de belangrijkste mensen in de wereld van de ecologische economie. Hij heeft erg belangrijk werk verricht op het vlak van ideeën als ‘ecologische schuld’ en het onderzoek naar ‘ecologische conflicten’. Zijn teksten over “the environmentalism of the poor” zijn baanbrekend.

Hij vertelde over hoe een bepaald paradigma op de werkelijkheid kan gelegd worden. Dat geldt zeker voor de klassieke economische visie, waarin alles wordt gereduceerd tot kosten en baten. Hij sprak over een bos ergens in India. Vanuit een klassieke economische visie staat dat bos in de weg. Als het er niet zou zijn, zou de openluchtmijn van bauxiet kunnen uitbreiden. Maar voor de bewoners daar heeft dat bos een heel andere waarde. Het is een plek waar geschiedenis aan vast hangt, waar het levensonderhoud door bepaald kan worden, of die zelfs heilig kan zijn.

Welke keuze je maakt voor dat bos, heeft te maken met macht. En die macht uit zich in de taal. “Wie heeft de macht om de complexiteit te simplifiëren, en één specifieke taal van evaluatie op te leggen aan die werkelijkheid.” Dat zei Martínez-Alier, en die zin blijft in mijn hoofd spelen. Het gaat ook over oorlog…

22 februari 2007

De speelplaats


Ik zag het al nog voor ik het huis uit ging vanmorgen. Het licht. Wonderlijk mooi. Op het perron liet ik een trein vertrekken om even langer naar het licht te kunnen kijken. Het licht maakt wat er altijd is, net even anders. Er is meer van wat er is. De dingen nodigen zichzelf uit om bekeken te worden.

Net voor ik uitstap uit de trein ’s morgens kijk ik altijd even uit het raam naar het kleine schooltje beneden. Als ik wat later vertrek, zitten de kinderen in hun klasjes. Ik zie hen glimmen, met grote ogen rondkijken. Als ik gewoon vroeg vertrek, zie ik hen op de speelplaats. Ze hollen rond en tasten elkaars ruimte en fantasie af. Het blijft wonderlijk hoe een speelplaats meer dan zichzelf is. Je zou zeggen dat het gewoon een stuk ruimte is. Maar met de kinderen erop is het iets anders. Iets dat meer is.

Het is wonderlijk hoe die ene plek beweegt, en hoe het anders kijken is. Eromheen zijn er zoveel andere plekken. De straten met ochtendvermoeide auto’s die zich op gang trekken. De verweerde achterkanten van de oude huizen. Met mensen die zich staan aan te kleden voor het raam, of stil aan een tafel midden in een grote kamer zitten. Lelijke appartementsblokken die niet anders dan hun eigen droefenis kunnen uitstralen. Een kleine oude kerk die iemand ooit heeft achtergelaten in deze omgeving.

En tussen dat alles is er het schooltje. Ik word er elke dag naartoe gezogen. De kinderen zijn daar, alsof alles eromheen er niet is. Alsof het niet geeft wat er nog is. Op die kleine plek is alles mogelijk, ligt de tijd nog helemaal open.

Vanmorgen was ik in de war. De speelplaats was leeg. Het duurde even voor ik het weer besefte: het is vakantie voor de kinderen. Heel even leek het alsof het mooie licht niet voldoende zou zijn om dat warme gevoel in mijn achterhoofd te krijgen dat de dag zo anders doet beginnen. Een klein beetje verweesd voelde ik me, zonder de kinderen.

Het is moeilijk om er iets aan te verhelpen. Om de zoveel tijd, en nu dus ook, overvalt me het gevoel dat ik naar de omgeving kijk, en me afvraag hoe alles eruit zal zien binnen twintig of dertig jaar. Diezelfde omgeving zal dan het decor zijn waarin de kinderen van de speelplaats naar hun werk rijden. Zouden de dingen gewoon doorgaan? Zou op vandaag op vanzelfsprekende wijze steeds morgen volgen, alsof het zo hoort?

Het is zo moeilijk geworden, zeker in deze warme winter, met een lente die haar moment niet heeft afgewacht, om gewoon het ritme van de tijd te vertrouwen. Als alles wat we weten over de klimaatverandering werkelijkheid zal worden, dan zullen de volgende twintig jaar heel anders zijn dan de vorige. Het laat me niet los, en maakt me vaak onrustig. Het is de tijd waarin we leven, die alleen nu en hier kan zijn.

Kijken naar de kinderen, van op een afstand, is een beetje als kijken naar een andere tijd. Het heeft iets van troost. Alsof het ook gewoon dat zou kunnen zijn. Alsof je zou kunnen geloven dat die kleine speelplaats de hele wereld is, vol van dromen.

Het is gemakkelijker de dingen te doen als je weet dat de kinderen gewoon verder spelen daar dichtbij in je hoofd.

20 februari 2007

Nog meer

Mooi toch, hoe een verhaal verder kan lopen. Van een vriendin kreeg ik een interview toegestuurd van de ravissante Anna Luyten met de eerder genoemde Claudio Magris. Uitstekend geschikt om na een lange werkdag op de trein terug naar huis rustig te lezen.

Er was iets bijzonders aan de gang. De wagon was bijna leeg. Naast de deur zat een oude man. Na enkele minuten begon hij heel zachtjes op een viool te spelen. Een ontroerend breekbaar en verlangend geluid. Bij het naar buiten gaan zag ik zijn ogen. Ze leken me de ogen van iemand die veel gezien heeft. Hij keek naar een punt ergens in een verte. Misschien waren de noten uit zijn viool de enige plek waar hij even kon blijven.

In het interview reageert de schrijver op een vraag over het reizen. Blijkbaar komt het vaak voor in zijn werk. Hij verwijst naar de Odyssee in zijn antwoord. En dan komt een mooie zin. “We kunnen maar naar twee plaatsen reizen: naar Ithaka of naar het altijd maar verderop… Ik reis om terug te keren. Vechten tegen moeilijkheden en confrontaties aangaan, is de enige en noodzakelijke manier om terug te keren naar zichzelf. Naar huis gaan, kan alleen langs een pad bezaaid met doornen.”

Die zin zit sinds gisteren in mijn hoofd. Hij raakt iets. Wat is de reis, en wat is thuis? Soms lijkt het alsof sommige mensen vooral erg veel willen reizen, in de fysieke zin van het woord, omdat ze vooral niet willen reizen in hun hoofd. Reizen is moeilijker als je op dezelfde plek blijft. De Odyssee wordt er niet minder om.

Stel je voor dat je op dezelfde plek blijft staan. Je kunt niet bewegen met je lichaam. Je kunt je kleren niet veranderen. Je kunt de omgeving niet veranderen. Wat vergankelijk of al te vaak gezien is, blijft er. Er is geen vluchtweg uit dit hier en nu. En dan ga je reizen, in je hoofd. Dat is een naakter soort reizen. Er is geen ander uitzicht dat je kan afleiden van je reis.

Je moet weggaan om terug te komen. Om te weten wie je bent, moet je vertrekken. En tegelijk mag je je eigen zwaartekracht niet achter je laten. De reis mag geen vlucht zijn waaruit je nooit meer kunt ontsnappen om toch terug te gaan.

In de Odyssee weet je niet hoe lang de terugtocht zal duren. Tijdens de terugtocht is er altijd de verleiding om te verdwalen. Verdwalen in het niet willen weten. Thuiskomen kan alleen door een ander te zijn die toch zichzelf herkent. Het zelf kon er dus alleen zijn in de veronderstelling van het afscheid.

Het woord thuis is een van de moeilijkst te omschrijven begrippen. Een mogelijkheid is iets als: daar waar je ‘ergens’ bent. Soms is ‘nergens’ gemakkelijker herkenbaar dan ‘ergens’. Een andere mogelijkheid is: vrede met jezelf. Dat lijkt een beetje op de volle leegte. Het moment waarop alle strijden gestreden zijn, maar zonder een uitgeputte leegte achteraf. Integendeel een vervulling, die op geen enkele manier bestaat in het ontkennen van een ander, maar aan zichzelf genoeg heeft.

In het interview zegt de auteur dat het thuis voortdurend verandert. “Het ‘thuis’ is de waarde van een persoon die alles blijft omarmen wat betekenis heeft gehad in zijn of haar leven.” Dat is mooi gezegd. “Ik beschouw het leven als een herberg waarin ik ook met mijn verleden een glas moet kunnen drinken.” De waarheid waarin je zou willen leven kan dus alleen in iets van een Odyssee ontstaan.

Er is moed voor nodig om in de herberg recht in de ogen te kijken van je tafelgenoten. Ze zonder enig oordeel te bekijken als zag je ze voor het eerst. En alleen luisteren naar het gesprek zoals het zich aandient. Je moet willen reizen om dat stilstaan aan te kunnen.

Op een of andere manier wilden de auteur in het interview en de man met de viool me iets vertellen. Het had alleen op dat moment en op die plaats kunnen gebeuren. En dat was goed.

18 februari 2007

De zee

Eerder deze week hoorde ik tijdens een mooie literaire avond hoe de schitterende Anna Luyten een boek besprak dat haar nauw aan het hart lag. Ik had de recensie van hetzelfde boek al gelezen in de krant, maar nu was het nog anders. Vertellen over een boek is ook een kunst, dat bleek nog maar eens.

Als ik dit boek nu in de winkel tegenkom, zal ik het anders aanraken. Het is een vast en wekelijks ritueel voor mij. Even binnenwippen in de boekhandel. Gewoon kijken, en dromen. Je kunt bijna verlangen naar hoe het boek dat je ziet in je hoofd zal zijn. Het is natuurlijk ook altijd een wat pijnlijke confrontatie met de tijd die je niet hebt om al die boeken te lezen. Misschien hoort dat ook bij de droom.

Maar wat je wel kunt doen, is even de boeken aanraken. Bijna achteloos, maar trefzeker. Het doet me een beetje denken aan wat ik gisteren in een andere winkel meemaakte. Ik vroeg aan de vrouw in de winkel waar dat bepaalde ding stond dat ik maar niet kon vinden. Ik stond voor de rekken waar het normaal moest zijn, maar zag niets. Ook dat blijft een merkwaardig gevoel: weten dat iets er is, maar het niet zien, nog niet zien. Ze kwam van achter mij, raakte me even aan in mijn middel, en wees met haar andere hand waar het was dat ik moest zijn. Een dag kan niet mooier beginnen.

Zo kun je ook boeken aanraken. Het woord boek alleen al, goed uitgesproken, heeft iets voluptueus. Lopend tussen boeken kan ik denken aan de mensen aan wie ik dit of dat boek graag zou willen geven. Soms is dat een aanvaardbare troost voor het zelf niet kunnen lezen. Weten dat je dat boek zou willen lezen, weten dat dat boek op jou wacht om in je hoofd geopend te worden. En toch weten dat het niet zal lukken. Een boek geven verzacht dan de wonden. Meer zelfs.

Anna Luyten sprak over een nieuw boek van Claudio Magris. In haar verhaal over het verhaal leek het of ze voor mij even het boek aanraakte. Alsof ik naast haar stond in de winkel, en we samen naar het boek keken. Vanaf nu zal het boek er anders uit zien als ik het zie liggen of als ik iemand erover hoor praten.

Ze vertelde over een man die waakt bij het sterfbed van zijn vrouw. Als die voelt dat het einde nadert, zegt ze dat het nu voor hem tijd is om naar de zee te gaan. Hij doet het, en als hij terugkomt, sterft ze.

Terwijl ik aan dit stukje, dat me enorm ontroerde, terugdenk, weet ik eigenlijk niet meer of dit nu een stuk uit het verhaal was of een verhaal over de schrijver Magris. Blijkbaar kan de ene zin die je hoort in je hoofd een andere zin naar achter schuiven. Dit beeld zal dus nu ook ergens blijven hangen tussen woorden, tussen Claudio Magris (die ik nog niet ken) en Anna Luyten (die ik door haar gezien te hebben toch een heel klein beetje ken). Ik denk terug aan de beelden bij de uitreiking van de Gouden Uil, waar Anna Luyten het juryrapport over Ultramarijn van Henk van Woerden voorlas. Ik kreeg de tranen in mijn ogen toen ik haar dat zag doen. En sindsdien ziet ook dat boek er anders uit in de winkel. Het voelt ook anders als ik het aanraak.

Blijkbaar zijn zinnen zinnelijk. Het is weer eens bewezen. De plek errond moet zich daar ook toe lenen. Er zijn winkels waar je boeken kunt kopen, maar waar je iets niet voelt dat er zou moeten zijn. Het verlangen naar dat boek zou in principe zo groot kunnen zijn, het uitzicht van het boek zou zo verleidelijk kunnen zijn, op die plek gaat het dan niet. Dan leg ik het boek terug, en ga naar een andere plek, om het daar wel te kopen.

Je zou willen dat iemand het tegen je zegt: ga maar naar de zee, het is tijd nu. Je zou willen dat je weet wat te denken als je daar aan de rand van het water staat. Je zou willen dat je er ooit een verhaal over kunt vertellen.

Je kunt dromen over dat verhaal, dat misschien wel of misschien nog niet geschreven is. Een verhaal waarin de man bijna gebroken maar helder, en dan weer verward maar in volle nabijheid van haar, alleen naar het water gaat. De zee is aanwezig, niet woest maar ook niet stil. Ergens tussenin, zodat je langer moet luisteren eer je iets hoort. De zee is ontvankelijk, maar geeft zich niet. De zee kan wachten tot de vragen komen die moeten komen, als eb en vloed. De man roept niet tegen de zee. De vrouw is aanwezig in haar bijna-afwezigheid, of is het afwezig in haar bijna-niet-meer-aanwezigheid. De woorden tussen hen zijn gezegd. Nu duiken er enkel splinters op. Later zal hij hopen dat hij op dat moment andere beelden zou hebben gezien in zijn hoofd. Maar het geeft niet. Zij wacht op hem, dat weet hij als hij teruggaat. Zijn terug is haar weg. En de zee blijft. Haar troost is anders, van een andere tijd. Misschien van een ander lichaam.

Hoe je door de stad kunt lopen, en denken aan boeken die je niet gelezen hebt, aan verhalen die je niet kent, maar die aanwezig zijn. Ergens aanraakbaar.

16 februari 2007

Into the Music


Het blijft een wonder, hoe je in muziek kunt vallen, of hoe de muziek jou kan overvallen, bijna als een inslaande bliksem. Het is een gevoel dat nooit helemaal over gaat, je kunt het je altijd blijven herinneren. En telkens opnieuw komt het even terug.

Je hoort het steeds opnieuw in verhalen van iets oudere mensen. Waar ze stonden en hoe ze zich voelden toen ze voor de allereerste keer in de jaren zestig het nummer Like a Rolling Stone van Bob Dylan hoorden. Ik was er toen niet bij op dat allereerste moment. Ik kan nu niet helemaal de muzikale en maatschappelijke context invoelen waarin die mensen dat gevoel hadden. Maar ik kan me er iets bij voorstellen. Toen ik vorig jaar voor het eerst de beelden zag van de jonge Dylan, tijdens zijn eerste elektrische tournee in 1966 met The Band in Groot-Brittannië ("Play fucking loud!") kreeg ik rillingen over mijn hele lijf. Het blijft indrukwekkend, te zien hoe hij daar als een manische ergens op een andere plek verblijvende punker voor zijn tijd op dat podium staat. Velen zullen nu nog altijd even die schok voelen als ze die eerste droge drumslag horen waarmee het nummer begint. Het gaat niet over…

Een gelijkaardig gevoel kreeg ik veel jaren geleden toen ik voor het eerst de plaat Into the Music van Van Morrison hoorde. Een bliksem die insloeg. Gisteren hoorde ik op de radio tussen veel drukte ineens weer de klanken van de Bright Side of the Road, waarmee de plaat begint, en alles kwam weer even terug.

Ik weet niet hoe oud ik was, ik schat een jaar of vijftien. Ik was meegegaan met mijn zus naar een weekend van de jeugdbeweging. Zij was vooral druk bezig met een vriendje, waardoor ik veel tijd alleen had daar. Snuffelen dan maar in de hoop platen die er stond. En daar zag ik deze plaat voor het eerst. Ik legde ze op, en wist niet wat ik hoorde. Op een of andere manier was het thuiskomen, bij iets wat ik niet kende. Meteen was er een sterke ontroering, alsof ik onbewust had zitten verlangen naar deze muziek. Zonder het te beseffen had gehoopt dat dit zou bestaan.

Ik las het vorige week nog in een gesprek met Bart Peeters, en bij mij is het eigenlijk ook zo. Het is een beetje vergelijkbaar met mensen die nog in Belgische frank denken. In veel gevallen denk ik nog in LP’s. Meerbepaald in een plaat met een voor- en een achterkant. Je onthoudt de sfeer van de ene en de andere kant van de plaat. Wie aan Abbey Road van The Beatles denkt, zal meteen weten wat ik bedoel. Met Into the Music is het net zo. Als ik nu de CD opzet, weet ik nog steeds waar de voor- en de achterkant van de plaat zit.

Hoe ik werd meegesleept door de bijna bedwelmende energie van deze plaat, het is moeilijk te beschrijven. Kant A lijkt een soort lange prelude. Met natuurlijk Bright Side of the Road, of Stepping Out Queen, of Rolling Hills. Maar dan, na de pauze komt kant B, die lijkt op een langzaam groeiende muzikale trance. De intro van Angelou, is nog speels, tot de andere instrumenten invallen. Tussendoor hoor je Van “Yeah” roepen. Je ziet hem daar staan, ogen dicht. Hoe hij zijn muzikanten achter zich aantrekt. Stap voor stap de climax voorbereidt. En die oerstem die ergens vandaan komt.

Je voelt al iets over je rug kruipen, terwijl je wacht op de grote en lange finale. “And the Healing Has Begun/It’s All in The Game/You Know What They’re Writing About”. Ze lopen in elkaar over. Toen ik dit stuk voor het eerst hoorde, leek het alsof die muziek al ergens en ook al heel lang bezig was. Alsof je door een gang loopt, en een deur open doet, en mensen muziek ziet maken. Ze zijn daar precies al dagen bezig.

Ik denk dat ik uren en uren als jonge gast met de koptelefoon op naar dit stuk van de plaat heb geluisterd. Telkens opnieuw. Het heeft iets van ‘healing’ om jezelf te verliezen in deze muziek. Je komt er anders uit.

“Listen listen listen…” Van fluistert het zachtjes tussen de luidere delen in. En je zou willen dat er iets van dat overweldigend gevoel in jezelf zou zitten. Je zou die muziek willen zijn. Als het water, als de zee. Als je betere zelf aan de andere kant van wat je hoort.

It’s All in the Game, het lijkt een troostend lied voor iemand die wacht op haar geliefde die niet komt, na een ruzie. Hij komt niet meer, of misschien toch wel. Je zou het willen. “And Your Heart Will Fly Away” En het wordt weer stil. “Listen listen listen…” En dan komt het slotstuk, je weet waar ze over schrijven, waar ze over praten, je weet het. Als een mantra.

Hoe je kunt verlangen naar muziek, om erin te verdwijnen. Into the Music. En hoe je ervan kunt dromen om alleen nog maar daar te zijn. Nooit meer terug hier. Al geloof je het maar voor één seconde. Ontmoet me aan de rivier...

13 februari 2007

Water


In een stapeltje ochtendkranten kun je de hele wereld zien. De breekbare kwetsbare wereld. De onrechtvaardige wereld. Op de titelpagina van De Morgen lees ik: “België wapent zich tegen stijgend water”. Het artikel beschrijft hoe, na de publicatie van het IPCC-rapport over de klimaatverandering, nu ook België een studie zal uitvoeren naar de bescherming van de kust tegen het stijgende water. Gelijkaardige onderzoeken en plannen bestaan er voor de rivierbekkens van onder meer de Schelde. Vanuit groene hoek is er trouwens al lang kritiek op het gebrek aan vooruitziend beleid als het over ‘adaptatie’ gaat, de aanpassing aan de aan de gang zijnde klimaatverandering.

Het is goed dat er iets zal gebeuren om onder meer onze kinderen te beschermen tegen het hoog water dat er zal komen. En toch. Toch laat het een wrang gevoel bij me achter. Het hoofd van het Agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust (stel je toch maar voor dat je daar telefoniste bent…) zegt dat het uitvoeren van werken geen zin heeft zolang we nog niets zien aan de kust. De situatie is ‘perfect beheersbaar’, want “we hebben nog 100 jaar om het allemaal op te vangen”.

Het lijkt me al bij al nogal kortzichtig. Maar het idee van die ‘beheersbaarheid’ stoort me op een bepaalde manier. Het is in een aantal opzichten een beetje hypocriet. Klimaatbeleid is een tweesporenbeleid: enerzijds zoveel mogelijk voorkomen dat er een klimaatchaos komt door doortastende maatregelen, en anderzijds een aanpassingsbeleid. Als de overheid door communicatie over ‘beheersbaarheid’ de boodschap aan de burgers geeft dat het allemaal zo erg niet is, dat alles in orde is, dan is dat misleidend. Het voorkomingbeleid dreigt zo immers uit beeld te verdwijnen. “Je moet je niet te veel zorgen maken over die klimaatverandering. Het zal wel wat harder waaien, en het water zal wel wat stijgen, maar dan bouwen we toch gewoon wat hogere dijken, alles in orde.” Zo hoeven we dus ook niet meer al te veel na te denken over hoe het zo ver is kunnen komen…

Maar wat nog meer wringt, is het besef van de rest van de wereld. Of beter, dat stuk van de wereld dat niet beschermd zal worden door de Belgische dijken (zowat de hele wereld dus). Op de frontpagina van een andere krant, de Metro, zie ik die wereld. Een indringende foto van een Afrikaanse moeder die haar kind de borst geeft, met achter haar de overstroomde Zambezirivier in Mozambique. De titel is “Natte Madonna met kind”. Die foto blijft op mijn netvlies gebrand, net als de beelden van de overstromingen in Indonesië die we de voorbije dagen konden zien.

Het zou ‘één wereld’ moeten zijn, maar het is niet zo. Het doet me denken aan de wind. Als het stormt hier, dan kan die op zich erg democratische wind, het onderscheid tussen rijk en arm enkel versterken. Wie rijk is, kan zich een sterk huis permitteren, of kan gemakkelijk een herstelling laten uitvoeren. Wie arm en kwetsbaar is, woont in de breekbare huizen, met weinig geld om ze weer te herstellen. In de wereld van de klimaatverandering zijn wind of water niet alleen nog natuurfenomenen. Het zijn elementen van een door de mens veranderde natuur. Of nauwkeuriger nog: door het ecologisch gulzige deel van de mensheid. Wie het meest heeft, veroorzaakt de meeste schade, waarvan wie het minst heeft het grootste slachtoffer is.

Het doet zich voor op kleine en grote schaal. Wat was de klacht van onder meer een aantal milieugroepen in Indonesië? Dat de rijke mensen zich kunnen permitteren om hoog te gaan leven, terwijl de armen verplicht zijn laag te wonen, dichter bij het water. Het cynische is dat in onze streken de rijken het recht opeisen om laag te kunnen wonen, en ook verwachten dat de overheid er permanent over zal waken dat het water niet tot aan hun deur komt…

Er verschijnen steeds meer rapporten over het onrecht dat de klimaatverandering is. De concentratie aan broeikasgassen is veroorzaakt door een kleine groep rijke mensen, terwijl de meerderheid van de aardebewoners arm is, en er het grootste slachtoffer van is. Ik las onlangs nog een studie van de Britse organisatie Actionaid over het ‘onrechtvaardig water’. Mede door de klimaatverandering, en de daardoor veroorzaakte verdroging, trekken steeds meer mensen naar de stad. In de stad komen de armsten terecht in de meest kwetsbare gebieden. Door het veranderend klimaat komen er ook meer of heviger overstromingen, die in de stedelijke gebieden zwaar toeslaan. Het gevaar op epidemieën in de zeer dichtbevolkte armenwijken neemt alleen maar toe. Wie weinig geld heeft, heeft ook weinig mogelijkheden om zich medisch goed te laten verzorgen. Het is een spiraal van onrecht, gesymboliseerd door het stijgende water.
Wat zou die natte madonna vinden van de Belgische plannen voor hogere dijken? Wat zou het woord ‘beheersbaar’ voor haar betekenen? Zou haar stem hard genoeg klinken om tot over onze hoge dijken te geraken? Ik hou haar bij me vandaag.

11 februari 2007

Welk leven

Wat is een dag? Zit er een lijn in, of is het een gesprokkel van dingen die gewoon op zichzelf zijn, en misschien niet zouden bestaan als ze niet opgemerkt of beschreven waren? Je zou het willen weten.

Het kleine meisje zit tegenover mij aan de tafel. Ik zie ik zie wat jij niet ziet, en het is groen! En dan mag ik zoeken. Zodra ze merkt dat ik het spel begin te winnen, verandert ze de spelregels. Vanaf nu zal ze een letter geven, en moet ik een woord zoeken met die letter dat staat voor een ding in de ruimte waarin we ons bevinden. Volgens haar is dat een kamer, volgens mij een zaal. Terwijl maakt haar mama met haar gsm een foto van mij. Als ik haar nu bel, komt mijn beeld op haar telefoon. Misschien zal ik nu wel aarzelen eer ik haar bel. De woorden worden zo immers anders omarmd.

Het kleine station naast de trein. Het is daar altijd leeg, buiten af en toe enkele mensen die er staan te wachten. Door werken is het station herschapen in een modderpoel. Er staat een oude man te wachten. Het is mooi te zien hoe het gelaat van mensen die wachten verandert als de verwachte uit de trein stapt. Ik gok op zijn kleindochter als ik hem zie glimlachen. Maar het is een andere oude man die hem tegemoet komt. Ze begroeten elkaar en geven elkaar drie kussen. Ze blijven zo nog even tegenover elkaar staan, alsof er nog iets moet gebeuren. Misschien willen ze nog een vierde kus.

Op de trein lees ik een dichtbundel die ik net kreeg voor mijn verjaardag. Het is wonderlijk hoe je langzaam in een gedicht iets kunt naderen. In omtrekkende bewegingen. Ik beweeg de bundel traag tussen mijn vingers. Een boek moet je ook kunnen strelen. Wat me fascineert, is het colofon. Daar staan de mooie woorden “gezet uit de Scala” in. Ik herinner me uit boeken die ik vroeger las dat er stond “gezet uit de Bembo”. Dat woord bembo bracht altijd een soort letterfantasie op gang. Om de zoveel bladzijden ging ik altijd even naar dat woord kijken. Nu denk ik ‘Scala’ terwijl ik lees. En het voelt weer anders.

Op de foto zie ik mijn grootvader als kleine jongen op de straat die ik zo goed ken. Het beeld blijft bewegen in mij. Hoe zou zijn stem klinken op het moment van die foto?

Een ander boekje dat ik kreeg voor mijn verjaardag gaat over het kustleven in Europa. Een mooie kleine natuurgids. Gericht op verschillende vormen van genieten. Ook preventief. Je kunt ernaar kijken, en denken dat je aan de zee bent. Of je kunt aan de zee anders naar de dingen kijken. Ik blader heen en weer, en probeer de zee te ruiken. Ik blijf hangen bij de beelden van wieren. Mooie beschrijvingen over de verschillende soorten wieren. Het woord wieren heeft iets.

Ik reis heen en weer. Mijn buik reist met mij. Beweegt. Zoekt. Is zichzelf. In of met mij?

Eindeloos veel dingen, na elkaar. Soms vraag ik me af wat er over zou blijven van een dag als je de dingen niet zou opmerken, zou willen opmerken. Wat als je de dingen niet zou kunnen herhalen in woorden in je hoofd. Zou het leven er zijn? Hoe zouden de dingen onverteld zijn? Je leeft tussen de dingen die je ziet, en die zouden kunnen raken aan een verhaal. Je beweegt tussen die verhalen. Je kunt slalommen en elk contact vermijden met de dingen. Of je kunt ze aanraken. Bijna achteloos. En de dag is anders. Zou je ooit weten in welk leven je leeft?

10 februari 2007

Luchtgevecht

Ik zag hem eerder deze week. In het station. Op de plek waar de routes van de gewone treinzoekers en de internationale reizigers elkaar raken. Je ziet daar verschillende versnellingen. De pendelaars, die bijna blindelings de weg naar hun perron zoeken. Ze hebben na jaren training exact berekend op welk moment ze op hun werk moeten vertrekken om juist op tijd hun trein te bereiken. Ze gaan gezwind op hun spoor af. Er zijn de occasioneel gestranden. Ze komen voor het eerst in dit station, of nemen de trein bijna nooit. Ze lopen lichtjes verloren rond. En dan zijn er ook nog de internationalen. Met grote koffers op wieltjes voor de mensen met grote reizen. Of kleine elegante koffertjes voor de zakenmensen. Elk met een verschillend tempo. En ook een verschillende manier van rondkijken naar de rest van het stationsgebeuren. Tussen al die mensen staan ook mensen te wachten op andere mensen die ergens vandaan zullen komen.

En daar stond hij dus. Als was het een klein theater. Hij stond te roepen. Met grote gebaren en hevige woorden. Tegen iets of iemand. Niemand wist het, niemand wilde het weten. Of hij zelf ook maar enig idee had dat er zoveel mensen rondom hem waren, weet ik niet. Misschien wilde hij wel graag zoveel publiek. Zocht hij getuigen van deze ultieme confrontatie.

Tegen wie sprak hij? Welke demonen cirkelden rond hem? Hoe zagen ze er uit? Welk onheil moest bezworen of afgewend worden? Ik weet het niet. Even had ik willen zien hoe diezelfde plek er uit zag in zijn ogen. Misschien zou het alleen maar gewoon geweest zijn dat hij zo tekeerging.

Die man blijft ergens in mijn hoofd hangen. Ik zou willen weten wat er aan dit moment vooraf ging. Waar is het ooit anders beginnen gaan? Iedereen heeft een geschiedenis. Is ooit ergens geboren. Uit mensen die ook een leven hebben, hoe gehavend ook. Iedereen groeide ergens op, moest eten, moest slapen. De meesten leerden dingen. Gingen op weg. En waren op een of andere manier verbonden met anderen.

De weg van het leven kan kronkelig zijn. Niet iedereen krijgt dezelfde uitgangspositie of dezelfde kansen. Kleine ongelukken kunnen voor de ene een tijdelijke beproeving zijn, maar voor de andere een keerpunt waarna ze van de weg af raken. Soms om nooit meer terug te komen.

Welk leven had die man ooit? Was het een normaal leven dat ineens werd afgebroken, waarna de nevelen in zijn geest toesloegen? Of is het langzaam gegaan? Stapje voor stapje verder weg van wat als normaal wordt beschouwd. En stapje voor stapje door ontbering of te veel drank of andere drugs een hoofd krijgen dat een gat wordt. Een one-way ticket naar nergens.

Waar en wanneer was er het moment waarop al wie hem ooit kende elke band met hem verloor? Vanaf welk moment word je door niemand meer gemist? Wanneer laat iedereen je los en levert je over aan het moeras in je hoofd?

Sommige mensen zijn het noorden kwijt. Sommige mensen zijn denk ik alle windstreken kwijt. Aan de andere kant van een lijn waarvan geen terugkeer meer mogelijk is. De ruimte waarin ze staan of lopen is hun hoofd waarin ze verloren zijn. Zou er enig besef van hun verdwaaldheid zijn, of is die nieuwe wereld de vertrouwde echte wereld geworden?

Misschien zie ik die man nooit meer terug, daar op diezelfde plek in het station. Waar hij is, weet ik niet. Ik probeer het me voor te stellen. Hij is anoniem. Zijn verhaal is van hem afgegleden. Dat is wat je ziet als je kijkt. Misschien is zijn verhaal hem wel ontnomen. Probeerde hij ooit vruchteloos, in een moment van wervelstorm, om zijn verhaal in zijn armen te koesteren. Als was het zijn laatste bezit. Tot het genadeloos weggleed. En hij zichzelf moest loslaten.

Het voordeel van treinen is dat ze je een doel geven. Ik ben nu hier, en ik moet naar daar. Nu ben ik nog hier, maar ik kan er bijna geheel op vertrouwen dat ik binnen enkele momenten – als de treinregeling klopt – kan beginnen aan het naar daar gaan. Het landschap daarbuiten en in je hoofd is georganiseerd volgens de windrichtingen van het onderweg zijn. Een landkaart en een agenda in je hoofd, ze beschermen tegen verlies en wegglijden.

Nergens heen kunnen is erg. Nergens heen moeten kan erger zijn. Niet weten waar ergens of nergens is, is misschien nog erger.

08 februari 2007

Zucht


Het cirkelt al enkele dagen in mijn hoofd… Vorige week presenteerde het IPCC haar nieuwe gezaghebbende rapport over de toestand van het klimaat. En wat wie wilde al langer kon weten, is nu onomstotelijk. Het gaat zeer slecht met het klimaat, en de mens is daarvan de oorzaak.

Dit vertalen naar beleidsruimte komt neer op: we krijgen geen tweede kans. Als we een klimaatchaos willen vermijden, dan is er nog een 10-15 jaar tijd om een echte ecologische omslag op de sporen te krijgen. Dat is niet lang. Een duurzame klimaattoestand nastreven wil onder meer zeggen dat voor een land als België de uitstoot van broeikasgassen met zo’n 80% naar beneden moet tegen 2050. Dat is heftig dus. Maar het is haalbaar.

Dat er zoveel aandacht was voor dit rapport is op zich verheugend. Eindelijk, zou je zeggen. Het is soms bijna ontroerend te lezen wat politici of partijen die er tot nu toe niet van konden worden beschuldigd groene pioniers te zijn nu allemaal verklaren. Ze verdringen elkaar in ronkende verklaringen die wel tot lichte politieke opwarming, maar voorlopig niet tot klimaatafkoeling leiden.

Als betrokken burger keek ik natuurlijk reikhalzend uit naar de houding van de Belgische regering. En wat bleek? In de diverse media kreeg ik een waar getoeter van beleidsverantwoordelijken die naast elkaar spraken, en over elkaar. Tot nu toe dacht ik dat zij samen in één regering zaten, en dus samen verantwoordelijk waren, maar dat was blijkbaar niet het geval.

Zo is het toch een beetje raar dat de minister van milieu en de staatssecretaris van duurzame ontwikkeling spreken over de eerste minister alsof zij zelf in de oppositie in de regering zitten. Of wil dit zeggen dat er helemaal geen gemeenschappelijk standpunt was? Dat de milieuminister verheugd is dat de premier nu ook iets wil doen voor het klimaat en hoopt dat hij ervoor wil gaan is natuurlijk sympathiek, maar wel raar voor mensen die in dezelfde regering zitten en een zelfde regeerakkoord uitvoeren. Het geeft alleszins een raar signaal aan de burger en holt het idee van meerderheid en oppositie uit.

Maar wat zegt de milieuminister nu eigenlijk in detail. De eerste uitspraak is dat België te weinig doet. Volgens mij moet je dan zeggen: wij, in deze regering, hebben te weinig gedaan. Ofwel is dat door een slecht bestuur, of door een slecht regeerakkoord. Voor allebei zijn dezelfde partijen verantwoordelijk. Ik denk dan: kom er dan gewoon voor uit, maar schuif het niet door naar een ander. (Of ook: als je dan je verantwoordelijkheid kunt nemen, en je daarvoor moet verantwoorden, zoals op een internationale top van landen, spreek dan zelf, en laat dat niet doen door iemand die geen politieke verantwoordelijkheid draagt…)

Dan komt nog de merkwaardige uitspraak dat het klimaat nog altijd geen fundamentele overweging is in eender welke beleidsbeslissing. Oeps… En dat komt van de milieuminister die zelf wél zegt overtuigd te zijn van de ernst van de situatie. Wil dat dan zeggen dat in geen enkele van de eigen beslissingen het klimaat een rol heeft gespeeld? Dat zou toch raar zijn…

Een voorbeeld is dan de discussie over de logistieke missie van de Vlaamse economie. De minister stelt meer dan terecht dat voluit alles op alles zetten om van Vlaanderen een ‘transportregio’ te maken niet helemaal compatibel is met een beter klimaatbeleid. Maar als burger hoor je wel politici van dezelfde partijen in de Vlaamse regering pleiten voor b.v. meer vrachtwagens ’s nachts. Dat klopt toch niet echt… Er is dus dringend nood aan een heus klimaatpact tussen alle actoren.

Maar helemaal mooi wordt het wanneer het klimaatprobleem tot een ‘electoraal’ probleem wordt herleid. De minister zegt dat hij weet wat er zou moeten gebeuren om de klimaatuitdaging aan te pakken. Maar als hij die maatregelen zou voorstellen, zou hij niet meer herkozen worden. Van zoveel cynisme wordt een mens toch een beetje stil…

Wat willen die woorden nu eigenlijk zeggen? Willen ze zeggen dat hij weet hoe ernstig het is, dat hij weet wat er zou moeten gebeuren, maar dat hij het niet zal doen? Pech dus, de klimaatchaos komt er wel… Ik ben het volkomen eens met de stelling dat we naar een totaal ander politiek ambitieniveau moeten gaan dan we tot nu gewoon waren. We zullen onze manier van leven moeten bijsturen. En dat vraagt ook een totaal ander soort politiek en maatschappelijk leiderschap dan we tot nu toe kenden. Met zijn uitspraak geeft de minister in dit verband een totaal verkeerd signaal.

Het wordt nog erger als de minister in hetzelfde interview al lachend zegt dat een dictatuur soms handig zou zijn, zolang hij maar de dictator mag zijn. Zucht. Ook hier een totaal verkeerd signaal. De politieke essentie is dat we nu, en dat nog gedurende enkele jaren, de tijd hebben om zélf te kiezen om het pad naar een ecologische omslag aan te vatten. Dat is een hoopvol perspectief. Als we te lang wachten, zullen de feiten voor ons de keuzes maken, en zullen politici van een bepaalde signatuur in de verleiding komen om te gaan pleiten voor een soort ecologische noodmaatregelen die dan op ‘dictatoriale’ wijze zullen worden doorgevoerd. Met hun pleidooi voor een democratische omslag nu, willen de ecologisten net al jarenlang dat scenario ten koste van alles vermijden. Maar nu hoor je als burger: het is erg, er iets aan doen kan eigenlijk niet, tenzij dat je mij dictator laat zijn. Nog eens zucht…

De klimaatdiscussie is geen electoraal manoeuvre maar wel een essentieel moreel vraagstuk dat alle politici samen op een niet-cynische wijze zouden moeten aanpakken. Van een aantal leden van de federale regering krijg ik nu totaal het tegenovergestelde signaal.

06 februari 2007

Onoplosbaar

Het is universeel geweten: de tandartsstoel is een goede plek om na te denken over de grote existentiële kwesties van dit aardse bestaan. Je zou je b.v. kunnen afvragen hoe het komt dat je gemakkelijker een gat in je tand krijgt dan een gat in de agenda van de tandarts. Maar dat is natuurlijk nog te simpel. (Elegant koffie drinken met een nog half verdoofde kaak is al een stuk moeilijker…)

Het is beter na te denken over de echt onoplosbare problemen. Zoals de vraag hoe je een gesprek moet voeren in de winkel. In het winkeltje waar ik altijd de lekkerste chocoladetruffels van de planeet ga kopen, verloopt het gesprek al jaren volgens hetzelfde stramien. Bij de vraag naar een doosje gemengde truffels wordt steeds gevraagd: “Van alles wat? Mogen er ook witte bij zijn?” Na twee keer bevestigend te hebben geantwoord komt dan ook altijd de obligate opmerking over het weer. De zin in truffels brengt me dan ook altijd in de war. Voor ik binnen ga probeer ik iets intelligents te bedenken over het weer, wat me nooit lukt. Maar wat zou er gebeuren als ik op de van-alles-wat-vraag nee zou antwoorden?

Normaal functioneren in het leven is niet altijd gemakkelijk. Een bezoek aan het postkantoor is aanleiding tot diepe filosofische overpeinzingen over de ware aard van het menselijk handelen. Je kunt er namelijk niet zomaar binnenwandelen en naar een loket gaan. Hoho, je moet eerst een speciaal nummertje trekken vooraan aan het speciale apparaat. En daar kom ik dus altijd in een existentiële crisis. Je moet namelijk kiezen tussen een ‘postale’ en een ‘financiële’ verrichting. Maar als ik een postzegel wil gaan kopen, wat is dat dan? Want ik moet eigenlijk eerst een financiële verrichting uitvoeren, namelijk geld geven, om daarna een postzegel te krijgen waarmee ik vervolgens tot een postale verrichting kan overgaan, namelijk het plakken van de postzegel op de brief. En strikt gezien kan ik die laatste verrichting ook uitvoeren buiten het postkantoor. Toch gok ik altijd maar op de postale variant. Tot nu toe ben ik er altijd in geslaagd een postzegel te bemachtigen…

Maar er zijn nog andere belangwekkende problemen. Zoals de vraag hoe het komt dat ik altijd sneller de veter aan mijn linkerschoen kapot trek dan aan mijn rechterschoen. Om een of andere reden doe ik steeds maar een paar maanden met een paar veters, maar dat is nog een ander probleem. Maar vanwaar dat verschil? Het zijn toch dezelfde twee handen waarmee ik trek?

Misschien is er een speciale aantrekkingskracht van het linkerdeel van mijn lichaam of is er een ernstige storing in mijn hersenhelften, want er zijn nog van die linkse problemen. Hoe komt het dat ik na al die jaren nog altijd hetzelfde stuk van mijn lijf (ergens links) vergeet af te drogen als ik uit de douche stap? (En het is handdoekneutraal: het ligt niet aan die handdoeken van de wereldwinkel die na 100 keer wassen nog altijd niet goed afdrogen.)

De douche brengt me bij een volgend onoplosbaar probleem. Ik kon ermee kennismaken via een interne publicatie van het Belgisch leger. Het gaat hier met name over de prangende vraag van het gebruik van de douches tijdens de diensturen. Ik lees dat de korpscommandant binnen zijn eenheid alle arbeidsprocessen moet inventariseren die “zulk een maatregel” (= het douchen) vereisen. Daar zal dan ongetwijfeld een interne dienstnota van gemaakt worden.

Maar niets is simpel, zo wisten we al. Want wat lees ik? “De toegestane tijd voor het nemen van een douche zal o.m. afhankelijk zijn van de lokaal beschikbare infrastructuur en het vervuilend karakter van de activiteit.” Lap! Daar hebben we niet van terug. De bepaling ‘onder meer’ fascineert mij. Waarvan kan het nog afhankelijk zijn? Maar het prangende probleem is natuurlijk het vervuilend karakter van de activiteit. Zou daar een rangorde van gemaakt worden, met niveaus 1 tot 6? En hoe gaat dan dan? “Sergeant, volgens mij is dit een 4-pluske, mogen we nu 6,45 minuten douchen?” Dit principe zou ter wille van de hedendaagse overbelaste ouders van grote gezinnen ook moeten worden toegepast door jeugdbewegingen. Zodat je als ouder vooraf op basis van vervuilingsgradatiejaarkalender perfect kunt inschatten hoe vuil je kind zal zijn als het terugkomt van de activiteit. Onafhankelijke controlecommissies kunnen dan controleren of de reële vervuilingsgraad overeenkomt met de vooraf aangekondigde. Goed voor het gezinsmanagement.

Er is natuurlijk nagedacht over de interne discriminatie. “Het niet-nemen van een douche mag geen afbreuk doen aan het presteren van de 38-urenweek. Het opent dus in geen geval het recht om, naar analogie met het Pers dat wel een douche neemt, de arbeidstijd evenredig in te korten.” Als niet-douchend Pers kun je dan misschien wel de vergadering verder zetten met het op dat moment wel-douchend Pers. Gezien de tegenwoordig toch bestaande seksedifferentiatie in de Belgische strijdkrachten kan dit aanleiding geven tot extra inherente motivatie, en dus een grotere veiligheid van het Belgisch grondgebied.

Gelukkig werk ik niet bij het leger en kan ik niet in de verleiding komen om met de fiets naar de kazerne te gaan. “Het vrijwillige gebruik van de fiets voor het woon-werkverkeer wordt niet beschouwd als een opgedragen activiteit. Bijgevolg zal het nemen van een douche in dit geval niet beschouwd worden als arbeidstijd.” En om mij helemaal gerust te stellen: “Het bepalen van de toegangsuren tot de douches maakt het voorwerp uit van een overleg binnen het BOC.” Men werkt onder meer aan aanbevelingen voor het correct duwen op de flacon met gecamoufleerde shampoo. Wat een geruststelling dat er steeds nieuwe onoplosbare problemen bij komen.

04 februari 2007

Paris, Texas

Er zijn van die films die in je hoofd blijven ronddolen, jarenlang. Voor mij is dat Paris, Texas van Wim Wenders. Het is een film uit 1984. Ik zag hem enkele keren vele jaren geleden, en zat tussendoor te hopen dat hij nog eens op televisie zou komen. Om te zien of de film nog paste in mijn herinnering erover. Sinds kort is de film eindelijk ook op dvd verkrijgbaar, waardoor ik niet meer hoefde te wachten.

Een beetje gespannen maakte ik me klaar om de film opnieuw te zien. Ik herinner me hoe hij toen grote emoties bij me losmaakte. Zou dat nu nog zo zijn? En zou mijn herinnering over het verhaal nog wel kloppen? Wat bleek? Sommige stukken van het verhaal had ik me anders herinnerd, maar de emoties waren er niet minder om geworden.

Voor velen zal de film een soort beeld zijn bij de muziek van Ry Cooder die ze wel kennen. Die desolate slidegitaar van Cooder versmelt met de beelden en het verhaal. En dat vanaf de beginsequentie.

Een man komt uit de woestijn gewandeld. Travis, zo heet hij, was vier jaar verdwenen. Nu lijkt hij van een andere planeet te komen. Spreken doet hij niet. Hij is op weg naar iets, maar wat het is weet je niet. Zijn broer Walt pikt hem op, en langzaam komen de woorden terug. Travis’ zoon Hunter woont bij Walt, daar achtergelaten door Travis’ ex-vrouw Jane. En langzaam begint er een soort queeste.

Op zoek naar zijn zoon, naar wat het betekent vader te zijn, naar wat hem en Jane uit elkaar dreef, en naar wat hij moet doen om iets recht te zetten wat verkeerd ging. Mensen die tekortschieten tegenover elkaar, zelfs tekortschieten in te veel liefde en hoe die zich uit. Mensen die op zoek zijn, en misschien wel nooit zullen vinden, of toch. Zoals Walt, die als vak grote reclamepanelen maakt, en die op een bepaald moment vraagt aan Travis: “Heb je hoogtevrees?” En Travis zegt: “Nee, alleen schrik om te vallen.” Of de ogen van de vrouw van Walt, als ze ziet hoe Travis en Hunter elkaar langzaam beginnen te vinden, en hoe haar dat uit evenwicht brengt.
Een van de mooiste scènes uit de film is de vertoning van het Super 8-filmpje. Mee bedoeld om het geheugen van Travis terug te voeden draait Walt een filmpje van een vakantie waar ze met zijn allen op staan. Onder die beelden is er het prachtige thema van cancion mixteca van Cooder. Het is een keerpunt in de film. Heel ontroerend. Op een bepaalde manier was het nog mooier dan ik me herinnerde.

De beelden overweldigen door enerzijds een leegte en anderzijds een verpletterende kleurenpracht. De moderne koude omgeving wordt bijna een mythisch landschap. Maar helden zijn er niet. Dromen wel. Zoals de ware betekenis van de titel van de film, die in de loop van het verhaal duidelijk wordt. Vaak moest ik denken aan de schilderijen van Edward Hopper.

Op geen enkel moment geeft de film toe aan een vorm van sentiment die je o zo gemakkelijk vindt in allerlei Amerikaanse films, integendeel. De personages zijn hoekig en gekwetst, maar tegelijk ook op een bepaalde manier licht. De dramatiek ligt in kleine bewegingen of blikken. Mensen die elkaar wel of niet aankijken, om meer te kunnen zeggen.

Mensen dreven uit elkaar door hun liefde. En het product van die liefde, de kleine jongen Hunter, blijkt hen ook weer met elkaar te verbinden. Hij lijkt bijna achteloos te bewegen tussen alle ongezegde dingen die het verhaal van deze film uitmaken.

De beroemde scènes waarin Travis en Jane elkaar weer vinden, al kunnen ze niet bij elkaar komen, blijven nog altijd even hartverscheurend. Alles gaat via een omweg, door een verhaal of door glas waardoor je niet kunt zien, door een tape, of uiteindelijk door een kind, dat nog wel kan bewegen. De lange dialoog, die ook te vinden is op de soundtrack, is verstillend mooi. Hij begint met die zinnen met de krop in de keel bij Travis.

TRAVIS: I knew these people...

JANE: What people?

TRAVIS: These two people. They were in love with each other. The girl was... very young, about seventeen or eighteen, I guess. And the guy was... quite a bit older. He was kind of raggedy and wild. And she was very beautiful, you know?

JANE: Yeah.

Een van de extra’s op de dvd is een bijkomend Super 8-filmpje, dat zich gedeeltelijk na de film afspeelt. Als je je na de film ook wat desolaat voelt, reikt het je wat warme tranen aan. Ook die beelden voegen zich toe aan de film in je hoofd, die er was en zal blijven.

02 februari 2007

Impressies

Bij het begin van februari verandert het licht. Ineens voel je het. ’s Morgens wachtend op het perron merk je dat het anders is. Je bent ergens aan de andere kant terechtgekomen. Met die verwachting stond ik deze morgen op, klaar om me helemaal over te geven aan het nieuwe februarigevoel.

Bij het opstaan moest ik nog nadenken over de droom waaruit ik was wakker geworden. In die droom was ik aan een mooie en grote Amerikaanse vrouw aan het uitleggen hoe je witloof moet klaarmaken. Ze sprak het met veel nadruk uit: witloof. Terwijl keek ze me diep aan. Sinds ik probeer af en toe te onthouden waarover ik droomde, kom ik steeds meer bij rare dromen uit. Witloof. Misschien moet ik ergens in een of ander droomduidingsboek gaan opzoeken wat de diepere zin van witloof is.

Om half acht reed ik gezwind naar de markt. Elke vrijdagmorgen ga ik daar een lading bioproducten kopen (groentes, kaas, brood). De lucht leek nog een beetje betrokken. Ik hoopte op een snelle doorbraak van de begin-februari-lucht. Onderweg hoorde ik ineens de wonderlijke klanken van vogeltjes door de straat. Gelukkig stond er niemand die me zou vragen om welke vogeltjes het hier ging. De straat was leeg, alleen ik en de vogeltjes, zalig…

Groentes dus. Waaronder natuurlijk witloof. Hoe je de stronkjes ook vastneemt, altijd is er dat speciale koude en een beetje ‘piepende’ gevoel. Moeilijk uit te leggen. Bij de kaas- en broodkraam weten ze altijd al wat ik zal vragen. Ik moet gewoon bevestigend ja zeggen. Soms vraag ik me af of ik me daarvoor misschien een beetje moet schamen. Zou ik niet veel avontuurlijker moeten zijn op het kaasfront? Ongetwijfeld. Het geeft niet.

Onderweg terug herinnerde ik me ineens dat ik de GFT-zak nog moest buitenzetten. Om die dicht te knopen is er zo’n dun oranje plastic touwtje bij. Het vraagt veel concentratie om niet net te hard aan dat touwtje te trekken. Vanmorgen ging het dus weer fout…

En ja hoor, tegen dat ik in de trein zat, was het februarilicht daar. Zo ineens. Schitterend. De treinreis bracht enige gemoedsrust in een kwestie die me de voorbije dagen bezighield. Met een zucht van verlichting las ik dat Van Dale ervan afziet een speciaal woordenboek te maken voor het christelijk (spreek uit als ch, niet k) basisonderwijs in het Nederlandse Staphorst. Op vraag van een aantal streng protestantse en behoorlijk wereldvreemde basisscholen wilde Van Dale een versie van het woordenboek maken waarin geen “schuttingtaal, vloeken, seksueel getinte en vulgaire woorden” zouden voorkomen. Uit de toelichting blijkt onder meer dat bij het woord geslachtsziekte de omschrijving “ziekte die wordt overgebracht door seks” had moeten vervangen worden door “ziekte die via de geslachtsorganen wordt overgebracht”. Volgens andere te schrappen woorden dacht ik alleen maar: jeetje, shit, gadver, gut, verdorie, … En de week was qua woordenboeken nog zo mooi begonnen. Al wie ooit Nederlands studeerde kent natuurlijk het in deze kringen wereldberoemde Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT). Dat is nu namelijk volledig online raadpleegbaar. Zodra ik het wist ging ik meteen naar de site, registreerde me, en wilde naar het woordenboek gaan. Wat bleek? Het ging niet. Er waren op dat moment, zondagochtend, reeds te veel mensen die wilden inloggen. Wat een zalig gevoel…

Door het raam van mijn werkplek in Brussel kijk ik uit op een straat in Anderlecht. Er valt altijd iets te beleven daar. Zodra het ook maar een beetje warm wordt, komen de Afrikanen buiten, openen een soort garagecafé en roepen en lachen dat het een lieve lust is. Even boeiend is het poetsgedrag van de overbuurvrouw. Ze is van het stevige type. Door het raam hangend kan ze instructies geven. Zo heeft ze me vorig jaar nog nuffige fips gegeven voor hoe ik de sneeuw voor ons kantoor moest ruimen. Volgens mij heeft ze een lichte poetsafwijking. Ik denk dat ze maar drie keer per dag haar hele huis poetst. Haar brave man moet daar steeds dapper in meedoen. Regelmatig klimt hij in het raam om het vensterglas schoon te maken. Ik kan het nooit aanzien hoe iemand in zo’n raamstijl staat, maar dat zal wel aan mij liggen. Maar vandaag had de overbuurvrouw blijkbaar een echte specialist ingehuurd. Met allerlei doekjes en spuitbusjes ging die de ramen te lijf. We hebben even geklokt en de poetstijd liep toch wel op tot bijna anderhalf uur per raam. Het betere werk dus. Ik hoop dat ze goed slaapt vannacht…

Het februarigevoel. Er staat onmiskenbaar vanalles te gebeuren de volgende maanden. Dat dachten de krokussen die ik gisteren zag ook al.

01 februari 2007

De tijd uit elkaar


Soms zou je de tijd uit elkaar willen halen en in reepjes naast elkaar leggen. En het lijkt alsof dat verlangen groter wordt naarmate de tijd verder gaat, en ik dus ouder word. Je voelt het in je werk, en ook daarbuiten, hoe zoveel dingen tegelijk op je afkomen. Je zou ze allemaal goed willen doen. Maar de hele tijd moet je kiezen om het ene een beetje meer te doen, waardoor je het andere een beetje minder zult moeten doen.

Sjieke, en zichzelf heel belangrijk vindende mensen zeggen dan waarschijnlijk meteen dat je een beter time management zou moeten doen. Het zijn van die mensen die een kick krijgen van dure woorden en tabellen en zo denken dat ze controle hebben over de werkelijkheid. Zij doen aan ‘delegeren’, niet aan het gewone prutswerk van elke dag. Ze hebben er vaak ook allerlei elektronische apparaten voor, met 47 verschillende soorten bliepjes. Zonder zo’n apparaat lopen ze misschien al wel verloren in hun eigen huis. Maar misschien kunnen ze ook nog een apparaat kopen dat permanent alle andere apparaten kan opsporen.

Op zich krijg ik al koude rillingen van mensen die over hun eigen leven praten als was het een privébedrijf waarvan zij de CEO zijn. Om het toch even in hun termen te zeggen, ik manage me te pletter: mijn werk, mijn huishouden, mijn vrienden, mijn interesses en behoeften…

Te veel dingen tegelijk moeten doen kan leuk en opwindend zijn, maar is vaak ook een beetje verscheurend. Je weet dat je al die afzonderlijke dingen in je hebt, maar het kan niet. Je hebt x aantal taken die je moet af hebben tegen een bepaalde dag, en je zou die dingen graag allemaal volledig en netjes afwerken, zodat je trots kunt zijn op je werk. Als je dan toch maar wat langer doorwerkt, begin je weer in te boeten op de tijd die je zo graag had gehad om wat uitgebreider te koken of naar je vrienden te bellen. En dan ga je daar ook weer schuiven en passen. ’s Avonds ben je dan thuis en dan moet je weer kiezen: ofwel eindelijk die kamer een beetje opruimen, ofwel toch maar lekker in de zetel voor een eerste avond niet weg sinds zoveel dagen.

Steeds moet je kiezen. En soms wil ik helemaal niet meer moeten kiezen. Omdat ik zo goed voel wat er in principe binnen handbereik ligt. Teksten zitten in die categorie. Een tekst schrijven vraagt tijd. Soms wil je graag een meer diepgaande beschouwing maken over iets, en dan kan dat eigenlijk alleen door lang te wachten. Eerst bijna willekeurig maar vooral associatief een hoop dingen lezen. Die dingen dan telkens laten bezinken en gisten in je hoofd. Als je dan wacht, dan komen de ideeën die echt belangrijk zijn heel voorzichtig bovendrijven. En als je dan ook nog traag zou kunnen schrijven, dan zou de tekst waar je zo naar verlangde, en waarvan je wist dat hij gewoon in de lucht hing, voor je ogen oprijzen.

Voor praktische dingen is het niet zo anders. Stel dat je iets moet organiseren. Dan zou je zo graag alles netjes tot in de puntjes uitdenken en uitvoeren. Omdat je weet dat je al die dingen zou kunnen en dat het je gelukkig zou maken als het zo zou gaan.

En dan denk ik wel eens dat de tijd een groot blad is, waarop in kolommen naast elkaar alle dingen staan die je zou willen of moeten doen. En dan zou ik dat blad in reepjes willen scheuren, zodat je het ene kunt doen, zonder dat de tijd voor de andere dingen verder loopt. Misschien zou het leuk zijn als je tegelijk de tijd voor alle andere mensen stil kunt zetten. Alle mensen rondom jou blijven dan zolang jij het wilt muisstil staan of zitten. Na jouw vingerknip gaan ze weer verder waar ze eerder stilvielen.

Met mensen is het nog erger. Vroeger begreep ik niet zo goed hoe (vooral oudere) mensen urenlang naast elkaar konden zitten keuvelen en gewoon naar de lucht of de tuin kijken. Met veel stiltes, met herhalingen, en soms zelfs zonder onderwerp. Gewoon daar zijn en luisteren naar wat er komt. Nu lijkt er me een grote rust uit te gaan van het idee dat je dat zou kunnen.

Met alle mensen die je kent alle gesprekken die je met hen zou willen voeren volledig tot het einde voeren, wat zou dat geweldig zijn. Niet in je hoofd moeten selecteren wat er wel en niet te zeggen valt in de tijd die je samen zult zijn. En de hele tijd alles kunnen horen en zien wat er gebeurt. Niet met al die mensen samen – soms wel natuurlijk – maar gewoon volledige aandacht voor één persoon. En dan zonder enig oordeel kunnen kijken en luisteren, alsof je die ander voor het eerst zag. En weten dat je er helemaal kunt zijn voor die ander. Dat je desnoods even je eigen band kunt terugspoelen en opnieuw beginnen, tot je goed zit. Wat zou dat een luxe zijn…

Heel traag naar de tijd kijken die zo zou zijn, en niet sneller dan het eb en vloed van de zee, elk verhaal zichzelf laten zijn. Hoeveel levens zou je wel niet hebben?