29 april 2007

Ongelijke ruil


Gisteren was ik aanwezig op een zeer boeiende studiedag over milieu en ontwikkeling. Er werd vooral dieper ingegaan op de gevolgen van het gangbare ontwikkelingsmodel. Wie wordt er beter van, en wie draagt de gevolgen? Hoewel de meeste dingen die ik hoorde, niet nieuw waren, werd ik opnieuw getroffen door het onrecht dat door de ecologische gulzigheid van een mondiale minderheid wordt veroorzaakt.

Nog zo vaak blijven mensen ecologie als een soort ‘afgeleid’ probleem beschouwen. Zo van: laten we eerst de armoede aanpakken, en dan kunnen we nog iets aan het milieu doen. Of een andere variant: laten we eerst zorgen voor zoveel mogelijk economische groei, dan kunnen we met het geld dat die groei oplevert de schade aanpakken die erdoor werd veroorzaakt.

In een ecologisch begrensde wereld is de discussie over hoe we de ecologische lusten en lasten verdelen een keiharde discussie. En ze heeft alles met rechtvaardigheid te maken. Stel dat er op de wereld honderd mensen zouden wonen, en de wereld zou in staat zijn op een duurzame wijze 100 appels te produceren, dan is er een probleem als van die 100 mensen er 20 telkens 3 of 4 appels zouden eten. Het is natuurlijk bewust wat simplistisch voorgesteld, maar daarover gaat het eigenlijk. Het is in wezen een simpele situatie, maar we doen er alles aan om ze niet onder ogen te moeten zien.

De lusten en de lasten van dit alles worden niet gelijk verdeeld over de wereld. Dat blijkt ook al uit de klimaatdiscussie. Het zijn de armsten die het grootste slachtoffer zijn van het gedrag van de rijksten. In de manier waarop we onze economie organiseren, zie je dezelfde mechanismen. Als Europa voor de eigen voedselproductie grosso modo binnen de eigen grenzen zou blijven, dan zou dat duurzaam zijn. Maar al te vaak worden in andere continenten enorme oppervlaktes aan vruchtbare grond ingenomen voor b.v. de productie van graan, dat hier dan weer gebruikt wordt als voeder in de veeteelt. Het lijkt misschien op zich wel een ‘vrije’ keuze of we al dan niet veel vlees eten en een voedselsysteem maken waarin ‘goedkoop’ vlees centraal staat, maar in werkelijkheid zijn het anderen die daar mee de gevolgen van dragen. En dat is niet rechtvaardig.

In de recente debatten over zogenaamde biobrandstoffen is er opnieuw hetzelfde patroon van toe-eigening. In zekere zin is een regio als Europa stap voor stap bezig een meer cleane economie uit te bouwen. Dat heet dan een “schone diensteneconomie”. Klinkt goed, maar klopt niet. Er is immers geen diensteneconomie zonder industriële basis. We zorgen er echter voor dat die minder cleane onderdelen van de economische keten naar de andere kant van de wereld worden verplaatst. En daar gaat het dan hard tegen hard, al krijgen we dat hier nauwelijks te zien.

Het grootste deel van de mensheid leeft in armoede. Een zeer groot deel van de wereldbevolking leeft in een situatie van overleven, en is daarvoor rechtstreeks aangewezen op de natuurlijke omgeving. Grond is letterlijk van levensbelang. Als de natuurlijke omgeving wordt aangetast door b.v. een veranderend klimaat, dan wordt de wereld voor die mensen ook letterlijk kleiner. Als de grond die je nodig hebt om groenten te oogsten wordt ingepalmd omdat er in de ondergrond kostbare mineralen zijn, dan kan dat een zaak van leven en dood worden. Zeker als je weet dat de manier waarop die mineralen worden ontgonnen alles behalve op een ecologisch duurzame manier gebeurt. Het is niet dat de grond tijdelijk wordt ‘geleend’. De wereld wordt kleiner, en in een reeds volle wereld kun je nergens anders meer naartoe.

In een geglobaliseerde wereld bestaat er geen ‘hier’ en ‘daar’ meer. Als wij Europeanen bij wijze van spreken ons ongewijzigd aantal autokilometers niet meer op aardolie maar wel op bio-ethanol uit b.v. palmolie willen baseren, dan lijkt er hier niet zoveel te veranderen. Hier lijkt alles wat groener te worden. Maar aan de andere kant van de wereld wordt er een keihard gevecht gevoerd over het inpalmen van de grond: gaat die naar voedsel, of naar brandstof?

Tijdens de studiedag werd uitgebreid ingegaan op ecologische conflicten rond mijnbouw in Zuid-Amerika. Schokkende en schrijnende verhalen over landen waar zo ongeveer de helft van het grondgebied geconcessioneerd is voor mijnbouw. Dramatische beelden van open mijnbouw, die letterlijk bergen verzet en een onherbergzaam maanlandschap achterlaat, vervuild door cyanide. Boerengemeenschappen die met de moed der wanhoop in opstand proberen te komen, maar genadeloos worden neergeslagen door een alliantie van nationale regeringen en internationale mijnbouwbedrijven.

Zogenaamd eerst die arme boeren uit de armoede helpen, en daarna het milieuprobleem daar aanpakken, en dat volgens het gangbaar economisch groeimodel, is onzin. Om die mensen te redden van de armoede, moeten mensen aan de andere kant van de wereld iets doen aan hun ecologische gulzigheid. Als we hier onze gsm opnemen, weten we niet in welke gruwelijke omstandigheden de coltan is gewonnen die nodig was voor die telefoon. Maar die realiteit bestaat wel, al blijft ze uit ons blikveld. Het conflict van die boeren met de multinationale ondernemingen is niet zomaar een gevecht met anonieme ‘kapitalisten’. Die bestaan namelijk niet. Het gaat over ons, en over de dingen die we liever niet willen weten.

De beelden van die open mijnen, zullen nog lang in mijn hoofd blijven spelen. Soms weet ik geen blijf met mijn verontwaardiging en kwaadheid. Soms zou ik de juiste woorden willen vinden. En soms wil ik dan zo hard mogelijk tegen de wind in fietsen, om daarna weer rustig te worden.

27 april 2007

De korte bocht

Ik ben blij dat buitenlandminister De Gucht een boek heeft gemaakt waarin hij fel van leer trekt tegen het populisme. Volkomen terecht wat mij betreft. In zijn boek heeft hij het op basis van wat ik vandaag in de kranten kan lezen vooral over de banalisering van extreemrechts. Meer algemeen is het even zinvol dat wordt gereageerd tegen de tolerantie voor populisme als communicatietechniek in de politiek, niet alleen bij de rechtse maar ook bij de linkse partijen. Het is een fenomeen dat me vaak kwaad maakt.

Ik zal wel heel ouderwets zijn, maar ik hou van een politiek stelsel waarin politieke partijen voor iets staan. De politieke democratie is een georganiseerd meningsverschil, en zo hoort het ook. De ‘waarheid’ bestaat niet in de politiek, en gelukkig maar. Waarheid is in het beste geval de laatste in een reeks van interpretaties van de werkelijkheid. Politieke ideologieën zijn geen waarheidsverhalen, maar wel kaders om naar de werkelijkheid te kijken. Het is de taak van politici om na te denken over het algemeen belang. En over wat de invulling is van dat begrip ‘algemeen belang’ moet er een vredevolle confrontatie worden georganiseerd tussen verschillende politieke kleuren. Zo is het onder meer de verdienste van de socialistische beweging dat ze het idee van sociale rechten als voorwaarde voor het kunnen uitoefenen van politieke rechten op de agenda hebben gekregen. Zo is het de verdienste van de ecologisten dat ze de ecologische crisis hebben gethematiseerd als een sociale crisis die structureel verbonden is met de manier waarop we onder meer onze economie organiseren. Permanent nadenken over wat ‘politiek’ is, en dus te maken heeft met het algemeen belang, moet een hoofdopdracht blijven van een veelkleurige politiek. Ideeën als zou politiek een louter ‘technische’ kwestie zijn, die kan opgelost worden door experts zijn erg gevaarlijk. Populisme – wat ‘de mensen’ zeggen is goed en is dus juist – is al even gevaarlijk voor wat een goede democratie zou moeten zijn.

Een van de manieren om populisme tegen te gaan, is het beoefenen van intellectuele eerlijkheid. De partij van minister De Gucht is daarin niet altijd even vlekkeloos bezig. Zo is het volgens mij nefast om een discours te stimuleren waarin elke vorm van belasting, en dus van bijdrage aan de overheid, als negatief wordt beschouwd. Om ‘vrij’ te kunnen zijn, is er nood aan een voldoende sterke overheid. Je kunt pas individu zijn als je ook verbonden bent met anderen. Zeggen dat alles beter wordt als mensen maar minder belastingen moeten betalen en tegelijk mensen bevestigen in een rol als ‘consument’ in plaats van ‘burger’, is populistisch en oneerlijk. Het beruchte gratis-verhaal van Stevaert was in hetzelfde bedje ziek.

Ook bij progressieven stoort het me vaak hoe ze kort door de bocht gaan, en om populistische redenen een positie nemen die ‘lekker’ is, maar die niet klopt of niet eerlijk is. Zo erger ik me al jaren te pletter aan de manier waarop politici die beter zouden moeten weten spreken over de Europese Unie. Alsof het een ‘buitenland’ is. Dat bleek onder meer in het debat over de Europese grondwet. Ongeacht wat daar in stond, ongeacht de vraag welke vooruitgang die grondwet had kunnen betekenen, voor een aantal politici maakte dat allemaal niet uit. Het kwam voor hen blijkbaar beter uit om ‘lekker’ tegen de EU te zijn. Dat ze daarbij bewust geen onderscheid maakten tussen de EU als politieke constructie en het beleid dat door de EU gevoerd wordt, is heel erg. De manier waarop over het Europees Parlement gesproken werd en wordt is vaak al even stuitend. Het democratisch deficit zit in veel gevallen vooral op nationaal niveau, en dat weten ze ook. Maar als het over Europa gaat, hoef je blijkbaar niet zo nauwkeurig te zijn. Dan vinden velen het zonder meer verdedigbaar om er tegen te zijn, omdat ze dan beter scoren bij een aantal mensen die zich graag nestelen in hun eigen illusies.

Je kunt heel veel kritiek hebben op de Europese constructie, maar er gewoon tegen zijn, zonder te zeggen wat je dan wel wilt, dat is te gemakkelijk. Zo begrijp ik vaak niet hoe ook linkse mensen, omdat ze zo graag tegen de EU zijn, in de feiten gaan pleiten voor een mythische terugkeer naar de nationale staat. Er is niets links aan nationalisme.

Je kon en kunt veel kritiek hebben op het ontwerp van Europese Grondwet. Wat mij betreft ging het allemaal niet ver genoeg. Ik had een heel andere grondwet gemaakt als ik hem had mogen schrijven. Maar de vraag was evenzeer: hoe komen we stappen vooruit op weg naar meer politieke integratie? De strategische vraag was: is er een manier waarop het verwerpen van de Grondwet kan bijdragen tot die stap vooruit? Het was toen al duidelijk dat dat niet zou gebeuren. En waar staan we nu? Nog veel verder van huis. Niet de federalisten hebben gewonnen door het afwijzen van de Grondwet, wel de nationalisten en de minimalisten. Zij die zo stoer, met ronkende verklaringen, tegen de Grondwet waren hebben de voorbije jaren nauwelijks een geloofwaardige alternatieve strategie kunnen voorleggen om wél tot een sterkere, politieke, sociale, democratische en ecologische Unie te komen. Onder het mom van de grote sociale strijd het nationaal egoïsme verdedigen is voor mij geen alternatief.

Populistische rituelen voelen op het moment zelf misschien lekker. Politici denken dat ze goed bezig zijn omdat ze drijven op het veronderstelde sentiment van ‘de mensen’. Maar politici moeten ook durven ingaan tegen een te gemakkelijke en daardoor verleidelijke en ook ‘veilige’ voorstelling van de dingen. Soms moet je de dingen zeggen zoals ze zijn, vanuit een zorg voor het algemeen belang.

25 april 2007

Wat groeit


De tuin komt naar je toe. Het klinkt een beetje als een reclameslogan die in mijn jeugd veel furore maakte. Maar zo voelt het wel. Als ik ’s morgens terwijl ik koffie sta te zetten even door het raam naar buiten kijk, dan lijkt de tuin me al op te wachten. Met uitbundig groen.

Het is een heel klein tuintje, maar het is groot in kleur. Ik vraag me altijd af waar zo’n nieuw blad aan de haag vandaan komt. De ene dag is het er nog niet, de dag daarna is het er wel. Het zal wel het kleine verwonderde kind in mij zijn, maar ik kan er maar niet van over. Ik las nog vorige week een artikel over bamboe. Sommige soorten bamboe kunnen blijkbaar tot anderhalve meter per dag groeien. Waar komt die anderhalve meter vandaan? Woew…

Ik kijk elk jaar met een kleine beetje angst uit naar het gras. Ik moet elk jaar opnieuw gras zaaien. Ik doe het steeds, zij het op een wat onhandige manier. En telkens kijk ik wat verbaasd naar die zaadjes. Het zien er van die verdroogde dingen uit. En waar zit in dat ding dan al dat gras dat daaruit zal komen?

’s Morgens opstaan is in die periode dus altijd een beetje spannend. Soms durf ik zelfs niet goed kijken. Tot er ineens een wat vage groene gloed merkbaar is. Als een soort baard van één dag. Zou het waar zijn? Heel voorzichtig ga ik dan op mijn blote voeten tot in de tuin, om het van dichtbij te bekijken. En dan krijg ik steeds een traan in mijn ogen…

Het groen van de lente is zo hevig. Het lijkt gecondenseerd groen. Genoeg groen om nog tot aan de herfst te verdelen over al wat nog gaat groeien. Als een nieuwe inktvulling, die heel erg lang mee kan.

Soms word ik ’s nachts wakker, en denk ik aan het gras dat aan het groeien is. Stel je voor dat je stiekem zou opstaan, zonder licht, en naar de tuin gaan. Zou je dan het gras horen groeien?

Als je aan de rand van de zee staat, voel je een immens lichaam van energie. De zee is daar, is zichzelf, en is zichzelf genoeg. Pas als je je goed concentreert, en alle weerstanden laat vallen, voel je dat de zee ook in jezelf beweegt. Dan kun je de zee aanraken, en voel je hoe ze beweegt. Wat een ander leek, blijkt dan daar altijd geweest te zijn. De zee haalt jou naar zich toe, terug. En niet omgekeerd.

De winter is het seizoen van de moed. De dingen zien zonder franjes, zonder tekenen van hoop, is niet gemakkelijk. Als je aan het einde van de herfst de dingen niet uit je handen kunt laten glijden, kun je ook de winter niet zien. Je zoekt een soort blind vertrouwen. Het is bijna een geloof. Wat je aan deze kant van de winter loslaat, komt er aan de andere kant weer uit, anders en toch weer zichzelf. De winter lijkt soms een beetje op dat moment van concentratie aan de rand van het water.

De eerste grassprietjes lijken nog zo kwetsbaar, zo onverdedigd. De kleur daarentegen is wel zelfbewust. Ze dragen het perkje al in zich. Als was het een talent. En zodra je een maand verder bent, is er een plek van gras. Tussen voor en na is er het groeien. En eigenlijk is het groeien er ook nog voor het voor en na het na.

Ik vertel wel eens verhalen aan het gras. De woorden worden dan nauwkeurig gekozen. Ze druipen langzaam uit mijn handen weg. Zodat ze zachtjes vallen. Op gevonden veerkracht. Er is niets dat knakt.

’s Avonds lijkt het gras soms voldaan. En een beetje trots. Na een dag graszijn.

Op je handen groeit geen gras. Maar je huid ruikt wel anders in de lente. Dat is ook al wat.

22 april 2007

Terug naar Afrika

Ik herinner me hoe ik met een vriendin vroeger graag sprak over de vraag in welk continent we in een vorig leven hadden geleefd. Voor haar was het Zuid-Amerika. Voor mij was het zonder twijfel Afrika.

Waarom het zo is, weet ik niet. Ik weet alleen dat het zo is. Is het een herinnering, of is het verlangen? Of is het allebei?

Ik heb een wat dubbele verhouding met het fenomeen reizen. In mijn hoofd doe ik niet anders. Ik wil de hele wereld dichtbij hebben, anders krijg ik geen zuurstof. Sluit me vooral niet op in het gehucht van het enkel hier.

Maar tegelijk reis ik heel weinig, in de fysieke zin van het woord. Alleen als ik traag beweeg, over niet te verre afstanden, kan ik de beweging vatten. Alleen dan kan ik ontdekken wat ik zoek door te bewegen. En om te vinden wat ik zoek, moet ik eigenlijk zoveel mogelijk stil zitten, op één plek. Reizen om van mezelf weg te lopen, zou niet werken bij mij, integendeel. (Misschien is dat het stukje Azië in mij, wie weet.)

Ik luister graag naar verhalen van mensen die wel veel reizen. En telkens als ik de verhalen over Afrika hoor, word ik een beetje week. Ze raken iets in mij. Bij mensen die vaak in Afrika geweest zijn, voel ik iets van een soort warme samenzwering. Ze hebben daar iets gevonden dat hun leven heeft veranderd. Misschien beeld ik het me in, maar zo voelt het.

Ik herinner me hoe ik ooit lang sprak met een Afrikaanse vrouw, waarmee ik op het werk vaak samenwerkte. Ze zei me dat ik echt eens naar Afrika moest gaan. En ik wist dat ze gelijk had. Het voelde aan als een soort terugkeer, die ik niet kan of wil of durf maken.

Het zijn flarden van weten. Als ik de Afrikanen luid hoor roepen in de straat in Anderlecht waar ik werk. Als ik op zondag de Afrikanen in hun schitterende kleren zie samenkomen in de straat achter de hoek waar ik woon. Als ik de muziek hoor.

En misschien nog meer als ik de bewegingen zie. Ik hou eindeloos van het kijken naar mensen, naar hoe ze bewegen. Iedereen heeft een bepaald soort evenwicht in haar of zijn lijf. Je kunt het niet vatten in dun of dik hier of daar. Wel in hoe alles beweegt en elkaar zoekt. Een van de beste manieren om iemand te leren kennen, is kijken hoe zij of hij beweegt.

Soms droom ik van de Afrikaan in mij. En hoe ik dan zou bewegen. Het voelt als een gevaarlijk verlangen. Niet enkel omdat het zo onbereikbaar is, zo ver weg van het gehavende en zichzelf op die manier ontvluchtende lichaam dat ik nu heb. Maar ook omdat ik weet dat ik iets zou vinden in Afrika. Iets dat er al was.

Vrijdag ging ik naar de openingsfilm van het Afrika Filmfestival: Un dimanche à Kigali. Voor de film was er een receptie. Ik kon zoals steeds mijn ogen niet afhouden van de Afrikanen die er ook waren. Wat zijn ze altijd mooi gekleed… En hoe ze aanwezig zijn. Er kwam een jonge Afrikaanse vrouw binnen in een lang lichtblauw kleed. Statig. Enkele seconden lang keken we in elkaars ogen.

Pas toen we in de filmzaal zaten, en er een inleidende toelichting werd gegeven, besefte ik dat die vrouw de hoofdrol speelde in de film die we zouden gaan zien. In de zeer aangrijpende film is ze overweldigend. Ik voelde me helemaal omver geblazen. Toen ik klein was, gebeurde het nog vaker, en nu ook weer eens: na de film werd er geklapt in de zaal. Toen ik buiten ging, zag ik hoe ze naast de deur stond te kijken. Ik wilde iets gaan zeggen, maar durfde niet.

Het zijn telkens die kleine momenten die op een bepaalde manier aan me trekken. Daarom mijd ik ze soms ook. Ik sprak er later nog over met iemand die ook naar die film was gegaan. Ze vertelde over een man die er wel voor had gekozen om een beetje te versmelten met Afrika. Hij was nu net weer vertrokken naar daar.

Ergens tussen verlangen en herinnering zitten de dingen die je weet en niet wilt weten. Misschien is het dat wel. Ik zal dus maar zeggen dat ik ooit in Afrika was.

20 april 2007

Pompelmoes


Er zijn van die dingen die me nooit lukken. Een daarvan is: niet te vroeg ergens aankomen. Als ik een afspraak heb, kom ik altijd te vroeg. Nog moeilijker wordt het als ik op weg naar die afspraak nog andere dingen wil doen. Hoe ruim schat je de tijd in die nodig is? Te ruim, zo blijkt altijd. Gisteren moest ik op weg naar mijn afspraak onderweg nog even koffie en geld halen. En ik merkte het al snel: ik zou weer een kwartier te vroeg zijn. Traag fietsen hielp niet echt. Daar zat ik dus in de wachtkamer. Intelligent voor me uit te kijken. Normaal doe ik het niet, maar dit keer dus wel: ik begon te lezen in een boekske dat daar lag voor het opvangen van de wachtkamerwachttijd. Een lifestylemagazine, met allerlei belangwekkende wetenswaardigheden.
En daar las ik dus het volgende. Een vrouw die een pompelmoesgeur heeft, wordt door een man 5 jaar jonger geschat. Daar moest ik even diep over nadenken. Ik probeerde het mij visueel voor te stellen, maar dat ging niet aangezien het hier over een geur gaat natuurlijk. Wie ontdekt zoiets? En meer nog: hoe onderzoek je zoiets? Man, man, het duizelde in mijn hoofd… Je zou meteen flauwe grapjes kunnen maken, zoals dat een pompelmoesgeur goed is om een appelsienhuid te camoufleren, maar dat zou te simpel zijn.

En terwijl mijn stramme spieren en haperende wervels werden aangepakt werd de wetenschapper in mij wakker. Hoe onderzoek je deze brandende kwestie? Als ik een partner had, had ik haar kunnen vragen om zo ergens at random een dag in de week te kiezen om een pompelmoesgeur op te doen, en dan nauwkeurig te onderzoeken wat er dan zou gebeuren. Twee problemen evenwel. Ik heb geen partner, dat wordt dus moeilijk. En ten tweede: hoe zuiver zijn de onderzoeksresultaten? Deze week las ik immers ook een bericht over chocolade. Chocolade in de mond zou opwindender zijn dan een hevige kus. Stel je voor dat ik net chocolade had gegeten op het pompelmoesmoment. Dan zou er misschien niets gebeuren. Wat wil zeggen dat er eigenlijk nood is aan een week chocoladeonthouding. Voor de eeuwige liefde wil een mens veel doen, maar een week geen chocolade eten, dat is toch wel een zware prijs…

Er zat dus niets anders op dan zelf op onderzoek te gaan. En dat heb ik gedaan, vanmorgen op de trein. Het moest grondig zijn, dus mijn plan was om de hele trein te doen, te beginnen in de laatste wagon. En zo geschiedde. “Mevrouw, mag ik even aan u ruiken?” Een openingszin als een andere.

Nu was ik wel een beetje zenuwachtig. Vrouwen die ik al vaak zag staan wachten op het perron, zou ik nu van dichterbij leren kennen. Maar vooral: zou ik wel in staat zijn om onmiddellijk, on the spot, de enige echte pompelmoesgeur te herkennen? Pompelmoesfaalangst, met andere woorden.

Op zich viel het goed mee. Geen enkele vrouw weigerde. Op één na. Die had zelf ook het bewuste artikel gelezen en was net een openingszin aan het bedenken om zelf op onderzoek te gaan.

Wetenschappelijk onderzoek is zwaar. Probeer maar eens voor jezelf het verschil te beschrijven tussen een komkommer- en een karnemelkgeur. Of probeer maar eens op een diplomatische manier aan een vrouw van bijna, maar lang nog niet helemaal, middelbare leeftijd uit te leggen dat ze géén pompelmoesgeur heeft. Er zal nog veel nazorg nodig zijn, maar ook dat hoort bij het vak natuurlijk…

Er zijn ook bijkomende problemen voor de onderzoeker. Je moet je immers helemaal op de geur concentreren, en je niet laten afleiden door andere bijkomstigheden. En dat is in het kader van de oprukkende lente niet altijd gemakkelijk. Zo zijn er vrouwen met duizelingwekkende decolletés. Nadeel daarvan is dat het de wetenschappelijke aandacht kan doen verslappen. Voordeel is dan weer dat de beruikbare oppervlakte vergroot. En dat is natuurlijk goed voor de wetenschap.

Ik moet eerlijk bekennen dat ik, eens ik over de helft van de trein was, stilaan wanhopig begon te worden. Ik had wel moeten vaststellen dat er een immense voorraad fantastische vrouwen op de wereld is, en zeker op de trein. Maar de pompelmoesstress begon toch toe te nemen. Steeds meer begon ik eraan te twijfelen of ik mijn onderzoek succesvol zou kunnen afronden. Ik had nog geen enkele vrouw gevonden die naar pompelmoes rook.

Ter hoogte van Brussel-Noord kwam ik in de voorste wagon aan. Uitgeput, en bijna uitgeroken. Er zat nog één vrouw. “Mevrouw, mag ik even aan u ruiken?” “Maar natuurlijk jongeheer.” Vastberaden me op geen enkele manier van mijn missie te laten afbrengen, legde ik mezelf een strikte neutraliteit op. Ik zou me niet laten afleiden door eender welke uiting van vrouwelijke schoonheid in deze vrouw. En, ja! Daar was de geur. Onmiskenbaar een pompelmoesgeur.

“Mevrouw, ik weet dat het moeilijk is, maar mag ik uw leeftijd raden?” Ze glimlachte een beetje uitdagend naar mij en knikte, terwijl ze me diep aankeek. “Volgens mij bent u 93 jaar mevrouw, klopt dat?” Ze begon hardop te lachen. “Nee, mijn lieve jongen, ik ben 98, pas geworden.” We vielen elkaar snikkend in de armen. En zo zie je maar: je moet altijd geloven wat er in de boekskes staat.

18 april 2007

Wat verdwijnt

Ik heb nooit goed begrepen waarom discussies over verlies aan biodiversiteit altijd zo moeilijk zijn. Moeilijk staat hier voor bedreigend. Je zorgen maken over soorten van planten of dieren die verdwijnen is volgens velen sentimenteel of zelfs anti-menselijk of zo. Waarom dat zo is, ontgaat me, eerlijk gezegd.

Bijna dagelijks ben ik nu bezig met het verzamelen van nieuws over de ijsbeer. Het gaat natuurlijk niet alleen over de ijsbeer zelf, maar ook over alles wat te maken heeft met klimaatverandering, en dat in de vorm van herkenbare berichtjes. De ijsbeer is een symbool voor wat ook met zoveel andere dieren en planten gebeurt. De kaalslag die we als mens aanrichten doet me toch pijn, ik kan het niet anders benoemen. Dat je in een rapport gewoon kunt lezen dat de ijsbeer tegen 2050 waarschijnlijk alleen nog in een dierentuin te vinden zal zijn, maakt me opstandig en onrustig.

Maar als je over zoiets begint, wordt er al heel snel wat meewarig gedaan. Alsof we alleen maar over mensen moeten praten. Of – en dat is dan meteen de retorische vluchtweg – dat het oplossen van de armoede toch wel veel belangrijker is dan het redden van enkele bloemetjes en bijtjes. En zo word je dan altijd in een hoek geduwd waar je niet thuishoort. Het is dezelfde logica die tot natuurvernietiging en verscherpte sociale tegenstellingen leidt. Je kunt het een niet los van het ander zien, en ook niet tegenover elkaar stellen. Waarom zou je trouwens niet verontwaardigd mogen zijn over én het onmetelijke onrecht op deze planeet én over de achteruitgang van de natuur?

Er zijn natuurlijk gevaarlijke mensen die de ‘natuur’ misbruiken als alibi voor hun reactionaire ideeën. In de natuur zien ze hun veronderstelde ‘natuurlijke orde’, waarin de dieren wolven zijn voor elkaar, en waaruit ze dan construeren dat ook de mensen hun maatschappij zo moeten inrichten. Klinkklare nonsens, en vooral politiek verwerpelijk.

De mens is een menselijk dier. We delen meer met de dieren dan we soms zelf zouden willen misschien, maar we delen ook nog zoveel met alle andere mensen wat we niet met de dieren delen. Een mens is een verhalen vertellend wezen. Een mens is in staat tot morele verontwaardiging. Als de menselijke geest zo sterk is, zo creatief en zo hoogstaand, dan moet de mens toch ook in staat zijn tot een omgang met de andere bewoners van de planeet die ingegeven is door liefde, en niet door ‘gebruik’.

Waarom is het altijd nodig om dieren en planten zo gemakkelijk in functie van de mens te bekijken? Waarom moeten ze ‘nuttig’ zijn? Waarom moeten ze zo vanzelfsprekend op de tweede plaats komen? Waarom mogen ze niet gewoon op zichzelf zinvol en genoeg zijn? Ik word soms zo moe van de theoretische debatten over de al dan niet intrinsieke waarde van de niet-menselijke wezens. Als het gaat over het menselijk handelen, dan kun je perfect in morele termen spreken over gradaties van waarde of over verschillende soorten menselijk gedrag. Als dat helpt, dan heb ik er niet zo’n probleem mee dat mensen naar het tropisch regenwoud kijken als naar een arsenaal aan nog niet ontgonnen geneesmiddelen dat dus bescherming verdient. Moreel handelen is des mensen, en je hoeft die categorieën dus helemaal niet over te plaatsen naar de dieren.

Maar ook als je geen enkel spiritueel gevoel hebt, kun je toch niet blijven volhouden dat alle andere soorten alleen een waarde hebben in de mate dat ze die waarde toegekend krijgen van de mens. Dat is toch nogal arrogant. Trouwens, de mens is verbonden met de rest van de natuur. Als we alle bomen kappen, stikt de mens. En als van vandaag op morgen alle mensen ineens zouden doodvallen, stopt de aarde niet met draaien. Een beetje bescheidenheid mag dus wel.

Het louter ‘esthetisch’ redden van een dier zegt me niets. Als er een of ander paard of zo alleen nog maar in twee exemplaren in een of andere dierentuin leeft, dan lijkt het mij veel eerlijker om aan onszelf toe te geven dat dat dier is uitgestorven, en daar dan ook respect voor te hebben. Het heeft ook geen zin om te ontkennen dat in de loop van de geschiedenis van de aarde soorten gekomen zijn en gegaan. De mens is ook een van die soorten, in die lange keten, dus geen probleem.

Maar als we weten dat er een enorme versnelling is in het verlies van soorten dieren en planten, door menselijk ingrijpen, dan mogen we dat als mens niet aanvaarden vind ik. Dat recht heeft de mens niet. Het is wel erg als de ijsbeer verdwijnt, of dat nu een mooi of lelijk dier is, of het nu ‘nuttig’ is of niet.

De aarde is zo ongelooflijk mooi en rijk. Aanvaarden dat de mens alleen maar meer mens kan zijn door haar of zijn band met alle andere delen van de planeet te voelen, is volgens mij vooruitgang. Het is niet ‘terug naar vroeger’, het is nog minder ‘anti-humanistisch’, integendeel. Het spreekt de mens aan op zijn of haar menselijkheid.

Die band hoeft helemaal niet spiritueel te zijn. Maar het kan natuurlijk wel. Voor mij is dat wel zo. Als ik naar de reeds gekwetste zee kijk, of naar een vuile rivier, dan voelt dat aan als pijn. Het is alsof iets van mij gekwetst is. Als ik lees over verdrinkende ijsberen, dan voel ik verontwaardiging. Het is hetzelfde hart dat ook kwaad is over wat er in Darfoer gebeurt of dat zich niet kan neerleggen bij de gevolgen van de stijgende zeespiegel in Bangladesh.

15 april 2007

Wijzigingen


Een mens heeft recht op minstens één afwijking. In mijn geval is die ene waarschijnlijk dat ik er meer heb. Op die manier kom ik er gemakkelijker mee weg. Doet me denken aan vroeger. Wat zou je doen als je één wens mocht doen die zeker in vervulling zal gaan? Over die vraag had ik natuurlijk goed nagedacht. Ik kwam tot de conclusie dat één wens toch te weinig zou zijn. Dus zou mijn antwoord zijn dat ik elke dag een wens mocht doen die in vervulling zou gaan. Dat leek me veiliger qua levensverzekering.

Maar goed. In mijn ruime categorie afwijkingen zijn er vele die waarschijnlijk als ‘onnozel’ kunnen gekwalificeerd worden. Welnu, een van die onnozele is dat ik een pesthekel heb aan de functie in Word voor het zichtbaar maken of bijhouden van wijzigingen. Iedereen kent die waarschijnlijk wel. Er komen dan van die blauwe en rode lettertjes bij, en allerlei stippellijntjes en toestanden, zodra je iets wijzigt aan een tekst. Nadien zou je dan in een zogenaamd ‘handig’ overzicht kunnen zien welke dingen gewijzigd zijn. En dat zou dan het werk gemakkelijker moeten maken.

Brrrrrr…. Gruwelijk vind ik het, zo’n tekst met van die wijzigingen. Ongeveer even gruwelijk als de functie ‘fluorstift’ waarmee je een woord in je tekst in fluor kunt zetten. Op een gewoon papier vind ik het al zo vreselijk, die mensen die met zo’n reeks fluostiften in de hand hun aanval op de tekst inzetten.

We moeten in deze belangrijke kwestie meteen de grote morele termen boven halen. Het gaat hier namelijk over respect. Respect voor de tekst. Voor we op deze fundamentele kwestie ingaan, toch nog een meer pragmatische overweging. Het is ook gewoon ellende, als je een document krijgt, waarin iemand de functie ‘wijzigingen’ heeft ingeschakeld. Wat je ook doet, ineens komen daar al die dingen op het scherm. Tekstvreemde dingen. En je krijgt dat nooit weg…

Ten gronde dus. Ik wil een pleidooi houden voor de full frontal naaktheid van de tekst. Een tekst is niet zomaar een machine. Een tekst is geen anonieme hoop woorden, opgestapeld in symmetrische hoopjes van tien. Een tekst is geen zielloos ding. Een tekst is een lichaam, een levend lichaam.

Om goed te zijn, moet je de tekst kunnen bekijken zonder enige opmaak. Alleen de woorden. Nog niets in het vet, nog geen lijntjes ergens onder, nog geen grotere of genummerde titeltjes. De naakte, kwetsbare tekst. Die geen make-up heeft, geen lingerie die de aandacht kan afleiden, geen broek die benen en billen in een andere verhouding kan brengen.

Als je aan een tekst iets wilt wijzigen, dan doe je dat aan de hele tekst. En wat wijzigt, vloeit uit in de hele tekst. Die zichtbare wijzigingen doen niets anders dan een tekst deconstrueren, maar wel op een klinische manier. Het is alsof je dan alleen nog het litteken, de borst of de knie te zien krijgt. Ingezoomd. En zo losgeknipt van de tekst. En daardoor gaat er iets mis dat nooit meer goed komt. Als je dan klikt op ‘alle wijzigingen bijhouden’, weet je altijd wat waar gebeurde. Alsof je altijd de pleister zult zien, terwijl je een litteken zou moeten zien dat langzaam verdwijnt in de huid, en dus in zichzelf.

Een mens is niet gelijk aan de optelling van lichaamsonderdelen. Een buik of borst of bil, het betekent niets als je niet weet van wie ze zijn. Een mens is niet gelijk aan de aan- of afwezigheid van littekens. Een lichaam dat veranderde door een zwangerschap, is nog steeds hetzelfde lichaam, al is het anders. Een lichaam dat bewerkt is, waar stukken uit- of afgehaald zijn, en dat daarna weer aangevuld is, is hetzelfde lichaam, al is het anders, en al duurt het soms lang eer je kunt aanvaarden dat het hoewel anders niet veranderd is.

Op een welbepaalde manier is het met een tekst niet anders. Een zin wijzigen, moet je voorzichtig doen. Je herschrijft enkele woorden, je verandert enkele stukken van plaats, je voegt een nieuw onderdeel toe. En telkens blijft er de tekst, die je als geheel kunt blijven bekijken. Automatische functies die je laten zien wat er gewijzigd is, verhullen en ontzielen de tekst. Het is mooier om de tekst gewoon te herlezen, en enkel proberen te gissen wat er waar is veranderd. Misschien zal de tekst het je vertellen, misschien ook niet. En hoe ontroerend is het een tekst te lezen, en niet meer te weten hoe de vorige versie was. Gewoon voelen dat dit de tekst is die hij nu moet zijn.

Mededogen. Het blijft zo’n mooi woord. Als je spreekt over een tekst, wanneer iemand je heeft gevraagd om er een mening over te geven, dan is mededogen de mooiste houding. Voorzichtig luisteren naar de tekst terwijl je hem leest, en vanuit de tekst zelf zoeken naar wat zichzelf nog niet gevonden heeft. Niet de tekst lezen met de houding “wat staat er allemaal niet in”, of “welke tekst zou ik zelf geschreven hebben”. Een tekst wijzigen zou ook met mededogen moeten gebeuren. Anders herinneren de woorden zich wie hun onrecht aandeed. Dat denk ik toch…

14 april 2007

Kinderplekken

De plekken in de stad. Je herinnert je wat daar toen ooit gebeurde. En dat is voor altijd in die plek gesijpeld. Er is zo’n plek, net achter de hoek waar ik woon. Ooit fietste ik daar. Achter mij voelde ik een bus naderen. Voor mij zag ik een klein kind een deur uitlopen. Zonder iemand. Ze stond daar aan de rand van het voetpad. In die paar seconden begon ik te rekenen. Hoeveel meter ik nog moest doen eer ik bij het kleine meisje zou zijn. Ik reed al wat meer naar het midden van de weg, waardoor de bus ook moest opschuiven.

Toen ik bijna aan die plek was, zag ik dat het meisje de weg op wilde lopen. Ik riep hard, het meisje schrok en bleef staan. De bus reed me op dat moment voorbij. Ik zat te trillen op mijn fiets. En pas toen kwam de oma van het kindje uit dezelfde deur. Ze zei niets. Ik draaide mijn straat in, en begon mijn fietstassen uit te laden. Op dat moment kwamen de oma en het kleine meisje voorbij. Toen de oma mij zag, begon ze te brullen tegen het kind, iets over “die meneer” en zo. Ik was verbijsterd. Eigenlijk had ik moeten brullen tegen de oma of zo.

Heel vaak als ik weer voorbij die plek kom, denk ik terug aan dat moment. En aan alles wat ik voelde in die paar seconden. Het is raar hoe je toch nog een afweging maakt. Enerzijds is er een sterke reflex om iets tegen te houden wat niet mag gebeuren. Anderzijds vraag je je op een bepaalde manier af of je het kunt en moet doen.

Dagenlang heb ik er nog over lopen piekeren. We lopen elke dag op straat elkaar voorbij. We zitten in ons hoofd. Hebben uitgerekend hoe snel we moeten stappen om de trein nog net te halen. Denken aan wat we zullen koken, of aan hoe lekker dat bed straks zal zijn. We willen niet gestoord worden, en willen misschien ook niet betrokken worden. En tegelijk is er ook altijd een soort angst dat je iets naar je kop zult krijgen als je je moeit met een ander, zeker als het een kind is. Hoe verwarrend het soms is. Je wilt een ander kind zeker niet terechtwijzen of zo, dat is niet aan jou. Maar tegelijk leef je toch samen in dezelfde gemeenschap, en ben je toch mee een beetje verantwoordelijk voor de veiligheid van iedereen. Daar zou je toch op moeten kunnen vertrouwen.

Misschien vergis ik me, maar soms denk ik dat er in onze maatschappij zo’n trauma is door gebeurtenissen waar de maatschappij de kinderen niet kon beschermen dat we niet meer weten hoe we dat wel moeten doen. Zelf dan. Niet ‘uitbesteed’ aan mensen met een uniform, maar gewoon zelf. En dat gecombineerd met dingen als een soms doorgeslagen individualisme en ook de manie van de ‘perfecte’ opvoeding waar zoveel ouders onder gebukt gaan, daartoe aangezet door oneindig veel boeken en programma’s op televisie.

Misschien zijn we dicht bij elkaar, tenminste met die mensen die we zelf kiezen, via alle moderne communicatietechnieken en in de nieuwe netwerken. We kiezen hoe dicht we willen komen, en hoe aanraakbaar we zijn. Maar weten we hoe we moeten omgaan met wat ons bindt met mensen die we niet gekozen hebben? Het klinkt zwaarder dan ik wil, omdat ik even geen andere woorden vind. Het lijkt moralistischer dan hoe het in mijn hoofd beweegt. Maar het blijft me soms kwellen.

Pas nadat ik thuis was, besefte ik dat ik heel misschien het leven van dat kleine meisje gered had. Meteen zei ik tegen mezelf dat dat wel niet zo zou geweest zijn. Maar ik moest mezelf tegenspreken. Het was best mogelijk, en misschien zelfs waarschijnlijk, dat mijn stemgeluid voor dat kleine meisje het verschil had betekend tussen leven en dood. Van zo weinig kan het afhangen. Dat ik de reflex had gehad om te beschermen, stelde me gerust. Er was dus een kans dat ik op een kritiek moment misschien wel het juiste zou doen. Tegelijk voelde ik me slecht door het besef dat het een beslissing was, om wel of niet op die reflex in te gaan. Dat ik nadacht over het feit of het wel of niet goed was om iets te doen, maakte me een beetje beschaamd en klein.

Gisteren kwam ik weer voorbij die plek, dit keer aan de overkant van de straat. Op die plek zag ik een klein meisje staan. Ze stond daar te zingen. Er was niemand te zien. Geen mama of oma. Ik voelde mezelf verstijven. Ik stak de straat over, liep een stukje terug, zodat ik daar als het ware net aangewandeld kwam. Als het meisje de straat op zou lopen, zou ik er snel voor kunnen springen. En als er toch ineens een mama aan zou komen, zou ik niet de indruk geven dat ik haar terecht wilde wijzen of zo. Het meisje riep nu naar iemand in de parkeergarage, die maar niet wilde komen. Net toen ik er voorbij kwam, zag ik de mama naar boven komen. Alles was in orde…

Soms denk ik dat ik er niet tegen opgewassen ben, de kwetsbaarheid van kinderen. Het wordt erger met de jaren, zo lijkt het. Misschien ben ik even verward door de vraag hoe je je gedraagt in de ruimte van wat gemeenschappelijk is voor ons allen. In wezen ben ik even kwetsbaar. Als ik even niet nadenk, kan de bus mij ook omver rijden. Misschien is er ook iemand die zal roepen om me te waarschuwen.

Het is lente in de stad. Ik zie mooie jonge moeders met mooie kindjes lopen. Hand in hand. Ik hoor hoe ze vertellen, over grote dingen en al het andere dat je kunt dromen. Ik fiets er voorbij, draai me even om en glimlach. Ook deze plekken zal ik onthouden, misschien is dat het antwoord.

10 april 2007

Dromen


In welke termen kun je je dromen denken? Dat vroeg ik me af gisteren. Hoe droom je je oude dag? Daarover ging het eigenlijk. Zijn mijn dromen te groot of te klein? Dat is ook een goede vraag, maar misschien wel te moeilijk.

Het mooiste oud. Misschien is het voor de hand liggend om te denken aan grootse dingen. Iets als een groot appartement, met mooie mensen in de buurt, die je nek komen strelen, of die je zachtjes in het bubbelbad laten glijden.

Ik moest echter vaststellen dat ik blijkbaar moeilijk over later kan denken zonder nu. Ik kreeg een droom over een huis dat je gemakkelijk kunt poetsen. Met hoeken waar je overal goed bij kunt. Met vloeren die door een magische beweging met een dweil ineens helemaal proper zouden zijn. Met stof dat je zou kunnen wegnemen, zonder telkens al die spullen te moeten oppakken of verzetten. Met een lijf dat de bewegingen die nodig zijn om te poetsen niet zou bewaren in pijn. Toen ik dat dacht stond ik te poetsen. Het après-poets-gevoel is nooit troostend. Het voelt meer aan als een straf, al weet ik niet waarvoor. Een straf die altijd nog voortduurt de dag nadien.

Je zou een valsspeeldroom kunnen hebben. Soms is het een droom van mij dat ik ineens, met een vingerknip een paar duizend boeken zou hebben gelezen. Zodat ik een stukje van de structurele leesachterstand waarin je geworpen wordt door deel te worden aan dit aardse bestaan zou kunnen wegwerken. Zo zou ik een beetje ‘mee’ zijn, en klaar om de rest van mijn leven die fond van boeken gewoon aan te vullen.

Het voelde aan als een droom die niet eerlijk is. Een te gemakkelijke fantasie. Maar ze gaf de richting aan voor een droom die wel vaak terugkomt en die ook met boeken te maken heeft. Ik zie mezelf zitten in een grote kamer. Omringd door mijn boeken. Ik zou ze allemaal kunnen zien. En dan zou er een speciale zetel of stoel zijn waarin ik zou kunnen zitten. Zitten op een manier die geen pijn doet en die uren vol te houden is. Om te kunnen lezen, zonder dat ik moe word. Zonder dat ik mijn hoofd of mijn ogen of mijn schouders zou voelen. Niets dat me zou afleiden. Niets dat me zou bang maken voor de overgave. En zo, rustig, dag na dag kunnen lezen. Niet de hele dag, maar genoeg uren elke dag. Het is een mooie droom, die me meer raakt dan ik wil toegeven waarschijnlijk.

Op de televisie zag ik een man die vertelde over een Duitse schilder die tijdens de oorlog in Amsterdam verbleef. Zo mooi. Ergens tussen nuchter en twinkelende ogen. En ik dacht: zo’n kop wil ik wel hebben als ik oud ben. Mooie diepe en soepele groeven die volop kunnen bewegen. En dan rustig, maar niet traag, je zinnen uitspreken. Met een mooie stem. En elk woord kunnen verstaan.

In de dromen hebben de woorden en mijn lichaam zich gevonden in een harmonie die genoeg heeft aan kleine doses verlangen naar het een of het ander. Je kunt verlangen naar een lichaam dat geen pijn heeft, of naar woorden die de onrust in je hoofd stillen. En steeds komt het lichaam ergens tussen de woorden, of omgekeerd. In de dromen hebben de tegenstellingen elkaar opgeheven, zo lijkt het wel.

Misschien is het wel een kleine droom, hoewel hij groot lijkt voor mij. Misschien dromen de meeste mensen over kleinkinderen als ze aan zichzelf denken in die oude dag. Dat is een droom die rust op het terrein waar ik waarschijnlijk nooit zal komen. Maar misschien word ik wel een wat zonderlinge, maar nog steeds verwonderde oude man die wordt opgezocht door de kinderen van de kinderen die ik ken. Om naar de verhalen te luisteren.

In mijn droom is er veel muziek. Tot de laatste minuut die ik op deze aarde zal zijn. En als het stil is, moet ik maar even mijn ogen sluiten, of ik kan de muziek zien.

Er zijn dromen die moeilijk te vertellen zijn, hoewel ze zo simpel zijn. Zoals dromen dat iemand je hand zal vasthouden als je sterft.

Soms heb je de ene droom nodig om de andere gemakkelijker als een droom te zien en zo ook te laten.

08 april 2007

Bob

Vrijdag ben ik naar Bob Dylan geweest. Ik denk dat het de zesde keer was dat ik hem zag. En net al alle vorige keren was ik erg zenuwachtig. Hoe zal het dit keer zijn? Welke keuze zal hij dit keer gemaakt hebben uit zijn ruime catalogus? Welk nummer zal me verrassen.

Praten over een concert van Dylan is voor mij altijd heel moeilijk. Dat ik waarschijnlijk geen ‘objectieve’ getuige zal zijn, is een understatement, om het beleefd te zeggen. Het heeft er ook mee te maken dat zo’n concert in veel opzichten niet te vergelijken is met andere concerten. Van tevoren en nadien word ik steeds erg kregelig van ‘gemakkelijke’ commentaar of meewarige opmerkingen.

Het is moeilijk uit te leggen welke plaats Dylan in mijn leven heeft. Voor mij is hij geen ‘mythe’, geen heilige. Hij is gewoon een heel bijzondere, en niet met anderen te vergelijken kunstenaar. Zijn wonderlijk universum van liedjes en de woorden in die liedjes is altijd wel ergens bij me. Er gaat geen week voorbij of ik zoek hem weer even op. En als je me zou vragen welke plaat ik het liefste hoor, dan zou je waarschijnlijk elke keer een ander antwoord krijgen.

Sweet Melinda / The peasants call her the goddess of gloom / She speaks good English / And she invites you up into her room / And you're so kind / And careful not to go to her too soon / And she takes your voice / And leaves you howling at the moon

Dylan zien spelen is altijd een belevenis. Ik ervaar zijn concerten als ‘levende muziek’. Hij lijkt altijd iets te zoeken in zijn eigen muziek, die hij telkens opnieuw uitvindt. Hij doet koppig zijn eigen ding, en lijkt zich weinig van anderen aan te trekken. Soms is hij slordig, soms heeft hij er even geen zin in, en soms ontstaat er iets dat wonderlijk is.

You think I'm over the hill / You think I'm past my prime / Let me see what you got / We can have a whoppin' good time

Er wordt vaak denigrerend gesproken over het feit dat Dylan zoveel tourt. Met een bijna klokvaste regelmaat van twee jaar kun je hem in België zien. Jaarlijks speelt hij meer dan 100 concerten. Zelf vindt hij die commentaar raar. Hij verwijst naar de oude blueszangers die niet anders deden. Hij noemt zichzelf enkel een song and dance man. Door zijn vele optredens is hij eigenlijk heel erg bereikbaar.

If your mem'ry serves you well, / You'll remember you're the one / That called on me to call on them / To get you your favors done. / And after ev'ry plan had failed / And there was nothing more to tell, / You knew that we would meet again, / If your mem'ry served you well.
Het mooie van hem al een aantal keer gezien te hebben, is dat je anders gaat kijken. Ik hou heel erg van hoe hij beweegt op het podium. Raar is het alleszins. Maar mooi ook, te zien hoe je kleine trekjes herkent in heel oude filmopnames uit het begin van de jaren zestig. Mooi ook om te zien hoe hij met zijn muzikanten communiceert. Hoe zij hem aankijken, en proberen te volgen waar hij naartoe gaat.

Now the moon is almost hidden / The stars are beginning to hide / The fortunetelling lady / Has even taken all her things inside / All except for Cain and Abel / And the hunchback of Notre Dame / Everybody is making love / Or else expecting rain / And the Good Samaritan, he's dressing / He's getting ready for the show / He's going to the carnival tonight / On Desolation Row

En ja, ik hou van zijn stem. Ze is gebroken en oud. Maar ik ken niemand die er ook zoveel emoties mee kan opwekken. Die stem hoort bij die woorden, en ze raakt me nog steeds. Soms voel je weerstand, soms wacht je, en dan is het er weer, en weet je waarom hij het is.

So take heed, take heed of the western wind, / Take heed of the stormy weather. / And yes, there's something you can send back to me, / Spanish boots of Spanish leather.

Tijdens het concert liet ik de woorden van de liedjes heen en weer gaan door mijn hoofd. Op dat moment was het soms alsof ze me ontsnapten. Maar de nacht en de ochtend nadien kwamen ze terug. Samen met herinneringen aan momenten die met die woorden verbonden zijn, of misschien wel gewoon herinneringen aan herinneringen.

In this earthly domain, full of disappointment and pain / You'll never see me frown / I owe my heart to you, and that's sayin' it true / And I'll be with you when the deal goes down

Het klinkt misschien onnozel, maar het voelt na al die jaren nog steeds heel bijzonder om in dezelfde ruimte te zijn met die man die heeft gezorgd voor zoveel van wat ik in mij nooit meer zou willen missen.

Oh, I miss you, Nettie Moore / And my happiness is o'r / Winter's gone, the river's on the rise / I loved you then, and ever shall / But there's no one here left to tell / The world has gone black before my eyes

De meningen over het concert van Dylan zullen de volgende dagen weer heen en weer rollen. Het maakt me eigenlijk niet uit wat ze zeggen. Ik was heel gelukkig vrijdagavond.

05 april 2007

Moeilijk


Een mooie donderdagavond. Er is nog veel licht. De lucht is wit. Dat past bij deze dag. Ik laat me omringen door muziek. De Johannes Passion van Bach. Die past ook bij deze dag. Je kunt er een leven lang naar blijven luisteren. En nog niet weten waar die muziek vandaan komt. Is die muziek moeilijk? Dat is een verkeerde vraag. De muziek is zichzelf. Ze kon alleen zo zijn door zo te zijn. Je kunt luisteren en luisteren. Proberen de complexiteit van dit kunstwerk te vatten. Maar je woorden zullen altijd tekortschieten. Er zal je altijd iets ontsnappen. En net daarom wil je blijven op deze plek. Misschien omdat ze zo iets zegt over het leven zelf.

Het is een omweg voor iets anders. Ik heb het soms moeilijk met het woord moeilijk. En vooral met het idee van sommigen dat niets moeilijk mag zijn. Natuurlijk moet je de dingen niet moeilijker maken dan ze zijn. Natuurlijk moet je jezelf niet verschuilen achter een waas van moeilijke woorden enkel en alleen om te verbergen dat je niets te zeggen hebt.

Maar vaak heb ik het moeilijk met fetisj-discussies over ‘te moeilijke’ teksten of woorden. Het is bij sommigen soms een automatisme om er meteen op te wijzen dat iets te moeilijk is. Soms is dat een goede vluchtweg voor het feit dat men de inhoud niet wil zien. Misschien is het soms angst voor moeilijke gedachten in je hoofd. Ze kunnen je hoofd ijl maken, en even de grond onder je voeten doen bewegen.

Soms is er sprake van een gemakzuchtig anti-intellectualisme dat ook meteen alles wat intellectueel is overboord gooit. En daar kan ik helemaal niet tegen. Wat heb ik een hekel aan populisme. En misschien nog meer aan intelligente mensen die doelbewust kiezen voor populisme…

Een intellectuele redenering proberen te volgen is soms nodig, om zo met meer afstand naar de dingen te kunnen kijken, en ze zo te begrijpen. Een intellectuele discussie is soms nodig om een stapje dichter bij de waarheid te komen. Het intellectuele zoeken naar beelden of mogelijkheden is soms nodig om nieuwe poorten van de werkelijkheid te openen. Er is niets meer troostend dan het besef dat de waarheid in het zoeken ligt, niet in het vinden. Dat de werkelijkheid niet en nooit in één schema of één theorie te vatten is, is een geruststellende gedachte.

Wat snak ik soms in deze tijden van hapklare brokken en efficiëntie naar een gesprek met een mooi intellectueel niveau. Nog meer verlang ik soms naar iemand die me in een verhaal meeneemt langs bergen en valleien in mijn hoofd die ik nog niet kende. Hoe ongelooflijk deugd kan het doen om nog eens een programma te zien op televisie waarin iemand praat en rustig een heel verhaal kan ontwikkelen. Hoe zalig is het gevoel dat je inneemt als je door te zoeken, piekeren, lezen, discussiëren langzaam maar zeker iets begint te begrijpen wat tot dan toe voor jou in de duisternis bleef. Wat tevoren onbekend of moeilijk was, stroomt langzaam jouw bedding binnen en vervult je met warmte. Wetend dat het een verlangen is dat je kunt blijven voeden.

Met moeilijke woorden kun je soms niets zeggen. Maar met simpele woorden kun je soms evenzeer de indruk geven dat de dingen simpel zijn, maar alleen laten blijken dat je zelf leeg bent. De roep naar ‘niet moeilijk’ of ‘concreet’ is soms een opstap naar simplisme. En dat is vaak gevaarlijk. De werkelijkheid is immers niet altijd simpel. De wezenlijke dingen van het leven zijn complex. De liefde is ingewikkeld. Kinderen opvoeden in 2007 is moeilijk. Geloven in het leven als je door een zware kanker wordt getroffen is moeilijk.

De wereld zit complex in elkaar. Het begrip rechtvaardigheid lijkt misschien simpel, maar als je het gaat uitwerken, wordt het moeilijk. Maar dat is geen reden om het zoeken naar een maatschappelijke ordening die meer rechtvaardig is op te geven. Want dat zou cynisme zijn.

En zelfs wat je het meest nabij is, jezelf namelijk, is moeilijk. Je brengt zowat alle tijd van je leven met jezelf door. En nog kun je jezelf niet vatten. Gelukkig maar. Stel dat je jezelf al tegen je twintigste zeg maar helemaal door zou hebben, wat moet je dan de rest van je leven? Hoe kun je ooit interessant zijn voor een ander als je alles wat er te zoeken is, al gevonden hebt?

Voor de christenen onder ons is het vandaag Witte Donderdag. Wat ze vandaag en de volgende dagen herdenken is een mysterie. Al duizenden jaren denken mensen erover na. Het denken en het zoeken geeft kracht. Wie niet gelooft, kan naar de Johannes Passion luisteren, en gegrepen worden door het mysterie van de muziek, en zo iets begrijpen van wat niet te begrijpen valt.

Het koor net voor het einde van de passie (Ruht wohl, ihr heiligen Gebeine) laat je tegelijk verlaten en met iets van vertrouwen achter. Dat moment kon je alleen bereiken door de zoektocht die eraan vooraf ging.

03 april 2007

Cake eten

One cannot have one’s cake and eat it. Het is zo’n mooie Engelse uitdrukking. Ik moest er nog aan denken vorige week. We zaten in een studiemoment over klimaat en ontwikkeling. Het wordt steeds duidelijker wat de impact van de klimaatverandering op landen en mensen wordt. Dat is trouwens ook de inhoud van het volgende deel van het IPCC-rapport dat deze week verschijnt.

Wat blijkt? Er is niets softs aan klimaatverandering. Het is een harde realiteit. De mensen die het minst verantwoordelijk zijn voor de accumulatie van broeikasgassen zullen wel de grootste slachtoffers zijn van de effecten van de klimaatverandering. Het gaat daarbij onder meer om Afrika.

Op allerlei manieren proberen diegenen die de historische verantwoordelijkheid dragen voor de problemen daar onderuit te komen. De belangrijkste bijdrage die een land als België zou kunnen leveren aan de eerlijke ontwikkelingskansen van landen in Afrika is een drastische verkleining van de eigen ecologische voetafdruk. In de klimaatdiscussie spreekt men over ‘mitigatie’. Samengevat: veel minder broeikasgassen de lucht insturen, en dat door eigen beleid, en in eigen land. Wat doet België echter? Net het tegenovergestelde. Veel meer dan zou mogen probeert ons land de eigen verantwoordelijkheid ‘af te kopen’ via de zogenaamde flexibele mechanismen. Het is een techniek om (theoretisch toch) de cijfers te halen, zonder al te zeer in je eigen vlees te moeten snijden. Dat premier Verhofstadt bij het begin van de IPCC-vergadering in Brussel wel met veel aplomb komt vertellen dat er vanaf nu ook “onpopulaire maatregelen” nodig zijn, maakt het allemaal nog cynischer.

Klimaatverandering tegenhouden kunnen we al niet meer. Voorkomen dat het echt uit de hand loopt, kunnen we misschien nog wel. Landen moeten zich tegelijk dus ook wapenen tegen een veranderend klimaat. Dat heet dan ‘adaptatie’ in het jargon. Simpel gezegd: als het water stijgt, moet je misschien extra dijken bouwen. Nederland, dat voor een groot stuk onder de zeespiegel ligt, kan dat. Bangladesh, dat in een vergelijkbare situatie zit, kan dat waarschijnlijk niet. Nederland is rijker dan Bangladesh. Bangladesh is minder verantwoordelijk voor het stijgend water in Nederland dan omgekeerd, maar betaalt er menselijk gezien wel een grotere prijs voor.

Als je uitgaat van een moreel beginsel van ecologische rechtvaardigheid dan is het duidelijk wat wij, hier in dit land zouden moeten doen. In de eerste plaats zelf ons huiswerk maken, en onze impact op de planeet serieus terugbrengen. In de tweede plaats anderen, die het slachtoffer zijn van onze ecologische gulzigheid, actief steunen. En dus geen trucjes. Geen misbruik van flexibele mechanismen (maar echte maatregelen in eigen land), geen misbruik van wat normaal ontwikkelingshulp moet zijn (dat moet gewoon doorgaan), geen ruil van ‘ecologische schuld’ voor verlichting van financiële schuld (dat laatste moet op zich gebeuren). Onder meer de mensen in Afrika verdienen actieve steun voor de adaptatie. En dat geld moet uit de normale begroting komen, moet niet in ontwikkelingssamenwerking worden binnengesmokkeld worden.

Tijdens de genoemde discussie moest ik dus aan de cake denken. Op de vraag naar extra middelen voor het Zuiden voor onder meer adaptatie werd gevraagd of dat toch niet beter binnen de budgetten van ontwikkelingssamenwerking zou kunnen. Zo zou dan ook waarschijnlijk gemakkelijker de 0,7% gehaald worden, waar België het toch slecht afbrengt.

In dit soort debatten wordt duidelijk dat werken aan echte rechtvaardigheid niet altijd zomaar kan met wat gemakkelijk ‘haalbaar’ is. In het algemeen klimaatdebat gebeurt het al zo vaak. Velen hopen dat we én de klimaatchaos kunnen vermijden én op geen enkele manier onze manier van leven fundamenteel zullen moeten wijzigen. Dat we de anderen kunnen ‘helpen’, zonder dat wij moeten veranderen. Meer ontwikkelingshulp geven wordt dan een vorm van geweten sussen. Een middel om opnieuw ‘daar’ iets te doen, zonder ‘hier’ iets te moeten veranderen. En hier moet het eigenlijk gebeuren.

In morele zin stelt de klimaatverandering ons voor een heel duidelijke keuze. Als we kiezen voor rechtvaardigheid, dan kunnen we niet anders dan bereid zijn onze manier van leven, en vooral dan de mate waarin die weegt op de aarde, in vraag stellen en veranderen. Als we die keuze niet willen maken, dan aanvaarden we impliciet dat de ene mens blijkbaar meer recht heeft op een waardig leven dan de andere.

Denken dat we migratie kunnen tegenhouden door meer ontwikkelingshulp te geven, zonder iets te veranderen aan b.v. de spelregels van de internationale handel, is kortzichtig. Denken dat we het klimaat kunnen redden door meer ontwikkelingshulp te geven, zonder iets te doen aan onze ecologische gulzigheid, is even kortzichtig. Zeggen dat er voor een serieus klimaatpartnerschap, met steun voor adaptatie in het Zuiden, geen geld is in de normale begroting buiten ontwikkelingssamenwerking, is cynisch.

01 april 2007

Van het midden


Ergens tussen mildheid en ongeduld. Daar is het bewegen. Het is iets van ouder worden. En de vragen die je niet meer kunt negeren.

Hoe je kunt kijken naar mensen die je lief zijn. Je ziet de rimpels in hun handen. Je ziet het falen, en het geeft niet. En soms zou je willen roepen. Stop. Zeg alleen wat echt belangrijk is. Zeg alleen de woorden die nog moeten gezegd worden voor dit leven stopt. En zelfs daaraan beginnen, nu, wil zeggen dat het niet zal lukken. Articuleer elk woord. Zodat je stem klinkt zoals ze zou kunnen klinken. En hoe onrustig het je kan maken.

Hoe moet je zijn met anderen? Je kunt trouw blijven aan jezelf. Voorzichtig schrijden, waardoor je weet dat je beweegt zoals jij het zou willen. Je kunt ervoor kiezen nooit een ander te gebruiken. Nooit wat bij jou hoort af te leiden naar een ander. De woorden zeggen die het verdienen gezegd te worden. En in de stilte wachten op een glimp van de wijsheid die ergens zou kunnen zijn. En hoe nodig je het hebt traag te bewegen in tinten van grijs.

Maar de anderen bewegen in dezelfde ruimte. Sommigen doen maar wat. Sommigen kijken je recht in de ogen en laten je zijn. Anderen zie je bewegen volgens andere lijnen. Het lijkt hun niet te raken dat ze gebruiken wie op hun weg komt. Ze spelen het spel dat het meest oplevert en kiezen hun woorden om wat ze bereiken, niet om wat ze zoeken.

Soms lijkt het alsof er geen minuut te verliezen is. Alleen wat integer is, wat naakt in de spiegel kan blijven, wat eerlijk stotterend verwoord is, zou mogen blijven. Soms is het voldoende te weten dat jij zoekt naar dat kleine fragment van waarheid dat op jouw weg zou kunnen liggen. Maar soms is dat niet genoeg. Dan is het niet te verdragen dat er te veel anderen zijn die niet hetzelfde verlangen. Dan ontnemen ze je de kostbare tijd die je nog hebt.

Een leven lang het volle leven, met grote vragen en dromen in kleine bewegingen, zou nog niet genoeg zijn. Als je het zou kunnen delen met alle mensen die jou echt kunnen zien in die trage dans zou het een troost zijn die seizoenen overleeft en verzoent. Soms zou je met minder geen genoegen willen nemen. Soms weet je dat je dat weet. De onrust komt je lichaam dan zoeken. En naar je handen kijken volstaat dan niet.

Niet oordelen. De anderen laten. Hen niet aanvallen of doen bewegen voor wat van jou is. Hun woorden die het niet waard zijn gewoon laten wegvloeien. Je kunt het leren. En het maakt je vrijer. Je gaat minder zeggen wat niet gezegd moet worden. Het verlangen naar de woorden die blijven is soms genoeg. En soms ook niet. Dan is het eenzamer als je met velen bent, en ben je met meer als je alleen bent.

Het is moeilijk om over dit soort dingen te praten. Het zou heel voorzichtig moeten gebeuren. Misschien aan de rand van de zee. Zodat je even je hand in het water kunt leggen. Wat het goede is, zou je kunnen lezen in het zand dat zich bevindt tussen eb en vloed.