28 mei 2007

De adem


Vandaag was het een drukke dag. Heen en weer lopen op een feest. De dingen doen die moesten gedaan worden.

En de kinderen. Hoe ze bewegen door de ruimte. En hoe ze kijken.

Misschien wilde ik af en toe even onzichtbaar zijn, en gewoon kijken. Lang genoeg om elke beweging te zien. Zien waar hun vader of moeder door hen heen groeit. Ze dragen iets van hen mee, en laten iets anders weer achter zich, om alleen zichzelf te zijn. Het is veel. Soms is het geruststellend veel. Soms is het meer veel dan je kunt zien.

Waarschijnlijk zijn er dagen waarop het gewoon voorbij zou gaan. Als waren we allemaal gewoon zoveel keer iemand. Naast elkaar. En er zijn dagen waarop ik een toeschouwer ben. Een eregast weliswaar, tussen zoveel veel.

Er zijn weinig dingen waarover ik zoveel zou willen zeggen maar waarvoor ik geen woorden heb. Waarom doe je het? Het wordt me wel eens gevraagd. En dan kan ik alleen antwoorden: de kinderen. Verder kom ik niet. En misschien is dat niet erg.

Er werd gesproken over “de klein mannen”. Een beetje beschroomd moest er worden vastgesteld dat ze groter zijn dan.

Er zou vandaag een kind geboren worden. (En net hoorde ik dat dat ook gebeurde.) Er zou een grote kaart gemaakt worden. Of ik de tekst wilde maken. De aarde draagt jou, en jij draagt de aarde. Wie waar begint en waar eindigt kun je niet meer zien. Zo heeft de zee het bedoeld denk ik wel eens. Is er genoeg zee in mij?

Ze herkennen me, en vertellen verhalen. Soms lijkt het niet uit te maken dat ik een oude man ben.

Het meisje heeft een groene doek in haar haar. Haar overweldigende krullen. En haar lach die me steeds doet smelten. Het zou me niet verwonderen dat ze weet dat ze een smeltlach heeft. Die kan altijd van pas komen in dit leven. Ze eet geconcentreerd haar stuk taart op. Wat kan er op dit moment belangrijker zijn in het heelal?

Tussendoor, in kleine etappes, zie ik de jongen en het meisje. Ze zijn gegroeid, dat zegt men dan. Je zou erbij kunnen blijven staan, en kijken hoe ze groeien. Je zou het zien, en toch zou je het niet gezien hebben. Ik hou hun beelden vast, en laat hen verder groeien. Ze zullen wel altijd de klein mannen blijven, als je vanuit één oog kijkt. Vanuit het andere zijn ze ongemerkt de grens overgestoken. Je zou willen weten hoe de dingen eruit zien rondom hen als zij groot zijn. En of alles klaar staat om hen welkom te heten.

Soms overvalt het me. Soms zou ik willen horen dat alle dingen die niet goed zijn het zouden opgeven. Het zou officieel op de radio worden aangekondigd. Ze zouden de strijd opgeven, en zich verontschuldigen voor het verhinderen van gedroomde dromen. Ze zouden nog even geduld vragen. Iets over Rome en één dag. En ze zouden plechtig aan de kinderen beloven dat zij nooit meer kwaad zouden moeten zijn op de wereld. En de kinderen zouden zeggen dat ze dan nog wel even langer zouden blijven spelen. Het zou bijna ongemerkt voorbij gegaan zijn.

Voor ze naar huis ging, kwam het meisje me zomaar een tekening geven. Ik wist niet wat te zeggen. Het was de mooiste tekening die ik vandaag kon krijgen.

De oude vrouw wilde graag met me praten. Sinds ze weet dat ik uit het dorp kom waar zij zestig jaar geleden weg ging, wil ze als ze me ziet dingen horen zeggen over daar. Haar kind luistert mee. En ik kan de verhalen vertellen die ik hoorde van mijn grootouders. Mijn grootvader vertelde me vaak over een schuur die hij met de brandweer was gaan blussen in de oorlog. In het dorp waar die schuur stond woonde de vrouw. Ze vertelde me over een grote schuur die afgebrand was in de oorlog. Misschien was het wel dezelfde schuur? Zou hij weten hoe het verhaal via mijn handen een mooie bestemming heeft gevonden? Zouden we weten hoe we in elkaars verhalen verdwijnen, hoe ze door elkaar heen groeien?

Het meisje komt na het feest de plek binnen waar ik ondertussen zit te werken. “Hee, jou ken ik!” Dat roept ze. “Hee, jou ken ik ook!” Roep ik terug. En ze gaat weeral op zoek naar spullen om haar verzameling aan te vullen.

26 mei 2007

Awfully kind

Wat de e-mail kan doen op het vlak van ijdelheid en verwondering, en wat er tussen die twee zit. Qua productie van mails op weekbasis ben ik waarschijnlijk bovengemiddeld. Al ligt dat vooral aan het werk. Anders zou het iets minder zijn vermoedelijk. Het is fascinerend hoe er bijna ongemerkt een erg minutieus soort taakverdeling is gekomen tussen de verschillende communicatiemedia. Wat zeg je gewoon tegen elkaar? Wat zeg je via de telefoon? Wat zeg je via een briefje? Wat zeg je via een mail? Wat zeg je via een sms? Als je mensen goed kent, kun je rustig laveren tussen de media. Als je mensen niet kent (en al dan niet zou willen kennen) kan het spannend of net vervelend zijn als die of die optie gekozen wordt.

Waarschijnlijk ben ik nog van het ouderwetse type. Ik kijk nog steeds vol verwondering naar al die technologie, telkens weer verbaasd dat die dingen werken. In wezen vind ik het al een wonder dat je een brief ergens in een metalen doos gaat steken en dat die dan door een mysterieus gebeuren de dag nadien bij iemand anders op de deurmat valt.

Bij het gebruik van de diverse middelen heb ik altijd beelden. Terwijl je schrijft of tikt zie je die ander, of toch min of meer. Soms zie je de ander terwijl je mailt of sms’t maar wil je haar of zijn stem liever niet horen, want dat zou iets verstoren. Dat is vergelijkbaar met telefoneren. De stem klinkt anders als je de ander niet voor je ziet, en daardoor zeg je andere dingen.

Bij het grootste deel van de mails die ik te verwerken krijg, ben ik meestal blij dat ik de persoon niet ken die ze stuurde. Dat werkt gemakkelijker. Het ideaalbeeld dat je ziet, is in zekere zin leeg. Soms hoop je wel eens voorzichtig dat bij bepaalde mooie woorden ook mooie mensen horen. Maar als je die mensen dan toch tegenkomt, valt dat wel eens tegen. Het ideaalbeeld dat je ziet bij mensen die je wel kent, is waarschijnlijk altijd mooier dan de werkelijkheid. Je kunt niet zien of zij of hij een geweldige slaapkop heeft. Je kunt niet zien of de kamer rommelig is. Je kunt zelfs niet zien of zij of hij wel kleren aan heeft. En die dingen zijn goed. Ik hoef geen webcam, liever niet.

Maar eerst even over de ijdelheid. Ik was het al vergeten, maar nu ondertussen meer dan 10 jaar geleden moest ik ooit een tussenkomst doen op een congres over patentrecht. In het Europees Parlement waren we toen erg bezig met het dossier van de zogenaamde ‘onco-muis’. En dat had dan weer te maken met de discussie over patenten op levende wezens. In elk geval, over dat thema werd aan de universiteit van Gent een internationaal congres georganiseerd. En namens de groene fractie moest ik daar een korte tussenkomst doen.

Toen vond ik het al zo spannend. Ik was erg zenuwachtig. Bang dat ik door een of andere mand zou vallen. Bang dat mijn Engels niet goed genoeg zou zijn. Maar goed, ik overleefde het, en het was een boeiende dag. Nadien echter moest ik mijn tussenkomst ook nog helemaal uitschrijven, want er zou een boek gemaakt worden over dat congres. Lap, weer zenuwachtig, over het Engels en zo. Op papier zag het er allemaal iets minder uit dan het ooit in mijn hoofd gezeten had voor ik alles uitsprak.

Een hele tijd later kreeg ik met de post het boek van dat congres. Woew. Dat zag er zo net echt uit. Zo’n echt boek bij een echte wetenschappelijke uitgeverij. En daar stond dan mijn tekstje in. Heel stiekem was ik toch een heel klein beetje trots. Boeken zijn natuurlijk bedoeld voor de eeuwigheid. Maar of dat met dit boek, en dan met name met mijn tussenkomst ook zo zou zijn, kon ik moeilijk geloven. Ik vroeg me af of ik ooit nog iets zou horen over dit boek. Zou er ooit iemand zijn die mij zou aanspreken over dat hoopje woorden in het boek met mijn naam erboven? Preventief legde ik me er al bij neer dat die hoop ijdel zou zijn, het zou ook voor een volgend leven zijn.

Tot deze week dus. Plong! In mijn mailbox kwam een mail waarin ik in de titel een verwijzing zag staan naar dat bewuste boek. In mijn hoofd zei er ook iets Plong! Voorzichtig deed ik de mail open (alsof dat al zou gaan, al geloof ik dat wel). Het bleek een Britse professor uit London te zijn van wie een artikel opnieuw zou gepubliceerd worden. En daarin werd verwezen naar mijn tekst in dat boek. Ze kon niet meer aan de juiste referenties komen. En of ik haar kon helpen.

De communicatieverwarring, gecombineerd met de klassieke onzekerheid, sloeg toe. Dat boek bleek ik nog te hebben, dus dat was geen probleem. Maar nu een antwoordje. Zou ik plechtig antwoorden? Of losjes en joviaal? Zou ik weer geen fouten maken in mijn Engels? (Misschien had ik me moeten afvragen of zij niet mijn artikel citeerde als voorbeeld van hoe het niet moet, maar ja, daar denk je dan niet aan…)

Ik verstuurde mijn mail, en toen wist ik het even niet meer. Ik wilde toch even weten wie Annabelle, want zo heette ze, nu eigenlijk was. En ja, ik zal er eerlijk voor uitkomen, ik wilde ook wel weten hoe ze eruit zag. Stel je voor dat ze zou bellen, dan kon ik meteen charmant antwoorden. En om een of andere reden vind ik het verwarrend als mijn mail ver weg moet. Want ergens, daar in het echte London, bij een echte mevrouw, zou op een bepaald moment mijn mail aankomen. Zij zou mijn woorden lezen. Dat dat zomaar kan, ik vind het nog steeds verbluffend.

En ja. Plong! Bijna anderhalf uur later kreeg ik een mail terug. Ze bedankte me. En er stond ook nog. “That’s awfully kind.” Woew. (Eigenlijk moet ik toegeven dat er stond ‘awfuly’. Die prof politieke wetenschappen, die ook over feminisme had geschreven, had een spelfout gemaakt.) De kans is relatief klein dat we elkaar ooit nog tegenkomen. Maar, zeg nooit nooit. Dat weet ik ondertussen. Gisteren liep ik toch alleszins met een kleine glimlach rond.

23 mei 2007

Gooi het weg


Gisteren zag ik in het journaal de vrij hallucinante beelden van het in de straten van Napels opgestapelde huisvuil. De afvalcrisis blijkt een jaarlijks terugkerend fenomeen te zijn. De simpele verklaring is dat de stortplaatsen vol zijn. Dat alles heeft ervoor gezorgd dat er een sterk bloeiend illegaal circuit is ontstaan, dat geheel in handen is van de Camorra, de plaatselijke maffia. De maffia controleert het illegaal dumpen van miljoenen tonnen giftig afval. Dit soort milieucriminaliteit is een van de belangrijkste werkterreinen van de maffia geworden.

Dat een gebrek aan vooruitziend milieubeleid dus ook kan leiden tot harde criminaliteit wordt hiermee voldoende bewezen. Op wereldschaal doen zich gelijkaardige dingen voor, waar ‘vervelend’ afval uit de industrielanden wordt verscheept en ergens anders terechtkomt.

Voor de mensen die in Napels wonen, moet het verschrikkelijk zijn, elke dag te moeten bewegen tussen die hopen stinkend afval. Te weten dat criminelen misbruik maken van deze ellende maakt het alleen maar erger.

Er is echter ook een dimensie aan dit soort problemen die me steeds erg raakt. Het heeft iets te maken met een onvermogen om buiten het gangbare model van de wegwerpeconomie te denken. Soms denk ik wel eens dat mensen verslaafd zijn aan dingen weggooien. Als ik door de stad loop ’s morgens verbaast het me elke dag weer wat een hoop rotzooi er die nacht weer is bijgekomen. De vanzelfsprekendheid waarmee mensen, zelfs gewoon overdag voor het oog van anderen, dingen op straat gooien verbijstert me. Ze vinden het blijkbaar normaal. En ze vinden het ook normaal dat anderen dat voor hen wel zullen opruimen. Waar het naartoe gaat, dat is iets waar ze blijkbaar niet over nadenken.

Dat je als consument langs alle kanalen van de economie wordt overdonderd met producten die gemaakt zijn om weg te gooien, maakt het natuurlijk niet gemakkelijker. Dingen die mooi gemaakt zijn, maar waarvan de essentie is dat ze er niet meer zijn, ik kan er eigenlijk niet bij. Gecreëerde gewoontes worden al snel tot een soort ‘rechten’. Ik kan me voorstellen dat je kunt zeggen dat het mogelijk moet zijn om op de meeste plekken op korte afstand iets te drinken te vinden. Maar in onze consumptiemaatschappij wordt dat vertaald in: op elke plek, op elk uur, moet je binnen de vijf stappen ergens een wegwerpfles met drank kunnen kopen. Drinken kun je perfect democratisch organiseren, zonder een hoop afval, b.v. door het plaatsen van drinkwaterfonteintjes. Je kunt ook perfect zo’n handig klein flesje dat bedoeld was om weg te gooien opnieuw vullen en telkens opnieuw gebruiken. Maar dat zal wel niet ‘hip’ zijn zeker?

Onze manier van leven heeft tot een soort collectief autisme geleid. Er is een soort scheiding gekomen in het hoofd van velen waardoor ze niet meer weten of zien waar dingen vandaan komen en waar ze naartoe gaan. Het is een beetje vergelijkbaar met de kinderen die denken dat melk uit een fabriek komt. Wat helemaal niet gewoon is, wordt vanzelfsprekend, of zelfs een recht.

Veel mensen denken dat ze het recht hebben om iets weg te gooien, en vinden dan vervolgens dat ‘de’ overheid dat recht moet garanderen. Je kunt verwachten dat de overheid de afvalophaling organiseert, maar niet dat de overheid ervoor zorgt dat er stortplaatsen zijn. Op is op, zo simpel is het. Je kunt geen grond bijmaken. Je kunt er wel voor zorgen dat de hoeveelheid afval zodanig wordt teruggedrongen dat je alles netjes kunt verwerken, met zo weinig mogelijk restafval.

Het is op zich een heel merkwaardige hersenkronkel, maar ze lijkt normaal: het recht opeisen op iets dat niet onbeperkt aanwezig is. Als ik één koe zou hebben, en ik zou het recht opeisen van die koe om mij elke dag x aantal liter melk te leveren, dan wordt dat meteen duidelijk. Als de koe een hoeveelheid melk geeft waardoor ze niet in melkgeefstress komt, dan kan dat op een duurzame manier rustig doorgaan. Ik heb melk, en de koe komt niet al te zeer in de problemen.

Die simpele gedachte is blijkbaar te moeilijk voor velen. Zo zijn er mensen die het ‘recht op olie’ opeisen. Hoe kun je nu recht hebben op iets dat in beperkte mate in de grond zit, en dat door de natuur is gemaakt? Je kunt iets enkel een recht noemen als het op duurzame wijze uitbreidbaar is naar iedereen. Je zou kunnen berekenen hoeveel water je aan de grond kunt onttrekken voor land x zonder dat de regeneratiecapaciteit wordt aangetast. Die hoeveelheid zou je dan kunnen delen door het aantal inwoners. En dat is dan ook de hoeveelheid waar je recht op kunt hebben, maar meer niet.

Toen ik klein was, waren er nog grote storten in de gemeente, waar alle huisvuil naartoe ging. Het leek weg, maar was het niet. Wat toen werd weggegooid, is daar nu nog altijd. Een klein plastic bekertje dat ik in de grond stop kan het daar in principe veel langer uithouden dan ik nog kan leven. Wat de generaties voor mij hebben weggeredeneerd, want meer is het eigenlijk niet, wordt door de huidige generaties in zware munt betaald, onder meer door dure bodemsaneringen. Wat zij niet wilden zien, kon naar ‘elders’ gebracht worden. Het probleem is alleen dat in een begrensde wereld ‘elders’ niet bestaat.

20 mei 2007

En de woorden

Ze zaten aan de rand van de rivier. Aan het eind van wat een warme dag was geweest. De zon bleef nog een tijdje.

‘Hoor je het water?’
‘Ja, het is er altijd, maar je hoort het enkel als je luistert. Zo lijkt het wel.’
‘Je zou willen weten waar het naartoe gaat. Je zou zo één stukje water willen kunnen volgen. Tot waar het verdwijnt, en tot wanneer het terug hier komt.’
‘Misschien is het hier al verdwenen. En hier is enkel deze plaats naast de rivier. Want hier in het water is er nergens. Hoe kun je dan ooit een beetje van dat water zien?’
‘Misschien kun je het wel denken. Misschien kun je er voorzichtig een blad op leggen. En dan zou je kunnen geloven dat je ziet waar het water is.’
‘Of je kunt er een steen in gooien, dan blijft er heel even een rimpel. Maar de rimpel kan er nooit zijn zonder het water.’
‘Misschien zit de rimpel enkel in ons hoofd?’
‘Dat denk ik niet. Het water draagt de mogelijkheid van een rimpel in zich. Misschien zou het water zelfs geen water kunnen zijn als die kans op een rimpel er niet is.’

Het werd even stil. Buiten het water natuurlijk. Alsof enkel de tijd er was.

‘Ze zeggen dat er hier een verhaal rust over twee mensen die geloofden dat ze water zouden worden.’
‘Ja, dat hoorde ik ook.’
‘En als je hier zit, dan moet je dat verhaal vertellen, of toch minstens doen alsof.’
‘Hoe kun je doen alsof?’
‘Gewoon door te vertellen. Het verhaal is nooit opgeschreven.’
‘Hoe weet je dan of het het juiste verhaal is?’
‘Dat bestaat niet, het juiste verhaal. Het verhaal bestaat enkel in de mogelijkheid dat het verteld wordt.’
‘Dan weet je nooit waar het begint.’
‘En nooit waar het eindigt.’

De zon had geruisloos afscheid genomen van de avond. Het zou een heldere nacht worden.

‘Je ziet het water glinsteren. Daar meer dan daar. Misschien is er daar iets dat het water verstoort.’
‘Misschien is het meer iets als kietelen.’
‘Heb je het water al gevoeld? Het voelt zo zacht aan. Zou het ’s nachts anders voelen dan in de dag?’
‘Misschien kun je dat wel nooit weten. Het licht is anders.’
‘Soms denk je dat je het juiste moment kunt zien waarop de zon ondergaat. Maar dat lukt nooit. Je merkt het pas als het voorbij is.’
‘En je kunt nog lang blijven zitten aan de rand van het water, daar aan zee. En je vraagt je af hoe het voor en hoe het na was, maar je weet niet wat er tussen die twee was.’
‘Misschien is er wel niets daar. Misschien heeft de zon wel de hele tijd gedaan alsof, ons doen geloven dat ze ondergaat en weer opkomt.’

De geuren veranderden met de nacht. Zo was het altijd geweest.

‘Waar zouden de woorden naartoe gaan die ik tegen je zeg? Ze verdwijnen niet alleen in jouw hoofd, want iemand anders zou ze ook kunnen horen. Zelfs al spreek ik zachtjes. Als die ander maar dicht genoeg was, zouden de woorden hoorbaar zijn.’
‘Misschien is er iets als een onzichtbare wolk van woorden die gezegd zijn.’
‘En wat dan met de woorden die nog niet gezegd zijn? Stel dat ik je zou willen zeggen dat je ogen aarzelen vandaag, maar op het laatste moment zwijg ik. Op zo’n manier dat je nooit zou geweten hebben dat ik iets wilde zeggen. Maar de woorden waren gedacht. Ze waren zelfs al in de juiste volgorde in mijn hoofd gezegd. Ze hadden enkel nooit de lucht daarbuiten gevoeld. Waar zouden die woorden naartoe gaan?’
‘Het zou kunnen dat ze ook naar die wolk gaan. Maar wel sluipend. Met zachte tenen.’
‘Zou je weten wanneer je door die wolk gaat? Zou je het verschil in de lucht voelen? Als een koele bries die de huid onder je ogen streelt.’
‘Ik denk dat je dat moet geloven. Dat het zou kunnen, en dan gebeurt het ook. De woorden dragen het in zich, dat ze opgemerkt kunnen worden. Misschien is dat hun bestemming. Al weten ze nooit wanneer.’
‘Misschien is het beter die dingen niet te weten. Gewoon luisteren is genoeg. Het geluid is er altijd.’

Het licht van de ochtend was onderweg.

19 mei 2007

Jeeeezes


Een mens maakt wat mee. Beroepshalve ben ik deze dagen nogal veel bezig met ijsberen. Vooral in virtuele vorm, maar toch, de ijsbeer is vaak in mijn gedachten. Voor een website over de ijsbeer verzamel ik dagelijks berichtjes over ijsberen, maar ook over klimaatverandering en allerlei interessante ecologische weetjes.

Maar goed, zelfs de ijsbeer is niet veilig voor de allerhoogste blijkbaar. Op de site had ik een berichtje gepost over Greenpeace. Zij zijn op de berg Ararat bezig met het nabouwen van een laten we zeggen beroemde ark. Als boodschap om iets te doen aan de klimaatverandering. Leuk bericht zou je zeggen. Tot ik een uitgebreide reactie daarop kreeg. Iemand die mij met verwijzing naar de juiste passage in de bijbel uitlegde dat de wereld zal vergaan, door het vuur. En dan zal de dag des oordeels komen. Volgens die persoon zou zich dat waarschijnlijk voordoen in 2011.

Nou, daar heb ik niet van terug. 2011. Misschien moet ik nog eens vragen of mij ook het juiste uur op de juiste dag kan worden meegedeeld. Dan weet ik tegen wanneer ik mijn huis moet opgeruimd hebben en zo. Je zou ook een meerjarenplanning tussen nu en 2011 kunnen voorbereiden van alle zondes die je nog zou willen begaan. Er kan dan een beetje gedoseerd worden: de zwaardere dichter bij 2007, de lichtere meer in de richting van 2011.

Maar een plan van belangwekkende dingen die nog moeten gebeuren voor 2011 is misschien ook niet slecht. Zo denk ik eraan om eindelijk mijn carrière een definitieve boost te geven. Al die dingen die ik niet geworden ben, zoals: langeafstandsloper, dirigent van de Berliner Philharmoniker, zuster in een slotklooster, uitvinder van het perpetuum mobile, of fotomodel. Er moet toch iets zijn dat ik nog kan worden.

Hoewel, beroemd worden is natuurlijk vooral nuttig voor de eeuwigheid. Nog herinnerd worden na je dood door het nageslacht, dat kan een levensdoel zijn in aardse tranendal. Maar ja, als er na 2011 niemand meer is die zich jou zou kunnen herinneren, dan is dat eigenlijk wel een beetje lullig. Stel je voor dat je je uiterste best doet om wereldkampioen watertrappelen te worden. Jarenlange training in wat door jou een organisch bubbelbad is. Je huid helemaal naar de knoppen door die chloor. En dat allemaal in een onnozele zwembroek. En als het dan eindelijk zo ver is, vergaat de wereld.

Ik zou dus beroemd moeten worden voor het 2011 is. Dan komen we al wel dichter bij de niet-gerealiseerde dromen die tot enige minuscule rilling in het maatschappelijk wateroppervlak zouden kunnen leiden. Eindelijk die roman schrijven die ik in me zou kunnen hebben op een tot nu toe nog onbekende plaats. Of dat ultieme fotoboek maken over alle vrouwen. Of dat radioprogramma maken met de mooiste stem die aan de einder van mijn handen oprijst. Of die leraar worden die anderen kan doen wenen bij de gedachte aan de woorden, en hoe mooi ze zijn. Of toch een politicus worden die een cruciale rol speelt in het kantelen van het Europessimisme en die ziet hoe het toch nog goed komt. Of een deel zijn van het ultieme bandje, dat de muziek maakt waarvan ik zelfs nog niet kan dromen.

Een heel andere strategie kan zijn om tegen 2011 volstrekt onberoemd te worden. Langzaam evaporeren tot je zelf een nulpunt bent. Waarschijnlijk het ultieme antwoord op al die fundamentalisten die nu al water in hun mond krijgen bij het idee dat hun ultieme doemdroom echt waarheid zal worden, in 2011 dus.

Zou er een speciale infolijn 2011 bestaan, waar je meer te weten kunt komen over alle praktische details van het einde van de wereld? Misschien hebben ze ook wel een speciale nieuwsbrief, en een website met Flash, met zo’n hiphopdreun eronder? Misschien zijn er nog allerlei speciale wedstrijden, voor miss 2011?

Toen ik al deze vragen deze middag voorlegde aan de ijsbeer, keek hij me een beetje ondoordringbaar aan. Hij zei me dat hij altijd gedacht had dat god iets was voor voor de dood, niet voor erna. Zijn vriendin dacht er trouwens ook zo over, zei hij tenminste. We hebben nog lang doorgepraat. Bleek dat hij in een literair ijsbeerpraatprogramma zit. Man, wat is die ijsbeer belezen. Ik werd er helemaal stil van. Ik begon meteen uit te rekenen hoeveel boeken ik nog kan lezen voor het 2011 is.

16 mei 2007

Water

Er is iets aan het leven na de ziekte dat soms moeilijk uit te leggen is. Het duurt zelfs lang eer je het zelf begrijpt. Het lichaam is anders geworden. Bij mij is het de buik. Er is in die buik ingegrepen. Hoewel er objectief gezien na de operaties minder buik over is, heb ik er meer buik voor terug gekregen. De buik is niet anoniem meer, maar aanwezig. Met een eigen karakter. En een eigen logica.

Met mijn buik van na de kanker heb ik een innige relatie. Hij heeft me ook voldoende duidelijk gemaakt dat hij niet van plan was weg te gaan. Ik ben tot levenslange trouw verplicht. Op de goede dagen zijn we partners, op de slechte zijn we erger dan een koppel dat uitgepraat is. Maar je kunt niet zonder elkaar.

Het heeft jaren geduurd eer ik begreep hoe mijn buik beweegt in het landschap van mijn lichaam zoals het nu is. Rugpijn vond ik nooit zo moeilijk te begrijpen. Ik wist en weet wanneer ze heviger wordt, en welke oorzaak tot welk resultaat leidt. Met mijn buik was dat maar in zeer beperkte mate. Het maakte me soms bang, gaf me soms het gevoel dat ik ook in mijn lichaam niet meer thuis was.

Maar stilaan kwam het inzicht. Wat begon met allerlei trucjes en rituelen werd een soort minutieuze grammatica. Naarmate ik die beter leerde kennen, durfde ik me verder in het vreemde wagen, zoals je je ook langzaam in een vreemde taal leert te bewegen. De dingen die ik wel en niet doe, de manier en de volgorde, de effecten en de onzekerheden. De mate waarin het moeilijk uit te leggen is aan anderen, en ondertussen de mate waarin dat me niet meer zo kan schelen.

Ik leerde, soms met alle groeipijnen die erbij horen, dat het lichaam van deze buik een ritme heeft dat ik niet te veel mag verstoren. En om goed te kunnen bewegen via steeds groter wordende cirkels moet ik weten waar de thuisplek is waar ik steeds naartoe kan om terug bij dat ritme aan te sluiten.

De voorbije dagen merkte ik weer hoe een verstoring van wat normaal lijkt door de ogen van mijn buik wordt ervaren. Twee nachten geleden moest ik ’s nachts opstaan. Mijn buik protesteerde op zijn manier voor een dag die niet goed verlopen was. Terwijl ik nog even mijn handen stond te wassen sprong achter mij een buis langs waar het water naar mijn douche gaat. Ik kreeg de toevoerkranen niet in beweging waardoor er niets anders opzat dan de hoofdkraan in de kelder af te gaan sluiten. Ondertussen stond de badkamer zowat onder water.

Vandaag is de eerste herstelling uitgevoerd, ik heb weer water. De douche herstellen of vervangen is voor later. Maar de tijd tussen nu en die nacht was op een bepaalde manier erg ontregelend. Dat heeft natuurlijk veel te maken met het wegvallen van iets wat we als een vanzelfsprekend comfort zijn gaan beschouwen. Stromend water op simpele wijze, in koude en warme variant. Je leven organiseren met enkele emmers water die je elders gaat halen is zeer didactisch. Al is het maar om te zien hoeveel water je gebruikt, ook al denk je dat je zeer zuinig bent.

Het heeft ook veel te maken ongetwijfeld met mijn angst voor dingen die stuk gaan. In het huis van mijn dromen zouden de dingen nooit stuk gaan. Alles zou altijd ongeschonden blijven. Geen blijk geven van wat de essentie is van de dingen, namelijk dat ze niet ongeschonden blijven.

Maar het was ook mijn buik. Er is een leven dat de anderen niet zien. Daar verbind ik de eindjes met elkaar. Daar voel ik de dankbaarheid of de wrevel van mijn buik voor het al dan niet bewegen in het ritme. Gisteren besefte ik ineens weer hoezeer ik om daar goed mee om te gaan een aantal dingen nodig heb. Een ervan is voldoende lege plekken, voldoende alleen kunnen zijn. Maar ook het gevoel te kunnen vertrouwen op dingen als water bleek meer bepalend dan ik soms besef. Een dag of twee geen stromend water hebben is op zich gewoon een beetje vervelend, en op te lossen door wat creativiteit. Maar het zorgde ook voor een gevoel van onveilig en ontheemd zijn dat zich in mijn buik en zo ook in de rest van mij nestelde.

Nadat de loodgieter weg was, nam ik de trein naar het werk. Mijn buik kwam van ver terug, zo leek het wel. Bijna als een kind dat bang is van het onweer en heel voorzichtig buiten gaat kijken nadat de laatste donder al ver weg is.

Terug thuis vanavond heb ik het water gestreeld dat uit de kranen kwam. Een tijdje geen douche is niet zo erg. Jezelf traag wassen met een mooi teiltje met zacht warm water is ook mooi. Binnen een dag of twee zal mijn buik weer bewegen alsof er niets gebeurd is.

13 mei 2007

Een zondag


Het landschap vanuit de trein lijkt te reageren. Deze ochtend blijft er een onrust in mijn lichaam. Het is alsof er meer gemaakte ruimte is vandaag. Het asfalt, netjes afgelijnd, en de bedrijfsgebouwen vallen me meer op dan anders. Tot ik ineens de reiger zie, die traag de weg over wandelt.

Kleine meisjes worden groot. Ik ben van zo ver gekomen voor haar verjaardag. Ik was erbij toen ze haar eerste stapje zette. En nu zit ze hier naast me. Veertien. Ze lijkt op zichzelf. Groeit de wereld in. Duwt telkens een stukje lucht opzij om plaats te maken. En ik kijk verwonderd toe, en voel iets in mijn rug.

De reis terug is altijd anders. Soms zou je denken dat het groen in dit licht van zichzelf bewust is. Dat het weet hoe groen het is. De planten en struiken die drager zijn van dit groen, schikken zich nederig naar dit besef. Het groen is sterker.

Wat antwoord je als men je vraagt te beschrijven waarom je iemand graag ziet? In welke woorden doe je dat? En hoe verandert het als je iemand langer dan kort kent? Ga je beter weten waarom, en dus ook betere woorden vinden? Of ga je beschrijven hoe die ander is, beschrijven wat je ziet? Als je kijkt, zie je alle dingen die mooi zijn of mooi geworden zijn. Ze lijken zich soms in de tijd te verzetten tegen woorden die met waarom te maken hebben. Af en toe zijn ze wel aanwijsbaar. Ze trekken zich terug in het voorportaal van de woorden.

Je verdwijnt langzaam in het ritme van de trein. Tot je weet dat je daar bent. Daar waar je opgenomen bent. Bijna onzichtbaar. Ontdaan van alles wat je kan verhinderen om deze beweging te zijn. En dat is het moment waarop je samen zou kunnen zijn. Als er iemand zou zijn die net als jij verdwenen is in wat hier is, dan zou die iets kunnen zeggen. Je zou het horen, en je zou iets kunnen zeggen. En je zou samen kunnen zijn.

Je wacht op een trein die vertraging heeft. Alle treinen hebben vertraging vandaag. Het zou niet erg zijn als het perron leeg was. Maar het is niet zo. Er zijn te veel mensen. En ze maken te veel lawaai. Het zal met de wedstrijd te maken hebben, en wat het met hen doet. Net nu het hier leeg zou moeten zijn. Hoe zou het zijn om soms niet moe te zijn?

Het boek komt dichterbij. Ik moest wachten op het naderen. In het boek is er veel zee. En mensen in schepen op die zee. Op weg naar weg, of naar thuis, ooit misschien. Ooit of nooit meer thuis komen. Ik zie voor mij de houten boegbeelden op de schepen, die zo uitgebreid beschreven worden in het boek. En ik zie de kaart in het boek. Als een soort wegwijzer. Vrouwen in een boot. De kaart geeft aan waar je stopte en waar je weer verder mag gaan. De kaart heeft geduld.

De vertraging had zich te zeer opgestapeld. Je mist de trein die je graag wilde hebben. De trein heeft jou blijkbaar niet gemist. Graag wilde je al thuis zijn. Maar blijkbaar is het nog te vroeg. Het perron is leeg, voor dat bijna-uur dat komt. Gestrand. De odyssee uit het boek, in het klein. Je kunt je ertegen verzetten, tegen je lot. Hier te zijn, tot het tijd is. Tot je beslist het op te geven, en alleen te luisteren naar het ritme van je buik. De woorden in het boek stralen je helder tegemoet. En voor je het weet, is de tijd voorbij. Je vergat zelfs je honger.

Ik kreeg een verhaal van een vriendin. Ze verwees naar iemand die het onder andere had over het streven naar ‘naakte aandacht’. Dat blijft in mijn hoofd zitten. Als je traag genoeg beweegt, of als je genoeg luistert, dan kun je voelen hoe het evenwicht verglijdt van het ene naar het andere been. Hoe wat je met de zwaartekracht verbindt wervel per wervel opschuift als je je hoofd naar opzij beweegt. Die beweging zoeken in het stilstaan, daar schuilt misschien de naakte aandacht.

Ik stap weer in de trein. Ik zie hoe de zon me vergezelt. Ze streelt mijn schouder. De lucht is hevig mooi. Zoals alleen deze zondagavond kon zijn.

11 mei 2007

Niet-beantwoorde vragen

Op het werk word ik deze dagen overrompeld door vragen. De verkiezingen zijn in aantocht, en dus vallen de vragen met bakken binnen. In veel gevallen is dat leuk. Mensen die een vraag stellen, en die je netjes kunt antwoorden. Nadien laten ze soms ook weten dat ze blij waren met het antwoord.

Minder leuk zijn ‘de lijstjes’. Bij elke verkiezingscampagne neemt dat fenomeen toe. Allerlei mediakanalen (kranten, tijdschriften, radio, televisie, websites) willen vergelijkende analyses maken van partijprogramma’s. Je krijgt dan een lijstje binnen met de 17 vragen die je zowat binnen de twee dagen zou moeten beantwoorden, in de vooropgestelde lengte. Soms zouden we in het kader van ons slecht karakter dan willen vragen of men ons ook kan meedelen in welk lettertype men de bestelling graag gehad had willen hebben… Maar humor lukt vaak niet zo goed in deze context.

Soms denk je wel eens dat mensen die een vraag stellen ervan uitgaan dat alle dingen waar zij mee bezig zijn ook volledig en in alle details moeten gekend zijn door eender welke partij. Dan krijg je namens de vereniging van de luchtsporten de vraag: “Hoe ziet u de relatie tussen de Belgische instanties enerzijds en de Europese (EASA, Eurocontrol, …) anderzijds?” Goed, hierop kun je met wat opzoeken misschien nog wel een vaag antwoord geven. Moeilijker is echter de vraag: “Welk probleem denkt u dat wij als luchtsporters het belangrijkste achten? Wat is uw standpunt in deze?” De verleiding is groot om te zeggen: “De vraag of er water op Mars is. Ons standpunt daarover is dat dit genuanceerd moet bekeken worden.”

Soms krijg je een vraag over een thema dat je echt belangrijk vindt, maar waar je je voorzichtig afvraagt wat de waarde – in de echte realiteit dan – van het antwoord is. Zo kregen we de vraag: “Welke maatregelen denkt u te nemen om de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating te verkrijgen van de ongeveer 400 Tibetaanse politieke gevangenen die op dit ogenblik in Chinese gevangenissen worden vastgehouden?” Dan voel je je als antwoordmaker toch een beetje verlegen worden. Natuurlijk willen we dat die mensen zo snel en zo onvoorwaardelijk mogelijk vrij komen, maar of ons antwoord nu meteen de Chinese autoriteiten de stuipen op het lijf gaat jagen mag redelijkerwijze betwijfeld worden.

Soms leer je allerlei nieuwe dingen kennen, waarvan je niet wist dat ze bestonden. Zo kregen we een vraag van een blog. De redactie had een reeks vragen klaar over de verkiezingen. De blog zou wekelijks door tot 100.000 mensen bezocht worden. Woew. De reden daarvoor zou zijn dat de blog aan de bezoekers het volgende zou aanleveren: “entertainment aan de hand van grappige filmpjes en foto’s, maar af en toe ook aandacht voor markante nieuwsfeiten en politiek.” Onmiddellijk werd een veldonderzoek ingesteld. De filmpjes en foto’s bleken vooral te handelen over licht tot geheel niet geklede bevallige vrouwen. In stilstaande vorm gaven ze reële inkijkmogelijkheden. In bewegende vorm deden ze allerlei fysiotherapie vervangende activiteiten. Gelukkig mochten we op de vragen gewoon met woorden antwoorden, en hoefden er geen ‘grappige’ filmpjes te worden opgestuurd.

Soms hebben de vraagstellers een eigen, aan hun beroepsgroep aangepaste stijl. Van de vakbond van de militairen kregen we een reeks technische specificaties waaraan ons antwoord moest voldoen. (Ja hoor, het lettertype stond erbij.) En de waarschuwing was duidelijk: “Teksten die niet aan deze vereisten voldoen kunnen wij tot onze spijt niet hernemen.” Het woord hernemen begrijp ik hier niet zo goed. We hebben toch maar geantwoord.

Soms zou je goddelijke steun willen inroepen om te kunnen antwoorden, ware het niet dat de vragen zelf van God lijken te komen. Zo kregen we een vragenlijst met standpunten die “ofwel de leer van de katholieke Kerk uitdrukken, ofwel vrije meningen die met deze leer overeenkomen.” Over dat tweede deel zit ik nog steeds na te denken. In elk geval werd gezegd dat onze antwoorden zouden gepubliceerd worden “met commentaar”.

Standpunt twee waarop we moesten reageren was: “De geboorten moeten bevorderd worden, namelijk om de uitdaging aan te nemen wat het geboortecijfer betreft.” Zoals terecht door een van mijn collega’s aangehaald is dit een beetje dubbelzinnig. Je kunt waarschijnlijk via allerlei fijne plannen het krijgen van kinderen aanmoedigen. Maar het bevorderen van de geboorte, dat is wat anders. Het kan toch niet de bedoeling zijn van deze katholieke kring om massaal vroegtijdige geboortes te stimuleren. Maar misschien is dat een van de “vrije meningen”?

Nog moeilijker is het formuleren van een officiële partijreactie op standpunt acht: “De sociale leer van de Kerk is bekwaam, vandaag zoals onder Leo XIII, de goede weg te wijzen om een antwoord te kunnen geven op de grote uitdagingen van onze tijd waar de ideologieën hoe langer hoe meer in diskrediet worden gebracht. (Johannes Paulus II, Encycliek Centesimus annus)” Tja… Laten we zeggen dat aan het antwoord nog wordt gewerkt. Maar misschien is steun van de Allerhoogste via een vurige tong of zo wel gewenst. Al kunnen vurige tongen misschien ook bijdragen aan het bevorderen van de geboortes…

08 mei 2007

Goed genoeg


Een tijdje geleden had ik een mooi gesprek met een oudere man. Over onrust. Hoe je gedreven wordt door een ideaal. En hoe zeer je soms zou willen dat de dingen veranderen, of alleszins zouden lopen zoals jij het wilt of droomt. Soms wil je het zo hard, dat het pijn doet.

Ik zei dat er van de laten we zeggen 10 factoren die bepalen of dat zal lukken, er misschien maar 2 zijn die we zelf in de hand hebben. Als we tegenover die twee oprecht doen wat we kunnen, dan is het goed. Ook als het resultaat anders is dan we hadden gehoopt.

Hij dankte me voor die gedachte. Het ontroerde me heel erg, en maakte me verlegen.

Het gesprek bleef sinds die dag in mijn hoofd bewegen. Soms zeg je iets tegen jezelf wanneer je iets tegen iemand anders zegt. Door het zeggen van enkele woorden lijken die ook zo te zijn. Ze lijken soms een beetje verworven. De woorden zouden zich rustig moeten nestelen over je huid en in je hoofd, en zorgen voor iets van rust.

Ik meende wel wat ik zei. Al is het een moeilijke gedachte. Ervoor kiezen om actief te zijn in de wereld, is ervoor kiezen je te laten raken door diezelfde wereld. Hoe je daarmee omgaat, zonder cynisch of leeg te worden, is geen eenvoudige vraag. Ze houdt me al een eeuwigheid bezig.

Welke woorden gebruik je om over dit soort dingen te praten of te denken? Zoveel woorden zijn besmet, of maken je belangrijker dan je bent. Misschien ben je niet meer dan een hoopje samengebalde energie, bijeengehouden door een lichaam, die komt van en weer terugkeert naar de grote zee van energie. Maar wat je doet, is niet eender. Ook al ben je maar een zandkorrel, proberen het goede te doen, is beter dan dat niet te doen. Die woorden klinken niet goed, maar het is iets in die aard. Maar hoe ga je om met het verdriet over wat niet goed is, met de verontwaardiging over wat niet rechtvaardig is? Welke houding neem je in tegenover verlies en vernietiging? Wat als je voelt dat de dingen veel groter zijn dan jouw handen kunnen buigen?

Het is moeilijk te leren aanvaarden dat wat je doet voor een stuk losstaat van het resultaat dat je daarmee bereikt. Het gaat ook en soms meer over hoe je de dingen doet. Hoe je met je voeten op of in de grond staat. Over die gedachte heb ik een half leven gedaan denk ik soms. Ik herinner me een gedicht dat ik schreef toen ik een jaar of twintig was, en daarin kwam ineens de zin: de aarde voelt je verzet wel. Waar die zin toen vandaan kwam, begreep ik niet. Nu zijn er soms momenten dat ik begin te verstaan waar die zin over gaat.

Wat je doet, is nooit onbelangrijk. En dat je het doet, is soms genoeg. Er zijn evenwel momenten dat dat gevoel erg ver weg is. Dan is er alleen onrust, en een drang naar doen, naar snel doen. Je loopt harder, maar ook de rivier in je buik lijkt verder weg.

Soms vraag je je af waarom je in de wind zou gaan staan. Zoveel vragen die te moeilijk zijn om uit te spreken. Het heeft iets te maken met leven in waarheid, soms is het niet anders dan zo te zeggen. Het heeft iets te maken met de rivier, en met de kinderen.

Mensen die met heel kleine gebaren ingaan tegen de dingen die niet goed zijn, ontroeren me vaak het meest. Groot wanneer het moment dat vraagt, maar klein wanneer het kan. Niet meer spreken dan nodig, maar niet zwijgen als er iets gezegd moet worden. Je ziet iets in hun ogen. Iets van een vrede in wat beweegt.

Misschien kom je zo dichter bij een trage dans waarin de bewegingen van je handen helemaal samenvallen met de beweging van de rivier. Hoe mooi zou dat zijn.

Verlangen en loslaten zijn met elkaar verbonden. Ze maken de dag nadien meer draaglijk. En je hoeft niet meer te weten hoeveel dagen er nog komen.

Woorden vol aarzeling, en omtrekkende bewegingen. Goed genoeg voor nu. Morgen is een andere dag.

05 mei 2007

Praise the Lord

Naar de hemel gaan zit er voor mij niet in vermoedelijk. Ik denk dat je daarvoor over een goedheid moet beschikken die mij niet gegeven is. Ik meen mij ook iets te herinneren over de nood aan voortdurend reine gedachten in je hoofd om te kunnen doorstoten naar de hemel. En nu ook al het voorgeborchte is afgeschaft, wordt het waarschijnlijk helemaal niets.

Zou het trouwens wel leuk zijn in de hemel? Waarschijnlijk ben je daar helemaal transparant, alleszins wat de gedachten betreft. Door een nieuwe technologie van Barco zullen alle mensen daar wel met een of ander geïmplanteerd videoscherm rondlopen waardoor al je gedachten, rein of niet, meteen in permanente prime time worden vertoond. En als iedereen zou weten wat ik de hele tijd denk, dan ben ik misschien toch nog liever op deze aardkloot.

Ik heb die kwestie ooit voorgelegd aan mijn grootmoeder. Of ze het een fijne gedachte vond, al die rijstpap met gouden lepeltjes in de hemel. Ze keek me aan met een van haar ontwapenend nuchtere blikken, en zei me dat ze volgens haar beter hier op aarde nog wat meer rijstpap kon eten. Daarvan was ze zeker. Ik had eigenlijk nooit de indruk dat zij zo’n rechtstreekse lijn had met de hemel. Ik denk dat ze een beetje bang was dat ze daar misschien niet genoeg haar eigen goesting zou kunnen doen. En als er dan ook nog eens mannen zouden rondlopen waarvoor zij, om een of andere hiërarchische reden, eerbied zou moeten hebben, dan hoefde het al helemaal niet meer. Een van haar bekende uitspraken was: “Ook al komt hier de koning binnen, ik ga voor niemand door mijn knieën.” Misschien was dat wel een rationalisatie van het feit dat haar knieën ook een zekere mate van gebrek aan plooibaarheid hadden, maar dat is een andere discussie.

Nochtans, de hemel… Ik zou één uitzondering kunnen bedenken. En dat is de muziek. De voorbije dagen heb ik veel geluisterd naar de schitterende nieuwe plaat van Mavis Staples, We’ll Never Turn Back. Op deze plaat zingt ze onder meer een aantal nummers uit de tijd van de Amerikaanse Burgerrechtenbeweging. En dat in een heerlijke morsige, korrelige en soms hitsige bewerking door de goddelijke Ry Cooder. Luister maar eens naar het zalige Eyes On The Prize.

Mavis Staples, van de vroegere onovertroffen Staple Singers. Wat een vrouw, wat een stem… Ze raakt mijn gospelsnaar. Als het bij Bach is, of bij gospel, dan kan ik God best verdragen. Dan voel ik wel eens een heimwee naar mijn onderweg geëvaporeerd geloof.

Ik hoorde The Staple Singers voor het eerst ergens rond mijn vijftiende. Ik zag de film The Last Waltz, het afscheidsconcert van The Band. Die film heeft letterlijk mijn leven veranderd. De muzikanten in die film bliezen me zowat van mijn schoenen, en het is nooit meer goed gekomen, gelukkig maar. In die film is er een opname van het wonderlijke The Weight, waarin The Band de hulp krijgt van The Staple Singers. Woew…

De combinatie van die letterlijk goddelijke stemmen, met een piano of een Hammondorgeltje eronder, en dan zo’n koor erachter, heen en weer bewegend, klappend, en de warmte die van dat alles uit gaat. Ik ben er niet tegen opgewassen. Als God de gospel als ultieme marketingtruc heeft bedacht, dan doe ik voor hem mijn petje af. Hiermee is ook bewezen dat God niet alleen een vrouw is, hij is ook zwart.

In tegenstelling tot veel anderen, die vaak gemakzuchtig hun neus ervoor ophaalden, heb ik eigenlijk wel altijd gehouden van de zogenaamde ‘religieuze’ platen van Bob Dylan. Al was het dan misschien vooral om muzikale redenen. Luister maar eens naar de achtergrondzangeres Clydie King op Every Grain of Sand. Dat nummer mogen ze op mijn begrafenis draaien. Van haar werd gezegd dat ze je zelfs tot tranen zou brengen als ze een telefoonboek zong. Bij mij zou het alleszins werken. Ik las verhalen over de tournee die Dylan deed met zijn gospelnummers, uitgespuwd door de beau monde, maar gedreven op een manier die hij al jaren niet meer was geweest. Er zijn (nog) geen officiële live-opnames beschikbaar van die periode. Maar ik ontdekte een tijdje terug enkele video’s van een van zijn optredens. En ik was blij dat ik ze kon zien. Kijk b.v. eens naar What Can I Do For You. Met zo'n zangeressen achter mij zou ik zelfs durven zingen.

Als er dus in de hemel elke dag gospelmissen zijn, dan wil ik mijn mening misschien wel herzien. Als ik de garantie krijg dat mijn grootmoeder er ook is terechtgekomen, dan wil ik nog wel een beetje moeite doen om te redden wat er nog te redden valt. Als ik maar in die andere wereld tussen zo’n gospelkoor mag gaan staan.

Deze week ontdekte ik een video van de heerlijke Sister Rosetta Tharpe. Wat een vrouw! In een heerlijke mix van gospel en stuwende blues (and what a mean guitar she plays…) zingt ze de sterren van de hemel. Die sister zou denk ik goed kunnen opschieten met mijn grootmoeder. Ze lijkt me qua reine gedachten van de rekkelijke kant. Ik zou die twee meiden wel eens willen zien zitten roddelen op de porch. God zou er volstrekt niet meer aan te pas komen, en zo hoort het ook.

03 mei 2007

De wekkerradio


Apparaten, en hoe ze te bedienen. Apparaten hebben een ziel. Ze dienen met de nodige omzichtigheid benaderd en aangeraakt te worden. Zo ben ik ervan overtuigd dat ik het humeur van mijn computer mee kan beïnvloeden door het sturen van warme gedachten en stoute doordenkertjes. Daar kan zo’n computer dan lekker mee aan het werk, en als beloning word ik met liefde bejegend.

Oude apparaten hadden nog meer aanwezigheid dan de meest recente. Zo herinner ik me nog de eerste videorecorder die we thuis hadden. Een grote zware betamax, die een speciale geur had. En dan zwijg ik nog over alle voorlopers van het huidige fotokopieerapparaat die ik in het huis zag.

Vandaag moest ik evenwel terugdenken aan de wekkerradio van mijn grootouders. Ik meen me te herinneren dat het een Duits merk was. (In die tijd betekende “Made in Germany” nog iets.) Het was een zwart apparaat. Een scherm met verlichte cijfers, dat bestond toen nog niet. Het uur werd aangegeven met kleine lamelletjes die naar beneden klapten. Je ziet die nu nog op de aankondigingsborden in de Nederlandse treinstations. Vooral indrukwekkend als er zo’n hele reeks doorklapt. Je moest aan een knop draaien om het juiste uur in te stellen. En als je toevallig twee minuten te ver door draaide, dan moest je de hele 24 uur opnieuw doordraaien. Achter het scherm was een klein lampje, waardoor je het uur zo ongeveer half kon lezen.

De wekkerradio stond op het marmeren blad van de kast naast het bed. Die kast was een ‘commode’ met daarop een lampetkan, en een fles Spa-water (blauw). Het bed was een ‘twijfelaar’ (een woord dat ik nooit goed begrepen heb). En toen mijn grootmoeder later alleen overbleef en beneden ging slapen, ging ook de wekkerradio mee.

Als ik bij mijn grootouders bleef slapen, hoorde ik de radio ’s morgens opspringen. Zo ongeveer op hetzelfde uur als waarop hij nu nog steeds bij mij opspringt. Als ik ’s avonds vroeg naar bed ging om nog te kunnen lezen, dan ging ik in de slaapkamer van mijn grootouders de radio opzetten. En dan hoorde ik berichten over het ophalen van de schotbalken. Waarom hoor je dat nu niet meer trouwens?

En ’s morgens dus begon de radio ergens rond half zeven te spelen. Mijn grootvader stond op. Ik bleef nog even liggen, en hoorde op de radio de ochtendgymnastiek. Misschien is in bed liggen en luisteren naar de ochtendgymnastiek ook al goed voor de gezondheid, wie weet. Dan stond ik op. Ik kon het nieuws beneden horen via de transistor op de tafel. En pas daarna stond mijn grootmoeder op. Zij had een iets trager ritme ’s morgens. En een netje in haar haar. Mijn grootvader had ondertussen al een eitje gebakken voor hem en voor mij. Lekker tussen de boterham.

Maar de apparaten dus. Er was iets bijzonders mee aan de hand. Namelijk dat ik blijkbaar de enige was die essentiële handelingen ermee kon verrichten. De transistor op de tafel moest af en toe nieuwe grote batterijen – ‘pillen’ – krijgen. En dat moest ik dan doen. Mijn grootvader was gehecht aan dat specifieke apparaat. Er mocht er zeker geen andere komen. Via die radio kon je onder meer naar de duivenberichten luisteren. Duiven had mijn grootvader niet. Zijn schoonbroer wel. Maar daarover ging het niet. De duivenberichten gaven blijkbaar beter, of alleszins meer gedetailleerd weer. Onder meer in Quiévrain.

Met de wekkerradio waren er meer handelingen uit te voeren. Het draaien aan de knoppen namelijk. En alleen “onze Jan” was blijkbaar in staat deze gespecialiseerde opdracht uit te voeren. En zo geschiedde. Als bij het poetsen per ongeluk de draaiknop voor de zenders was verschoven, was er enkel een stevige ruis te horen. Die penibele situatie werd nog erger gemaakt door de schuifknop voor het volume verder richting luid te duwen. Wat niet het gewenste effect qua BRT 1-geluid opleverde.

Dus werd ik dringend opgeroepen om de wekkerradio weer goed te zetten. Toen mijn grootmoeder, ondertussen weduwe geworden, beneden was gaan slapen, veranderde dat niet. Ik was ondertussen al een grote Jan geworden, maar dat maakte geen verschil. Hoe erg moet het geweest zijn als het verschuiven van de knoppen reeds op een dinsdag plaatsvond. Want ik was pas in het weekend weer thuis. De radio moest dan toch wachten tot het weekend. Ook als in de loop van de week, steeds door mysterieus ingrijpen – “ik ben nergens aangekomen, zeker weten” – een zekere mate van ontregeling was ingetreden. Zomeruur en winteruur hoorden ook in die categorie.

Ik probeerde aan mijn grootmoeder uit te leggen hoe ze het zelf kon doen. Om mij een plezier te doen, deed ze soms of ze luisterde. Maar ze had al lang beslist dat ze het niet zou doen. Ze kon soms een beetje koppig zijn. De officiële reden die ze gaf voor haar knopvrees was dat haar vingers te dik waren. In werkelijkheid leek ze graag naar mij te kijken, terwijl ik aan de knoppen draaide. Ze keek me aan alsof de radio anders en beter klonk als haar kleinzoon die subtiele handelingen uitvoerde. Het hoorde bij ons knipoogterrein, denk ik nu. En dat is goed.

01 mei 2007

Not so far to go

Soms zou je je willen hullen in slechts enkele bijna weg waaiende woorden, of een traag lied. In de hoop dat het iets zou helen. Gewoon staan en voelen hoe alles wegvloeit. Of naar je toe vloeit. Helemaal zeker weet je het nooit.

Hoe je tegelijk kunt verlangen, en niet meer onderweg wilt zijn. Er zijn mensen voor wie het niet uitmaakt waar ze zijn. Ze leggen zich neer. En kunnen morgen weer vertrekken. Misschien zijn er mensen die altijd bewegen, om de beweging niet te voelen. Er zijn mensen die moeten wachten op een plek. Die zich heel langzaam rondom hen nestelt. Het huis kon er al eerder zijn, de plek komt pas veel later.

Het kan je overvallen. In een late namiddag. Je weet wat er gisteren was, je weet wat er morgen zal zijn. De dingen zullen gewoon komen. Daar hoef je niets voor te doen. En toch zou je willen dat er op dat moment iets is dat even uit de tijd stapt. Dat al het stof uit je verworven poriën zou halen.

Meestal is het niet erg om onaf te zijn. Of gedeukt. Je ziet hoe de huid op je handen is veranderd sinds je de vorige keer keek. Door het veranderen wordt al het andere even troostend mooi. Alle stukken die niet ingekleurd zijn. Het streven is ongeveer even genoeg als het geprobeerd hebben of het eraan gedacht hebben. Meestal.

Misschien zou je een foto kunnen maken waarop het wel zo is. Je zou kunnen kijken en vermoeden dat de foto het wel weet. Misschien zou dat volstaan.

Zou je het weten wanneer het je overvalt? Zou je nadien over meer dan fragmenten kunnen verhalen?

Misschien ben je niet meer dan brokstukken in de wind. Alleen in het verhaal dat je kunt vertellen hebben ze een bestemming. In elkaar passen doen ze niet. En of dat erg is, is niet te weten.

Waar komt dan dat lied vandaan?

De avond komt, en het lichaam vindt zichzelf steeds wel ergens terug. Ergens voor de ochtend. Je kunt de beweging volgen die voor je uit gaat. Als een kast, die geduldig in het hout wacht op je handen. Is het morgen niet, dan is het overmorgen. En als je tussen de kier van de dag en de nacht zou vallen, weet alleen het hout het van die kast. En ook dat zou goed zijn.

Ooit heb je gedacht dat het anders zou zijn. Ooit zul je weten of het zo genoeg is. Genoeg zou kunnen zijn te weten dat het verhaal verteld is, en de rust die daarvan uit gaat. Het zou kunnen zijn te weten dat er alleen de dingen zijn, ongevoelig voor verhalen. Het zou allebei goed kunnen zijn.

Je zou aan de rand van het water kunnen gaan staan. En kijken naar de zon die ondergaat. Het ritueel helemaal uitvoeren dat je voor dat moment hebt gekozen. Je weet dat je het patroon volgt, en je weet dat het je zal klaarmaken voor de nacht. Maar dat geeft niet.

Hoe zou het zijn om naar die zon te kijken, zonder wat dan ook te weten? Het weten kan zich niet ontweten, dat weet je. Misschien zegt dat iets over die late namiddag.

En je zegt dat alles goed is. En misschien is het ook wel zo.