29 augustus 2007

Ecodating

Dat het leven ingewikkeld is, dat is geen nieuws. Het zou zelfs helemaal niet leuk zijn als het alleen maar simpel was. Je zou onder meer snel uitgepraat zijn als je altijd juist zou weten wat de ander bedoelt of wil zeggen. Maar dat is een andere discussie natuurlijk.

Op ecologisch verantwoorde wijze door het leven gaan. Ook dat is soms even ingewikkeld als de fijne haarvaten van de intermenselijke communicatie goed onderkennen. En dus even troostend. Maar toch. We leven in een consumptiecultuur, waarin we zelf ook waren geworden zijn. Je kunt niet buiten de markt gaan staan, want er is geen buiten de markt. Het geeft een heel nieuwe dimensie aan het geworpen zijn van de existentie…

En dan duiken er gelukkig weer nieuwe onderzoeken op die een heel nieuwe boost kunnen geven aan het ecologisch verantwoord zelfbewustzijn naar de consumentenmarkt van het datinggebeuren toe. Het klassieke cliché van de groene jongen: beetje slobberig, wat onverzorgde baard, binnen een straal van 1,75 m een organische geur van ongewassenheid/biocannabis (schrappen wat niet past), zich op licht shakende wijze voortbewegend op een of andere denkbeeldige vorm van wereldmuziek. Je hebt ook de wat modernere variant: weliswaar in stijlvolle kleren, maar toch met een bezwaard geweten, niet geheel ontdaan van ascese voor belangrijke onderdelen van zijn leven, en daardoor een zekere seksloosheid uitstralend die bij het andere geslacht wel een minzame glimlach opwekt maar er zich tegelijk bij neerlegt dat de dames voor het echte werk toch naar de minder ecologisch verantwoorde maar van een groter machogehalte voorziene kwetsbaarstoere mannen trekken die wel durven roken en waar nog werk aan is wat dan weer inspeelt op het moedergevoel van vrouwen die zo graag een man willen veranderen. Iets in die aard dus. Maar, samengevat, als we op de clichés zouden moeten afgaan staan de ecopolitiek correcte mannen er niet zo goed voor op de ruwe markt van de liefde. Die mannen zijn misschien niet zo geneigd tot het uitwerken van een business plan voor de product placement van zichzelf.

Maar er is dus nog hoop. Uit onderzoek blijkt nu immers dat milieubewuste mannen het toch niet zo slecht doen bij de vrouwen. Een Engels blad deed een onderzoek bij 1.500 vrouwen. Milieubewustzijn bleek als karaktereigenschap belangrijker dan humor. Woew. Het is dus een eigenschap, en die zou erop wijzen dat de man in kwestie niet egoïstisch is. Het milieu staat immers ook voor de anderen en de toekomst.

Het te simpele antwoord zou nu kunnen zijn: ik wil die 1.500 vrouwen wel eens leren kennen… Maar dat is te snel gesproken natuurlijk. Misschien moet er voorafgaand nog gedacht worden aan een speciale cursus ecodating, in navolging van de versiertips die onlangs in de HUMO stonden. Zo kan vermeden worden dat onze ecologische harken hun potentiële voordeel meteen verknoeien door hun onaangepastheid.

Er zijn immers ook voor ecologisten slechte openingszinnen. Stel, je ziet die mooie vrouw, artistiek verantwoord, een blik tussen ondeugend en streng intelligent, lezend in een verantwoord magazine met progressieve touch, niet gelakte nagels rondom een klein smaakvol kopje koffie, misschien wel de juiste body language uitsturend. “Hee, wat is jouw ecologische voetafdruk?” Niet goed bezig denk ik, qua openingszin.

En voor je eerste afspraakje diezelfde mooie vrouw uitnodigen in het wat tochtige lokaal van het voedselteam is misschien ook niet echt aangewezen voor wie op duurzame wijze wil scoren. In datzelfde lokaal een subtiele opmerking maken over de mooie vormen van de aubergine en hoe die jou doen denken aan een gedicht van een of andere obscure Portugese dichter die cryptische poëzie schreef over de ware doch ontsnappende aard van de vrouwelijke natuur is al een beetje beter. En zodra je de kans krijgt om volledig luisterend in te gaan op het verhaal van het pas gedumpte vriendje dat niet in staat bleek een goede vegetarische lasagne te maken en toch steeds bleef opscheppen over zijn kookkunst kun je haar na een nauwelijks merkbare aanraking aan de bovenarm uitnodigen voor een etentje in je ecologische siertuin. “Ik heb veel vlinders in de tuin.” Dat klinkt beter dan: “Ik heb zo’n grote woofers in mijn SUV dat ze je vapeurs van genot zullen bezorgen.”

Het lichte voordeel dat je als milieubewuste man hebt, kun je gebruiken in een aanvaardbaar compromis met jezelf. Als je het ethisch verantwoorde geurtje hebt gevonden en opgedaan hoef je je al niet meer zoveel zorgen te maken over de afwezigheid van de juiste ‘toe cleavage’. Je kunt, in een combinatie van die geur en strategisch gekozen vragen, de aandacht afleiden van je Birkenstocks. En ook voor de ecoman geldt: veel en goed luisteren. Niet meteen beginnen zeuren over je passie voor vogels die waargenomen worden om 4.36 uur op Borneo terwijl je tot je middel in een zompig riviertje staat. Ook niet onmiddellijk je kennis over de verschillende post-Kyoto-scenario’s etaleren. Gewoon luisteren. En vooral zorgen voor goede wijn, waar je zo nodig met een wat verlegen passie iets over kunt zeggen. En qua muziek hoeven het geen krijsende Bulgaarse vrouwen, oervervelende sitars of zogenaamd meditatieve didgeridoos te zijn. Over de muziekkeuze moet - zoals het een echte man betaamt - nagedacht worden, met een strategische opbouw voor het gewenste ecoromantische doel.

Ervaren mannen die na een goede voorbereiding risico’s durven lopen kunnen een zin als “Schat, ik wil je graag het verschil tussen zachte en harde ecologische duurzaamheid op pedagogische wijze uitleggen” niet alleen in één vloeiende beweging uitspreken, ze kunnen die ook door juiste oogopslag en de licht sardonische glimlach inzetten om hun volgende target in de datingstrategie te bereiken. De ecosukkels daarentegen kunnen nog altijd hun aangeboren onhandigheid lichtjes overdrijven om zo hun aandoenlijkheid te vergroten. Sober, maar ook een beetje morsig. Het kan best zijn dat je met je grote voeten in je sandalen tegen de tafelpoot stoot, maar als dat kwam omdat je onderweg was met een heftige chocoladetaart, dan kan het bezwijken beginnen.

Er is met andere woorden hoop voor iedereen.

26 augustus 2007

Het zand


Je zou het willen weten. Of de schelp zich vast zuigt in het zand, of het net probeert te ontstijgen. Je kunt ernaar kijken. In het zijlicht. En proberen het te weten voor het tij hier zal komen. Misschien zal er geen tweede kans zijn na het tij.

In de oneindigheid aan de rand van deze bewegende wereld wachtte één plekje op gezien worden. Zou het zo zijn? Je zou het willen weten. Bevrijd uit wachten. Het kon alleen nu gebeuren.

Met dit licht lijken de kleuren van het water zich op te stapelen. Als lagen van zoeken. Ze zijn er misschien niet meer als je je rug draait. Verdreven door de wolken.

Misschien beweegt elke korrel zand van dit hier wel elke dag. Misschien is niets wat het leek te zijn. En toch zijn de verhalen, hier op de rand, in goede handen. Ze blijven. Ze geven zich door aan elkaar.

Zou het zand zich zijn schelpzijn nog herinneren? Is dat zijn misschien een vorm van overmoed? Iets als tegen de zon in vliegen, met vleugels van was.

Toch maar wachten. Met de rug naar het land. Het water nadert me, of is het omgekeerd? Ik zou me overgeven, had ik eerder al beloofd.

Gevonden worden, in dat ene moment, je zou willen dat het genoeg zou zijn. Als je weg zou gaan van hier, zou de schelp de twijfel tussen de twee zuigkrachten misschien al anders voelen bewegen.

Als je van de andere kant zou kijken, zou je zien dat al het water deze kant op komt. In wat eindeloos beweegt. En toch sta je hier. Het water is ongemerkt teruggekeerd. Wilde heel even aarzelend komen kijken, voor het werd betast door het water van daarna.

De golf kan alleen zichzelf zijn door zee te zijn. En misschien vindt de zee haar bestemming wel in het bijna loslaten van de golven. Zichzelf loslaten kan ze echter niet. De illusie van een golf laten gaan kan wel.

Zou deze schelp ook de geluiden in zich dragen? En zouden ze mooier blijven als ze ongehoord zijn? Je zou het niet willen weten.

De vragen onttrekken zich aan dit moment. Dat is wat je nu ruikt. Het is tijd om te blijven in je vertrek.

23 augustus 2007

Op weg

Het is zoveel jaar geleden, maar het komt ineens weer terug. Op weg naar de zee. Op woensdag had ik gehoord dat ik kanker had. Op vrijdag zou ik vertrekken naar de zee. Waar veel van mijn vrienden waren, zoals elk jaar. Die donderdag tussen de twee was een afwezige dag. Op woensdag had ik zoveel mogelijk mensen proberen te bellen. Telkens opnieuw dezelfde woorden herhalen, tot ik ze zou geloven. Ik voel nog hoe ik daar zat.

Donderdag was ik even bang. Hoe het zou zijn om iedereen te zien. Of het niet beter zou zijn om thuis te blijven. Ik deed het toch maar niet. Liever de korte pijn, iets in die aard zei ik tegen mezelf.

De weg naar de zee is altijd anders dan de weg terug. Het was toen ook zo. Het landschap zag er anders uit. Het leek even moe als ik was.

Ik weet nog hoe het was om met mijn rugzak en mijn gitaar uit de tram te stappen, de straat over, dichter bij. Ik weet nog wie ik als eerste zag, en hoe we elkaar knuffelden. Midden op straat. De mensen kwamen in groepjes aan. Ik liep er ergens tussen. Vanaf dan was het veel. Doorbijten. Alsof ik alles onder controle had. Al was het ook goed dat ik me tussendoor kon terugtrekken in mijn kleine kamertje achteraan de gang.

Ik wilde de mensen zien. Maar ook de zee. Zodra ik enigszins kon, ging ik naar de zee. Praten met de zee is niet gemakkelijk. De zee neemt haar tijd. Die eerste keer zei ze niets. Ik wilde van haar horen wat er zou gebeuren met mij. Ze leek me bijna uitdagend aan te kijken, en zweeg. Het was lichte paniek die me vergezelde toen ik terug ging. Net nu ik niet alleen wilde zijn.

Tussen de mensen zijn was soms moeilijk. Het verhaal vertellen en hopen dat je de angst van die ander zou kunnen wegnemen.

Op zaterdag ging ik weer naar de zee. Ik bleef er lang. Maar er leek niets veranderd te zijn. De zee leek enkel met zichzelf bezig. Natuurlijk heeft de zee de mensen niet nodig die aan haar rand staan te kijken. Maar omgekeerd is het anders. Even leek het alsof ik op de proef werd gesteld. Op deze plek waar ik me alleen met haar wilde terugtrekken bleef ik alleen.

Bij de andere mensen gingen de dingen door. De afspraken, de activiteiten, het doelloos zitten en kijken, het vertellen van verhalen. Ik ben nooit goed geweest in gewoon rondhangen. Toen had ik het graag gekund. Verdwijnen in gewoon zijn, en niet moeten denken.

Op zondagochtend ging ik opnieuw naar de zee. Ik zat in het zand te kijken. Voelde de spanning stijgen. Wachtend op iets dat moest komen. Voor ik kon vertrekken van daar. De wind leek vriendelijker. De zee had iets van een voorzichtige bijna mysterieuze glimlach over zich. Toen ik opstond om weg te gaan van daar, hoorde ik de zee zachtjes fluisteren: “Het komt allemaal goed. Je gaat het kunnen.” Meer niet. De weg terug was lang. Gelukkig lang genoeg voor mijn tranen.

Ik had afgesproken om samen met iemand gitaar te gaan spelen en wat te zingen. Het leek even goed te gaan. Tot ik ineens overvallen werd door koorts, die als een orkaan over me heen ging. Het was op een bepaalde manier grappig hoe ik er door het schokken zelfs niet in slaagde om een glas water vast te houden.

Die namiddag ging het beter, en werd ik naar huis gebracht. Die nacht kwam dezelfde koorts terug. Proberen te telefoneren was al even moeilijk als ’s morgens een glas water drinken.

Het leek raar dat dit alles gebeurde zo snel na wat de zee gezegd had. Maar later bleek dat ze gelijk had gehad.

Het was spannend om een jaar later terug te gaan naar de zee. Alle ingrepen in mijn lijf, zacht en hard, lagen al achter mij. Het was een andere plek, maar de zee was dezelfde. Hoe bang ik was om die eerste stappen op het strand te zetten. Het zou weer tot zondag duren eer ik echt kon zeggen wat ik wilde zeggen. Ik dankte de zee, en ze lachte naar me.

Ik ben nog vaak geweest sindsdien. Toen ik genezen was kon het niet snel genoeg gaan. Alsof er iets zou gebeuren voor ik het haar zou kunnen vertellen.

Morgen vertrek ik weer naar de zee. Vandaag is er het donderdaggevoel. Het zal pas overgaan als ik zachtjes het strand op ga. Ik zal voorzichtig tot aan de rand van het water gaan, en de zee even strelen. We zullen elkaar even in de ogen kijken, en weten dat het goed is.

22 augustus 2007

Fragmenten


Goed kijken, het is niet altijd gemakkelijk. Soms probeer je zo onbevangen en eerlijk mogelijk naar een situatie te kijken. Vertrouwend op je intuïtie en je overtuigingen over wat goed en minder goed is. Je probeert vanuit jezelf maar niet voor jezelf te kijken. Je probeert het evenwicht te zoeken tussen zwijgen om beter te luisteren en spreken omdat iets moet gezegd worden. Je probeert de dingen niet te gebruiken. En je zegt iets. Je neemt een stelling in. Zoekend, maar bewust. En er komt een reactie die je niet verwacht of die je raakt. Weten wat er gebeurt dan, het is niet altijd eenvoudig. Misschien was je zelf niet duidelijk. Misschien kwam je heel anders over dan je in je hoofd dacht. Misschien reageert de ander op dingen die er niet zijn, maar wel vermoed worden. Je kunt al die dingen nagaan, en soms kom je dan iets te weten wat je zou kunnen veranderen. Het moeilijkste is soms dat de ander reageert of kijkt vanuit een ander kader. Misschien wil zij of hij helemaal niet goed luisteren. Misschien ziet die ander elk woord of elk gebaar als een vorm van strategisch handelen, terwijl jij probeerde alleen communicatief te handelen. Misschien is er een verschil in generatie, en zo ook een verschil in kijk op de dingen. Dat laatste is soms gemakkelijk en soms moeilijk om dragen. Het is gemakkelijk om af en toe de dingen gewoon los te laten en het verschil als een vruchtbare afstand te koesteren. Het is moeilijk als het lijkt alsof de wereld die je voor je ziet ergens daarbuiten niet dezelfde is. Je zou willen dat je gewoon een andere mening hebt over dezelfde dingen, dan zou je alleen daarmee om moeten gaan, op een zuivere, niet door turbulentie gestoorde wijze. Maar zo werkt het niet natuurlijk.

Kijken naar je eigen verontwaardiging. Soms krijgt de verontwaardiging je in haar greep. Je voelt het in je huid. Je probeert jezelf te observeren, maar je ontglipt tegelijkertijd. Weg van waar je bent. Het maakt onwennig en het ontroert. Onwennig als je voelt dat je rustiger zou willen zijn, meer in controle. Je zou willen dat je woorden nauwkeuriger zouden ontstaan. En tegelijk ben je een beetje geraakt door wat je raakt. Dat er waarden zijn die niet in je hoofd maar ergens in de buurt van je navel lijken te huizen. Het stelt je op een of andere manier gerust.

Je zou soms willen dat een trage wind bezit neemt van je lichaam. En alles wat hard of gedeukt is laat wegglijden. En als je daarna rechtstaat voel je hoe de wind door je heen schuift. Zoals het strandzand vroeger door die gekleurde zeef ging. Er bleef altijd nog een beetje zand over op die lijntjes waaruit de zeef bestaat. Na een klein tikje kwam ook dat zand los, om al vallend terug te keren naar zichzelf. Hoe lang zou je zo kunnen blijven staan? Tot alleen de zelfloosheid overblijft. Misschien zou je de wind kunnen zien, die voorzichtig afbuigt aan de contouren van waar jij ooit was.

Het zou kunnen dat je altijd alleen achterblijft. In wat je samen probeerde te doen. Door dromen gedreven. Ik hoorde ooit hoe iemand me zei dat je niet mag dromen. Het spookte door mijn hoofd, nog dagenlang. Misschien is er een jonge ziel nodig om iets te dromen over windmolens, en hoe je er samen tegen kunt vechten. Het is rommelig. Maar er is het vertrouwen dat de wetten van daarbuiten nooit hierbinnen zullen gelden. De tijd beslist soms anders. Je blijft het zeggen, dat het anders is. Oud geworden jongeren, die er door schijnbaar jeugdigen op worden gewezen dat enkel de realiteit telt. Een woord verbergt een ander. Maar je verlangt meer naar zachtheid, met wat ouder wordt. Je kijkt langer naar elkaar. En je wil nu en in de toekomst zijn door verbonden te blijven met wat was. Je zou willen zien hoe die lijn door je heen blijft gaan. Zodat je weet wat er voor en achter je is. Er wordt je echter gezegd dat tijd niet meer is dan een opeenvolging van nu-momenten, waarin je telkens je kansen moet grijpen, zonder verleden. De enige toekomst is dan de zekere onzekerheid van het telkens weer. Ik ben blij dat ik ouder ben. Al zou het kunnen dat je alleen achterblijft.

De woorden wachtten tot het eind van de dag. Pas dan was het tijd. Ze leggen zich neer als een stuk zijde. Je kunt ernaar kijken, en hopen dat je daar was.

19 augustus 2007

Daar waar

‘Je bent toch gekomen. Wat goed. Even dacht ik dat je niet meer zou komen. Ik was al bang dat ik me van dag vergist had. Het is ook al zo lang geleden dat we dit afgesproken hebben. Je wist het dus nog?’
‘Ja, ik wist het nog. Verbaast je dat?’
‘Wel een beetje ja. Soms weet je niet hoe een verhaal voor een ander is. Zeker niet als er zoveel jaar tussen zit, tussen toen en nu.’
‘Als ik je zeg dat ik nog juist weet waar en hoe we dit afgesproken hebben, geloof je me dan?’
‘Ik weet het ook nog. Het kan zo niet geweest zijn, maar in mijn herinnering was het koud.’
‘Dan was het zo. Laat me eens naar je kijken.’
‘Wat zie je?’
‘We zijn ouder geworden. Toen we jonger waren, vroeg ik me soms af hoe we eruit zouden zien, oud. En ik kon het niet zien. Maar nu zie ik wel wie we toen waren. Het is goed zo.’
‘Ik had zoveel voorbereid, maar nu weet ik even niets meer. Laat me maar even rommelen.’
‘Het is niet erg. Vertel maar gewoon wat. Is het leven goed geweest voor jou?’
‘Ik denk het wel. Er was een tijd dat ik dacht dat het niet goed was. Alsof ik steeds achter de dingen liep. Dat ze niet naar mij kwamen. Maar nu denk ik dat ik het leven heb gekregen dat op een of andere manier goed voor mij was. Je weet van tevoren niet altijd wat jouw weg is, tot je beseft dat je erop loopt. En hoe was het voor jou?’
‘Er waren dingen die moesten gebeuren, die ik moest doen. Dat had ik je zo voorspeld, en zo is het ook gelopen. Ik denk dat je dat wel begrijpt.’
‘Ja, maak je maar geen zorgen. Soms denk ik dat ik toen nog te oud was om jong te zijn.’
‘Ja, dat is het. Ik kon je dat toen niet uitleggen.’
‘Het geeft niet. Dat moest ik zelf uitvechten. Weet je, eigenlijk was ik bang dat je niet zou willen komen. Toen is al zo lang geleden, misschien voor jou toch.’
‘Je vergist je. Er zijn veel dingen die we nooit hadden kunnen doen, dat weet jij ook wel. Maar in naast elkaar lopen, de dingen tegemoet, daar waren we wel goed in. Ik denk dat ik het je nooit gezegd heb, maar ik was soms wel jaloers op jouw woorden. Je was een dromer, een beetje zot eigenlijk ook wel. Maar ik voelde me er wel bijzonder door.’
‘Ik heb me vaak afgevraagd waar jouw onrust vandaan kwam. Je had altijd iets dat weg wilde, steeds opnieuw.’
‘Ik weet dat jij dat zag, en misschien wilde ik dat niet. Maar je hebt gelijk. Ik dacht dat het over zou gaan, maar het is niet zo. Maar het is niet zo erg. Als ik kijk naar mijn dochter, dan verdwijnt het even. Ze heeft dat stukje van me overgenomen. Vroeger maakte me dat kwaad, maar nu niet meer.’
‘Toen we de dingen bestormden, waren we zo oud als zij nu is, denk ik. Het is raar om dat te beseffen.’
‘Ik dacht er ook aan, toen ik naar hier vertrok. Het is raar.’
‘Ik ben blij voor jou. Ik heb me al die jaren vaak afgevraagd of ik wel genoeg heb gezegd. Ik ben ouder nu, en eigenlijk ook jonger. Ik weet dat ik je toen vertelde dat ik waarschijnlijk zou gaan reizen. Als het moment daar was. Ver weg gaan, om terug te komen. Het is niet gebeurd. Ik ben gebleven, om zo beter weg te kunnen gaan.’
‘En, heb je gevonden wat je niet zocht?’
‘Er zijn momenten, soms op een zondag, waarop ik denk dat ik het inderdaad gevonden heb. Het duurt maar een moment, en dan is het weer weg. Ik heb er lang op moeten wachten.’
‘Ik wist het altijd al, dat het zo zou zijn. Soms denk ik dat ik ervoor gekozen heb om niet te zoeken, en ook niet niet te zoeken.’
‘Weet je, ik denk nu dat er geen binnenwegen zijn.’
‘Je zegt dat altijd zo mooi, dat is niet veranderd. Jij bent gemaakt voor de woorden. Ik niet. Waarvoor wel juist, weet ik nog altijd niet. Misschien gewoon voor het leven.’
‘Vroeger zou ik je gevraagd hebben of dat wel genoeg is.’
‘Ja, dat zou je zeker gedaan hebben.’
‘Ik stelde te veel vragen. Soms was ik kwaad omdat ik dacht dat jij ze niet allemaal hoorde. Maar wat jij deed, was eigenlijk veel beter voor mij.’
‘Ik zou willen dat je niet denkt dat alleen jij herinneringen hebt. Veel meer kan ik je niet zeggen.’
‘Dat is heel mooi, daar kan ik nog een leven mee verder.’
‘Eigenlijk had ik verwacht dat het anders zou zijn, oud worden. Dat ik zou weten wanneer ik het was.’
‘Je weet het niet, je ziet het aan de anderen.’
‘De anderen zijn steeds rondom mij, ze doen goed hun best.’
‘Ze zeggen dat je de desillusie moet leren. Dat je moet leren om alle illusies, die je jezelf aanpraat om de dingen aan te kunnen, een voor een zou moeten laten varen. En dan kun je de dingen zien zoals ze zijn.’
‘Denk je dat je dat durft?’
‘Ik wou dat ik het wist.’
‘Laten we gewoon even wat stappen, en niets zeggen.’
‘Ja, dat is goed. Het is goed zo, ik ben blij dat je er bent.’

18 augustus 2007

Vooruitgang




Het verlangen om de dingen te begrijpen kan ook pijn doen.

Kun je wel iets begrijpen van de wereld waar je midden in zit? Iets misschien wel. Er zijn vele toegangspoorten. Gewoon kijken naar de dingen. Dingen als advertenties en andere vormen van reclame. En dan de woorden lezen die gebruikt worden. Wat wordt er als vanzelfsprekend verondersteld? Wat is na te streven? Wat is de geijkte vorm van geluk?

Of luisteren naar jonge mensen. Hoe kijken ze naar de wereld? Hoe bewegen ze in een doolhof van een deels virtuele wereld? Hoe verwerken en bewerken ze al die informatie? Hoe gaan ze om met wat ‘echt’ is en wat ‘gemaakt’? Hoe bouwen ze hun identiteit op met alle tekens die ze tot hun beschikking hebben?

Ik zou het allemaal willen weten. Maar soms gulpt het onophoudelijk mijn hoofd binnen, en heb ik te weinig woorden of beelden om enigszins greep te krijgen op de stroom indrukken. Dan voelt het goed om te kunnen lezen. Een klassiek medium in een klassieke houding. In de zetel gaan zitten, het huis stil, en een boek lezen.

Vaak heb ik het gevoel dat de dingen op een of andere manier ‘losgekoppeld’ zijn. Als een rivier die geen bedding meer heeft. Je voelt de fundamentele onrust, de existentiële onzekerheid en de panische ‘vlucht vooruit’ die als antwoord wordt verwacht. Daar iets van proberen te vatten, is niet gemakkelijk. Het is confronterend.

De grote luxe van een vakantie is tijd om te lezen. En zo las ik de voorbije weken weer enkele boeken van Zygmunt Bauman. Al jarenlang probeer ik regelmatig dingen te lezen van deze bijzonder boeiende Poolse socioloog. Gemakkelijk is dat niet, want deze emeritus produceert boeken aan een tempo dat nauwelijks bij te houden is. Zodra je hem begint te lezen kom je terecht in een passioneel universum van woorden. Hij schrijft en vertelt erg gedreven. Op elke bladzijde zijn er weer zinnen die je aan wilt strepen. Geen droge statistieken, maar wel talloze referenties naar kunstenaars en naar boeken waarvan je niet wist dat ze bestonden. En dat alles met een eruditie van iemand die de hele Twintigste Eeuw in zich heeft. Zodra je wat gaat lezen over zijn levensgeschiedenis, begrijp je snel hoe dat komt.

Bauman beschrijft onze postmoderne wereld. Hij gebruikt daar het omvattende begrip ‘liquid modernity’ voor, als staand tegenover ‘solid modernity’. Wat dat wil zeggen, blijkt onder meer uit een concept als ‘arbeid’. Waar werk vroeger te maken had met vastigheid, met het opbouwen van een lange carrière, via het verzamelen van ervaring en dat in een loyaal contract tussen werkgever en werknemer, binnen een maatschappij die vormen van ‘zekerheid’ aanbod via stelsels van sociale bescherming, is het nu anders. Door de gecombineerde processen van deregulering en individualisering is arbeid ‘vluchtig’ geworden, en dat wordt ook zo gepromoot. Werknemers moeten flexibel zijn, mobiel. Sociale bescherming mag vooral niet op ‘zekerheid’ gericht zijn, want dat zou mensen doen stilstaan, en niets is in deze tijd erger dan stilstaan. Mensen mogen letterlijk en figuurlijk geen eigen bureau hebben.

In het boek dat ik nu van hem lees (Consuming Life) heeft hij het over consumentisme, en de maatschappij en cultuur die daarmee samenhangen. Zijn stelling is dat in dit soort maatschappij individuen tegelijk (ver)koper van consumptiegoederen én consumptiegoederen zelf zijn. Mens en product delen dezelfde sociale ruimte, namelijk die van de markt. Om dat te illustreren gebruikt hij talloze boeiende voorbeelden, zoals zijn schitterende beschrijving van de markt van het internetdaten.

Dit soort boek lezen, is voor mij een heel emotioneel gebeuren. Nieuwe inzichten verwerven gaat vaak in een proces van fascinatie en angst tegelijk. Het is erg opwindend om de beelden en woorden voor je ogen te zien verschijnen die lijken te zeggen wat jij al lang zoekt. Vaak heb ik veel moeite met ‘systeemconforme’ beschouwingen van mensen die de gangbare invulling van het begrip ‘vooruitgang’ kritiekloos reproduceren, als was het een gegevenheid. Evenveel moeite heb ik vaak met teksten van mensen die concepten en beelden gebruiken die niet meer aangepast zijn aan wat er nu gebeurt. Met een deel van wat klassiek links is heb ik vaak dat gevoel. Als ik iemand als Bauman lees, voel ik hoe hij me kan uitleggen hoe we van premodern, over modern naar postmodern zijn geëvolueerd. Het is alsof ik ineens beter de tekens kan lezen rondom mij, en tegelijk ook weet waar ze vandaan komen.

Maar tegelijk maakt het me soms bang. Dat is voor een deel gewoon iets als ineens te veel zuurstof krijgen. Het blaast je omver. Het heeft even tijd nodig om binnen te sijpelen in je lichaam. Het is een kwestie van wachten. Soms ook gewoon van aanvaarden dat je niet alles helemaal begrijpt, al voel je dat je wel aanvoelt waar het naartoe gaat.

Maar er is ook een stuk dat moeilijker is. Met het inzicht groeit ook het besef dat je in een nieuwe ruimte staat, die je beter begrijpt dan tevoren. Wat toen nog diffuus was, wordt helderder. En dan denk je soms iets als: die werkelijkheid wil ik niet. In allerlei varianten. Het kan een gevoel zijn van verontwaardiging, het besef dat we in een maatschappij leven die fundamenteel op een verkeerd spoor zit. Of het kan een gevoel zijn van: ik wil niet meer op deze trein zitten, laat mij maar te voet gaan. Soms is er een verlangen om niet meer te moeten ‘meedoen’ in deze dolgedraaide wereld. Soms is er vooral veel zorg als ik denk aan de kinderen en waar zij zullen terechtkomen. En de twijfel bij dat alles. Waar ligt de grens tussen gewoon oud worden, en dingen loslaten, en terechte en misschien te weinig geuite verontwaardiging. Je weet het nooit. Misschien is dat ook wel een bevestiging van de liquid modernity?

15 augustus 2007

De ruimte


Het kleine meisje kijkt me ernstig aan. Zij, haar mama, en ik, we vertrekken voor een wandeling. Ik stel voor dat ik de buggy zal duwen. Nee, dat kan niet. Rustig maakt ze het me duidelijk. Het is onbespreekbaar. Het is haar mama, en alleen haar mama die mag duwen. Voor hoe er bewogen wordt door de ruimte zijn er duidelijke regels. Die hebben ook iets met tijd te maken. Met de tijd die je met elkaar al hebt doorgebracht. Rustig en uitvoerig kijken en proberen in te schatten hoort daar ook bij. Halverwege de wandeling blijkt dat ik al een andere plek in de ruimtelijke hiërarchie mag innemen. Het oprapen van de tut wordt mij toegestaan, met een licht prinsesachtige flair. De wandeling gaat verder. De dag ook. Zij, haar mama, en ik, we vertrekken naar de supermarkt voor enkele boodschappen. Zij zit goed ingesnoerd in haar zitje op de fiets. Ik cirkel er wat omheen. In de winkel, ergens tussen het brood en de fijne vleeswaren verlaat haar mama de winkelkar. Subtiel schuif ik mezelf in dit vacuüm. Ik vraag haar of ik nu de kar mag duwen, waarin zij majesteitelijk staat te heersen over de winkel. Ze kijkt me diep aan, en zegt dat het mag. Samen laden we de kar uit aan de kassa. Terug bij haar thuis til ik haar op uit het zitje. Heel even kan ze vliegen als een vogeltje. Ik vraag haar of ze zou willen kunnen vliegen als een vogeltje. Ja, dat wil ze wel. Ze vraagt of ik dat ook zou willen. Ik zeg: soms wel, vooral op een donderdag. Over die donderdag moet ze nog even nadenken. Volgens mij wil ze het altijd wel. Het komt nog goed tussen ons, dat weet ik wel zeker.

De trein nadert de stad. De avond nadert ook. De regen is aarzelend, maar vriendelijk aanwezig. Hij wacht me op. Ik ga even het huis binnen, om meteen weer te vertrekken. Het is een avond voor ijs. Ik hou ervan ijs te eten als het voorzichtig regent. Het lekkere ijs is een beetje onstuimig opgestapeld op het horentje. Misschien is dit ijs wel avontuurlijker dan ik ben, wie weet. Met omtrekkende bewegingen benader ik het ijs. De lichte regen mengt zich in het gebeuren. Iets loopt in elkaar over. Als de positieve variant van I’ll do my crying in the rain. De straten zijn een beetje leeg. Ze ruiken anders.

Een andere dag. In het kader van het uitgestelde genot, een discipline waar ik erg goed in ben trouwens, had ik nog veel van de kranten van gisteren overgelaten. Als er een feestdag is midden in de week moet je niet alleen tijdig denken aan het aanschaffen van de levensnoodzakelijke boodschappen of de cadeautjes voor feestjes op feestdagen. Je moet ook zorgen voor een rantsoen leesvoer voor die dag. Bij het ontbijt moet de krant kunnen gelezen worden, en ze mag nog niet op zijn. Het min of meer handig uitspreiden van de krant over de tafel blijft een uitdaging. Zorgen dat je het hele blad kunt zien. Je kunt eventueel schuiven met stukken katern. Ik ben niet zo het omvouwtype. Je krant omvouwen of dubbel plooien om ze beter te lezen, dat is niet zo aan mij besteed. Je krijgt dan van rommelige hoeken. Kranten moeten trouwens altijd opnieuw terug correct in elkaar geschoven worden na het lezen. Voor hoe er bewogen wordt met de krant zijn er duidelijke regels. Het komt er verder op aan te voorkomen dat een stuk van de krant subtiel in de botervloot terechtkomt. En je moet ook altijd goed onthouden welk gereedschap, zoals de kaasschaaf of het eierlepeltje, zich onder de krant bevindt. Zo kan lichte ontbijtpaniek voorkomen worden.

Een babyfeestje. De geboorte van een mooi nieuw kindje in deze wereld wordt gevierd. De mensen druppelen binnen. De verhalen over baby’s, bevallingen, babyspullen, slaapmethodes, borstvoeding en warme ziekenhuizen zoeken elkaar. Ze delen de ruimte in, als een veilige landkaart. Als gekleurde touwtjes over een oppervlak gespannen. Als ik alleen daar naar kijk, merk ik niet dat ik een oude man ben hier. Er komen steeds meer mooie mensen binnen, met steeds meer baby’s. Alsof het ergens magisch afgesproken is, nemen ze de ruimte in. Met elkaar bekijken, in het oog houden, voeden, troosten, bewonderen, bespreken en beluisteren. De plekjes schuiven organisch in elkaar en worden uitgewisseld. Er is veel vanzelfsprekend leven hier. Ik voel me ergens tussen dankbaar en verlegen.

Tijd is voor een stuk niet meer dan een fictie. Een dag is in wezen niet meer dan een hoop tijd. Maar of je een dag kunt vatten als een dag, als het al nacht is, dat hangt mee af van de herinneringsgraad. Mensen doen dingen. Zoals van hier naar daar gaan, en terug. Dingen doen die er toevallig aan komen waaien, of die zijn bedacht of voorgenomen, eerder al. Zo ontstaat er iets van een lijn, in de drassige wezenloosheid van voorbijgaande tijd. En die kun je je dan herinneren. Het was weer een goede dag, of zo. In een vakantieperiode hangt dat mee af van het doen van nuttige dingen. Niet te veel natuurlijk, maar toch voldoende om herinnerd of verteld te kunnen worden, wanneer dat nodig zou zijn. Het is een vorm van edele schuldgevoelpreventie in de permanente dialoog met jezelf. Na het babyfeestje beslis ik dus dapper dat er nog tijd is voor nuttigheid. Ik blijk ambitieus. Snel naar de wasserette lopen om een machine was te draaien. (Die lakens moeten immers toch stilaan ververst worden.) Terwijl beginnen aan het strijken van een hoop hemden. (Je kunt niet altijd het klimaat gebruiken als excuus voor niet gestreken hemden.) Tegelijk naar een video van een Arte-programma over de erfenis van de hippies kijken. (Mooie rare mensen, soms schaars gekleed, boeiende gedachten, en je oefent je Frans ook nog.) En ook naar de mensen kijken die door het open raam naar binnen kijken. (Laten we elkaar bekijken, met twinkelende ogen, ergens in de schemerzone.) En daarna toch maar wat uitgebreider koken dan de voorbije dagen, zodat ik ’s nachts niet meer merk dat ik eigenlijk te weinig gegeten had. Het komt nog goed, tussen mij en mezelf, als ik me vannacht zal afvragen of het een goede dag was vandaag.

12 augustus 2007

Tussen de lijntjes

Rare dromen. Vruchteloos proberen je naam op een papier te schrijven. Die naam was nodig voor iemand uit een ver verleden. De juf van de eerste klas. Je kwam iemand tegen die je vertelde dat ze nog steeds in die school was. En je vroeg of zij de groeten kon doen aan die juf. Terwijl begon je te rekenen of dat wel kon, dat zij nog steeds in die school was. Maar dat maakte niet uit. Je zou je naam opschrijven. Maar wat je ook deed, het lukte niet. Geen enkel papiertje, of wat daarop leek, bleek in staat letters te dragen. Geen enkel instrument waarmee je zou kunnen schrijven, bleek het te doen. En de tijd ging verder. Je zou de kans missen om een boodschap door te geven, want de boodschapper zou spoedig vertrekken.

Huizen duiken op op niet-vermoede momenten. De plek waar ik naartoe zou moeten gaan, en die ligt te wachten daar ergens. Ik zag ze voor mij. Ze was groot genoeg voor een tafel met mensen rond. En sterk genoeg voor veranderende tijden. En voor ik daar was, zou ik al enkel het nodige hebben overgehouden. Al zou het nog veel zijn. En nog meer. Of toch maar niet. Een andere plek maakte zich aanwezig. Ze hoorde bij een andere situatie, waarin ik enkel moest wachten op wat zou komen. En ik wou alleen weten wie er zou komen. En zou zijn wanneer.

Hoe je soms iets wilt horen. Als het zou komen, zou er iets rustig worden in je. Ik loop rond, in de nabijheid van de muziek. Vandaag wil ik niet in het lawaai staan, maar ik wil horen van op een afstand. Bewegen maakt soms minder onrustig. En je ziet andere dingen. Een gebroken vlinder ligt op de grond, tussen lelijke auto’s. De vlinder ziet eruit alsof hij moegestreden was. Ik hoor de woorden bewegen tussen straten. De woorden die ik hoopte te herkennen, komen niet. Het geeft niet, ze zijn in mijn hoofd. langzaam gaan de lampen aan/ wees welkom in mijn nacht/ ik kan je woord voor woord verstaan/ wees welkom in mijn nacht

Er zijn ook woorden die je niet begrijpt, en net daarom zo goed herkent. Ze zijn iemand die je niet kent, maar die net daarom zo aanwezig is. Als je haar zou tegenkomen, zou ze al van in de verte oplichten. En je zou haar uitnodigen in je huis. Misschien na een snelle opruimbeurt, en enkele excuses. En je zou niet weten wat te zeggen. Het maakt niet uit. Now when all the bandits that you turned your other cheek to/ All lay down their bandanas and complain/ And you want somebody you don't have to speak to/ Won't you come see me, Queen Jane?/ Won't you come see me, Queen Jane?

Ook boeken duiken op. In een film hoorde ik dat een mens in een leven een boom moet planten en een boek moet schrijven. Snel zoeken in je hoofd. Is het al gebeurd, of moet het nog gebeuren? Hoe weet je zeker welke dingen je nog zeker moet doen? Voor alle zekerheid nog een boom planten, dat kan niet zo moeilijk zijn. Maar dat boek? Zou het liggen te wachten tot het aangeraakt wordt? Woorden die zichzelf terug vinden. En hoe zit het met die rivier die eerst nog moet overgestoken worden? Hoe diep is het daar in het midden? Soms kun je bijna zien hoe de drempel eruit ziet die jou nog scheidt van wat daar ligt te wachten.

Je handen worden ouder. Je ziet het in de handen van anderen. Al hangt het ook af van het licht. Niet elk licht leent zich even goed voor handen. Hoe goed je ook kijkt, elke keer weer, ze kunnen je nog verrassen. Maar soms zijn er te weinig woorden. De handen zijn over een lijn gegaan vanwaar ze niet meer kunnen terugkeren in de tijd. Misschien is wachten op wat nog moet komen nog het beste. Misschien is er een tijd voor dromen over handen. Waarin ze verschijnen in hun eigen verhalen. Je kunt je handen zien van voor die momenten die je niet hebt gemerkt. Je ziet ze veranderen, en soms weet je niet meer hoe ze waren daarvoor.

Het lichaam bewaart opgespaarde tijd. Als een residu. Het verplaatst zich. Doorheen plekken. Het laat zich niet loslaten. Want ook dat is een kwestie van tijd. Je zou een toeschouwer willen zijn. Dat zou het gemakkelijker maken. Je zou de ander in jezelf willen zijn, maar ze zijn geen van beiden daar. Ook dat klopt dus niet. En de troost die daarvan uitgaat. Het is goed voor een zondagavond.

11 augustus 2007

Samsara


Deze week zag ik de schitterende en diep ontroerende film Samsara. Het is het verhaal van de boeddhistische monnik Tashi, en speelt in het adembenemende landschap van Ladakh in India. Het woord samsara staat voor de wereld waarin de gewone sterveling leeft. Daar vindt de kringloop van geboorte en wedergeboorte plaats. De andere wereld is het nirvana. In dat gewone leven wordt de mens geconfronteerd met begeerte, afkeer en verwarring. In het zoeken naar bevrijding kan de mens zich losmaken van deze drie in het boeddhisme als 'vergiften' beschouwde dingen.

Bij het begin van de film zit Tashi in een afgesloten ruimte, waar hij meer dan 3 jaar gemediteerd heeft. Hij wordt door enkele andere monniken uit die andere wereld teruggehaald naar deze. In de tijd die volgt, komt hij langzaam weer op krachten. Na deze spirituele training moet hij kiezen welke weg hij verder zal gaan. Het lijkt vanzelfsprekend dat hij verder zal gaan op dit geestelijk pad. Maar de werkelijkheid dringt zich op, een werkelijkheid die niet verwacht was of die sterker blijkt dan gehoopt. Het is zijn lichaam dat zich niet geheel laat beheersen. Hij is gefascineerd door een moeder die haar kind de borst geeft en wordt bezocht door erotische dromen. Bij een wijding van de oogst ontmoet hij Pema. Hij denkt dat hij droomt dat ze ’s nachts bij hem komt liggen. Het blijkt geen droom te zijn.

Tashi verlaat het klooster om naar het gewone wereldse leven te gaan. Hij is al sinds zijn kindertijd in het klooster, en wil nu – verwijzend naar Boeddha die ook eerst een werelds leven leidde – het andere leven leren kennen, om het later beter achter te kunnen laten. Aan de ingang van het klooster ligt een steen met de vraag: “Hoe kun je voorkomen dat een druppel water opdroogt?”

Hij trouwt met de mooie Pema, en ze krijgen een zoon Karma. Het gewone leven blijkt ingewikkelder dan gedacht. Karma stelt vragen waar hij niet altijd op kan antwoorden. Hij overtuigt zijn schoonvader om de graanoogst in de stad te gaan verkopen voor een hogere prijs, en niet aan de koopman die al jaren het graan opkoopt. Ze verdienen meer geld, maar de onderlinge relaties in het afgelegen gebied zijn verstoord. Hij krijgt ruzie met een buurman, die oorspronkelijk was aangewezen als de man van Pema. Hij kan niet weerstaan aan de verleiding voor een vrouw die elk jaar komt helpen bij de oogst. Het onheil slaat toe als een (waarschijnlijk aangestoken) brand het graan vernielt.

Terwijl Tashi heel subtiel de greep op de dingen lijkt te verliezen, of alleszins niet in staat blijkt op een voldoende vrije manier met de dingen om te gaan, is het zijn vrouw Pema die rustig en onbevangen in het leven staat. Tashi laat zijn familie achter, en keert terug naar het klooster. Wat een bewuste keuze kon lijken, blijkt meer ingegeven door vertwijfeling. Net als hij aan de ingang van het klooster komt, staat zijn vrouw plots voor hem. In de overlevering heeft de Boeddha ook zijn vrouw en kind verlaten. Pema confronteert Tashi met dit verhaal, en haalt het onderuit. Ze vertelt het verhaal van Yasodhara, de vrouw die door de Boeddha werd achtergelaten met haar kind. Het is een verhaal dat niet verteld wordt, weggeduwd in de plooien van het grote verhaal van de Boeddha die zijn vrouw verlaat om verlichting te vinden. Pema stelt Tashi voor de keuze, en wenst hem een behouden terugkeer.

Dit alles wordt verteld met werkelijk schitterende beelden. Gesproken wordt er niet zoveel in de film. Het zijn onder meer de kleuren die het verhaal vertellen. Zo hebben de kleren van Tashi verschillende kleuren naargelang zijn gemoedstoestand. En er is ook het betoverende landschap.

Wat me vooral ontroerde in de film is de manier waarop twee werelden naast elkaar worden gelegd. De monnik vergaart de wijsheid die is gegroeid in een eeuwenoude traditie. Hij oefent zich in de bevrijding door een lange meditatie. Maar die weg heeft hem afgesneden van een werkelijkheid die zichzelf aan hem opdringt. Zijn spirituele vorming zou hem in staat moeten stellen zijn lichaam te beheersen, maar blijkt niet echt te werken wat dat betreft. En toegetreden tot het wereldse, is hij niet in staat zich te verdedigen tegen de dagelijkse veruitwendiging van begeerte, afkeer en irritatie.

Het is alsof Tashi een toren in zijn hoofd heeft gebouwd, terwijl hij niets weet van wat er rondom hem gebeurt. De in alle opzichten mooie Pema blijkt veel beter in staat in de gewone werkelijkheid te leven, en daarin rust en bevrijding te vinden, ook al wordt het zo dan niet benoemd misschien. Ze heeft een natuurlijke wijsheid, die aardser is, maar haar vrijer lijkt te maken.

Tashi laat eerst het klooster achter zich en denkt de juiste weg te hebben gevonden door ook zijn familie achter te laten en terug te keren naar het klooster. Maar daardoor heeft hij vooral zichzelf achtergelaten, en daarmee ook de mogelijkheid om de weg naar zijn eigen verlichting te vinden. Die ligt in het gewone leven, en de wijsheid die daar kan gevonden worden.

Terug op dezelfde plek voor het klooster draait Tashi de steen om met de vraag. Hoe kun je voorkomen dat een druppel opdroogt? Door hem in de zee te werpen.

08 augustus 2007

Creatief bezig

De voorbije dagen was er in de kranten weer veel te doen over de discussie tussen voor- en tegenstanders van de evolutietheorie tegenover het creationisme of de ‘intelligent design’. Nou nou, wat een toestand… Er zijn van die dingen waar ik niet slim genoeg voor ben. Zoals de vraag over de kip en het ei. Als het ei lekker is, en de kip is gezond, is het dan eigenlijk zo belangrijk om te weten wie er heeft bedacht dat het ei die specifieke vorm heeft? Als het al een wonder is om te zien hoe die kip hier en nu zo’n ei kan leggen, waarom is het dan nodig om te weten hoe ooit eens uit het niets iets of iemand een ei of een kip heeft gemaakt? Als je weet dat er vragen zijn die je niet op kunt lossen, is het dan niet genoeg om te weten dat een poging tot antwoord op die vragen wel uitdagend is, maar dat het niet de moeite is om daar ook nog eens een nacht voor wakker te liggen?

Maar goed, wie natuurlijk weer schromelijk over het hoofd wordt gezien, is god zelf. Wat denkt hij er zelf van? En is hij eigenlijk wel een aanhanger van de intelligent design? Ik belde hem even op op zijn gsm.

‘Intelligent design? Maar jongske toch. Toen ik bezig was met de schepping, toen bestond het Engels nog niet. Al die moeilijke woorden… Weet je, er wordt daar veel te veel gedoe over gemaakt. Soms snap ik de mens toch niet goed. Het lijkt soms alsof hij of zij er alles aan doet om het leven moeilijker te maken dan het is. Kijk als het vakantie is, en je gaat met jouw kinderen naar de speeltuin – ik hoop dat dat toch nog bestaat – dan veronderstel ik dat jij hoopt dat zij gewoon spelen, en aan niets anders denken. Stel dat ze ineens daar ter plekke hun rekenschrift bovenhalen, en sommetjes beginnen te maken. Dat zou toch nogal dom zijn. En dan zwijg ik nog over de staartdelingen. Wat kan er leuker zijn dan volledig op te gaan in de beweging van de schommel? Wat kan er mooier zijn dan de fantasie van zo’n kind?’

Ik opperde dat de hemel misschien toch nog mooier zou zijn.

‘Bwaaahhh, dat wordt geweldig overroepen. Die hemel is natuurlijk geweldig en zo, anders had ik die ook niet gemaakt, maar toch. Het leven op aarde, dat is ook iets bijzonders. En dan zeker de fantasie van de kinderen. Dat is een hemel op aarde. Daar zouden die grote mensen beter nog wat van leren. In de korte tijd dat ze daar zijn gewoon lekker leven, en genieten van het wonder, en niet te veel nadenken over dingen die toch niet zo relevant zijn.’

Ik zei dat ik daar goed in kon komen, maar dat de kwestie over het plan van de schepping toch ook wel belangrijk is.

‘Luister eens, ik ben ook maar een god, en een god kan niet alles. Gelukkig maar trouwens, het zou geen leven zijn. Toen de schepping moest gemaakt worden, zo uit het niets, hoe zou ik dat allemaal kunnen hebben bedenken? Dat is zo raar, dat er mensen zijn die denken dat ik zo’n soort masterplan zou gemaakt hebben waarin alle details van al die levende wezens zouden zijn geregeld, van de eerste tot de laatste dag. Hoe zou dat kunnen? Ik had toch geen enkel voorbeeld om me op te baseren. Ik weet dat het wat oneerbiedig klinkt, maar als god mag dat wel af en toe, maar dat was een beetje op goed geluk. Scheppen, dat doe je trouwens uit een bak met water. En dan loopt er ook veel weg. Het was dus een beetje nattevingerwerk. Grapje! Ik heb eigenlijk vooral de fond gelegd, en dan was voor mij het belangrijkste werk gedaan.’

Ik bleef toch een beetje aandringen, en zei dat het toch wel interessant is om te weten of die schepping dan gewoon uit zichzelf ergens naartoe gaat, als ze al ergens naartoe gaat.

‘Kijk, je moet dat zien als een brood. Ik heb eigenlijk alleen het deeg gemaakt en gekneed. En je kunt je afvragen, zodra dat deeg in de oven gaat en er een brood groeit, wie nu eigenlijk het brood maakt. Heb ik het brood gemaakt? Of maakt het brood zichzelf? Door te rijzen in de warmte. Meer zelfs, ik maakte het deeg met bloem en water en gist en zout, maar waar kwamen die vandaan? En wie had die gemaakt? Of ook: zelfs al leg je het deeg in een broodvorm, dan kun je in het beste geval nog altijd maar een deel van de uiteindelijke concrete vorm van het brood voorspellen. Is dat erg? Nee, helemaal niet. Anders zou er toch niets aan zijn?’

En ten slotte wilde ik nog weten wat dan de rol van de mens is in dit alles.

‘Dat is zoals in dat liedje van die gast. Hoe heet hij ook al weer? Hij hangt hier ook ergens rond. “Hier laat ik je los Tim, van hieraf moet je gaan, met vallen en opstaan.” Dat is het eigenlijk. In zekere zin is die hele schepping niet zozeer de uitvoering van mijn vooraf vastgesteld plan, maar wel een soort wedstrijd met mij. De schepping wedijvert met god. En dat team van de mensen is wel niet altijd goed bezig, moet ik zeggen. Er zitten daar toch wel een paar luieriken, foefelaars en lapzwansen tussen, amai… Ik heb ooit al eens iemand horen zeggen dat religieuze theorieën eigenlijk een soort teambuildingweekend zijn, maar vertel dat maar niet verder. Je moet je kind een beetje loslaten, daar komt het op neer. Als je kind iets anders zou willen worden dan jij had gehoopt, dan is dat maar zo. Je gaat toch ook niet vooraf in detail vastleggen welke weg je zoon of dochter zou moeten volgen, dat hoop ik toch. Maar je zult er wel altijd van blijven houden, of niet soms? Het is iets in die aard. Maar ik kan dat zelf ook niet allemaal goed uitleggen, en dat hoeft ook eigenlijk niet.’

05 augustus 2007

Onverwacht


Ze kunnen je overvallen, onverwacht. Beelden, woorden, geuren. Soms denk je dat je het begrijpt, soms niet.

Soms is het een bepaald moment van het jaar. Die dag, of die week. Het zet aan tot beelden. Ze komen binnenstromen. Alsof ze gewoon wachtten. Blij om weer terug te zijn. Je kunt kiezen hoe je ze welkom heet. Je kunt ze gewoon laten gaan, zoals een bekende die je voorbij ziet gaan. Hij of zij is net ver genoeg om je niet meteen te zien. En je kunt kiezen of je iets zult roepen, ja of nee. Soms doe je het niet, en weet je niet waarom.

Maar je kunt ze ook ontvangen, als een lang verwachte gast. Je gaat er even voor zitten. Of liggen. Met open armen, kwetsbaar als de tijd die je vergeet. Soms hoort er iets extra’s bij. Er zijn herinneringen van augustus waar de juiste muziek bij hoort. Ze vragen naar elkaar. Wie van de twee er eerst komt, maakt eigenlijk niet uit.

Soms lijkt er geen aanleiding. Tenzij dan misschien dat het te lang geleden is. Misschien moet je de herinneringen in je hoofd als beeldjes in een glazen kast af en toe even vastnemen. Alleen zo kun je zien dat ze telkens een beetje veranderd zijn. Pas zo merk je dat de kast veranderd is.

Op die plek in de keuken staan. En ineens de geur herinneren. Het was die zomer toen ik ziek was. Het officiële weten was begonnen in augustus, het andere was er misschien al langer. En na enkele dagen verschoven de geuren. Het gif liep via een buisje in mijn arm. Telkens zoveel dagen na elkaar. Ik was steeds bang om even in slaap te vallen. Dat wilde ik niet, niet daar. Ik fietste terug naar huis, en vroeg me af wat er veranderd was. Tot ik binnen kwam, en op die plek in de keuken ging staan. Net daarvoor was alles er nog uitgebreid gepoetst. Het was een mooi gebaar. Maar de geuren waren veranderd. Ik rook andere dingen, of de dingen anders, ik weet het niet. En het was die plek.

En andere beelden komen terug. Beelden van juli, beelden van augustus. Ik sta te zwijmelen in de grote zaal. Kijk naar alle mensen. We hebben samen een belangrijke beslissing genomen. Ik ben trots. Zoveel mensen komen me vragen of er iets is, of ik ziek ben. Nee hoor, alleen een beetje moe. Het blijft. En die augustus is er een zonsverduistering. Ik ga kijken, samen met mijn zus, en ik zit te rillen van de koorts. Snel daarna is geweten wat er te weten was.

Ze zijn welkom. Het is mooi hoe de herinneringen zich vermengen, tot steeds nieuwe plekken. Je merkt soms hoe wat je denkt te weten niet klopt. Wat gebleven is, is een beetje verhuisd naar waar het beter is. En het geeft niet. Ergens is een selectie gemaakt. Of een verzoening.

Soms komen ze te laat, enkele weken of zo. Het is een beeld van juli. De verhuis naar dit huis. En vooral het onweer dat begon op het moment dat het laatste stukje binnen was. En hoe verward ik was. In het vorige huis moesten er steeds emmertjes gezet worden boven als het hard begon te regenen. En nu ineens niet. Er was een geur in het huis die langzaam is weggegaan. Verhuisd. Er kwamen nieuwe plekken in het huis. Dit was de plek, waar, een jaar later, het was in juli…

Soms wacht je tevergeefs. Je zou willen dat ze je overnemen. Zodat je voelt wat je kunt voelen. Als een troost voor een tijd die heel even nergens naartoe lijkt te gaan.

En als je lang genoeg wacht, kunnen ook je dromen herinneringen worden. Ze kunnen je net als de andere herinneringen onverwacht innemen, en je doen rillen. Pas na even besef je dat het ene verhaal het andere heeft overgenomen, of toch niet? Misschien verzet je je er niet tegen dat de droom ook een deel van de dag verwerft. Het geeft niet.

Het is een beetje als water zijn. Misschien is er even een rimpeling in het oppervlak, die teder wordt opgenomen in de rest van het water, om zo in zichzelf te verdwijnen. Misschien is er iets van een kleur, zoals een druppel inkt, die langzaam oplost. En soms kun je ervan dromen om een beetje als water te zijn.

02 augustus 2007

Het ontglippen

Er is even tijd tussen twee treinen. Er lijkt alleen maar zon op deze plek. Een perron is een verlaatplaats. Je kunt er hevig verlangen. Of het wachten kan een dankbare eeuwigheid duren. Maar je bent er om er weer weg te gaan. Waardoor de aanwezigheid alleen heviger wordt. Tenminste op die dagen dat je het ziet. Het meisje zit ruim in de zon. Klein, maar breed zichzelf. Haar wezen uitgespreid. Ze lijkt tijd te hebben. Het naderen van treinen die zullen komen maakt haar niet onrustig of uitkijkend. Blonde dreadlocks spelen met het licht. Ze haakt. Ja, ze haakt, ik zie het de tweede keer beter. En even ontglipt ze zichzelf. Heel even is ze de oude vrouw die in me woont om er te blijven. Die haakt ook. Ik zou het willen vertellen aan het meisje. Weet je wel dat. Maar ik zou te veel kijken. Haar ogen zien mij. En het zijn de ogen van de oude vrouw. Ze is mij ontglipt om zo weer terug te keren.

We stappen in. Het vertrekken van de trein zal komen. Maar nu nog niet. Net als de telefoon die al een tijd bezig is met komen. De hele tijd hing hij in de lucht. Ook iets met de zon denk ik. Daar is het geluid. Nog voor het geluid van het vertrekken. Woorden, beelden en geluiden ontglippen zichzelf, in wisselende volgorde. In het nu dat verwacht was is een langere tijd uitgespreid. Terwijl de trein vertrekt lijk ik te blijven. Ook al lijkt wat beweegt aan de andere kant van het glas het tegendeel te beweren.

De trein verlaat mij terwijl ik uitstap maar het gesprek gaat door. Delen van deze plek ontglippen mij. Alsof er van je vier handen om in het duister te tasten twee op je rug rusten. Je stapt vertrouwend dat je aan zult komen. Wat je niet ziet zag je al eerder. Het zal er straks ook nog zijn. Je weet dat je later nog eens zult kijken, voor alle zekerheid. Om de weg te zien. Sommige herinneringen moet je voorbereiden. Zoals wanneer je ergens naartoe gaat. De weg hoort erbij.

Aangekomen daar waar je wilde zijn is er iets van jezelf dat je verlaat. Of beter: het geeft je even uit handen. Alsof het zou wachten voor de deur. Om je straks weer te vergezellen. En er is iets dat erbij komt. Door de herkenning van wie op je wachtte nestelt het zich op je huid. Je kunt even jezelf ontglippen om te kijken naar wie je geworden bent. En daar blijf je even.

De jongen vraagt of ik een spelletje Stratego met hem wil spelen. De vraag ontsnapt aan zichzelf en loopt even alle richtingen uit. Het spel doet me even denken aan een plek in mezelf waar ik nu niet wil zijn. Maar ik kan de andere kant uitkijken. Vanuit het spel zie ik mezelf. Het is meer dan twintig jaar geleden dat ik dit spel nog speelde, denk ik. Misschien lijkt de jongen die ik toen was wel op de jongen die nu tegenover mij zit. Ze lijken allebei even lang na te denken tussen de momenten waarop er woorden zijn. Als we even later spelen, zie ik de jongens wisselen van kant. Even ben ik de zus die tegen mij speelde, toen. Even ben ik een oude man die zichzelf kwijt speelde ergens onderweg. Maar het spel gaat verder, net als de tijd. Ik zie de moeder in de jongen die tegenover mij zit. Wanneer was het dat ik haar voor het eerst zag? Ze bewegen in elkaar. Iets tussen wat je van een ander krijgt en wat van jezelf is, klaar om weer door te geven. En het is goed zo. Waarschijnlijk zwijg ik te veel. Wie ben jij? Vraagt de andere jongen later. Hij is een verkenner. Ik ben een sergeant. Dat lijkt me wel een mooie bestemming in dit leven.

De trein terug is anders dan de trein heen. De huid van die mensen was aan zee, dat laat zich vermoeden. Hebben ze iets gevonden van wat ze zochten daar? Of ontglipte de reis zichzelf? Ze nemen de ruimte in. Het kleine meisje met de krullen wurmt zich heen en weer tussen benen en armen. Dat de deur tussen hier en daar zichzelf sluit, telkens opnieuw, alleen duurt het even, lijken velen niet te vertrouwen. Het is als een ritueel. Het plekje dat de sergeant in mij veroverd heeft, is een tussenplek. Wat buiten is, is nauwelijks te zien. Er is alleen het verhaal in het boek dat zich door mijn ogen ontglipt. Hoewel. Als je opnieuw leest, is het er nog. Hoewel. Het is ook een beetje anders. Het laat zich herkennen als een herinnering. En er zijn de anderen die na de zee hier gestrand zijn. Zij zijn enkel bezig met mooi te zijn. Ook dat kan een bestemming zijn in het leven. De woorden lijken aan hen al eerder ontsnapt, misschien wel nog voor ze aankwamen. Ik wil alleen in mijn boek zijn. Als ik me omdraai zie ik een vrouw die ook alleen maar in haar boek wil zijn. Het boek bestaat uit Chinese tekens. Welk verhaal zich daar laat lezen, weet alleen zij.

De trein komt aan waar hij eerder vertrok. Je zou zeggen dat de stad veranderd is. In de tussentijd. Misschien is de stad vertrokken en ben ik gebleven de hele tijd. Wachtend op het perron. Zij is terug nu, en ik dus ook. We komen elkaar hier weer tegen. Het is tijd voor de avond. De dag laat zich verdwijnen, de nacht laat zich verwachten. Het is goed zo.