29 november 2007

Waarom

Ik stap op de trein. Die is al behoorlijk vol. Achteraan de wagon heeft een jonge vrouw een brede bank in haar eentje ingenomen. Het is te zeggen, samen met haar paraplu. Het is een gezandstraald type, de vrouw. Elke fijne nog te ontluiken rimpel is al preventief dichtgeplamuurd. De bewegingen zijn gestileerd en passen bij haar veronderstelde aura. Dat aura heeft veel plaats nodig. En dus ook haar paraplu. Als ik haar vraag of ze misschien een beetje kan opschuiven zodat ik er ook nog bij kan, kijkt ze me verontwaardigd aan. Ze wijst naar de plek naast haar, en zegt dat die nat is, waardoor ze er niet kan gaan zitten. Als ik zeg dat ik wel op het hoekje van de bank zal zitten kan er een obligate glimlach af (ze zit nog in haar pre-botox-fase blijkbaar). Alsof ze me een speciaal voorrecht verleent. Ik word waarschijnlijk verondersteld begrip te hebben voor die arme natte paraplu die niet zomaar op de grond kan gelegd worden. Stel je voor dat er een stofje op komt… Ze is ongetwijfeld volledig overtuigd van de gegrondheid van haar wrevel omdat een of andere ouwe zo nodig ook wil zitten. Ze kijkt verder voor zich uit, door haar behoorlijk foute bril. Ze doet maar.

Ik heb ondertussen belangrijker dingen om aan te denken. Zoals de vraag: waarom? Ik las het gisteren in de literaire katern van de krant. Waarom? Een Nederlandse schrijfster deed een onderzoek. Ze ging lezende mensen in de publieke ruimte bevragen. De vraag was: waarom lees jij graag? Die vraag zit nu al een dag in mijn hoofd. Stel je toch maar eens voor dat een willekeurige mevrouw op mij af zou komen terwijl ik op de trein of op het perron een boek zit te lezen. Gelukkig zal de vrouw met de teergevoelige paraplu nooit naar mij komen met zo’n vraag. Na vandaag zal ze – ook gelukkig – trouwens helemaal niet meer naar mij komen met eender welke vraag. Welke vrouw het ook was, ik zou niet meteen een antwoord hebben, dat realiseerde ik me gisteren.

Toch maar proberen dus. Waarom lees je graag? Dat is bijna als vragen waarom de regen nat is. Of waarom er een a zit in het woord aap. Misschien is het een beetje als met de liefde of de vriendschap. Als je iemand die je graag ziet al heel lang kent, en je zou de vraag krijgen waarom je haar of hem graag ziet, kun je alleen maar antwoorden dat dat is omdat je die persoon graag ziet. In het begin, wanneer de ander en de gevoelens die erbij horen, nog wat onontgonnen zijn, kun je soms lijstjes maken. Wat vind je leuk, en wat niet. Wat doet je glimlachen, wat maakt je warm. Na een tijd blijft alleen de persoon over. Je ziet niet meer de onderdelen of attributen, alleen nog de beweging. Op een bepaalde manier is het moeilijker om iemand te beschrijven die je lang kent. Beschrijven zou een verslag zijn. Na een zekere tijd wordt wat een verslag was een verhaal. Je begint een verhaal te vertellen. Of je begint gewoon te glimlachen. Je zou naast die persoon kunnen zitten, zonder een woord te zeggen. Je zou samen naar het water kunnen kijken. En het zou lijken alsof je alles wist wat er te weten valt, door niets te zeggen. Je zou heel even de ander aanraken, elkaar in de ogen kijken, en weer verder zwijgen.

Lezen is niet anders. Misschien ben ik in de fase van het zwijgen aanbeland. Alleen al naar de boekhandel gaan en de boeken aanraken, nauwelijks waarneembaar, met één vingertop, is al iets van het ondertussen vanzelfsprekend geworden mysterie.

Hoe moet je het verlangen naar woorden beschrijven? Ik zou het niet weten. Tussen de woorden wil ik zijn. Dat weet ik wel. Niet altijd. Soms wil ik alleen zijn, zonder woorden die te dichtbij zijn. Alleen zijn is ook een vorm van liefde. Je kunt zo beter terugkeren naar de liefde. Te lang zonder woorden is ondraaglijk. Te lang niet kunnen lezen kan lichamelijk pijn doen, hevig zelfs. Lezen is als thuiskomen.

Natuurlijk is niet elk huis in de straat jouw thuis. En zelfs het huis dat jouw thuis zou moeten zijn kan soms vreemd en onherbergzaam aanvoelen. Soms wil je je eigen muren oplopen. Soms wil je alleen maar weglopen omdat je niet thuis wilt zijn. Wat je leest is dus ook belangrijk. Soms kom je bij iemand binnen, en voel je dat de energie goed zit. Je kunt daar even blijven. Je weet dat je lichaam rustig zal worden tijdens het gesprek. Soms ruik je een andere mens en weet je dat je er tegenaan zou kunnen liggen, en blijven liggen. Met boeken is het ook zo. Je loopt door de winkel, en gewoon door het boek vast te nemen, en het aan te raken, kun je weten of dat boek een thuis kan zijn. Soms vergis je je in mensen, en ook zo in boeken. Maar de magie van het kiezen kun je niet verklaren.

Maar het gaat ook over schoonheid. Al eeuwenlang denken mensen na over het wezen van de schoonheid. Hoe beschrijf je schoonheid? Ik kom op dit moment uit bij iets als: noodzakelijkheid die ten diepste ontroert. Mooie woorden die zich tot een boek of gedicht verenigen, moesten er zijn, ze konden er niet niet zijn. De wereld was anders voor ze er waren en nadat ze er waren. En de ervaring van die noodzakelijkheid lijkt jezelf te verbinden met iets dat buiten jezelf ligt, en net daarom in jezelf is.

Is lezen een vlucht uit de werkelijkheid? Daar aarzel ik. Ik heb het altijd meer ervaren als een vlucht in een werkelijkheid. Een verhaal moet nooit waar of ‘echt’ zijn, maar wel waarachtig. Omdat verhalen zo bij het wezen van de mens horen, is het verlangen naar verhalen tegelijk ook zo wezenlijk. Alleen verhalen kunnen ons redden van de brutale zinloosheid. Het kind dat zijn mama vraagt om nog een verhaal te vertellen, vat de menselijke existentie in zijn zuiverste vorm samen.

Als er morgen een mevrouw op me afstapt met de vraag waarom ik lees, heb ik mijn antwoord klaar. Ik zal doen alsof ik diep nadenk. Dan zal ik haar lang aankijken, zodat ik iets van haar verhaal kan vermoeden, en dan zal ik zeggen: lezen maakt me gelukkig.

25 november 2007

Net voor


Het einde van de week, net voor het kantelt. Het voelt anders, als je denkt dat de overgang van de zondag naar de maandag een andere overgang is dan die van een maandag naar een dinsdag. Het is dus anders. Ritmes in de tijd. Hoe je lichaam en je gevoel van ergens te zijn kunnen wankelen als dat ritme naar de achtergrond verdwijnt. Als je alleen kunt kijken naar waar het zou kunnen zijn, zonder het te kunnen aanraken. Ik denk dat ik er meer naar verlang. Naar het eeuwige eb en vloed in de tijd. Als een trage dans. Waarbij je telkens even wacht, tussen twee bewegingen. Een moment van onbeweeglijk stil. Waar de zwaartekracht even de adem inhoudt.

Het lichaam spaart op wat zal komen en wat geweest is. Woorden en zinnen worden voorbereid. Voor wat zal gezegd worden. Het is alsof de woorden zichzelf blijven verplaatsen, als in die schuifraampjes die je als kind had, met die lettertjes die je in de juiste volgorde moest schuiven. (Het lukt me beter met de woorden denk ik.) Je lichaam kijkt toe hoe de zinnen zichzelf vinden, in onrust of verwachting. En het heeft zijn tijd nodig. Het lichaam moet wachten. En dan is er het voorbereide moment. En de woorden en de zinnen zijn er. Rustig, bijna als grote kiezelstenen die door de zee zijn gevormd. Er lijkt alleen rust. En pas zoveel later, in de volgende nacht, zodra het laatste licht uit is, begint de afronding. Het lichaam moet nogmaals wachten. Tot de slinger zijn rustpunt bereikt. Pas daarna kun je ademen alsof je enkel de zee bent.

Het kleine meisje heeft gouden schoenen. Waarom, vraag ik haar. De bomen. Daar ligt het aan. De bomen. Met haar mama heeft ze bomen geplant. En toen moest ze dus andere schoenen aan doen. En na het planten van bomen kun je alleen gouden schoenen aan doen. Wie zou er aan die logica kunnen twijfelen?

Elke morgen steek ik diezelfde straat over. Net voor ik op het werk aan kom. Niet bang zijn is het enige wat helpt om niet bang te zijn. Auto’s en vrachtwagens en bussen gooien zich de straat in of willen ze op volle snelheid uit rijden om net een stukje verder meteen goed te staan. De bestuurders licht vermanend recht in de ogen kijken tot ze stoppen, je leert het na een tijdje. Maar het went nooit. Het simpele feit van mijn bestaan als een niet door een metalen doos op wielen omringd wezen lijkt een aanklacht tegen hun veronderstelde recht op een gaspedaal. Dat zie ik althans in hun ogen. Ik probeer met een vorm van waardigheid de straat over te steken. Alsof er zo, heel even, voor enkele seconden een andere kleur dan dit voorthollende grijs zou zijn. Net als ik aan de rand ben, van waar het oversteken kan beginnen, zie ik hen. De twee kindjes. Een jongetje en een meisje. Lachend komen ze hand in hand aan stappen. Deze plek, deze hele omgeving, met al het lawaai en het razende verkeer, lijkt te schuldig voor zoveel kleur in die twee kleine mensen. Ik stap de straat op, rek me uit tot mijn grootste zelf, en loop naast hen. Tot ik zeker weet dat ze helemaal veilig over zijn. Ze lopen rustig lachend verder. Alsof er niets gebeurd is. Ik kijk hen na, en sta te trillen op mijn benen. Zou er een manier zijn om me te verwittigen, elke dag weer, zodat ik hier kan staan, net op het moment dat zij er zijn? Een eeuwigheid lang. Tot ze groot genoeg zijn om mij bij de arm te nemen als ik te oud ben om alleen veilig de straat over te steken.

De mevrouw aan de kassa vertelt aan de mevrouw voor mij over de behandeling van haar nagels. Ze zijn lang, en er is een kleur op aangebracht. Dat schijnt een speciale techniek te zijn. En er zijn speciale nagelcentra waar al die dingen gebeuren. Het zijn haar echte nagels. Ze gaat er nu een andere kleur op laten zetten. Terwijl ik sta te wachten vraag ik me af of ik nu voor mijn scheermesje van die dingen met drie of toch met twee mesjes nodig heb. Eigenlijk drie. Waarom heb ik dan twee vast? Teruggaan wil ik eigenlijk niet. Dan maar twee. Maar misschien haal ik dan de vrijdag niet, met mesjes die nog scheren. In het weekend mogen de haartjes alleszins even hun ding doen. Zomaar los, in de vrije wereld. Terwijl vertelt die mevrouw nog steeds over haar nagels. Ik bedenk dat ze een vastpakbaarheidstest zouden moeten invoeren. Stel je voor dat je in relatief ontklede vorm voor zo’n vrouw staat, klaar om over te gaan tot de volgende etappe in de intermenselijke toenadering. Ze neemt je vast, en je voelt hoe die nagels zich een weg boren in je rug. Aan andere, meer kwetsbare delen van je lichaam durf je niet eens denken. Ze zouden bij mensen een certificaat kunnen voegen dat garandeert dat je veilig kunt knuffelen. Gaten in je rug mogen er alleen in gelikt worden, een tong is al scherp genoeg. De mevrouw aan de kassa is eindelijk klaar met de andere mevrouw. Tijd voor mijn scheermesjes. Of ik een zakje wil? Nee dat hoeft niet. Terwijl ik buiten stap bedenk ik nog even dat die mevrouw zeker wel zo’n superminuscule gsm zal hebben. Met zo’n nagels kun je toch nooit sms’en? Misschien doet ze het met haar tanden of zo, wie weet? Honderd meter verder staan twee verrukkelijke, geheel uit organische materialen opgetrokken mooie vrouwen met een bord te zwaaien: GRATIS KNUFFELS. Zou ik toch niet even van de fiets stappen? Een mens moet toch wat…

22 november 2007

Hoe lang het duurt

De brief om geld te geven aan kankerprojecten valt in mijn bus. Ik ben een trouwe klant, vermoed ik. Ik denk aan verhalen van kinderen met kanker. Hoe je alleen maar kunt wensen dat ze omringd worden door het leven. Als een zoete buffer tegen alles wat pijn doet en angstig maakt.

Ik denk aan mijn goede vrienden die het gevecht tegen hun kanker verloren. Soms zitten ze bij elkaar bij me in de kamer. Ik zie er nu drie. Ze zouden het goed met elkaar vinden, hier bij me rond de kachel. Willy, Luc en Wilfried. Ik zou zorgen voor de beste wijn die ik kan vinden. Voor hen zou ik wel een nachtje door willen doen. Het zou niet lang duren voor de bulderlach van ons allen de kamer zou vullen. Tranen van het lachen. Zoveel leven. Er ontbreekt zoveel leven in het leven nu ze er niet meer zijn. Dus lach ik elke dag minstens één keer zo hard ik kan. Er moet iets galmen door de ruimte. Ik hoop dat zij het horen.

Ik denk aan alle anderen die ik kende, van dichtbij of van ver, die ook hun hoofd moesten buigen en de strijd staken. Dat ik ben blijven leven lijkt soms zo futiel vergeleken met alle anderen die het niet haalden. Maar het is niet zo. Soms hoor ik hun stemmen. Ze vragen me het leven te koesteren in mijn handen. Het is een schaars goed.

Tijdens een congres kom ik een lid van de familie tegen. Hij had het ook, net als ik. Hij herstelt nu, langzaam. We kenden elkaars verhalen, en nu staan we tegenover elkaar. Een beetje beschroomd, en toch lijkt het een weerzien. We vergelijken de littekens op onze buik. Het is geen trofee. Misschien wel een fossiel. Een moment van het leven versteend. En hoewel er een stuk uit verdween, lijkt het toch alsof ik meer buik teruggekregen heb.

Tijdens het werk ga ik zoals elke dag de post ophalen beneden. Er zit een man te wachten die me uitgelaten begroet. Hij vertelt dat hij vaak aan me denkt. Zen. Daar denkt hij dan aan. Ooit hadden we daar een zeer boeiend gesprek over, en dat is hij altijd blijven onthouden. Aan de vrouw die bij hem is legt hij uit hoe dat zit met die Zen. Dit te mogen horen is een kostbaar geschenk Ik zou graag mijn handen vouwen en even een kleine buiging maken, maar durf het niet.

Elke dag is een dag extra, zo heb ik het altijd gevoeld sinds toen. Je wordt ziek, en je geneest. Anderen werden ziek, en stierven. Kanker is een ziekte van het nu. Er blijft weinig of nog heel veel nu over, maar het is nu, telkens weer. Je leeft alleen deze dag. Als je geliefden voor je zitten, of aan de telefoon zijn, kan dit de laatste kans zijn om in hun ogen te kijken of hun stem te horen. Het is een laatste kans die zich nog eindeloos vaak kan voordoen, maar dat weet je niet. Je bent het aan de woorden verplicht om ze nauwkeurig te kiezen. Zelfs tijd verliezen doe je met stijl. Je bent verantwoordelijk voor dit moment. Dit is het moment waarop je mooi rechtop staat, elke plek van je lichaam bewust voelt, en elke plek bewust zou kunnen laten bekijken.

Het is een goede oefening om regelmatig aan jezelf te vragen of je nu eigenlijk gelukkig bent. Het antwoord is vaak ja. Gewoon mogen luisteren naar de adem die naar mijn buik gaat kan al een wonder zijn. Je zou de adem kunnen strelen. En het zou voelen als een heel zachte regen, die bijna het stadium van de mist opzoekt.

En toch. Het moeilijkste van genezen zijn vond ik weer te moeten leren om in veel en lang nu te denken. Plannen maken voor lang vooruit. Misschien zijn anderen gewoon avontuurlijker dan ik ben. Misschien zou het zonder het litteken op mijn buik ook zo geweest zijn. Maar toch. Dat ver vooruit kijken is nooit meer helemaal goed gekomen. Of ik bang ben om terug ziek te worden? Nee, dat ben ik niet. Het is raar, hoe dat gedeukte lichaam me meer vertrouwd is geworden, en hoe ik het toch minder vertrouw. Misschien is dat geen paradox, en is het gewoon iets als leven zonder illusies. Misschien kun je iets beter kennen als je weet dat je het kunt verliezen. Maar misschien kun je ook beter slapen als je niet weet wat je kunt verliezen. In zekere zin versmelten rust en onrust in elkaar in dat besef.

Op een bepaalde manier lijkt toekomst moeilijker dan een nu dat nog eeuwig zal duren. Dat zou mijn buik zeggen. Rondom mij hoor ik echter zo vaak het omgekeerde. In zoveel signalen en boodschappen. Misschien zijn ze een illusie. En heeft mijn buik gelijk.

20 november 2007

Klimaategoïsme


De beelden van de natuurramp in Bangladesh blijven door mijn hoofd gaan. Dat lijkt me de werkelijke wereld te zijn. Anders dan hier in eigen land, waar een groepje politici een beschamende rondedans uitvoert. Dag na dag, tactische schijnbeweging na schijnbeweging. Verklaringen in codes of in gradaties van gratuite pathetiek. Zichzelf opblinkende ego’s die elke beweging van de ander nauwkeurig observeren. Ze hebben zichzelf zodanig vast gereden in een macho gevechtslogica dat ze alleen eindeloos kunnen doorgaan met trekken en duwen, terwijl ze met hun neuzen tegen elkaar staan, bijna versteend in een zelfgekozen schermblindheid. Misschien zouden de kranten eens een dag een lege pagina moeten afdrukken. Dan hoeven ze een dag lang niet naar woorden te zoeken om nog eens te herkauwen wat al tot in den treure gezegd en platgeanalyseerd is. Dan hoeven ze niet de beschamende zinnen over “vette vis of een fish stick” te reproduceren.

En ondertussen draait de wereld door. De echte wereld. In Bangladesh. Duizenden mensen dood, zowat een miljoen gezinnen getroffen. Het is een land waar men geen manieren moet zoeken om het via een of andere splitsing nog kleiner te maken. Daar zal het water wel voor zorgen.

Net op het moment van de catastrofe komt het nieuwe IPCC-rapport uit. Hét ijkpunt als het over de stand van de klimaatverandering gaat. Na enkele dagen bakkeleien over, letterlijk, punten en komma’s, heeft het IPCC een officiële samenvatting gemaakt van de wetenschappelijke rapporten die eerder dit jaar al waren verschenen. En de boodschap is duidelijk: de toestand is ernstig, en kan erg gevaarlijk worden. Klimaatverandering tegenhouden kan al lang niet meer, een klimaatchaos vermijden kan nog wel.

Eigenlijk weten we alles wat we moeten weten om in actie te komen. We weten dat klimaatverandering vooral de onrechtvaardigheid versterkt. Toen Nederland in de vorige weken vreesde voor een vrij ernstige storm werd een muur tegen het water opgetrokken. Een wonder van bouwtechniek. Alleszins nog een tijdje zijn de Nederlanders veilig achter hun dijken. Ze hebben geld genoeg om nog nieuwe dijken bij te bouwen. De effecten van de klimaatverandering zullen hier gevoeld worden, maar het land zal zich deels kunnen aanpassen. Dat is niet zo voor Bangladesh. Het land is erg vergelijkbaar met Nederland. Het ligt ook voor een groot stuk onder de zeespiegel. Als het water daar gaat stijgen, mee als gevolg van de klimaatverandering, zijn de gevolgen echter veel groter. Het land heeft de middelen niet om zich droog te kopen, en zal die middelen waarschijnlijk ook nooit hebben. Klimaatverandering wordt veroorzaakt door in de tijd geaccumuleerde broeikasgassen. Ze zijn de lucht in gestoten door een kleine, maar rijke minderheid van de wereldbevolking. En de gevolgen worden onevenredig zwaar gedragen door de armsten. Om het erg schematisch te zeggen: de Nederlanders zijn meer verantwoordelijk voor het wassende water in Bangladesh dan omgekeerd, en toch lijden de mensen van Bangladesh er meer onder.

Op basis van de huidige kennis zou in de loop van de volgende tientallen jaren het water in Bangladesh nog een heel stuk kunnen stijgen. De wereld was al klein, hij zal letterlijk nog kleiner worden. Miljoenen mensen zullen de grond onder hun voeten zien verdwijnen. En waar gaan ze naartoe? Zal Nederland klaar staan om hen op te vangen?

Binnen een aantal dagen start de mondiale klimaatconferentie in Bali. Daar zal worden gesproken over een klimaatbeleid ‘na Kyoto’. Het gemakkelijke stuk van de klimaatweg, zeg maar de “borrelhapjes”, is al achter de rug. Nu komt het echte werk. Kiest men voor een rechtvaardige verdeling van levenskansen voor iedereen, of zetten de rijksten zichzelf vast in een zelfgekozen egoïsme? Hoe je het ook draait of keert, de vermindering van uitstoot van broeikasgassen die voor een land als het onze nodig is om tot een duurzaam niveau te komen is immens. Maar in een begrensde wereld is de logica heel simpel: enkel als de ecologisch gulzigsten kiezen voor een gezonde dieetkuur zal er voldoende overblijven voor wie nu te weinig heeft. De keuze is dus in wezen ook even simpel: veiligheid voor iedereen op deze planeet kan er enkel komen door meer rechtvaardigheid. Het alternatief is een oorlog van allen tegen allen.

Je kunt op honderd en een manieren praten over klimaat. Technische studies beschrijven de natuurlijke fenomenen en de te verwachten scenario’s. Er kan eindeloos gepraat worden over welke technologieën in welke combinatie met welke gedragswijzigingen tot welk resultaat zullen leiden. Er zijn financiële berekeningen mogelijk van het wel of niet uitvoeren van klimaatbeleid. Er is onderzoek naar de types van overheidscommunicatie die mensen tot meer of minder handelen aanzetten. Er is sociologisch en psychologisch onderzoek naar de redenen waarom zoveel mensen met alle kennis die er is over de mogelijke gevolgen van klimaatverandering, ook in hun eigen leven, hardnekkig verdringen dat er een probleem is. Er zijn strategische en tactische politieke manoeuvres in het klimaatdebat.

Je kunt je eindeloos verliezen in elke variant van het klimaatdiscours. En dat is veilig. Het beschermt tegen de echt moeilijke, want naakte vragen. Hoe ga je zelf om met het van alle illusies ontdane zuivere besef van de omvang van de klimaatcrisis en de gevolgen voor anderen en voor je kinderen en kleinkinderen? Waar begint bij de – op zich begrijpbare – weerstand van mensen tegen verandering het domein van wat niet anders dan egoïsme kan genoemd worden? En is er een praten denkbaar in onze aan groei en consumptie verslaafde maatschappij waarin we het over egoïsme gaan hebben? Is het nog mogelijk om op een kwetsbare en waardezoekende manier na te denken over het morele gehalte van een economie die een on-waarde als hebzucht tot hoogste doel maakt, zonder te worden beschuldigd van ‘moraliseren’?

Dit alles proberen zou ons misschien dichter brengen bij het echte wezen van de werkelijkheid. Dat toelaten zonder ervan te vluchten zou een vorm van in waarheid leven zijn die paradoxaal genoeg misschien tot iets van innerlijke rust kan bijdragen. En misschien is die wel nodig om in staat te zijn uitwegen te zien die we nu niet opmerken.

18 november 2007

De wolf

‘Het is mooi dat je me hier naartoe hebt gebracht.’
‘Ik besefte ineens dat we nog nooit samen in het bos gewandeld hebben.’
‘Dat is zo.’
‘Ik kom hier vaak. En neem altijd dezelfde weg. Nooit een ander pad, nooit een andere richting. Ik wil zien hoe het anders wordt. Het is alsof ik de bomen ken ondertussen. Maar aanraken doe ik hen nauwelijks.’
‘Het was goed om je weer te zien. Waarom heeft het zo lang geduurd? Weet jij het?’
‘Nee, ik weet het niet. Misschien dacht ik dat jij het niet wilde. Ik dacht niet dat er nog iets van mij over was gebleven in jou.’
‘Hoe kun je zoiets denken? Hoewel… Ik dacht hetzelfde over jou.’
‘Zijn we nu oud? Ik zag je uit de trein stappen en wist dat jij het was. Er is iets met de manier waarop je je hoofd beweegt. Ik kon ernaar blijven kijken. Je vroeg me ooit om te zeggen wat ik zag, waarom ik maar bleef kijken. En ik zei dat ik het niet wist, maar het was die beweging. Wat ik toen zag, en steeds opnieuw wilde zien, is er nog altijd.’
‘Wat je nu zegt, zou je toen nooit gezegd hebben. Je zweeg zo vaak, het maakte me razend. Had je maar meer gezegd.’
‘Ik kon het niet toen.’
‘Wat is er veranderd dan?’
‘Ziek worden, en weer genezen, dat was het denk ik. Het blijft door mijn hoofd spoken, elke dag weer. Verlies deze dag niet. Je hebt hem erbij gekregen.’
‘En heb je nog veel dagen verloren?’
‘Ja, te veel. Het maakt me onrustig soms. Maar op andere dagen is alles zoals het moet zijn.’
‘Vroeger probeerde ik me soms voor te stellen hoe je eruit zou zien wanneer je oud zou zijn. Je bent mooier geworden dan ik toen dacht. Ik wist dat het niet gemakkelijk zou zijn. Het was nooit jouw weg, de binnenweg. Het leven is in je gezicht gebleven. Maar je ogen zijn zachter geworden.’
‘Je maakt me verlegen, maar ik ben heel blij met wat je zegt. En ik dacht soms aan de kinderen die je zou krijgen. Ze zouden er zeker komen. Met wie maakte eigenlijk niet zoveel uit. Ze zouden bij jou horen, zo voelde ik het.’
‘Ja, dat is waar. Ze doen het goed, in het leven. Ze zijn allebei anders dan de anderen. Ik was vaak bang dat ze hun plek niet zouden vinden. Maar het is goed. Ze doen de dingen op hun manier.’
‘En heeft het je rustiger gemaakt?’
‘Die vraag is te moeilijk. Vraag het me later nog eens. Het is nog te vroeg nu. We hebben nog veel tijd.’
‘Het is goed.’
‘Vertel me eens waar je deze week aan gedacht hebt. Dat beeld had ik altijd van je. Er was altijd wel iets waarover je zat te denken. Het was eigenlijk een veilig gevoel. Te weten dat ik je alleen had moeten vragen om te zeggen wat het was. En het zou er zijn.’
‘Het klinkt zo zwaar misschien, maar ik kreeg een vraag over het wezen van de mens. Of de mens in wezen goed is. Of toch een wolf.’
‘En heb je een antwoord?’
‘Het verbaast me dat die vraag me zo verwart. Ik kan natuurlijk meteen alle welklinkende antwoorden geven. Goed onderbouwd. Doorweven met citaten en referenties. Ik kan zeggen hoe ik zou willen dat de dingen zijn. Hoe ik verlang naar een permanente dialoog tussen mensen die elkaar op geen enkele manier gebruiken. Mensen die falend en kwetsbaar zijn, maar toch in iets van een zuiverheid tegenover elkaar staan. En dan aarzelend spreken. En geen woord of gebaar dat verloren gaat. Maar als ik eerlijk ben, moet ik zeggen dat de vraag me verwart.’
‘Ik zie het aan je. Het was altijd zo, en het is gebleven. Je mag blij zijn dat alleen al een vraag je zo kan raken. Het is een vorm van trouw.’
‘Hoe is het voor jou dan?’
‘Ik denk aan mijn grootmoeder nu. Ik zie het nog voor me. Mijn dochter was pas geboren, enkele uren nog maar. Ze lag op mijn buik te slapen. Zo vredig, zo vol vertrouwen. Ik vroeg me af of ik dat vertrouwen wel waard was. Maar het voelde alsof ik het wel zou kunnen. En ik wist dat ik dat kleine kind in de armen van mijn grootmoeder wilde leggen. Om te kijken hoe het zou zijn. En het was zoals ik gehoopt had. Het had iets met weten te maken.’
‘Dat is mooi, ik zie het voor me nu je het vertelt. Weet je, vanmorgen toen ik naar de trein kwam dacht ik nog dat ik met die wolf niet zoveel kan doen eigenlijk. Wat zou ik antwoorden als men me had gevraagd wat het wezen van de mens is, zonder de wolf te vernoemen? En het antwoord zou zijn: de mens is een verhalen vertellend wezen. Het lijkt me een mooiere gedachte. Ik hoor ze alleszins liever.’
‘Het is een antwoord dat goed bij jou past, dat is zeker. Ik weet niet of ik de vraag zou kunnen beantwoorden. Ik denk dat ik bij het zoeken naar een antwoord steeds opnieuw aan mensen zou denken. Echte mensen, die ik gekend heb. Ze zouden in de weg staan van het wezen dat ik zou moeten zien, en misschien is dat maar goed ook.’
‘Ik ben blij dat je er bent vandaag. Het is goed.’

17 november 2007

De sporen


Wachten aan het eind van het perron. Waar nog niemand is. Alleen dit niemandsland. Het werk is klaar. Snel na het afronden weggeglipt. Is het onheus om na het einde van waar je voor gekomen bent snel weg te gaan? Liever een eeuwigheid van enkele minuten alleen op deze plek die balanceert tussen wachten en blijven dan de gesprekken die je verondersteld wordt te voeren. Een andere dag graag, maar niet vandaag. Vertel het niet verder.

Het is een andere stad waaruit ik wil vertrekken. Ze ligt achter mijn rug, hier op dit perron. De hele week lijkt zich daar te bevinden. Ik was er al die dagen preventief niet aan begonnen om te verlangen naar niets. Het is een vorm van zelfbescherming als een andere. Het vermijden van het verlangen naar tranen hoort daar ook thuis. Misschien is het niet meer dan wachten.

De lucht heeft op mij gewacht. Ze is alleen voor mij, hier en nu. Ze heeft urenlang al haar kleuren gemodelleerd met trage vingers. Ze heeft haar adem ingehouden. Ze heeft geoefend op haar eigen glooiing. Om gezien te worden. Hier en nu. En ook al zal de trein spoedig komen, niemand anders mag hier nu zijn. Dat is ons geheim. Zo is het ooit geschreven, in de wind.

En één enkel moment ontsnapt het wachten. En is er het verlangen naar verdwijnen. Handen die elk spoor van opgespaarde pijn en onrust uit dit lichaam zouden leiden. Met geduld en troost. Tot er alleen verdwijnen zou zijn. Al zou het een eeuwigheid duren, het geeft niet. Helemaal leeg gemaakt, om eindelijk vol te zijn. Misschien zouden er zelfs geen woorden meer zijn. Alleen de lucht.

Maar het is nog te vroeg. De dingen die moeten voor deze week, zijn nog niet voorbij. Er is ook morgen nog. Toegeven mag nu nog niet. Het zachte instorten wordt opgespaard. Vreemd hoe je de tijd kunt opleggen. Of vreemd hoe het lijkt alsof je de tijd kunt opleggen.

Er waren veel gezichten vandaag. Het leek alsof ik ze beter zag. Er was een gelaat dat ik zo lang niet meer zag. De herkenning van op afstand was aarzelend, alsof het niet waar kon zijn. De herkenning van dichtbij was de aarzeling al lang gepasseerd. Kun je te blij zijn bij het herkennen? En kun je dat te goed laten merken? Ik denk het niet. Je krijgt altijd maar één kans om vandaag te zijn.

Soms zou je urenlang willen kunnen zitten zonder dat je iets voelt. Geen verzamelde zwaartekracht, geen herinnerde vermeden rust. Alleen maar iets zijn. Of lezen. Of schrijven. Alleen maar dat. Urenlang. Er zou alleen af en toe iemand in je nek komen blazen om te zien of je er nog bent. Bijna ontstegen. Alleen het zijn zou je hier houden. Het lichaam verhindert het. En zo was het ook bedoeld.

Hoe komt het dat zoveel mensen de voorbije week hetzelfde tegen me zeiden. Waar kwamen ze vandaan? Wanneer hadden ze dat afgesproken? En waarom wist ik dat ze allemaal hetzelfde zouden zeggen?

De trein is aangekomen. Leegte is ons niet gegund. Alleen veel leven. Jong leven met veel kleuren en veel lawaai. Je kunt er alleen voor kiezen om aanwezig te zijn in de volheid. Zelfs niet denken aan de leegte waarnaar je zou kunnen verlangen. En dan is het opeens niet meer erg. Ze zijn mooi en roekeloos in het nu. Gulzig alsof er alleen vandaag is. Ze hebben gelijk, wat dat vandaag betreft. Een mens kan lawaai maken, en een mens kan stil zijn, alsof er alleen vandaag is. De handen zouden stil moeten zijn.

De stad verdwijnt achter mij. Een andere stad verschijnt voor mij. In haar aankondiging. In haar op zich laten wachten. Maar nu even nog niet. Nu is er alleen de bijna donkerte. Wat overdag lelijk is, laadt een vorm van verzoening op zich. Het wordt zacht. Ook dit landschap wil iets zeggen, door te zwijgen.

Waar gaan al die mensen naartoe? En zouden zij zich dat ook van anderen afvragen? De woorden komen terug. Hoe ik stond te wachten in de rij, eerder vandaag. En hoe die man zei: “Van hier af moet ik staan.” En er kwam een gesprek, over hoe het was in dat lied. “Van hier af moet je gaan.” En iets over loslaten. Een gesprek over hoe je woorden onthoudt. En waarom en wanneer ze terugkeren. Over oude liederen. En over waarom het zo moet zijn. Woorden in een lied, in een gedicht, in een roman. Terwijl je ze leest vraag je je wel eens af waar ze naartoe gaan. Het is zo’n zonde dat ze door je vingers sijpelen. Maar het is niet zo. Ze komen terug. Wanneer en waar het moet. Ze hebben gewacht. Ze hebben geduld.

Uitstappen met een zwarte lucht. Er is alleen de maan. De maan fluistert iets in mijn oor. Zou ik het geloven? Zouden die woorden waar zijn? Als dat zo is, dan is er iets veranderd aan mij vandaag. Het is tijd om bijna thuis te zijn.

14 november 2007

De tekenen

Gisteren zat ik op een studiedag die opgehangen was aan een pauselijke encycliek die veertig jaar oud is ondertussen. Dit soort discussie is niet helemaal mijn natuurlijke biotoop, maar het was wel boeiend. Vooral de toelichting over de encycliek zelf was fascinerend. Hoe ze tot stand gekomen was, en hoe ze nadien via de begeleidende teksten subtiel, zo subtiel als alleen katholieken dat kunnen, was bijgestuurd in een ideologisch andere richting. Aangepast aan een andere duiding van de werkelijkheid, die dichter aanleunde bij het gangbare economische paradigma. Het was interessant te merken hoe je tegelijk vreemd en vertrouwd kunt zijn. Je begrijpt de woorden, je herkent de manier van redeneren, en tegelijk ben je een buitenstaander. Elke club, elk genootschap, elke groep gelijkgestemden beweegt in een eigen web van intertekstualiteit. De wereld wordt door een bepaald kader bekeken, en de eigen ruimte van zinvolheid is gestructureerd via woorden en referenties naar teksten. Als je toeschouwer bent van een gesprek in die ruimte, die niet helemaal de jouwe is, valt het spel van tekens die naar andere tekens verwijzen erg op. Het zal waarschijnlijk in sterke mate gelden voor een godsdienstige context, en dan zeker bij een godsdienst die zo sterk op het woord gericht is. Het zal misschien ook zo zijn in een context van juristen die eveneens verbonden zijn met de heilige of magische werking van bepaalde woorden. Verwijzingen naar andere kerkelijke teksten, naar uitspraken van voor deze groep belangrijke mensen, interpretaties van geschreven woorden die de bedoeling hebben een waarheid te bevriezen, duiding bij die interpretaties en vragen om een nieuwe meer eigentijdse interpretatiebeweging te maken. Hoe er zachtjes, als was het op kousenvoeten, in deze woordenruimte wordt bewogen. Hoe er stellingen worden verkondigd die voor een buitenstaander misschien een nauwelijks waarneembare rimpel op het wateroppervlak betekenen, maar voor de ingewijden in deze complexe code van woorden en verwijzingen luid als een trommel kunnen klinken. Beschouwingen over de waarheid, of beter de Waarheid. Ligt de waarheid enkel in het woord of is er ook in de confrontatie met de werkelijkheid een diepere waarheid te vinden, in de “tekenen van de tijd”, en zo ja hoe ga je daar dan mee om. Ik keek naar de woorden. Zag ze allemaal bewegen, als een mooi kluwen. Even dacht ik: hoe veilig en warm moet het zijn om midden in die woorden te kunnen wonen. Stel je voor dat je alle referenties begrijpt, dat de woorden ook de grenspalen van je eigen landschap zijn. Maar het was mijn landschap niet. Misschien was ik een toeschouwer bij de voetbalmatch. Dichtbij, maar net buiten de lijnen van het veld.

Vanmorgen zat ik in een debatvoormiddag op een school. In alle vroegte was ik met de fiets vertrokken. Onderweg was het een beetje voorbereiden. Rijtjes van woorden maken in je hoofd. Die inzetbaar zijn bij die of die vraag. Zoals zo vaak bleek er van die rijtjes uiteindelijk weinig over te blijven. Andere voorbeelden, andere zinnen, andere woorden drongen zich op. Verschenen uit het niets. Het blijft een merkwaardig gebeuren. Zo lang je niet in die klas zit, ben je er niet, is er niets. Zo lang je niet spreekt, is er buiten de verwachtingen of vooroordelen, helemaal niets. En vanaf het moment waarop je begint te spreken, leg je de woorden neer. Als de lijnen van een hinkelbaan. Wat daarvoor een lege ruimte was, is nu een ruimte met een teken. Punten die op een welbepaalde manier met lijnen zijn verbonden en zo een figuur vormen. Elk hoekpunt trilt zelf een beetje van het verhaal dat het in zich draagt. Als je dat punt aanraakt, komt het los, en verspreidt zich in de ruimte. Je ziet hoe de toeschouwers kijken naar de figuur. Je ziet hun ogen en gedachten. Ze plaatsen zich tegenover de figuur, en stellen hun vragen. Samen beweeg je rond de lijnen. En dat in een ruimte die ook leeg had kunnen zijn. Het blijft wonderlijk hoe het werkt. Aan het einde van het afsluitende debat, met alle aanwezigen, kwam een vraag. Hoe reageert u op de stelling dat het in de natuur van de mens ligt om anderen uit te buiten? Ik schrok van deze vraag. Ze klonk een beetje korrelig uit de mond van die jonge mooie mensen die ze stelden. Ik zei dat ik het niet eens ben met de stelling, en voelde onmiddellijk daarna het gewicht van het antwoord in mijn hoofd op mijn schouders drukken. Eeuwen denken over dit soort vragen heeft nog niet veel antwoorden opgeleverd. Ik probeerde na even nadenken toch iets te zeggen. Met veel schroom. Sommige woorden klinken te naakt zodra je andere woorden probeert te vermijden. Alles doen om in je zin geen bekende weg te kiezen, maar alleen te wachten op een antwoord, dat nauwelijks een waarheid kan zijn, maar enkel het zoeken laat zien, kan je ongekleed achterlaten. Alsof je in de woorden plots niet alleen naar links rechts voor of achter kunt bewegen, maar ook naar boven en beneden. En hoe dat voelt.

11 november 2007

Wapenstilstand


Ik lees het verhaal over de mannen die elke dag ’s avonds onder de poort op hun bugels blazen. Al zoveel jaren lang. Er wordt gesproken over ‘zij die vielen’. Ze zijn gevallen, zij zijn de gevallenen. Die omschrijving blijft me bezighouden.

Struikelen kan ik begrijpen. Voor iemand vallen ook. Maar voor iets vallen, iets als het vaderland of zo, dat wringt.

Mannen en vrouwen die stierven in een oorlog waar ze in terechtkwamen, dat kan ik me voorstellen. Sterven of levenslang gruwelijk verminkt zijn, in de meest vreselijke omstandigheden aan je einde komen, stikkend in de modder, of gek geworden van het lawaai en de angst. Die dingen zijn voorstelbaar onvoorstelbaar. Ik kan hun gezichten zien.

Op de poort staan de namen van zij die nooit teruggevonden zijn. Duizenden namen. Ze zijn verdwenen in het landschap. Verdwenen in de tijd.

Soms worden nog enkelen van die duizenden ontdekt. Ze worden uit de grond gehaald, om er op een mooie en plechtige manier weer ingelegd te worden. Het is een ontroerend ritueel. Je kunt je voorstellen dat er na al die jaren ongeweten in de aarde iets van een soort rust wordt toegevoegd aan wat overbleef van een lichaam zodra het weer aan de aarde wordt teruggegeven, dit keer met een naam. Wie verdwenen was, is weer terecht.

En al die tijd, tussen toen en nu, enkel onderbroken door een andere oorlog, stonden die mannen daar met hun bugels. Elke avond weer. Ze blazen de tonen die aan het front werden gebruikt om het einde van de werkdag aan te kondigen. Het teken dat er genoeg gevochten was voor die dag.

Die tonen klinken nog elke dag. Er gaat een amper te dragen troostende schoonheid van uit.

Aan vallen voor iets heb je niets, als je dood bent. Misschien was het slechts één schot, dat nauwkeurig geplaatst een mensenleven in een seconde deed stoppen, sneller dan iemand had kunnen merken. Misschien werd een andere mens uiteengereten en duurde het desondanks nog lang eer de dood als een genade kwam.

Ik zou hen willen terughalen. Naast hen op een bankje zitten. En gewoon zeggen dat de oorlog voorbij is, en nooit meer terugkomt. We zouden daar gewoon zitten, verlegen kijkend naar de pastelkleuren van een novemberdag. Tussen de buien door duiken die kleuren op. Alsof het zo moest zijn.

Ze zouden kijken naar het landschap, dat zichzelf bijna een eeuw later stilaan heeft teruggevonden. Misschien zou de stilte wel als een onrecht overkomen.

Als je zou vragen of ze gevallen zijn, zouden ze je vraag niet begrijpen. Als je zou vragen voor wie ze daar waren, zou je verhalen krijgen. Niet over waar ze naartoe wilden, maar wel over wie ze achterlieten.

Ik zou hen graag meenemen. En thuis brengen. Meegaan tot aan de voordeur. Zodat ik zeker weet dat er hun niets meer kan gebeuren. En zeggen, in het Nederlands, Frans, Engels of Duits, het maakt niet uit, dat ze weer thuis zijn. Ze zijn weer bij jullie, zorg goed voor hen. Vertel de verhalen van de wereld die ze nooit meer gezien hebben. En neem ze daarna mee naar de zee om naar het water te kijken. En laat hun leven zo lang duren als het leven zelf kan toestaan.

Ik kan nooit aan hen denken zonder tranen. Ook nu niet. Het wordt nooit minder, alleen meer. Te weten dat de bugels klinken elke avond maakt de tranen anders, en dat is goed.

Aan vallen voor iets, heb je niets als je dood bent. Verdwenen in het landschap, zonder naam, een grotere eenzaamheid is nauwelijks denkbaar. Maar dan weten dat elke avond de bugels klinken. Zo lang de muziek zal klinken, kun je nog gevonden worden. Wachtend in het landschap. Onder een pastelkleurige hemel. Het is een ander verdwijnen.

07 november 2007

Er is werk aan de liefde

De liefde. Het is alom geweten. De liefde is geen simpele zaak. Volgens sommigen is het een werkwoord. Volgens anderen misschien niet meer dan een bijvoeglijk naamwoord. Of een nog niet uitgevonden woordsoort.

Maar, er zou met de liefde veel arbeid gepaard gaan. Dat is alleszins wat je hoort via diverse kanalen. Mensen moeten overal aan werken. Aan zichzelf in de eerste plaats natuurlijk. Want alles is maakbaar. Die linker oorlel die meer te lijden heeft van de zwaartekracht dan de rechterlel, daar kan aan gewerkt worden. Meer zelfs, daar moet aan gewerkt worden. Om de kansen op de arbeidsmarkt te verbeteren. Die af en toe opduikende neiging om geen tegenspraak te dulden wanneer het gaat over het vastleggen van de ideale methode om eieren te koken, daar kan aan gewerkt worden. En wat voor een ei geldt, geldt dus waarschijnlijk ook wel voor de liefde.

De liefde is ook een markt geworden, denkt een mens wel eens. Vroeger kon je nog gewoon een ‘alleenstaande’ zijn. Dat staan heb ik overigens wel nooit helemaal begrepen. Ik vroeg me vroeger vaak of zo’n mens de hele tijd moet staan, en zo ja waarop of waarin. Tegenwoordig ben je echter een single. Het doet me een klein beetje denken aan de kleine plaatjes die vroeger verkocht werden in de winkel van mijn ouders.

Wat is een single? Volgens sommigen is een single iemand die nog niet genoeg aan speeddaten heeft gedaan. Volgens anderen is een single vooral een groeimarkt. Zo merkte ik vorige week een bericht bij de bankafschriften dat mijn rekening automatisch aangepast zal worden. Ik krijg een singlevoordeel. Woew.

De vraag is echter hoe je als nog net wel of net niet meer single moet bewegen op de relatiemarkt. Daarvoor bestaan de geijkte kanalen. Een daarvan is de alom geprezen rubriek “Kiss & Ride” in de Metro. Hele horden mensen proberen zich elke morgen op de trein vruchteloos voor te stellen dat zijzelf die knappe of lieve M/V zijn die wordt beschreven in het berichtje. Ze kijken in het rond of er niet iemand in hun richting kijkt, zoals beschreven in het berichtje over “jij kijkt nooit terug”.

Maar als er werk is aan de liefde, dan is er toch ook nog werk aan de winkel qua berichtjes voor de Kiss & Ride. In de krant staan de voorwaarden vermeld. “De Metro-redactie maakt een selectie van de ingezonden berichten op basis van originaliteit. Elke kiss&ride moet bovendien te maken hebben met onze distributiepunten. Metro is niet verantwoordelijk voor eventuele gevolgen van deze berichten.”

Met deze wetenschap in het achterhoofd lees ik het volgende bericht: “Aan mijn allerliefste konthobbel die bijna elke morgen treint van Essen naar Antwerpen-Centraal. Je bent de leukste, tofste, grappigste hobbel die ik ooit heb gezien. Tot op onze volgende date, jouw liefkozende kontknobbel.”

Wat is hier aan de hand? De hobbel en knobbel in kwestie hebben elkaar blijkbaar al eens ontmoet, op een date. Ze zijn nog niet in het stadium van de verkering (hoewel ze wel in het treinverkeer zitten blijkbaar). Het is nog een prefase, want er komen nog dates. Maar in de tussentijd is er toch al een soort afspraak gemaakt over de specifieke koosnaampjes, respectievelijk de konthobbel en de kontknobbel.

Ik ben ongetwijfeld onvoldoende bedeeld op het vlak van marktgerichte competenties voor het dategebeuren, maar ik vraag me toch af hoe en wanneer deze twee mensen onder elkaar hebben afgesproken dat ze elkaar zouden aanspreken met konthobbel en kontknobbel. En, minstens even belangwekkend, zie ik nog niet meteen in visuele termen voor mij wat de diepere zin van deze termen is. Ik dacht altijd dat koosnaampjes verwezen naar mooie onderdelen van de geliefden die extra in de aandacht worden gebracht, en die bij het vernoemen tot plaatselijke warmteopwekkende fenomenen en spontaan glimlachen kunnen leiden. Er zou natuurlijk sprake kunnen zijn van speciale artistieke of atletische bewegingen die mij voorlopig nog niet gereveleerd zijn. De eventuele ingewijden in deze hogere kennis zullen elkaar misschien samenzweerderig aankijken bij het uiten van de genoemde termen. Maar ik zie het voorlopig nog niet voor me. En wat er dan heel in het bijzonder op de volgende date staat te gebeuren, is al helemaal een mysterie. Er is volgens mij nog werk aan.

Er zijn evenwel voldoende alternatieven beschikbaar op het troetelnaampjesfront. Een willekeurige greep uit de canon levert onder meer de volgende voorbeelden op: knoesje, lebbertje, kietiliwi, ojeetje, naveltje, merootje, blonkje, of azalea. Daarmee moet een goede dater toch al aan de slag kunnen. De “eventuele gevolgen” kunnen met een andere woordkeuze trouwens ook tot een minimum herleid worden. Vervolgens kan op de desbetreffende “distributiepunten” gekozen worden voor een meer actieve strategie wat de intersingle benadering aangaat.

Dat zou dan kunnen leiden tot dingen als: “Jij bent de mooiste tala van het hele stel. Waar jouw einder begint, stuiken al mijn vingeroefeningen, en dat ondanks de zonnevlekken, die wij nooit konden bevroeden. Als jij er ook zo over denkt, kom dan op het perron van Leuven-Zuid naar me toe, en vraag of ik met jou mee wil glijden in de tijd. En dan zal ik zeggen dat ik je zal tederkozen, zonder lederhosen, wanneer wij elkaar weer zien.” Het zou toch een heel andere ochtendervaring zijn…

04 november 2007

Strange Weirdos


Het lijkt wel een trilogie. Na zijn eigen plaat Civilians en de mooie plaat van Mary Gauthier duikt Joe Henry opnieuw op, met dezelfde muzikanten, en ditmaal op een ook al erg mooie nieuwe plaat van Loudon Wainwright III. Loudon Wainwright III is voor velen ondertussen misschien alleen nog de papa van Rufus en Martha. Maar hij blijft zelf nog steeds een begenadigde songschrijver, die te weinig gekend is. Wainwright en Henry werden gevraagd om samen de muziek te maken voor de film Knocked Up. Dat materiaal, en nog wat meer, belandde op deze schitterende plaat.

Loudon Wainwright III is altijd een verteller en troubadour geweest. Met scherpe observaties, vaak wrang, maar ook vol van humor, van ironie tot sarcasme, over het alledaagse leven en alle aspecten van het ingewikkelde slagveld dat relaties zijn.

De plaat opent met Grey in L.A. Los Angeles is zoveel mooier als het regent, want wat grijzigheid past veel beter bij de aard van de stad. “When it’s grey in L.A. it’s much better that way/ It reminds you that this town’s so cruel/ Yeah it might feel like fun when you’re sportin’ sunglasses/ But really you’re just one more fool.” Een prachtig nummer, dat meteen in je hoofd blijft hangen.

Daarna komt You Can’t Fail Me Now, dat we al kennen van de plaat van Joe Henry. Het blijft een verpletterend mooi nummer. “I lost the thread among the vines/ And hung myself in story lines/ That tell tales I never would allow” De sfeer in zijn versie is een beetje anders dan bij Henry, waar het nummer duisterder klinkt. Wainwrights stem is soepeler, en hij kan er meer mee bewegen.

Het grappige Daughter beschrijft de gevoelens van een trotse vader voor zijn dochter. Het is een wedstrijd die hij van in het begin verloren heeft. Hij kijkt naar zijn dochter in het water en zit te glimmen. “That’s my daughter in the water I lost every time I fought her/ I lost every time” De instrumenten, waaronder een mooie pedal steel en accordeon weven zich feilloos omheen de woorden.

Ypsilanti is een instrumentaal nummer. Het is een mooie rustpauze tussen de andere nummers.

So Much To Do klinkt opgewekt en bluesy. Er is zoveel te doen wanneer je weer verliefd bent. Maar liefst niet te veel gedoe, gewoon meteen naar de liefde. Zo wordt de liefde verklaard. “Let’s take the final we aced the quiz/ Let’s get into whatever it is/ I’m fed up with foreplay I don’t wanna date/There’s so much to do I just don’t wanna wait.’

Valley Morning is een van de mooiste nummers van de plaat. Opnieuw een impressie van L.A. Een ochtend in de buitenwijk. Waar weinig of niets lijkt te gebeuren. Het geluid van de krant en de sproeier op het gras. Tijd om koffie te nemen, en je te storen aan het lawaai van de repetitie van het nieuwe bandje van de buurjongen. En een gouverneur die filmster was. “Our leader’s an actor who speaks with an accent/ Who’s able to procure our love/ But life is a movie out here in the valley/ What else were we all thinking of”

X or Y. Wat zal het zijn, een jongetje of een meisje? Altijd het een of het ander. Zodra de daad voorbij is, is het X of Y. Het klinkt als een opzwepend gospelnummer. En past ongetwijfeld bij de film, die over een zwangerschap gaat.

Final Frontier is meer ingetogen. Het is een van die nummers waarin je merkt hoe soepel Wainwright met de woorden kan spelen. Alles over de liefde samengevat in een kort liedje, zonder dat het woord een keer genoemd wordt. Liefde is “a silly impractical word”, het is een woord met 4 letters, “a vague and meaningless word”. Het is een mirakel dat je de “final frontier” bereikt. “I thought that I had it but I was just in it/ It became a battle I could never win it/ Each time I won it I could never keep it/ When called on to say it I could never speak it

Feel So Good. Of voelt hij zich slecht? Veel verwarde gevoelens door elkaar.

Lullaby is weer een hoogtepunt, met andermaal de prachtige gitaar van Richard Thompson. Een bitter verhaal over een moment van vermoeide uitzichtloosheid tussen man en vrouw. Zwijg en ga alsjeblieft slapen. We beginnen later wel weer opnieuw. “Shut up and count some sheep and do me a favor don’t bitch in your sleep/ No more agony please no more sorrow/ Shut up and count some Zs ice cream with a cherry plus a big pretty please/ I promise we’ll resume tomorrow.”

Naomi is een instrumentaal nummer dat rustig als een landschap is.

Doin’ The Math gaat over ouder worden. “That body of yours is no longer your friend/ And your mind starts to wander where and when will it end.”

Het titelnummer Strange Weirdos klinkt verzoenend. Twee mensen die vreemden zijn voor elkaar, zijn het ineens niet meer. Twee rare mensen zijn ineens niet meer zo raar. Dat zoveel mensen toch alleen blijven is eigenlijk een misdaad. “We might be strange weirdos but it can’t be normal/ To be frightened so much of our time”

En de plaat sluit af met Passion Play. Lekker uptempo. Het leven is een tragedie, een komedie, maar het zou eigenlijk een “Passion Play” moeten zijn. Na de laatste scène zal het doek vallen. We hangen netjes de kostuums weg, en sluiten de kleedkamer. “Then it’s me and you 1 disguised as 2 and twice as good as before.” Een wonder en een mirakel, waar zou je uiteindelijk schrik van hebben?

03 november 2007

Scharnier


De mensen die op je weg komen. Toevallig. Ze lijken een verhaal te bewonen. Of is het omgekeerd. Misschien is er een verhaal rondom jou geweven, en moet je enkel voelen.

Er waren veel mensen in mijn dromen de voorbije dagen. Het leek wel druk ’s nachts. Mensen die ik al lang niet meer gezien had. Mensen die ik helemaal niet kende. Het leek soms meer op een gecomprimeerde weekendfilm dan op een leeg landschap. Misschien heb je door hard en geconcentreerd werken overdag te weinig tijd voor dagdromen. Waardoor je droomquotum zowat volledig moet gerealiseerd worden tijdens de nacht. Misschien is het toch beter ook overdag wat meer te dromen, dan is de droomprestatiedruk ’s nachts wat minder.

Er wordt gebeld. Grrr, net nadat ik me lekker in de zetel had geïnstalleerd. Dekentjesgewijs. Er staan twee nette jongens voor de deur. Netjes gekapt, netjes in het pak, netjes Nederlands geleerd. Het zijn Amerikanen. “Wij zijn de gezanten van Jezus Christus.” Ik moet even moeite doen om niet in de lach te schieten. Even heb ik nog zin om een grapje te proberen: “Aha, jullie zijn van de Mormonen, zijn jullie niet vooral actief in de wielersport?” Maar ik denk dat ze de grap niet door zullen hebben. Ze lijken me rustig en onwankelbaar overtuigd van hun missie. Ik maak hen duidelijk dat er bij mij geen ziel te veroveren is. Als er nu ook vrouwelijke mormonen waren (zijn dat dan mormonettes?) dan zou ik nog kunnen zeggen dat er over mijn hart kan gepraat worden. Maar ook die grap zouden ze waarschijnlijk niet snappen. Ze vragen me heel ernstig of ik weet heb van andere mensen in de straat die misschien zitten te wachten op het woord van de Heer. Ik doe of ik oprecht even nadenk, en zeg dan toch maar dat ik jammer genoeg niemand in dat geval ken. Ze vertrekken weer, en ik trek me weer terug in mijn zetel. Klaar om naar de nieuwe aflevering van de L-Word te kijken. Ik denk nog even dat dat wel niet mormonaal verantwoord zal zijn. Het voelt goed een heiden te zijn, zo onder een dekentje.

In een vakantieperiode is er altijd veel meer plaats op de trein ’s morgens. Het blijft een boeiend moment om te zien hoe de mensen zich verdelen over de ruimte. Hoeveel plaats heb je nodig als je zelf mag kiezen. Hoe dicht wil je bij wie gaan zitten. En wie wil dicht of dichter bij jou komen zitten. Je probeert jezelf te oefenen qua vertrouwenwekkende uitstraling.

Op de radio hoorde ik een mooi verhaal over een fotograaf die lymfeklierkanker kreeg, en gedurende zijn ziekte foto’s maakte over wat hem overkwam. Net een nieuwe relatie, met een jonge vrouw, en dan ziek worden. Ik hoorde hem vertellen, en het was alsof ik de foto’s voor me zag. Dat boek ga ik zoeken, dacht ik. Hij vertelde verder. Normaal werkt hij vooral als reclamefotograaf, met scherpe goed gecomponeerde foto’s. En voor dit boek waren de foto’s soms onscherp. Omdat hij zo de dingen zag door zijn ogen, soms betraand.

Het is een winkel waar ik eigenlijk niet graag kom. Maar soms kom ik er. Ik kijk altijd wie er aan de kassa’s zit. Er is een vrouw bij wie ik graag ga aanschuiven. De anderen lijken daar steeds flitsend, of gewoon ongeïnteresseerd, hun tijd te verdoen. Maar nooit is er iets van een vleugje drama te bespeuren. Het is gewoon een plek waar verrichtingen worden verricht. En dat van uur x tot uur y. Maar met haar is het anders. Er lijkt altijd een lichte melancholie over haar ogen te hangen. Af en toe lijkt ze de dingen die ik voor haar neus leg even wat langer te bekijken. Alsof ze wacht op een verhaal. Als een soort oversteekpunt. Weg van die ongelukkige liefde die achter haar ogen zou kunnen huizen. Ik vraag me af welk verhaal ze zou beginnen te vertellen bij een kop koffie. Gelukkig zal ik het nooit te weten komen.

Een andere winkel. Ik had nog even geaarzeld voor ik binnen ging, maar besef al snel dat het in orde is. Misschien is het het woord ijzerwaren dat me nog altijd een beetje afschrikt. Ik denk dat ik te dom zal zijn voor ingenieuze vragen die mij zonder twijfel zullen gesteld worden als ik zal proberen te beschrijven wat ik zoek. En toch. Al die dingen die hier in de rekken liggen of staan. Bij al die dingen is een verhaal te bedenken. Van de dingen die ermee zouden kunnen gemaakt worden. Van een wereld die ineens veel hechter aan elkaar zou hangen als al die schroeven en hengsels maar zouden gebruikt zijn. Of de overrompelende schoonheid van een mooi gevormde hamer of blokschaaf. Je kijkt ernaar, en het lijkt ineens alsof je al die dingen zou kunnen gebruiken. Maar ik zoek dus een scharnier. Voor de oude keukendeur in mijn huis. Onderaan de deur heeft het scharnier het opgegeven. Gewoon van ouderdom de geest gegeven. Geen zin meer om de deur te dragen. Ik heb het eerst nog enkele dagen geprobeerd. Gewoon negeren. Doen of het niet zo is. Alsof het dan gewoon zou overgaan. Wat dus niet het geval is. Tijd voor dapperheid met andere woorden. Ik vertel aan de man in de winkel over het scharnier dat ik zoek. Hij stelt een ingewikkelde vraag. Die ik blijkbaar toch voldoende helder beantwoord. Want hij gaat naar een kast, en haalt daar de gevraagde scharnieren uit. Zo mooi, twee scharnieren die daar gewoon naakt op de toonbank liggen, zonder zo’n gruwelijke plastic verpakking. Die man houdt van zijn vak, denk ik. Dat zie je aan zijn ogen. Je zou kunnen vragen of dit of dat wel de goede keuze is voor het probleem waarmee je zit. En hij zou rustig antwoorden. Thuis in alle rituelen van dit mannendomein. (Aan de andere kant van de winkel staan de kookpotten, en daar is het natuurlijk ook fijn vertoeven.) Ik steek de scharnieren in mijn jaszak (“nee hoor, ik hoef geen plastic zakje”) en ga buiten. Ik besef wat ik al de hele tijd dacht. Hoe mooi het zou zijn om nu samen met mijn grootvader en mijn vader, wij met ons drietjes, die deur te kunnen repareren. Misschien heb ik daarom zo lang gewacht?