27 april 2008

De geluiden

Ik las het ook in het interview met de man over het geheugen. Dat het eigenlijk raar is dat we niet meer geluidsopnames maken van de mensen die we kennen. En het is waar. Hij vertelde dat hij zo graag nog eens de stem van zijn vader zou willen horen.

Soms ben ik bang van het verdwijnen van mijn geluidengeheugen. Ik wil het me liever niet voorstellen. Tegelijk wil ik ook niet echt uittesten of alle geluiden er nog wel zijn.

Zou je alle stemmen nog herkennen? Kun je ze nog allemaal oproepen? Ik denk het niet, en het maakt me bang soms.

Na een tijdje verdwijnen je geliefden die er niet meer zijn in hun beeld. Hoe ze eruit zagen is er nog. Het is meestal ook snel weer op te wekken door een foto. En daarbij valt het dan al zo vaak op dat de foto ineens iets anders kan laten zien, en dus herinneren, dan wat er in je hoofd zat. Je vraagt je af of die blik er vroeger altijd ook was, en waarom je die toen niet zag. Maar ze zitten in het beeld. En het geluid lijkt toch sneller te verdwijnen.

Hoe graag zou ik sommige van die stemmen weer horen. De stem van mijn grootmoeder. Hoe ze klonk de laatste jaren van haar leven is er nog in mijn hoofd. Hoe ze de telefoon opnam en dan sprak. Met lange pauzes soms. Als ik verder terug ga, naar daarvoor, lijkt de stem minder duidelijk te worden.

En mijn grootvader. Zijn stem is verder weg. Soms lijkt het alsof ze er niet meer is. Veel zei hij nooit. Maar zoveel zwijgen kan hij toch niet gedaan hebben? Er zijn nog wel enkele uitdrukkingen van hem die blijven. Korte zinnetjes die hij altijd gebruikte. Het is raar, maar in mijn hoofd lijken ze te klinken in mijn stem. Vanaf die stem kan ik wel zijn stem reconstrueren. Zou dat altijd zo gaan?

Er is een andere grootmoeder van wie ik de stem nooit hoorde. Ik heb haar nooit gezien, want ze was er al niet meer toen ik kwam. Het zou mooi zijn die stem nog te kunnen horen.

Soms zijn er wel geluiden die bij een persoon horen. Zo zijn er de berichten voor duivenliefhebbers op de radio. Elke keer opnieuw is mijn grootvader daar even als ik ze hoor. Hij luisterde er altijd naar. En iedereen moest stil zijn dan. Die gaven beter weer, dat was zijn argument. Beter in de betekenis van gedetailleerder, denk ik. Telkens die lange lijst van namen, ergens in Frankrijk of België. Ik denk dat hij zich dan voorstelde hoe het weer daar was, om op basis daarvan te construeren hoe het weer hier was. Duiven had hij zelf niet, dat zou ook niets voor hem geweest zijn. Zijn iets meer flamboyante schoonbroer had ze wel.

Er zijn de geluiden van het werkhuis waar mijn grootvader altijd was. Het opstarten van de grote lintzaag. Of de omgekeerde bandschuurmachine met die stoffen zak die zich opblies zodra de machine begon te draaien. En de schaafmachine ook natuurlijk. Met op de achtergrond het geknetter van het kleine gammele houtstoofje in het midden van het werkhuis. De geuren zijn er ook nog in mijn hoofd. De houtkrullen uit de schaafmachine. Als er veel waren kon je er door lopen. Hoe hij daar stond aan zijn werktafel, het zit – om in het beeld te blijven – gebeiteld in mijn hoofd. Ook hoe hij rook, met die stofjas. Hoe zijn handen bewogen. Maar wat hij de hele tijd zei? Het is er niet meer.

Er zijn nog veel beelden van mijn grootmoeder waarop er veel gepraat wordt. Ik zie hoe ze daar aan de tafel zit. Met haar nichtje, die zo vaak kwam. Of met haar vriendin die af en toe van ver kwam, en weer met de bus vertrok. Als zij kwam, was het om een of andere reden niet zo leuk als anders. Maar in die beelden wordt er altijd tegen haar gepraat. Zelf lijkt ze weinig te zeggen, ze zit wel knikkend te luisteren en bevestigend te mompelen. Maar uit die beelden lijkt haar stem verdwenen.

En al die foto’s waar ik zelf op sta. Alle etappes van een jeugd even bevroren. Die stem is nog het moeilijkst voor te stellen. Ze is helemaal verdwenen, hoewel ze er eigenlijk nog het meest is. Geen enkele stem is dichterbij, en toch is die stem zo ver weg.

Misschien moet je het elke dag even oefenen. Alle mensen die je kent oproepen in je hoofd, en dan de stem erbij horen. Zodat het landschap blijft.

26 april 2008

Traag


Verlangen naar traagheid. Misschien te moe om het verlangen te voelen. Maar het is er.

Misschien zijn anderen er beter in, tussen veel mensen zijn. Alle gesprekjes. Iedereen zien. Iedereen even spreken. Alsof je om het te doen even een stapje opzij gaat staan. En je daar dan helemaal in laten gaan. Gewoon in het tempo duikelen, en er blijven. Verbaasd dat het je om een of andere reden lukt. Dat het aangenaam is. En toch soms hevig verlangen naar alleen zijn. Enkele uren op een trein met enkel een boek. Alleen dat zou al genoeg zijn. Hoe het je traag kan maken.

Wachten op het lichaam. Tot het zich helemaal neerlegt. En alleen nog als het water vloeit. Zachtjes als waar de golf dunner geworden is dan zichzelf en de aarde aarzelend streelt. Weken al wachtend. En telkens net niet, of helemaal niet.

Het licht is er al in de morgen, en het blijft lang in de avond. Alsof het wil zeggen: ik ben er al. Al volop bezig met licht te zijn. En terwijl kijken naar hoe ik daar nog lig. Een korte nacht. Met veel dromen. Tijdens het dromen niet beseffen dat het licht daar al is. En later beseffen dat het er de hele tijd al was. Zoals het je een veilig gevoel kan geven om alleen te zijn op deze plek terwijl je verder in het huis een ander bezig hoort. Een ander die rustig bezig is het leven overeind te houden. Terwijl jij hier even in de plooi ervan kunt wegkruipen. Zo is ook het licht bezig, ook als je het niet weet.

Ook als er geen wind is, kan het lichaam anders zijn op de fiets. Hoe het soms tussen jou en jezelf in kan staan. Hoe het je als bezwaard door meer dan zwaartekracht naar de aarde kan trekken. Terwijl je alleen maar vooruit zou willen. En hoe het een andere keer even afwezig kan zijn op dezelfde plek. Waardoor je zelfs geen omhulsel meer lijkt te hebben. Enkel beweging. Je kunt met allerlei zelven samenvallen, en toch ook weer niet. Het verlangen naar snelheid in de beweging kan zich verenigen met een verlangen naar traagheid in je lichaam. En af en toe is het er even.

De wens om volledig geraakt te worden. Je zet of legt je voor waar de film zal beginnen. Je wilt uitgekleed worden. Door het verhaal dat al van bij de eerste beweging alle pijn in je huid, alle gedachten die je hoofd wegzuigen zal wegnemen. Klaar om bezet te worden. Ingenomen tot in elke uithoek. Hoewel liefst ongemerkt. Zodat je niet de kans hebt bang te worden van de overgave. Gewichtloos zweven in het verhaal. Tot het verhaal zich weer uit je terugtrekt.

Je bent ooit daar geweest. Je was er met alles in je. Dat je ergens was wist je misschien al niet meer. Het leek een manier van zijn. Dat het een plek was met coördinaten, noorderbreedte en zuiderbreedte, was zichzelf vergeten. Je had ook ergens anders kunnen zijn, maar dat was niet te weten. Misschien wel omdat het gemakkelijker was. En nu ben je nog steeds daar. Of toch ook weer niet. Je kijkt naar wie er rondom jou beweegt. En soms herken je hen niet meer. En heel even dan word je je eigen vreemde. Tot je jezelf weer terug kunt praten. En beseft dat er geen terugkeer mogelijk is.

Een ruimte waar maar heel weinig woorden zijn. Heel zorgvuldig gekozen. Netjes uit de woordenkast gehaald en zorgzaam neergelegd. Zachtjes betast. En hier en daar nog een beetje verschoven. Tot ze goed lagen. Daar bewegen. Met verder alleen maar lichaam. Niets dat je weghaalt van daar.

22 april 2008

De borst

De huiddokter speurt rustig maar vakkundig mijn hele lichaam rond. Plekjes met een andere kleur worden nauwkeurig bekeken. Hoe veilig dit alles voelt. Ze zegt dat alles in orde is. En vraagt of ik volgend jaar weer kom. Ja, volgend jaar kom ik weer. Tussen nu en dan zou er iets kunnen veranderen. Maar al die jaren daarvoor was het niet zo. Misschien blijft het wel gewoon zo. In die paar momenten, terwijl ze kijkt, wordt gezien en gezegd dat het blijft. Het is goed, alles is in orde.

Nu voorlopig even geen onderzoeken meer. Nu even niets meer dat kapot gaat, of waarvan ik dat zou kunnen denken. Alles zou moeten blijven. En enkel maar het ritme van de seizoenen volgen. Meer niet. Maar als ik eerlijk ben, moet ik toegeven dat in de seizoenen enkel de verandering blijft.

Niet goed in dingen die stuk gaan. Waarom doe je niets aan die rugzak? Kijk hoe het daar stuk begint te gaan. Je moet dat snel laten repareren. Je hebt gelijk, hoor ik mezelf zeggen. Waarom zou ik het dan niet laten repareren? Erop voorbereid dat de man in de winkel zal zeggen: meneer, dat kunnen we niet meer repareren. Kunt u dit nog repareren? A ja, natuurlijk. Tegen woensdag? Oei, doe maar vrijdag. In orde, vrijdag dan.

Nog net op die ene trein. Er is erg veel plaats. Het is goed nu. Het voelt goed om veel leegte rondom te hebben. Iedereen neemt evenveel leegte in. Ik zou kunnen blijven zitten. Verdwijnen in het ritme van de trein. Maar het kan niet. Er moet gewerkt worden. Dan zie ik de vrouw, die rustig en soeverein, in haar leegte, haar kindje de borst geeft. Weinig dingen kunnen mooier zijn dan dit. Weinig kan mijn dag mooier maken dan dit. Bijna bedank ik de vrouw, maar ik laat het, en verdwijn zo geluidloos mogelijk uit de trein.

De telefoon gaat over. Waarom klinkt die stem zo ver? Heb ik op een verkeerde knop geduwd? Opnieuw en opnieuw controleren. Waarom klinkt die andere stem ook zo ver? Is er iets stuk gegaan toen de telefoon vanmorgen viel toen ik bij de dokter was? Het maakt me de rest van de dag onrustig. Er mag niets stuk zijn. Niet nu. Dit apparaat moet onaangetast zijn. Het moet bij me blijven.

Vanavond alleen zijn. Geen mensen zien. Ze mogen wel bij me zijn. Maar alleen omdat ik ze in mijn hoofd naar me toe haal. Alsof ze heel traag gaan. Elke beweging is te zien. Elk woord te verstaan. Het ritme is zo traag als mijn adem, misschien nog trager. Zodat er niets verloren kan gaan.

Voelen hoe zijn handen in de mijne zitten. Hij staat niet achter of boven me, maar naast me. Hoe dat allemaal moet? En dat ik het niet weet. Je kunt dat toch allemaal wel? Ja, dat zeg jij. Wie praat nu eigenlijk tegen wie?

Raar hoe elk jaar weer de eerste warme lentedagen mijn lichaam door elkaar lijken te woelen. Herkenbare en daardoor geruststellende verwarring.

Het is tijd voor nieuwe lakens straks. En geluiden van de nacht via het open raam. Het leven lijkt zo vanzelfsprekend dan, wanneer je even wakker wordt, en de bewegende verhalen hoort.

De beelden over de wijk die opnieuw werd opgebouwd. Zoveel jaar geleden was er een knal. En alle huizen waren weg. Nu is er nog een krater. En alles is opnieuw opgebouwd. Het ontroert me diep. De huizen zijn weer gebouwd. De littekens blijven, maar misschien geeft dat niet. De kinderen die omheen de krater spelen zijn van na de knal. Voor hen is het gewoon een gat in de grond. Het roept blijkbaar verhalen op, maar die zijn niet van hen. Het kan dus, huizen weer opbouwen. Ik ben teruggekomen, omdat mijn buurvrouw ook zou terugkomen. Het is wel goed meneer, maar in de oude wijk zaten de mensen op een stoel voor hun voordeur op straat. Dat doen ze nu niet meer. Er is iets dat gewoon doorgaat.

Een ander beeld beweegt al dagen in mijn hoofd. De oude zwarte potentaat spreekt voor het eerst weer in het openbaar. Zijn getrouwen zijn nog steeds druk bezig met een poging resultaten van een verkiezing in de gewenste richting te herinterpreteren. Hij staat voor de microfoon, met zijn rare kleine snorretje, en spreekt traag: “Nothing … will … ever … change.” Zo mag het niet zijn.

Laat toch maar gewoon de seizoenen blijven. En de dingen af en toe ook. Met mensen die bewegen.

20 april 2008

Where Will I Be



‘Hoor je die muziek?’
‘Ja, maar waar ken ik het van?’
‘Het werd eerst door een vrouw gezongen, en nu door een man. Ik vind ze allebei erg mooi.’
‘Het past wel bij jou. Ik zie het aan hoe je kijkt, als er muziek is.’
‘Het is raar, hoe alleen jij zoiets zou kunnen zeggen. En dat na al die tijd.’
‘Moeilijk is het niet. Ik heb het denk ik altijd wel gezien.’
‘Ik zal altijd blijven denken dat ik te weinig gezegd heb. Te weinig gedaan.’
‘Het is niet zo, en dat weet je. Alleen jij denkt er zo over.’
‘Ik weet dat jij er zo over denkt, en dat is heel bijzonder. Zelf kom ik er niet van af, van die gevoelens. Maar het geeft niet. Dat is gewoon mijn verhaal.’
‘Je hoeft je er alleszins niet door te laten raken. Het gaat goed met mij.’
‘Kijk, zie je dat hier? Zo ben je toch nog altijd bij me.’
‘Dat is lief.’
‘Ik wilde zo veel voor jou, wist je dat?’
‘Ja, ik wist het. Al zei je het niet altijd. Het is mooi dat je dat wilde. Maar de dingen zijn wat ze zijn, het is niet anders.’
‘Het is uiteindelijk zo’n raar primair gevoel, de drang om een ander te willen beschermen, om al het kwaad af te wenden, en alles wat ooit fout was weg te kunnen nemen. En telkens te voelen dat je faalt.’
‘Ik denk niet dat je gefaald hebt. Met dat woord kun je niets.’
‘Ik weet het, maar het lukt niet altijd om het anders te zien.’
‘Misschien moet je gewoon naar de zonsondergang kijken, zoals nu. Jezelf neerleggen. En straks kijken naar hoe de zon weer opkomt.’
‘Hoe kun je dat?’
‘Ik denk dat er een moment komt waarop je ophoudt met vechten. Toch met sommige gevechten. Om je beter te kunnen concentreren op andere.’
‘En heb je het gevoel dat het je gelukt is?’
‘Af en toe wel. Dan lijkt het even alsof niets me nog kan raken.’
‘Ik heb me vaak afgevraagd of ik het zou kunnen zoals jij.’
‘Zeker weten. Daar ben ik heel gerust in.’
‘Weet je nog hoe je het je vroeger voorstelde dat het zou zijn, ouder worden?’
‘Nee, ik weet ook niet of ik het me voorstelde.’
‘Ja hoor, ik weet het nog.’
‘En, was het een droom?’
‘Ja, en in die droom was het heel rustig.’
‘Misschien droomden we dat toen wel allebei. Maar jij bent niet helemaal rustig, en je zult dat ook nooit zijn, denk ik.’
‘Evenmin als jij.’
‘Gelukkig maar.’
‘Het is goed om hier nu te zijn. Het is een mooie avond, en het betekent veel voor mij.’
‘Ik ben blij dat je gekomen bent. Eigenlijk kom je wel altijd terug op een of andere manier.’
‘Dat is de bedoeling.’
‘Ik weet nog hoe we daar zaten. Jij met het kind in je armen. Hoe je aan me vroeg wat je moest doen.’
‘Ja, zo was het. Je vertrouwde het allemaal wel, en zo vertrouwde ik het ook.’
‘Je deed dat goed. Je hebt een buik waar kinderen rustig van worden, dat zag ik toen al. En je kijkt hen altijd recht in de ogen.’
‘Maar het leek altijd zo alsof jij het allemaal al wist, en alsof ik alles nog moest leren.’
‘Misschien moest je wel iets ontleren, om het te kunnen.’
‘Ja, dat is waar. En toch ging ik weg.’
‘Misschien was dat toen wel het enige wat je kon doen.’
‘Nog lang daarna wilde ik dat ik iets voor je kon doen. Maar misschien maakt dat nu niet meer uit.’
‘Nee, het maakt niet meer uit. Daar hebben we geen tijd meer voor.’
‘Is het dan genoeg om af en toe naar de zon te kijken, om te zien hoe ze ondergaat?’
‘Ja, dat is genoeg voor mij.’
‘Maar dan gaan we dat nog wel heel vaak doen natuurlijk.’
‘Natuurlijk.’

19 april 2008

Het regenwoud


Ik lees een interessant interview over het geheugen. Wat neem je mee uit je verleden naar je huidige leven, en hoe werkt dat? Enkele beelden uit het interview blijven al enkele dagen in mijn hoofd ronddolen.

Zoals het antwoord op de vraag hoe we ons het geheugen moeten voorstellen. De auteur (Douwe Draaisma) legt uit dat de metafoor van een harde schijf zowat de slechtste is die ooit gebruikt is om het geheugen weer te geven. Een harde schijf is als een kast waar je dingen netjes in kunt zetten. Ze blijven daar altijd staan, op dezelfde plaats, en ze zijn ook altijd opnieuw in exact dezelfde vorm uit die kast te halen.

Voor het geheugen is het anders. Het ondergaat de hele tijd vervormingen, vertekeningen en interpretaties. Op een bepaald moment in je leven zul je je heel andere dingen herinneren van je kindertijd dan op een ander moment. Nochtans is de werkelijkheid die herinnerd wordt natuurlijk niet veranderd. Soms herinner je je iets, en soms niet. En dan enkele mooie zinnen: “Onze herinneringen zijn herinneringen aan herinneringen. Probeer dát maar eens allemaal in die hardeschijfmetafoor te krijgen. Een dampend regenwoud is een veel correcter beeld. Zoals in een regenwoud voortdurend van alles groeit en vergaat, zo is ons brein ook in voortdurende verandering: er komen cellen en verbindingen bij, maar er sterven ook cellen af. Wat op een harde schijf staat verandert niet meer, laat staan dat de erosie van het vergeten er vat op heeft.

Zo mooi en zo fascinerend. Het is eindeloos mooi te bedenken hoe herinneringen dus blijkbaar van de ene op de andere cel overgaan. Of dit allemaal klopt, weet ik niet, maar zo probeer ik het me voor te stellen. Ook in je hoofd verversen de cellen zich de hele tijd. Maar daarbij kunnen ze wel stukjes herinnering of kennis doorgeven aan een andere cel. En in dat hele proces blijft alles voortdurend in beweging.

En het regenwoud. Het is bijna poëzie. En zo het mooiste antwoord op die neiging om steeds weer over onszelf te denken in beelden van machines. Het bewegende organisme van een regenwoud waar eindeloos veel soorten met en op en in elkaar leven. In beweging steeds. Afhankelijk van elkaar. Zoveel eenheden, en toch ook één, hoewel dat één nooit af is, nooit stabiel.

Nog zo’n mooie zin: “Het geheugen heeft z’n eigen agenda. Het is niet bedoeld als foto- en videoarchief, zoals wij het vaak zien. Het is een evolutionair middel dat ons helpt te overleven.” Het gaat zijn eigen weg, het is niet te bevelen. Soms zou je het willen. De allermooiste momenten vastzetten in je hoofd. Op het moment denk je: dit mag niet verloren gaan. Soms lukt het, maar zo vaak lukt het niet. Soms merk je na een tijd dat wat zo stevig in je hoofd lijkt te zitten toch veranderd is, of dat een ander die bij hetzelfde moment aanwezig was een heel andere herinnering heeft.

En nog eentje: “Onze zintuigen hebben elk een eigen type geheugen.” Merkwaardig ook hoe ze met elkaar kunnen communiceren, die zintuigen. Zoals een geur die je je herinnert. Je weet dat de herinnering aan een geur er is, je kunt die herinnering als het ware zien zitten in je hoofd, maar pas wanneer je die mens ruikt die daarbij hoort, herinnert de geur zichzelf. Zoals een deur die geopend wordt. Soms ben je bang dat die deur ooit niet meer open zal gaan. Als de deur open gaat, is het alsof in je hoofd en heel je lichaam ineens een binnenweg genomen wordt.

Je kunt niet niet in je herinneringen leven. Elke dag opnieuw lijkt het alsof een selectie van je hele leven mee op stap is. Je kunt leren, door te mediteren of zo, om heel even alleen maar in het nu te zijn, herleid tot en verdwenen in adem. Heel even. En daarna ben je weer in een moment dat tegelijk ook alle momenten is die er al geweest zijn. Maar het is eigenlijk nooit van a naar b naar c naar d naar e, en zo verder, als stapjes op een rechte lijn.

Het regenwoud heeft geen stabiele identiteit, die eenduidig te omschrijven zou zijn. Stel dat je het regenwoud zou willen beschrijven. Dan zou je een soort routebeschrijving kunnen maken. We gaan nu hier naartoe, en dan daar. We zien nu dit, en dan dat. Je maakt een didactisch geheel, in een chronologische volgorde. Maar nooit zul je de gelijktijdigheid, de dynamische verbondenheid en de voortdurende verandering kunnen vatten. En zo zul je dus ook nooit echt kunnen zeggen wie je bent. Een troostende gedachte.

16 april 2008

De magneet

Wie mij een beetje kent, weet het: alles voor de wetenschap. Experimenten schrikken mij niet af, als het doel de bevordering van het kennen van het al is. Vorige week diende zich een belangwekkend experiment aan, en wel in de vorm van een nieuwe haargel. Gezien de relatief grote afwezigheid van haar op mijn ook al relatief groot hoofd, is het concept haargel normaal niet zo aan mij besteed. En ik vermoed niet dat haargel bedoeld is om een reeds blinkende kale oppervlakte nog meer te doen blinken. Boenwas is daar veel meer geschikt voor. Maar het gaat hier echter over bijzondere haargel. Met feromonen namelijk. En met de naam Date-magneet. Het gaat hier over substanties die tot aantrekking leiden van speciën van het andere geslacht. “Mannen in het hele land, vrouwen heb je voortaan in de hand.” Het is niet zonder risico blijkbaar: “Attention, extreme attraction.”

Hoewel ik me bij de uitdrukking ‘voortaan in de hand’ niet echt iets kon voorstellen, besloot ik uiteindelijk toch tot het experiment over te gaan. Het knippen van mijn haar – op dat stuk van mijn hoofd waar zich dat nog bevindt – werd een week uitgesteld, om toch maar een beetje plek te hebben alwaar de haargel kon gedistribueerd worden.

Op maandag werd een kleine hoeveelheid gel aangebracht. Ik had het al gelezen, en het klopte ook: het spul ruikt naar appeltjes. Voorzichtig bewoog ik mij in het maatschappelijke gebeuren. Zonder snel waarneembaar resultaat. Even dacht ik dat de mevrouw op het postkantoor mij licht schaapachtig begon aan te kijken. Tot ik merkte dat Helmut Lotti achter mij stond te blinken. Later bleek er wel een effect te zijn. Hondjes. Van die kleine miniatuurtoestanden. Ze wilden ineens allemaal in mijn buurt zijn, kwijlend en keffend. Aan die hondjes bleken steeds madammen vast te hangen die zich reeds in een aanzienlijk verlepte toestand bevonden. Bontjas aan. Rimpels die zelfs na de vijfde facelift niet meer weg te werken waren. Ogen en een huidskleur die wezen op de nodige sherrykuren. Een vernietigende blik die leek te zeggen dat iedereen die nog wel redelijk geconserveerd is, een soort belediging is voor hun troosteloze bestaan. Die vrouwen wilde ik helemaal niet in de hand hebben, voortaan.

Op dinsdag diende dus de dosis te worden aangepast. Ik ging tandpastagewijs tewerk. Onderaan de tube duwen. Er kwam een serieus kwakje uit. Een appelgeur alsof ik zo uit Katarakt kwam stappen. Die dag moest ik langs de horlogewinkel om een nieuw batterijtje in mijn horloge te laten steken. Even dacht ik dat de man in de winkel wel erg vriendelijk was toen hij me zeven keer opnieuw uitlegde hoe belangrijk het is dat het juiste batterijtje klemvast in het horloge wordt ingebracht. Maar ik zag al hoe een mevrouw naar binnen stond te kijken. Had ik haar daarnet ook al niet gezien? Toen ik buitenkwam, begon ze meteen achter mij aan te lopen. Steeds dichter. Ik ben qua mode zeer ruimdenkend, maar een stretch broek met tijgerprint, ik weet het toch niet. Een derrière die qua zwaartekracht onvoldoende onderbouwd werd door de punthakken, met wiebelend gevolg. Dat te korte topje in heftig roze dat niet in staat was de michelinrolletjes te verdoezelen. Dat hevig geblondeerd haar en die al even hevige lipstick. Terwijl ik in een andere etalage stond te kijken naar het nieuwste gamma pannen van Le Creuset hoorde ik ineens achter mij: “Awel sjoeke…?” Toen ik me omdraaide, herhaalde ze nog drie keer het sjoeke, en wenkte telkens zogenaamd veelbetekenend met haar hoofd. Ik meldde dat ik dringend naar de BTW-administratie moest, en zeeg weg.

De woensdagdosis werd aangeduwd vanuit het midden van de tube, iets minder dus. Op het perron viel me al iets op. Normaal neem ik altijd de kant van de trein waar er het minste volk staat, zodat ik genoeg plaats heb om te zitten. Er bleken nu ineens drie vrouwen rondom mij te draaien, die alle drie mee instapten in het zelfde wagondeel en tegenover en naast mij kwamen zitten. Een mens probeert rustig zijn kranten te lezen. Maar dat was moeilijk. Ze bleken me alle drie aan te staren, net terwijl ik een boeiend artikel over biobrandstoffen las. Mooie vrouwen, dat wel. Ook modieus en zo. Intelligente uitstraling. Maar waarom ze knipoogden bij het uitstappen?

Donderdag zelfde dosis. Op dezelfde plek op het perron nog meer vrouwen. Ze wurmden zich na mij op de trein, duwden andere mensen weg, om toch maar in mijn buurt te zitten. Ik vroeg nog of er een misverstand was, maar dat werd weggelachen. In het algemeen is een decolleté wel een goede uitvinding, maar te veel, dat overstijgt de beperkte mannelijke vermogens tot multitasken. Ik dacht dat het lezen van de beursberichten een afkoelend effect zou hebben, maar nee hoor. Ik wou nog vragen of ze niet de hele tijd in mijn oor wilden hijgen, maar dat leek een beetje onbeleefd.

Vrijdag, laatste dag van het experiment. Nog voor we goed en wel het station uit waren, waren die vrouwen al aan het vechten op de trein. Gewapend met naaldhakken en handtassen. Ik kroop tussen hun benen naar een andere wagon, en kon ongemerkt uitstappen. Maar toen ik ’s avonds weer aankwam in Leuven, werd ik, nauwelijks op het perron, weggetrokken. Het was een van die vrouwen die al drie dagen tegenover me zat. Esther. Ze had altijd bescheiden toegekeken. Maar nu was er niet meer te onderhandelen. Ze sleurde me mee naar haar appartement. Ik stelde nog voor om wat te scrabbelen, maar dat pakte niet. Er werd overgegaan tot diverse langdurige atletische activiteiten. Tegen zondagmiddag keerde de rust weer. Ik vroeg haar of we alsnog wat zouden scrabbelen, en dat hebben we gedaan. Het woord date-magneet lukte echter niet. Maar yperiet wel. We hebben nog een glaasje vinho verde gedronken, en toen vertrok ik. Die gel heb ik weggegooid. Als we elkaar nu zien op de trein, glimlachen we allebei even. Meer moet dat niet zijn.

13 april 2008

Trouw


Hoe je over kanker moet blijven praten, ik zou het willen weten. Misschien mag je het gewoon weg laten gaan. Van je weg drijven. Tot het weer naar je toe komt. En in de tussentijd gewoon doen alsof het leven is zoals het ook daarvoor trouwens nooit was.

Tot het ineens lijkt of je dan ontrouw bent.

In een schok komen ze bij me terug. Soms eens om de zoveel dagen. Soms eens om de zoveel uur. Soms gaan ze niet weg. Zij die er niet meer zijn, zijn er. In al hun afwezigheid. Je hoopt dat er iemand zal zeggen: het was maar om te lachen. Maar niemand zegt dat.

Het klinkt raar, maar soms zou ik willen dat ze op een of andere manier gewoon dood zijn. Of nog beter natuurlijk: gewoon levend. Als ze naast me zitten, zit die ziekte echter toe te kijken. Meneer kanker heeft zichzelf ook uitgenodigd. Hij zit in de zetel achteraan de kamer, onder de leeslamp. En bekijkt alles van op een afstand. Laat ze gewoon bij me zijn, zonder dat jij er bent, zou ik willen zeggen. Hij kijkt me onbeweeglijk aan. En zegt: je kunt nooit meer doen alsof ik er niet ben.

Soms lijkt het heel even zo. Ik was het even vergeten. Je mag het niet vergeten, zeg ik tegen mezelf. Of is het iemand anders die het zegt?

Maar de tekenen blijven wel. ’s Nachts word ik wakker. Het lichaam beweegt zoals het sindsdien beweegt. Het laat me soms in de steek, zoals het me soms in de steek laat, sindsdien. Dit is het na. En het is goed zo. In de spiegel zoek ik de littekens op mijn buik, en raak hen zachtjes aan. Doe niet alsof je nog het lichaam van voor toen hebt, is wat ik hoor. En dan komt alles goed.

Soms zou ik willen dat alles wat ik meemaakte toen zoveel minder erg was dan wat de anderen meemaakten. Het was bijna onbetekenend. Het was gewoon. Het gebeurde gewoon. Het was eigenlijk niets. Je mag zo niet denken, zegt zij en zegt zij. Ze hebben gelijk. Je had het leven kunnen verliezen, dat is wat ze zeggen. Ze hebben gelijk. Vergeet dat nooit, zeggen ze.

Ze zitten er nog steeds, naast me in de kamer. Hoe verschillend alles ook was, met alle gradaties van erg, er is iets dat ons verbindt. Meneer kanker heeft op ons allen een streepje gezet. Met onuitwisbare inkt. Dat was hetzelfde, en dat zal nooit meer anders zijn. Maar het leven heeft hen losgelaten, en mij nog niet. Aan iets van wat er in die kamer hangt, zou ik trouw moeten blijven. Zo klinkt het toch.

Het is familie. Familie is handig. Je moet er in zekere zin eigenlijk geen moeite voor doen. De band is er, en kan niet ongedaan gemaakt worden. Je kunt elkaar lang niet zien, en toch zal dat nooit veranderen. En tegelijk is niets vanzelfsprekend. Naarmate de tijd verloopt, wil je meer weten over die band waar je in geworpen bent. De afstand maakt het gemakkelijker om weer dichterbij te komen. Je zou ervoor willen kunnen zorgen dat de ander kan schuilen als het begint te waaien.

En alle mensen die nog familie zullen worden. Je weet dat ze er zijn. Soms kijk je lang, en dan weer ontwijkend, naar al wie je lief is. Je zou willen dat je zou kunnen bidden. Je zou willen dat er toch een god bestaat, die ook nog eens zou willen luisteren. Alsjeblieft: zij niet. Nooit, als het even kan. Je zou bijna zeggen: neem mij nog maar eens een keer. Maar je weet dat het niet mag, dat ook dat ontrouw is.

Als ik diezelfde nacht weer naar bed ga, luister ik naar het leven. Dit is het. Alles wat ik zou kunnen bedenken bij de levens van alle anderen, alles wat zij ooit zouden kunnen denken over hoe ik in hun leven ben, dat alles is niet meer dan deze buik die op en neer gaat met de adem. Het is een kostbaar geschenk. Het rust in mijn handen. Zullen ze wel altijd de goede dingen doen? En zal ik dat ooit weten?

Het leven is lijden. Of beter: lijden is een deel van het leven. De dood kan alleen bestaan als het leven er is. Proberen te voelen hoe het lijden in het leven vloeit, zoals op een kleurenpalet de ene kleur in de andere overvloeit. Dat maakt het gemakkelijker. Denk ik toch. Het lijden is niet alleen maar daar, aan de andere kant van de lijn, er is geen lijn. Kanker is niet aan de andere kant van de lijn, is niet te verbannen. Of dat het gemakkelijker maakt om te praten? Ik weet het niet. Maar misschien is het gemakkelijker om trouw te blijven.

12 april 2008

Schrijven

Waarom je schrijft. Die vraag werd enkele keren gesteld. Alsof je zou kunnen antwoorden op zo’n manier dat het aan te raken is.

Uit verlangen naar de woorden. Het kan je overvallen wanneer je het niet ziet aankomen. Het kan uren of dagen net onder je huid bewegen. Het verlangen. Je kunt dromen van woorden. Als mensen zonder gelaat. Die vragen om aangeraakt te worden. Als je hen zou bereiken, zouden de woorden stoppen. Ze zouden zich even in zichzelf terugtrekken. Het zou even genoeg zijn. Maar in die droom lukt dat nooit. Verweesd is de enige manier van zijn. Zo zal het altijd blijven. Dichter dan schrijven kun je er niet bij komen. Heel even, en heel af en toe krijgt het verlangen een antwoord. Het daalt in je af. Langs je rug en tot aan je dijen. Tot het weer ontsnapt. En je achterblijft met woorden als zerken. Je kunt je vingers diep snijden aan het graniet. In dit tekort rust er weinig troost.

Om te zoeken naar de woorden. Ze bewegen in je lichaam. Ze zijn er steeds. Maar je weet het niet. Ze wachten misschien wel. Of hebben zich geoefend in ontsnappen. Je zou er tegenaan willen liggen. Met je neus het terrein verkennen. Je zou willen vragen of ze nog even tijd hebben. Of ze even willen wachten. Tot je er genoeg hebt. Tot je de tafelschikking helemaal hebt bedacht. Maar dat doen ze nooit. Zelfs niet op een zomeravond als de zon het eeuwige keren ondergaat. Je hebt je te schikken. Het is niet anders. Schrijven is wachten. De woorden zoeken de woorden. Zoals de spiegel het lichaam. Je zou kunnen zeggen dat zoeken minder erg is dan vinden. Dat die onrust meer verlichting in zich heeft dan de bestemming. Je zou het willen kunnen geloven.

Om te verdwijnen in de woorden. De verhalen waren er altijd al. Nog voor ze ooit ontsluierd waren. Als je geduld hebt, laten ze zich door jou bij de hand nemen. Je kunt hen neerleggen op het witte laken. Waar nog net daarvoor niets was, enkel verwachting, zijn nu de lijnen. Alsof het alleen zo had kunnen zijn. Je kijkt. En kijkt. Je beseft niet eens dat je al even niet meer op de loop bent. Dat even alles is gaan liggen. Dat je zo lang het duurt alleen maar daar kunt zijn. Alleen maar daar moet zijn. Ontvreemd en bevrijd van zwaartekracht. En hoe het bekeken worden zou mogen. Je zou de woorden kunnen aanraken. Alsof ze nooit geschreven waren.

Om terug te keren na de woorden. Er is altijd een na de woorden. Zo lijkt het toch. Ook al is het niet meer dan even je ogen sluiten. Raak me niet aan. Nu even niet. Of de implosie zou niet te vermijden zijn. Het na de woorden laat zich wensen. Nog voor het schrijven begint. De woorden zijn onvermijdelijk. Soms zou je willen dat je geen woorden nodig hebt om tot de woorden te komen. Je kunt pas alleen zijn na die eenzaamheid. Je kunt het niet ontweten. Schrijven laat zich niet vergeten.

En om te zeggen dat je het niet weet. Kan het schrijven bestaan zonder gelezen te worden? Kun je zijn zonder gezien te worden? Het schrijven roept niet om gelezen te worden. Enkel de tekst laat zich lezen. En dan nog.

08 april 2008

The Sorrows of an American


Het nieuwe boek van Siri Hustvedt, The Sorrows of an American, kleeft aan je terwijl je leest, en ook nog daarna. Er is iets met het ritme van de woorden van deze auteur, die eerder al het verpletterend mooie What I Loved (in het Nederlands vertaald als Wat me lief was) schreef. Het is een soort bijna klassieke kwaliteit. Die vind je ook terug in de rustige opbouw van het boek. Gefragmenteerde levens en identiteiten in een onopvallend strakke compositie. En zo weerspiegelt de roman iets van het leven zelf waarschijnlijk.

De verteller in het boek is Erik Davidsen, een psychiater in New York. Bij het begin van het boek is zijn vader Lars net gestorven. Wanneer hij samen met zijn zus Inga door de papieren van zijn vader gaat, vindt hij naast een dagboek ook een brief, die verwijst naar een episode uit het leven van Lars voor hij getrouwd was. Doorheen het boek zal hij samen met zijn zus op zoek gaan naar het verhaal van die brief, naar het geheim dat erin verborgen is. Terwijl ze dat doen ontrafel je met hen de dromen en geesten die hun levens bevolken. De dingen die niet gezegd zijn zijn wat je leven bepaalt, dat vind je al op de eerste bladzijde. “I think we all have ghosts inside us, and it’s better when they speak than when they don’t.”

De grootouders van Erik waren Noorse immigranten. Ze hadden een moeilijk leven in het landelijke Minnesota, in de tijd van de Depressie. Zijn vader, getekend door zijn jeugd en door zijn ervaringen in de Tweede Wereldoorlog, werd professor geschiedenis. Erik is gescheiden, voelt zich eenzaam, en houdt zich met grote toewijding bezig met de verhalen van zijn patiënten, allen gekwetst door het leven. Inga heeft enkele jaren geleden haar man Max verloren, een gerenommeerde schrijver. Ze heeft een dochter Sonia, die ook haar trauma met zich meedraagt: ze was getuige van het instorten van de Twin Towers op 9/11. Inga wordt geplaagd door een journaliste die een aantal onderdelen van het leven van Max wil reconstrueren. Er blijken levens te zijn die niet gekend zijn, die anders zijn dan ze leken. Ondertussen voelt Erik zich aangetrokken tot zijn huurster Miranda, een Jamaicaanse vrouw, die op de benedenverdieping woont met haar dochter Eggy. Miranda wordt gestalkt door haar ex, die obsessioneel foto’s maakt, en zo van de werkelijkheid een kunstwerk maakt, en daardoor van dat kunstwerk een werkelijkheid.

Alle levens, alle verhalen lopen in elkaar over. Langzaam worden telkens nieuwe lagen blootgelegd. De geesten nemen hun plaats in naarmate de familieverhalen worden verteld. De fragmenten van die verhalen worden door het vertellen, door ze naar het licht te halen, tot een eenheid gebracht. En toch ook helemaal niet. Het boek komt niet tot een alles oplossende of geruststellende climax. Het is niet omdat het hele verhaal wordt verteld dat de mensen van dat verhaal geheeld worden. Ze zijn allemaal gedeukt, gekwetst en gefragmenteerd. Er is in die zin geen absolute lijn tussen de patiënten van Erik en de andere personages. Ze proberen allemaal de fragmenten samen te houden tot een persoon die overeind kan blijven. Soms lukt dat, soms niet.

Dromen spelen een grote rol in het verhaal. In zijn dromen staat Erik tegenover zijn vader, of kijkt hij naar Miranda. Maar ook de andere personen leven in die ene en tegelijk ook in die andere, parallelle wereld zoals Miranda hem noemt. Ze zijn op zoek naar liefde, raken elkaar aan, maar kunnen niet aan zichzelf ontsnappen. En zo bewegen ze verder.

Er zijn brieven die verwijzen naar geheimen. Het geheim van Lars en Lisa, of de geheime inhoud van de brieven van Max. Wanneer die geheimen onthuld worden, leidt dat niet tot groot vuurwerk, veeleer integendeel. Ze zijn bijna een soort anticlimax. Je betrapt jezelf als lezer erop dat je bijna iets groots was gaan verwachten, een ‘groot’ geheim, met een grote ontknoping. Een soort catharsis misschien. Maar het leven is kleiner dan dat, en het gaat door, met onvolmaakte mensen. En zo wordt het boek nooit een klassieke roman, die je met een glimlach kunt dichtklappen, omdat het verhaal afgelopen is. Je kent de verhalen, je kent de fragmenten, en daarmee ga je verder. Een beetje zoals mensen halverwege hun leven ook beginnen in te zien. Echt helen zit er niet meer in, en zat er waarschijnlijk sowieso nooit in, maar de fragmenten leren kennen en samen houden kan wel. Je kunt de verhalen van de familie reconstrueren, en zo begrijpen hoe je in dat landschap staat, hoe je daar gekomen bent. Je kunt proberen, onder meer via het maken van kunst, om via een gecreëerde werkelijkheid de dingen met elkaar te verbinden. En zo lang het duurt, is het ook zo. Een beetje zoals de kleine Eggy die met haar touw alle mensen en dingen in de kamer met elkaar verbindt. Zodat het even zo is.

Er zijn mensen die vallen, uit het leven, en in het leven. Ze ontglippen ons. We verliezen ze, en soms ook net niet. Ook dat is een van de vele motieven in het boek. Soms ontglippen we ook onszelf. Er is een vader die soms ineens verdwijnt. Er is een zus die af en toe ‘weg’ is. Er zijn duizelingen. Er zijn psychoses. Het weggaan is een onderdeel van het blijven, alleen soms niet.

The Sorrows of an American is een mooi en aangrijpend boek. Over leven, liefde, dood, familie, geschiedenis, identiteit, pijn, kunst en filosofie, tekortschieten en mededogen, en nog veel meer. Het is geschreven in een wonderlijk mooie taal. De woorden klinken zacht en weven zich in een ritme dat bezwerend is. Het maakt je rustig, maar zorgt er tegelijk voor dat je het boek niet weg wilt leggen.

Aan het einde van het boek kun je lezen dat de dagboekfragmenten die in de roman gebruikt zijn authentiek zijn, en afkomstig van de vader van schrijfster Siri Hustvedt. Het maakt het boek nog ontroerender. Zoals de geesten door het leven lopen, lopen werkelijkheid en verbeelding door elkaar. Er is troost in dat besef.

06 april 2008

Een verre reis


Het is een verre reis. Zou je kunnen zeggen. Net de grens over verdwijn je in het ritme van het landschap. Hoe vlak het daar is. Je dacht dat het vlak was waar je vandaan kwam. Maar daar is het nog anders. En het water. Er is alleen het landschap daarbuiten. En het boek hierbinnen. De woorden die zich laten lezen. En je adem die ze met elkaar verbindt.

De terugreis is altijd anders. Dit keer met de rug naar het land van bestemming. Om beter terug te kijken naar het land dat verlaten wordt.

Het boek is bijna uit, bij de laatste overstap. Er zijn nog de laatste woorden. En de weemoed die daarbij hoort.

Geesten die je komen bezoeken. Ze zijn er in het boek. Het laatste stuk van de reis roerloos zitten. Met het boek onder de handen. Het is nog warm.

De geesten zijn er. Ze zijn er altijd. In het landschap van je hoofd. Waar je jezelf hebt samengeraapt uit de fragmenten van een leven. Ze bewegen er vrij. Ze hebben alle tijd. Ze houden van verhalen. Het vertellen, steeds weer, steeds anders, is wat de fragmenten met elkaar verbindt. Zoals het kleine meisje in het boek, dat met een bolletje touw iedereen en alles met elkaar verbindt in de kamer. Zodat iedereen verbonden is.

Ze zijn er. Soms kun je ze opzoeken. Je kunt ze tegen je aan trekken. Blijf bij me, nu even, voor zo lang het duurt.

En alles wat je niet over hen weet. Misschien drijven we langs elkaar. Zien enkel de stukjes die boven het oppervlak uitsteken. Je zou hun verhalen willen kennen.

Het houdt nooit op. Het verhaal stopt nooit. Je moet telkens opnieuw vertellen. Telkens opnieuw de stukken aan elkaar rijgen. En steeds meer zie je hoe de verhalen van de anderen het garen zijn dat je daarvoor nodig hebt.

Soms zou je willen roepen. Waarom ben je weg? Waarom ben zo snel en langs de achterdeur vertrokken?

En je eigen geesten zijn daar ook. Halve of hele levens doe je erover. Om met hen te vechten en weer vrede te sluiten. Maar ze blijven altijd bij je. En ergens onderweg, ongemerkt, zijn ze veranderd. Ze lopen gewoon naast je. En het is goed zo.

Er zijn verhalen die wachten om ontsluierd te worden. Van hen die er altijd al wel waren. Ergens in het landschap. Maar van wie je het verhaal niet kende. Het leek niet belangrijk. Maar de tijd gaat verder. Er is minder over. De verhalen ontbreken.

Misschien is het tijd om iedereen te vragen: vertel alles wat er te vertellen valt. Spreid de woorden zachtjes en met tedere vingers uit. Er is plaats genoeg.

Misschien is het tijd om je plek in te nemen in het landschap. Of gewoon te zien dat je daar altijd al was.

Welk verhaal zouden anderen over jou vertellen, als de tijd daar is? Welk landschap zouden zij zien? Hoe zouden de verhalen aan elkaar grenzen en in elkaar overlopen?

De reis is weer voorbij. Je komt thuis. Ergens in het landschap van de bestemming is een kruisje gezet. Hier is thuis. Van hier kun je vertrekken en weer aankomen. Van hier kun je zwerven.

Het wordt langzaam donker. Je kunt de reis even neerleggen. Voor vandaag is het goed geweest. Nu is het tijd om stil te staan. Wachten tot alleen nog de adem overblijft. Tijd voor een kleine buiging.

05 april 2008

Dwars

De verschillende technieken voor het weer droog krijgen van een broek na het fietsen in een stevige regenbui. Er is de uitdoentechniek en de aanhoudentechniek. Als het nog niet heel warm is, kies ik meestal voor de aanhoudentechniek. Is ook erg duurzaam qua energie-efficiëntie. Geheel met eigen lichaamswarmte en zonder te bruuskeren. Nadeel is dat bij een wat zwaardere jeans met het drogen ook de warmte uit de benen vertrekt. In het kader van de koppigheid kan gedurende het proces de ene techniek niet door de andere vervangen worden. Wat ook bevorderlijk is voor het voeren van hevige debatten met mezelf.

Voor het opstappen in de trein jezelf zien in het raam. En schrikken dat het spiegelbeeld zo grijs geworden is. Veel grijzer dan vanmorgen in de spiegel thuis. Hoewel. Is er wel goed gekeken in die spiegel? Zou het treinglas meer gelijk hebben? Als je lief bent voor je spiegel, is die ook lief voor jou. De spiegel thuis krijgt elke dag de laatste geheimpjes. De ontboezemingen. De twijfels en verlangens. En ook de momenten van in de plooi vallen. (Zou je gemakkelijker in de plooi vallen als er meer plooien zijn? In dat geval kan het met het ouder worden alleen maar beter gaan. Maar dat is een andere discussie.) Die spiegel is deel van het complot, of beter: het geheime genootschap. En daar krijg je ook iets voor terug. Of was dat toch een vergissing?

Tijdens het concert overkomt het me weer. Een déjà vu. De trompettist komt het podium terug op. Begint een zin. En vanaf het eerste woord weet ik welke twee zinnen er zullen volgen. Gedroomd ooit. Of gedroomd dat het gedroomd is. Maar waarom steeds tijdens concerten?

Over opruimen. En waarom het soms zo moeilijk is. Zeker kleren. Zelfs eenzame sokken die hun tweelingsok verloren aan een zwart gat in de kosmos. Hoe dat kan, zal altijd en eeuwig een mysterie blijven. En zo hoort het ook. Zelfs die sokken. En dan nog alle andere stukken kleding. Hevige discussies. Waar je jezelf therapeutisch doch vastberaden toespreekt. En zo klaar maakt voor het opruimmoment dat zal komen. Dan of dan. En hoe genadeloos het dan zal zijn.

Op de radio een uitgebreide toelichting bij het amoureuze gedrag van de octopus. Heftig. Wat een opluchting dat ik toch maar geen octopus ben. Loopt uit in een gesprek over alle soorten dieren, in het diepste van de diepste zeeën, die we niet kennen. Hoe geruststellend het is dat we die niet kennen. Er is bijna iets van troost in het besef van het niet kennen. Moge al die dieren nooit ‘ontdekt’ worden. Maar alleen maar zijn. Zonder ooit gecatalogeerd te zijn. Zonder ooit een naam gekregen te hebben. Laat dat mysterie vooral blijven. Hoe eindeloos interessant het ook zou zijn. Buiten het domein van het weten blijven. En zo buiten de erfzonde.

Waarom sommige woorden niet de jouwe kunnen zijn. En waar ze dan wel zijn. Je kunt eraan denken. Je kunt ze zien in je hoofd. Je kunt ze horen uit de mond van een ander. Of lezen in de tekst van een ander. Ze zijn niet ongekend. Maar ze kunnen niet in jouw zin staan. Hoe je ook probeert. Je kunt jezelf opleggen een woord te gebruiken. In een gedicht. Maar het zal niet lukken. Het laat zich als een groot blok graniet niet verplaatsen. En als je toch, met gesloten ogen, je hand de opdracht geeft de letters van dat woord na elkaar op te schrijven, kan het alleen maar geschrapt worden. Zou er een keuringscommissie in je hoofd zitten? Die hoopjes maakt. Kies daar maar eentje uit. Nee, die niet, daar moet je afblijven.

Hoe het nu met je gaat? Of het al een beetje gaat? De vraag komt naar je toe. En terwijl je iets probeert te zeggen bedenk je dat je misschien beter een antwoord had voorbereid. Voor als die vraag weer komt. Bestand tegen verschillende gradaties van dichtbijheid. Misschien met enkele varianten. Omdat je eigenlijk wel zou willen antwoorden met de fragmenten zoals die in je hoofd rondzwerven. Maar toch maar niet. Niet dat het antwoord dan uiteindelijk ontwijkt. Het is alleen meer verwoord dan het is. Het is ook sneller voorbij.

02 april 2008

Het strand


‘Kijk maar, daar. Daar zijn ze bezig. Die put moet denk ik tot aan de andere kant van de wereld.’
‘Of minstens bijna. Je zou nog een klein stukje over moeten houden, en dan ineens je hoofd erdoor steken.’
‘Ik vroeg me altijd af vroeger waar dat water vandaan kwam, dat in je put kwam, als je maar diep genoeg had gegraven. Ik dacht dat het strand gewoon een laagje zand was dat op het water lag. En misschien, als mijn put te breed zou zijn, zou al het water naar boven spuiten, en zou het land verdwijnen.’
‘En wat denken zij? Heb je het al gevraagd?’
‘Nee, dat doe ik niet. Misschien denken ze wel hetzelfde. En ik wil niet dat ze denken dat hun verhaal al ergens anders geweest is.’
‘Dat is mooi. Weet je nog hoe je moeder naar jou keek, als jij in die put stond?’
‘Ja, dat weet ik nog. Ik deed altijd alsof ik niet keek. Alsof ik niet wilde dat zij wist dat ik eigenlijk wel wilde dat ze me zag. Soms bleef ze maar kijken. Eindeloos. Ik vroeg me af wat ze zag. Nu weet ik het.’
‘Ben je soms bang, als je zo kijkt?’
‘Ja. Ik dacht dat het over zou gaan, maar het is niet zo.’
‘Ik denk dat het bij mij erger zou worden bij het ouder worden.’
‘Het wordt anders, maar niet minder, denk ik.’
‘Kijk, zie hoe ze lachen.’
‘Ja. Soms heb ik zin om zelf mee in die put te kruipen. In de hoop dat er iemand is die naar me kijkt.’
‘Dat wil ik wel voor je doen hoor.’
‘Het is goed zo. Misschien wou ik gewoon dat ze er nog was. Dat ze nu naast me kwam zitten, en dat ik haar kon vertellen: kijk daar, daar zijn ze, daar in die put. Zie je hoe ze ook een beetje op jou lijken?’
‘Dat heb ik ook soms. Al weet ik niet waar ik dan naar moet kijken. Gewoon mezelf lijkt zo weinig. Het is wel iets natuurlijk, zeggen dat je zelf lijkt op. Maar dat wist hij al natuurlijk.’
‘Het is veel, denk ik. Misschien was hij wel gewoon gerust, toen hij vertrok, dat jij er was. Als ik je zo zie zitten, dan zie ik hem ook. Misschien wist hij dat ook wel.’
‘Zou het zo geweest zijn? Ik heb het me wel eens afgevraagd.’
‘Misschien komen we zo’n dingen nooit te weten. Nu ze nog jong zijn, denk ik vaak dat het voor hen geen genot moet zijn om op mij te lijken. En straks komt de tijd dat ze me dat ook nog gaan zeggen in mijn gezicht.’
‘Ja, je zult er niet aan ontsnappen waarschijnlijk.’
‘Je moet erop vertrouwen dat het over gaat. Dat denk ik wel eens. Bij mij is het ook zo gegaan. Maar het was nog te vroeg. Nu zou ik nog andere dingen gezegd hebben.’
‘Het is altijd te vroeg, ook al denk je dat je voorbereid bent. Soms verlamt het me zo, dat gevoel dat alles zo snel gaat, dat je er nooit op kunt vertrouwen dat je genoeg tijd zult hebben.’
‘Soms is het alsof ze me zeggen: jaja mama, we weten het wel, het is in orde, je moet niet zoveel moeite doen. Alsof ze me een klein beetje terechtwijzen. En ze hebben gelijk.’
‘Hoe zou het bij mij geweest zijn? Soms is het niet meer erg om het niet te weten. Soms wel.’
‘Je zou het goed gedaan hebben, dat weet ik wel zeker.’
‘Ik weet dat jij dat denkt, en dat is goed.’
‘Af en toe sta ik ’s nachts op, en dan ga ik naast hun bed op de grond zitten. Alleen maar om naar hun adem te luisteren. Pas na een hele tijd word ik weer rustig, en dan kan ik weer gaan slapen.’
‘Het lijkt soms zo’n wonder, dat ze zich zo aan de slaap kunnen toevertrouwen. In mijn hoofd heb ik zelf nooit zo’n overgave gehad.’
‘Misschien weet je dat gewoon niet meer. Je denkt dat je je zoveel herinnert. En dan blijkt ineens dat een ander, die al die tijd naast je leefde een heel andere herinnering heeft. Alsof er hele levens verloren kunnen gaan.’
‘Ik zou ze soms allemaal willen terughalen. Om ze netjes naast elkaar te leggen, en in elkaar te schuiven, tot er iets blijft wat misschien een klein beetje vollediger is.’
‘Heb jij ook nooit het gevoel dat je graag met je volwassen ogen van nu zou willen kijken naar het kind dat je toen was?’
‘Ja, heel vaak. En ik zou zijn stem willen horen.’
‘En ook kijken hoe hij in het zand speelt?’
‘Ja, dat ook. Dat zeker ook.’