31 augustus 2008

Aardige jongens


Wat krijg je als drie bekende Nederlandse muzikanten hun talenten samenleggen? Dan krijg je een heel mooie plaat, zoals bewezen wordt door Aardige jongens, van Boeijen Hofstede Vrienten. De drie muzikanten in kwestie, Frank Boeijen, Henk Hofstede (van The Nits) en Hennie Vrienten (van Doe Maar) werkten eerder al regelmatig samen in kleinere projecten, maar een gezamenlijke plaat was er nog niet, en nu dus wel. En het resultaat is meer dan de moeite. De liedjes zijn netjes verdeeld, ieder tekende voor vier nummers. En samen spelen ze zowat alle instrumenten. Het geheel is een intimistische plaat, waarin de drie verschillende stijlen en karakters mooi samenvloeien, alsof het altijd al zo moest zijn.

Het begint meteen prachtig met Aardige jongens. Een melancholische terugblik op een jeugd toen alles nog open lag door Henny Vrienten. “Jongens waren we, aardige jongens/ Maar bij lange na geen kerels”

Henk Hofstede gaat verder met Glazen hart. Meteen een ander ritme. Het lijkt initieel thuis te horen bij een Nits-geluid, maar dan hoor je meteen de drie stemmen netjes door de melodie heen gaan, en komen er geluidjes of ritmes die meer bij de andere heren zouden kunnen horen. En zo is het de hele plaat. Er is een gezamenlijke klankkleur waarin je de drie muzikanten kunt herkennen, maar waarin ze ook echt samen zijn, als goede vrienden, die zich niet aan elkaar moeten opdringen.

Geluk van Frank Boeijen is dan weer wat zwaarmoediger, zoals we van hem gewend zijn. “Geen grotere pijn/ Dan geluk” De begeleiding blijft subtiel, en vermijdt elke bombast. Daarna volgt Vrouw voor het raam, waarin Henny Vrienten het verhaal vertelt van een vrouw die dood in haar stoel voor het raam zit, niemand mist haar. Een voorzichtig reggaeritme kronkelt onder de tekst. En de stemmen vullen elkaar mooi aan.

Bleekwater is dan weer een Hofstede-nummer. Een beetje weerbarstig, een beetje mysterieus. Weer als een droom of een herinnering. En de Walvis hoort bij Boeijen. Een poëtische beeldende tekst.

Heel erg mooi is Zonder mij, van Henny Vrienten, en opgedragen aan Hugo Claus. Voorzichtig opgebouwd. Ergens tussen ingehouden passie en levensdrift. “Het gaat door zonder mij/ Het gaat door/ Ga maar door zonder mij/ Ga maar door/ Niks teloor zonder mij/ Niks teloor”

De twee nummers van Henk Hofstede die dan volgen, lopen in elkaar over. Ik dwaal, U wacht heeft enkele sterke beelden. Een oud schip vaart door de koude nacht, in een desolate, mistige omgeving. Het zou opnieuw een droom kunnen zijn, waarin dit keer de dood zich laat zien. Daarna volgt De loods, met een erg aanstekelijke melodie. (Misschien wel een late opvolger voor een nummer als J.O.S. days.) Een jeugdherinnering, over zijn vader, met ook alle ooms. “Alles gaat verdwijnen, kind/ Het ijzer in mijn rug/ Alle dingen die het leven gaf/ Nam het langzaam weer terug”

Frank Boeijen dwaalt vervolgens rond in Ronda in Andalucia. In De bruid vertelt Henny Vrienten het verhaal van een gebroken liefde. “Hij wacht op haar, hij wacht op haar/ Gelaten en gebroken door de schuld/ Omdat hij nooit haar dromen/ Heeft vervuld” Zij is weg, hij blijft wachten, en zoekt in zijn geheugen vruchteloos naar haar gezicht.

De plaat sluit af met het ingetogen Wachten op een vriend van Frank Boeijen. “Nu woon je in stilte/ De eredienst bij/ Van nachten verloren/ Het is winter in je hoofd/ Het is winter in je hoofd” Een lied voor de rand van de nacht.

Aardige jongens is een bijzonder mooie plaat. De manier waarop deze drie grote muzikanten samen het terrein aftasten, zichzelf blijven en schijnbaar moeiteloos ook met elkaar kunnen zijn, is erg ontroerend. Je voelt iets van wat alleen een grote vriendschap kan zijn. Er wordt met veel respect, creativiteit en verwondering gemusiceerd, nooit om te imponeren, steeds met een fris geluid. En dat rondom mooie teksten. Hoewel ze uit drie min of meer verschillende muzikale werelden komen, klinkt de ontmoeting tussen die stijlen als heel natuurlijk. Heel erg de moeite dus om te ontdekken, deze Aardige jongens.

30 augustus 2008

De regen


‘Hier zou ik de foto’s willen maken. Ik heb lang moeten zoeken naar deze ruimte. Ze is groot, en er is veel licht. Ik wou alleen maar natuurlijk licht. Niets anders. Dat geeft een mooie gloed op de huid.’
‘Waarom heb je mij gekozen?’
‘Volgens mij pas je goed in dit licht. Toen ik hier voor het eerst kwam, wist ik dat jij het zou zijn.’
‘Er is wel iets met deze ruimte, je hebt gelijk. Hier wil ik wel lang blijven.’
‘Dat komt dan goed uit, ik ook.’
‘Wil je al meteen beginnen?’
‘Nee, het is nog geen tijd. Ik wil nog wat kijken, en luisteren naar wat je vertelt. Waaraan denk je als je die plek ziet, daar naast het raam? Sluit even je ogen, en kijk er dan eens naar.’
‘Ik weet het niet goed, maar er lijkt een klein verdriet te zijn daar. Het heeft met het licht te maken.’
‘Weet je, soms is er iets in je ogen dat bij dat licht past. Soms glanzen ze heel erg, maar soms zijn ze ook erg diep, alsof ze afwezig zouden willen zijn. Misschien willen ze op zo’n moment minder licht. Willen ze niet gezien worden.’
‘Zie je dat dan aan mij?’
‘Ja, maar je moet goed kijken.’
‘Dat doe je wel. Hoe je naar me kijkt, dat is wel bijzonder. Het verwart me soms. Het ene moment zou ik willen dat je niet kijkt, omdat ik niet wil dat je iets zou zien. Het andere moment is het alsof je alles wat ik je zou willen vertellen al gezien hebt aan mij. En dan zou ik niets meer moeten uitleggen.’
‘Misschien zou het gevaarlijk zijn om iets te zeggen. Bij mij is het soms ook zo. Dan lijkt het alsof er zoveel woorden opgesloten zitten, alsof ze staan te dringen aan een deur. En als iemand anders dan net dat ene woord zou zeggen, zou alles onherroepelijk bevrijd worden. Maar het is een bevrijding die je eigenlijk niet wilt.’
‘Daarom ben ik soms bang van jou. Omdat ik weet dat je dat zou kunnen, net die woorden zeggen of die vragen stellen waardoor mijn dijken zouden breken.’
‘Misschien is het soms genoeg dat je dat van elkaar weet, dat je het zou kunnen doen.’
‘En toch. Toch wilde ik komen vandaag. Misschien wil ik wel dat jij het weet. Misschien zou ik alles willen vertellen. Ik denk dat je me al goed kent, dat je weet wat er in me omgaat. Het heeft iets met vrijheid te maken. Soms denk ik dat als ik alles gewoon zou vertellen, het hele verhaal na elkaar, dat ik dan aan het einde zal weten wat er van dat verhaal overblijft, en dus ook van mij.’
‘Misschien is er ook bij mij wel zo’n verhaal. In mijn droom zie ik de foto die het allemaal zegt. Hoe het juist zit, weet ik niet. Of ik via jou in die foto iets wil zien dat weerspiegelt wat er daar in me is. Of misschien wil ik gewoon iets dat alleen maar in die foto kan zijn. Iets dat jou en ook mij ontstijgt, en me zo bevrijdt van het verhaal.’
‘Iemand anders zou het misschien raar vinden dat je mij daarvoor wilt gebruiken. Ik ben het natuurlijk die op die foto zal staan, maar tegelijk ben ik het ook al niet meer. En dat is net wat ook ik zou willen.’
‘Ik wist dat je het zou begrijpen.’
‘Soms verlang ik naar dat licht daar. Nu begrijp ik het eindelijk. Af en toe, heel af en toe, sta je voor de spiegel, en zie je iets in dat spiegelbeeld dat je zou willen vasthouden. Alsof die spiegel, in dat ene moment, heeft gezien wie je zou willen of kunnen zijn. En in dat licht zou dat moeten kunnen denk ik.’
‘Soms lijkt het alsof je huid even snel kan veranderen als je ogen. Bij jou is het alleszins zo.’
‘Soms is ze hard. Dan lijkt ze stug en afwijzend. Het is een vorm van zelfbescherming. Dat voelt af en toe goed. Dan gaan de dingen gewoon voorbij. Maar soms duurt het te lang. Dan lijkt het alsof mijn huid niet meer terug kan. En het enige wat dan helpt, is in de regen gaan staan. Lang in de zachte regen gaan staan.’
‘Ik gebruik de regen af en toe wel eens om te wenen. Dan ziet niemand het.’
‘Hoe weet je wanneer de foto goed is?’
‘Je hebt een klein vermoeden wanneer het juist is. En je leert het wel een beetje met de jaren. Maar ik denk toch vaak dat ik het niet weet. Soms word ik ’s nachts wakker, badend in het zweet, nadat ik in mijn droom de foto’s zag die ik gemist heb. Ze waren daar de hele tijd, ik had ze kunnen zien, ik had ze gewoon naar me toe kunnen halen, maar ik deed het niet.’
‘Misschien durf je niet.’
‘Ja, zo is het. Pas als ik alles van me af zou laten vallen, zou ik de foto’s kunnen maken die daar ergens op me wachten.’
‘Je bent denk ik niet anders dan ik. Het hoort bij de verhalen.’
‘Raar toch, er zijn mensen die denken dat je foto’s kunt maken zonder verhaal. Soms zie ik foto’s waarin ik niets zie, en dan vraag ik me af hoe dat komt. Uiteindelijk denk ik dat de fotograaf soms te weinig spreekt met zijn model. Misschien moeten er eerst woorden zijn om daarna een beeld te kunnen maken waarbij je voelt dat de woorden net weg zijn, of bijna gaan komen.’
‘Wat zeg je dat weer mooi. Ik zou meer moeten komen.’
‘Dat zou ik wel willen. Zullen we dan nu maar beginnen? Het is tijd denk ik.’
‘Ja, het is tijd.’

27 augustus 2008

De verdeling van de appels

Het is een merkwaardig fenomeen. Als het over de sociale dimensie gaat van ecologische aanpassingen, krijgen de ecologisten vaak de schuld. Om een of andere rare reden zijn er mensen die de ecologisten de schuld geven van de stijgende olieprijzen. Dat is ongeveer iets als de ramenwasser de schuld geven van de vuile ramen. En naarmate – onder meer door de klimaatverandering – duidelijk wordt dat we onze manier van leven moeten aanpassen door ecologische omstandigheden, verscherpen ook de tegenstellingen tussen rijk en arm. En ook daarvoor worden dan soms even gemakkelijk de ecologisten met de vinger gewezen. Al even volledig onterecht.

Ook al zouden we het anders willen, we leven in een begrensde wereld. Die wereld is groot en rijk genoeg om iedereen die er vandaag leeft, en wie nog moet geboren worden, een waardig leven te garanderen. Maar als alle bewoners van de planeet een levensstijl zouden willen die even zwaar op de planeet weegt als die van een gemiddelde Amerikaan of Belg, dan zouden we drie planeten nodig hebben, en die hebben we nu eenmaal niet. Daarmee wordt meteen duidelijk dat de ecologische kwestie in essentie een sociale kwestie is. Ecologie gaat in politieke zin helemaal niet over ‘bloemetjes en bijtjes’, het gaat niet over ‘luxeproblemen’, en het gaat ook niet over het garanderen van de levensstijl van een rijke middenklasse, allemaal integendeel.

Het is soms frustrerend. Waarom was de groene beweging al meer dan twintig jaar geleden zo hevig voor energiebesparing? Toen al kon men perfect weten dat bij toenemende schaarste in de eerste plaats de armsten het grootste slachtoffer zouden worden. Radicaal investeren in een ander energiepatroon zou ervoor gezorgd hebben dat we het einde van de olievoorraden nog een heel stuk verder naar de toekomst hadden kunnen schuiven. De klimaatverandering, die nu al miljoenen vooral arme mensen in het Zuiden treft, zou nooit zo’n omvang hebben gekregen. Wat in wezen een hoopvolle groene boodschap was, werd genegeerd. Men ging door met verspillen alsof er niets aan de hand was. En nu de olieprijzen effectief zwaar stijgen, zijn het vooral de meest kwetsbaren die zwaar getroffen worden. Rijkere mensen kunnen zich voldoende beschermen. Armeren leven in de slechtste huizen en hebben weinig mogelijkheden om de hogere prijzen op te vangen. Al die jaren niet kiezen voor ecologische duurzaamheid was dus vooral asociaal, en dat zien we nu.

Hoe bepaal je of je ‘mee’ bent in de maatschappij? Je hebt nood aan een materieel basispakket om te kunnen leven: eten, kleding, een dak boven je hoofd, … Maar daarnaast leven mensen door zich met anderen te vergelijken, en dat via ‘positionele goederen’. Zo lang de gsm niet bestond miste je hem niet, of zou je anderen niet beoordelen op basis van de al dan niet aanwezigheid ervan. Op een bepaald moment kwam de gsm er. Het is een zeer handig instrument, maar het is ook een symbool dat bepaalt wat je plaats is in de maatschappij. Als mensen het gevoel krijgen dat een iPod de sleutel is tot een lidmaatschap van de maatschappij, dan kunnen ze zich ongelukkig voelen als ze er geen hebben. Wanneer men discussieert over wat ‘sociaal’ is, dan wordt het vaak ook vertaald in termen van de verwachte levensstijl, niet enkel in de materiële basis om te overleven.

Als steeds meer mensen verschillende keren per jaar met vakantie gaan, en dan ook nog met het vliegtuig, dan wordt dat bijna een norm. Wat normaal is, wordt in een volgende stap als een soort ‘recht’ gezien. En als er dan ineens sprake is van stijgende olieprijzen, waardoor vliegen wel eens duurder zou kunnen worden, dan wordt de discussie scherp gesteld. Dan hoor je iets als: en net nu de gewone man eindelijk ook eens kon vliegen, gaat men hem dat weer afpakken. Daarop volgt dan een vraag naar maatregelen die ervoor zorgen dat die gewone man kan blijven vliegen, die ervoor zorgen dat dit ‘recht’ kan worden gegarandeerd. De ervaring is perfect logisch, maar de ‘sociale’ aanpak van het probleem ligt elders. We hebben immers maar één planeet.

Stel dat er op de planeet 100 mensen zouden wonen. En er zou een boomgaard zijn met 100 appelbomen, die samen jaarlijks voor 100 kg appels zorgen. Met 1 kg appels kan een mens in dit voorbeeld perfect een jaar leven. Als de bomen goed verzorgd worden, kan men jaar na jaar die 100 kg halen, en heeft iedereen alles wat nodig is om waardig te leven, en dat in rechtvaardigheid. Zodra echter enkele mensen 2 kg appels eten, zijn er in principe anderen die geen of te weinig eten hebben. Zij voelen zich uitgesloten. Na een tijd zullen ze het gevoel hebben dat 2 kg de norm is, en zal hun droom zijn ook zoveel appels te hebben. Wie cynisch is, speculeert er misschien op dat enkelen zullen sterven, zodat er meer appels voor minder mensen zijn. In het andere geval zullen mensen misschien de hoop krijgen dat ze de bomen kunnen forceren tot een grotere opbrengst. Na een tijd zal dan echter blijken dat de bodem uitgeput raakt waardoor de gehele oogst bedreigd wordt. En er is geen andere planeet met een andere boomgaard die we kunnen aanspreken.

De ecologische keuze zou geweest zijn: de boomgaard goed verzorgen, de jaarlijkse oogst van 100 kg garanderen en netjes verdelen, en de boomgaard ongeschonden doorgeven aan de kinderen en kleinkinderen. In het fictieve voorbeeld is het sociale onrecht niet zozeer dat de armsten geen twee kg appels hebben, maar wel dat de rijksten er meer dan een eten. Als we de wereld groter konden maken dan hij is, dan konden we de armen rijker maken zonder de rijken armer te maken, maar dat kan echter niet.

In het voorbeeld van de vliegreizen geldt hetzelfde. Als we vinden dat vliegen iets is wat iedereen zou moeten kunnen doen, dan ligt het probleem vooral bij die mensen die veel vliegen. Zij zijn ecologisch gulzig, en beperken daardoor de kansen van anderen. Een rechtvaardige oplossing zou zijn om iedereen, rijk of arm, een gelijk recht op een beperkt aantal vluchten te geven, en dat met een totaal dat de draagkracht van de planeet niet overschrijdt. Wie echt wil kiezen voor sociale rechtvaardigheid, die kiest dus zeker voor ecologische duurzaamheid.

24 augustus 2008

Waar het kantelt


Hoeveel manieren zijn er om licht te beschrijven? Je kijkt alleen maar. Een rand van het land lijkt hier nooit geweest te zijn. Je weet niet waar het droge begint. Het water daar trilt even, dicht bij het land. Alsof gezegd wordt: ik heb nog wel een golf in mij, maar hij hoeft nu niet. Het water heeft zichzelf uitgespreid, in kwetsbare onvatbaarheid. Waar komt dit licht vandaan? Het water lijkt op zichzelf te liggen. Tot daar, tot aan de rand van de wereld. Soms is het alsof daar gewoon de dingen verder draaien. Voorbij de horizon zie je niets, maar je weet wat er is, en het geeft niet. Soms is het alsof daar de rand is. De andere zee, van gisteren dit uur, was in beweging, zo ver er gezien kon worden. De zee van nu houdt zich in, wacht op iets, en beangstigt meer.

De schelpen zijn onderweg om zand te worden. Ze verliezen zichzelf. Daarbij zijn ze nooit alleen. De zee heeft hen hier gebracht. De zee blijft telkens terugkeren om hen bij dit verlies te troosten. Met een zachte aanraking. Zodat het vertrekken hen niet bang maakt.

De kleine jongen roept naar zijn mama. Hij blijft roepen. Hij staat op het strand, heeft misschien iets gezien, of ook niet. Het gaat om het roepen dat moet beantwoord worden. Ja, ik zie je, het is goed. Zij zwijgt en loopt de golfbreker op. Even, die paar seconden, antwoordt ze niet, ziet ze hem niet. Even is de tijd van haar alleen. Zo lang het duurt. Ja, ik zie je, het is goed.

Ook het licht heeft zich teruggetrokken, zoals de nacht vraagt. De pier is zo goed als leeg. Heel even lijkt het alsof je hier zou kunnen blijven lopen. Tot het einde van wat hier gemaakt is, ontsnapt aan het water, je stap verhindert. Wat is er aan de andere kant? Is het een zwart gat? Laat me nu maar, lijkt het water te zeggen, het is wel goed. Morgen ben ik er weer, eerder dan jij zult weten. Je loopt terug. En even lijkt het alsof je niet alleen terug kunt komen van deze pier, alsof er altijd iemand bij is, die je hand zoekt.

De oude vrouw is er nog steeds. Elke morgen, heel vroeg nog, komt ze rustig het strand op lopen. Ze wandelt het water in, en laat zich omringen door het water. Zwemmen doet ze net niet. Het is iets anders. Misschien bestaat er een woord voor. Even rustig is daarna de terugkeer.

Sommige buiken worden voorzichtig ontbloot. Alsof het nog fout zou kunnen gaan. Alsof deze uitbundige zon een luchtspiegeling zou zijn. Daar trekt het kind zich niets van. Alles is hier en nu, en wat daar of later zou kunnen zijn, is er niet. Hier is alleen dit zandkasteel. Het water is ongemerkt dichterbij gekropen, en heeft het bouwwerk bereikt. Het kind roept verontwaardigd iets tegen de zee. Terwijl lopen vier jonge meiden het water in. Snel en dartel gaat ergens rond deze leeftijd over in meer gracieus en gestileerd, zou je denken. Verward hopen ze dat deze stukken stof hun bewegende lichaam in bedwang kunnen houden. Gelukkig brengt het water redding. Van hier gezien is het water van zilver. Iedereen die verder dan daar is wordt herleid tot een silhouet boven zoveel reflectie. Als je daar zou zijn, zou je het niet weten.

Je loopt traag door het zand, met het water aan de ene en de mensen aan de andere kant. En heel even lijkt het alsof alles goed is. Alsof wat van je af kon vallen verdwenen is. De tijd is er nog, maar heeft zich teruggetrokken in deze adem.

De meeuwen zitten in een lange rij op de reling van de pier. Een voor een vertrekken ze terwijl ik voorbij kom. Is het afgesproken? Is er een ritueel dat soms, zoals nu, kan uitgevoerd worden? En zou je dat kunnen kennen? Later blijken ze allemaal op het water te dobberen. Het beweegt wat af, het water daar. Hopelijk kunnen meeuwen niet zeeziek worden.

Je moet het steeds vragen aan de zee. Of je mag vertrekken. Of je weer verder het land in mag. Tot daar waar je de zee alleen met gesloten ogen kunt zien. Je moet wachten op het antwoord. Ook al weet je dat je nooit helemaal weg zult kunnen gaan. De zee is niet meer los te weken uit jezelf. Het is geen eenvoudige vraag. Maar alleen als je ze stelt kun je vertrekken om daarna in die beweging te kunnen blijven. Als je hier zou blijven, om het water vast te houden, kun je alleen dolen.

22 augustus 2008

Schipbreuk



Ze lijken soms zeldzaam geworden, goede essayisten. Maar ze zijn er nog. De Nederlander Cyrille Offermans is een van hen. Onlangs werden enkele van zijn stukken gebundeld in het boek Schipbreuk. Het zijn teksten die gaan “Over kennis, cultuur en beschaving”.

Met de titel verwijst Offermans naar het schilderij Le radeau de la Méduse, van Théodore Géricault. Op dat schilderij zijn enkele overlevenden te zien van de schipbreuk van het schip La Méduse in 1816. En daarmee heeft de auteur een overkoepelend beeld voor de stukken die hij in dit boek verzamelde. Offermans wordt vooral gedreven door een bekommernis voor het project van de Verlichting. Met het moderne vooruitgangsgeloof zouden rampen als die met de Medusa niet meer mogelijk zijn. Maar de rust en voorspelbaarheid van de moderne wereld blijken maar schijn. Voor grote delen van de wereld is de hardheid van het leven niet minder dan toen, integendeel. De eenzijdige globalisering met haar nadruk op enkel economische groei duwt de planeet tegen haar grenzen. De ellende in het Zuiden wordt rechtstreeks mee veroorzaakt door de levenswijze in het Noorden. En de mensen die leven in de rijke consumptieparadijzen zijn niet al te gelukkig en dwalen doelloos rond. Tijd dus om “de reddingssloepen te bemannen en de schipbreukelingen aller landen aan boord te nemen”.

De stukken van Offermans getuigen van een rustige eruditie. Telkens opnieuw worden stellingen in een uitgebreide historisch-culturele context gesitueerd. Zo krijg je onder meer een uitgebreide en erg boeiende beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van het schilderij van Géricault. De schrijver neemt zijn tijd en roept daarmee de lezer op om ook de tijd te nemen om met kunst en cultuur om te gaan.

In een reeks stukken die een verband hebben met actuele discussies gaat Offermans uitgebreid in op de zin van culturele kennis en de achteruitgang van het onderwijs. Die kennis kan niet zomaar vervangen worden door de vaardigheid om dingen op te zoeken. Hij heeft het over de manier waarop de Verlichting, in wezen toch een progressief project nu wordt gebruikt door nieuwrechtse politici. Wat zij ermee doen, gaat in tegen het wezen van de Verlichting. “Verlichting en dwang zijn onverenigbaar, maar dat essentiële inzicht wordt door Verlichtingsfundamentalisten, ook die van het huidige nieuwrechts, met voeten getreden.” Hij pleit voor een behoedzame omgang tussen mensen in de multiculturele samenleving. “Lof van de discretie – we zouden onze kracht minder intimiderend moeten tonen, met onze rijkdom minder te koop lopen, ons geluk minder demonstratief etaleren, onze overwinningen ingetogener vieren.” Hij heeft het over het kind in de op consumptie gerichte maatschappij. Heel duidelijk neemt hij stelling in het Nederlandse debat over de zogenaamde ‘nationale identiteit’. Hij houdt verder een pleidooi voor de onbaatzuchtigheid en neemt fors afstand van de zogenaamde herleving van de religie in de mate dat die ook een oud godsbeeld probeert herwaarderen. Ten slotte wijst hij op het verschil tussen echte satire en populistische botheid.

Daarna volgt een reeks stukken die het vooral hebben over cultuur en kunst. Hier voel je dat Offermans echt op dreef komt en gepassioneerd spreekt over wat hem echt raakt. Niet alle teksten zijn in strikte zin onder de noemer “tussen politiek en commercie” te plaatsen. Zo is de bespreking van een boek van Saramago vooral een cultuurhistorische bespreking. Daarna volgt een sterk en erg gedreven stuk waarin de auteur onomwonden pleit voor een ‘beschavingsoffensief’ en daarmee ingaat tegen een verkeerd begrepen ‘democratisering van de cultuur’ zoals dat vooral in socialistische middens is beleden. Kunst vraagt inspanning en opvoeding, en daar is niets mis mee. “Kunst kan iemand het inspirerende gevoel geven dat hij niet is geboren om zich te schikken in de treurige kringloop van produceren en consumeren, van verbruikt worden en moeten verbruiken.” Even uitgesproken gaat hij in tegen de ‘canon’ en vooral de manier waarop de hele Nederlandse canondiscussie wordt gebruikt in het project ter ondersteuning van de ‘nationale identiteit’. Dan volgen nog twee stukken over poëzie in een onpoëtische tijd, over de dichter Hans Tentije en over de ‘cultuurpolitiek’ van Saatchi.

Het boek sluit af waar het begon, weer op zee. Via het verhaal van Robinson Crusoe wordt een kritiek op de gangbare globalisering ontwikkeld. Er wordt gepleit voor een Europees zelfbeeld dat ook het wezen van de Verlichting overeind houdt, namelijk de twijfel en zelfkritiek. “Zij zouden een belangrijke rol op het wereldtoneel kunnen spelen door het van oorsprong Europese echter nu vooral door Amerikanen gepraktiseerde ‘idealisme’ met de kracht van sceptische argumenten te ondermijnen.” Daarmee sluit aan bij stellingen van mensen als Ton Lemaire en Wolfgang Sachs.

De teksten die verzameld zijn in Schipbreuk verdienen het gelezen te worden. Ze gaan over essentiële discussies. Cyrille Offermans formuleert behoedzaam maar duidelijk waar hij naartoe wil. Hij is ernstig zonder te willen overbluffen. Af en toe blijf je nog een beetje op je honger, en zou je willen dat hij verder gaat. Maar met zijn rustige maar overtuigende pleidooien voor het belang van kennis, cultuur en beschaving biedt hij een sterk antwoord op het gangbare relativisme en cynisme in dit soort discussies. Zijn teksten hebben nooit de pathetiek die je op schilderij met het vlot van de Medusa wel te vinden is. Over de schipbreuk wordt nooit in gezwollen of ‘autoritaire’ woorden gesproken, en in die zin blijft Offermans trouw aan de Verlichting die hem zo dierbaar is.

20 augustus 2008

Liefde voor de achterhoede

In de krant lees ik een bespreking van een boek over het einde van de standaardtaal. Ik had het boek al enkele keren vastgenomen in de winkel, maar legde het steeds terug. Ook aan het artikel begon ik met een lichte tegenzin, die eigenlijk vooral zenuwachtigheid was. Iets moeten lezen over de mogelijke ondergang van het Nederlands als standaardtaal gaat me erg moeilijk af. Vooraf weet ik al dat het erg emotioneel zal worden. Het heeft iets met liefde te maken. En dat is altijd ingewikkeld. Ik lees dat de standaardtaal aan een ‘zwanenzang’ bezig is, maar dat zou geen ‘Babylonische ramp’ zijn. Volgens de auteur kan inzicht in wat er gebeurt ons behoeden voor “zinloze retrobewegingen en achterhoedegevechten”. Misschien is de achterhoede me te dierbaar, misschien wil ik niet zien wat er gebeurt.

Zonder emoties spreken over het Nederlands als taal, en als standaardtaal, lukt me niet. Ik heb het al vaak geprobeerd, maar het zit er niet in. Ik moet er meteen bij zeggen dat ook voor andere levende talen de liefde groot is. In mijn wildste dromen spreek ik tien talen of zo, en worstel ik me dagelijks door stapels kranten en boeken in al die talen. Maar de moedertaal, dat is nog iets anders. Dat is als een thuis waarin je geboren bent. Als ik toevallig in het Duits was ‘geworpen’, zou de liefde niet minder zijn. Er is dus niet speciaals met het Nederlands op zich, het is gewoon de taal waarin ik woon. Graag ga ik elke dag even op reis naar andere huizen, om dan weer terug te keren naar huis.

Volgens sommigen maakt het me tot een of andere purist of conservatief of zelfs elitarist, maar ik heb het altijd heel erg belangrijk gevonden dat er een standaardtaal is, en blijft. Een taal is en kan nooit een gesloten huis zijn, en zo hoort het ook. Een taal is nooit ‘zuiver’, en mag dat ook nooit zijn. Een taal is een levend organisme. Een taal is meer een ecosysteem dan een piramide die de tijd moet overleven. Het is niet erg, integendeel zelfs, dat een taal permanent via contacten met andere talen beweegt. Het is niet erg dat er leenwoorden komen en gaan. Het is niet erg dat er naast de standaardtaal ook dialecten bestaan. Het is niet erg dat je van een taalgebruiker, als je goed luistert, zou kunnen weten waar hij of zij vandaan komt.

Maar als een taal een ecosysteem is, zeg maar een tropisch regenwoud, dan moet je dat ecosysteem ook voldoende beschermen. Een taal is niet zomaar een leeg ‘instrument’, het is ook een cultuur, het is een welbepaalde manier om naar de werkelijkheid te kijken en die te organiseren. Dat je in elke taal op een verschillende manier over de liefde spreekt, is alleen maar geweldig. Dat je als je al die uitdrukkingen naast elkaar zou leggen nog steeds niet alles gezegd hebt over de liefde is troostend.

Het behouden en onderhouden van een standaardtaal heeft verschillende functies. Het speelt een rol in het behoud van die taal als geheel. Het is belangrijk dat er een voldoende afgelijnde norm is op het vlak van uitspraak en spelling, zodat teksten leesbaar blijven voor iedereen en sprekers verstaanbaar zijn. Zo kan de kennis doorgegeven worden, zo kan er onderwezen en nagedacht worden in die taal, zo blijft er een dynamiek die door iedereen kan gevolgd worden en die het geheel ten goede komt. Het is dan ook belangrijk dat er ‘instituties’ zijn die die norm bevestigen. Misschien wel de belangrijkste normerende factor in Vlaanderen was altijd de openbare omroep. De nieuwslezer werd verondersteld correct Nederlands te spreken, en zo hoort het ook. Er blijft een norm, een ankerpunt, waar omheen alle andere taalbewegingen kunnen plaatsvinden. Het Nederlandse taalgebied is niet zo klein als sommigen denken (er zijn bv. veel minder mensen die Deens spreken), maar heel erg groot is het nu ook weer niet. Om zo’n ecosysteem te behouden moet je dus wat moeite doen. Geïsoleerde natuurgebieden hebben geen zin als ze niet in een netwerk met elkaar verbonden zijn. Vlamingen en Nederlanders delen één taal, en zijn samen lid van dezelfde gemeenschap. Dat er bij het Nederlandse journaal al jaren veel minder zorg is voor het gebruik van een correct Nederlands is dan ook heel erg. Dat Vlamingen en Nederlanders hun programma’s voor elkaar moeten ondertitelen is eigenlijk onaanvaardbaar en schandalig. Met ‘gezelligheid’ of ‘eigenheid’ heeft dat niets te maken. Het ondermijnt de nodige kritische massa die je nodig hebt om je taal overeind te houden. Een gelijkaardige redenering geldt voor onder meer correcte taal in kranten, Nederlands in het onderwijs of normerende woordenboeken.

Een andere functie is minstens even belangrijk. Het gebruik van de standaardtaal is de beste garantie voor een goed werkende democratie. Wanneer mensen in de publieke sfeer met elkaar omgaan, dan moeten ze elkaar zo volledig mogelijk kunnen verstaan. Als een Togolees die zich wil inburgeren in ons land jarenlang een cursus Nederlands volgt, en dan naar een loket in het gemeentehuis gaat om daar in het Antwerps te worden aangesproken, dan is dat een inbreuk op de burgerrechten die de overheid zou moeten garanderen. Als een minister, die verondersteld wordt de belangen van alle onderdanen te behartigen, in een debat in het parlement dat door alle burgers kan gevolgd worden via de televisie in het Brugs spreekt, dan is dat vooral een bewijs van gebrek aan respect voor die burgers. Als een dienstverlener van de hulplijn voor zelfmoordpreventie alleen Maaseiks kan spreken, en er belt iemand van Oostende, dan is dat onaanvaardbaar. Wanneer iemand wil solliciteren voor een functie, daarvoor alle relevante ervaring heeft, maar niet in staat is een brief te schrijven zonder spelfouten of een sollicitatiegesprek te voeren dat verstaanbaar is, dan is dat dom: het verhindert mensen de kansen te krijgen waar ze recht op hebben. In een dergelijke context is er niets ‘cools’ aan het gebruik van een of ander dialect of aan slordig schrijven, integendeel. Het is ook niet ‘elitair’, ook integendeel. Het is een van dé sleutels voor een echte democratisering van de maatschappij.

En zo zou ik nog uren kunnen doorgaan… Misschien is het zo dat we evolueren naar een heel ander talensysteem. Dat zal dan wel. Maar er lijken me nog steeds meer dan voldoende argumenten om de strijd die sommigen als een achterhoedegevecht omschrijven nog niet te staken. En dat heeft ook met kwaliteit te maken. Dat er alleen al in dit landje zoveel verschillende soorten bieren bestaan is een ongelooflijke rijkdom. Als de hele wereld hetzelfde pils drinkt, is dat niet noodzakelijk een vooruitgang als daardoor alle kleine bieren zouden verdwijnen. Je moet dus ook voor een goede bedding zorgen waarin die kleinere bieren, met telkens een eigen karakter, kunnen overleven. En dat gaat niet vanzelf, daar moet je moeite voor doen. Ik blijf er dan ook van dromen dat we al die talen zullen blijven koesteren, met heel veel liefde en warmte, om met elkaar in zoveel mogelijk talen te spreken. En om de ander beter te verstaan moet je dan soms letterlijk en figuurlijk een andere taal leren, maar dat maakt het leven alleen maar rijker.

18 augustus 2008

The Gathering


Anne Enright won de Man Booker Prize 2007 met haar boek The Gathering. Het verhaal van een samenkomst van de Ierse familie Hegarty, na de dood van Liam, een van de twaalf kinderen van het gezin (waarvan er voor Liam al twee andere waren gestorven). Het verhaal wordt verteld door Veronica, die het dichtst stond bij Liam. Het is een pijnlijk mooi boek, soms rauw en heftig, dan weer teder en vol mededogen. Het is een zoektocht naar alle emoties die bewegen rond liefde en dood. Het gaat over hoe je je plek kunt zoeken als lid van een familie en als individu. Het gaat over hoe de omgeving waarin je ‘geworpen’ bent – een familie, een cultuur, een tijd – mee bepaalt wie je bent en kunt zijn. Het gaat over geheimen die onherstelbare littekens veroorzaken en zich zo moeilijk laten begrijpen. En dat alles in een stijl die soms licht, soms brutaal, beeldend, en vooral erg lijfelijk is.

Veronica Hegarty is de spil van het verhaal, dat in omtrekkende bewegingen, laverend tussen tijden en plaatsen verteld wordt. Wat zij voelt in de periode net na het overlijden van haar broer, alle emoties die dit oproept, daarover gaat het. Dat alles wordt door de verteller die kijkt door de ogen en in het hoofd van Veronica verteld. Zo krijg je in stukken en brokken, steeds vanuit een andere hoek verteld een familiesaga van dit disfunctionele gezin. Het is tegelijk ook het verhaal van Veronica die door de dood van haar broer geconfronteerd wordt met haar eigen leven, haar eigen gezin, waarin ze ook verloren gelopen lijkt.

Liam was een beetje de rommelaar van de familie, steeds wel op een of andere manier in problemen. Hij dronk veel. Op een bepaald moment vult hij zijn zakken met stenen, en stapt de zee in, om er een einde aan te maken. Het is Veronica die het lichaam in Engeland moet gaan ophalen, en daar met de nodige bureaucratische rompslomp wordt geconfronteerd. Als het lichaam uiteindelijk weer in Ierland is, kan de samenkomst van de nog levende leden van de familie plaatsvinden.

Het leven in het gezin Hegarty wordt op een niet-sentimentele manier beschreven. Al wat er komt kijken bij een gezin van die omvang komt door een aantal herinneringen terug. Soms grappig, soms hard. Veronica’s moeder lijkt ergens onderweg de controle te zijn kwijtgeraakt en is een soort schim van zichzelf geworden. Als Liam sterft is het niet goed uit te maken wat ze werkelijk voelt. Ze is duidelijk zwaar getroffen, maar of dat om Liam is, of omdat het gewoon een van haar kinderen is, is niet duidelijk

Een cruciale rol in het hele verhaal speelt de geschiedenis van Veronica’s grootmoeder Ada. Ada heeft als jonge vrouw een keuze gemaakt tussen twee mannen, en wel op basis van hun reactie op haar winst bij de paardenrennen. Ze kiest dus voor Charlie, die haar man wordt. Maar de andere, Lambert, wordt haar huisbaas en zal heel zijn leven in haar buurt blijven. De relatie tussen die drie blijft deels een mysterie. Veronica probeert keer op keer te reconstrueren hoe het was, en wat er gebeurd zou kunnen zijn tussen hen. Een specifieke gebeurtenis die plaats vond toen Liam en Veronica logeerden bij Ada op een moment dat hun moeder er even onderdoor zat door al die kinderen heeft volgens Veronica een sleutelrol gespeeld in het leven van Liam, en dreef hem uiteindelijk de dood in. Dit feit wordt al meteen aangekondigd in de eerste zin van het boek: “I would like to write down what happened in my grandmother’s house the summer I was eight or nine, but I am not sure if it really happened.”

Tussendoor leren we ook het liefdesleven van Veronica kennen. Als studente had ze een relatie met de Amerikaan Michael. Op een bepaalde manier is hij te vriendelijk voor haar, zij wil eigenlijk meer ‘bezeten’ worden, ze wil niet dat het zo los is. Ze breekt met hem, maar beseft dat hij misschien wel haar grote liefde was. Ze trouwt later met Tom, en krijgt twee kinderen. Tijdens het rouwproces voor Liam voelt Veronica in alle hevigheid hoe ze vast lijkt te zitten in de relatie met Tom. Ze ontwijkt hem, voelt een bijna fysieke weerzin voor zijn nabijheid, en doolt ’s nachts door de stad, waar ze alle emoties over zich heen kan laten komen. De verleiding om te vluchten is erg groot. Maar vlucht ze van Tom, of van zichzelf of haar eigen angst?

Alle verhalen die rond dit gezin cirkelen en die door de dood van Liam weer naar boven komen drijven, vormen het raster waarin Veronica’s emoties bewegen. Ze probeert steeds weer opnieuw te begrijpen wat er is gebeurd. Zonder sentiment, maar met soms verwarrende liefde kijkt ze naar de leden van het gezin waar ze uit komt. Telkens opnieuw poogt ze te achterhalen hoe de gebeurtenissen bij Ada mee bepaald hebben wat later zou gebeuren. Maar nooit weet ze zeker wat echt is en wat niet, en wie wat heeft meegemaakt.

Het decor van het katholieke Ierland drukt zwaar op deze personages. Seks is sterk aanwezig, als een obsessie, beladen door schuld. Het leidt tot verkillende en verscheurende contacten, die onvermijdelijk zijn, maar mensen ook verder uit elkaar drijven.

De thema’s lijken zwaar, maar het verhaal wordt daarom nog niet zwaar verteld. De woorden trekken je meteen mee. Prachtige beeldende beschrijvingen worden afgewisseld met scherpe en wrange passages waaronder je de emoties voelt trillen. Vooral de sterke lijfelijkheid valt daarbij op. Liefde en dood en het worstelen tussen die twee worden beschreven in woorden die door lichamelijkheid worden aangedreven. Het lot van de personages lijkt ergens in hun lichaam te zijn ingeschreven, en er valt nauwelijks aan te ontsnappen.

The Gathering is een aangrijpend boek, dat in zijn soms rauwe schoonheid veel vertelt over liefde en dood, en wat die teweegbrengen in gezinnen waar mensen overeind trachten te blijven.

17 augustus 2008

Reizen


Bijna een ritueel. Elke dag de fiets op. Om lang genoeg afstand te doen. Snel genoeg. Tegen de wind in. Om moe genoeg te worden. Voelen hoe het gaat. Een beweging waar je bijna naar kunt kijken. Die het ergens overgenomen heeft. Het is wat gezocht werd.

Waar je heen gaat. Er is geen toeval. De weg dient zich aan zoals die dag het wil.

Het grote gebouw op de berg. Dit is de achterkant. Hier is de deur. Sinds toen was ze niet meer gezien. Nog wel in het hoofd. Maar nu van dichtbij. Achter de deur waren de stralen, was het vergif voor in de arm. Hoe ze die plek in het lichaam vonden die getroffen moest worden, het bleef een raadsel. Er zijn geen mensen vandaag. De plek is leeg. Maar ze is er gewoon gebleven. Wat hier was, is gewoon doorgegaan al die tijd. Sommigen die hier binnen gingen hebben het gehaald, sommigen niet. Een van sommigen te zijn, en niet van die anderen. Het leek nodig die weg terug naar beneden nog eens te fietsen. Net als toen.

Het was nu, toen. Het vaststellen van de feiten. Nieuwe woorden leren gebruiken. Ze zo vaak zeggen tot ze geloofd werden door wie ze zei. Wat moest komen, zou komen. De koorts en het koude lichaam tijdens de zonsverduistering hadden alles in beweging gebracht.

En dat er gisteren een verduistering van de maan was. Alsof er iets zo moest zijn. De schaduw van de aarde verhinderde de reflectie van de zon. De aarde stond zichzelf in de weg. Er bleef minder maan over. Niet te zien, wel te vermoeden.

Gelukkig was de afdaling steeds na, en niet voor. Een keer was de berg te hoog.

Hoe het voelde en smaakte, hoe de dingen roken, bij de afdaling, het komt ineens weer terug.

En van al wat er daarna kwam. Het lijkt alsof zoveel zich niet meer laat herinneren. Al is dat misschien schijn. Maar de muziek is er nog. Die plaat die steeds weer opnieuw werd gedraaid. “If this were the last night of the world/ what would I do?/ what would I do that was different/ unless it was champagne with you” Wat toen was, heeft zich vermengd met dat lied. Het heeft de dingen in zich opgezogen, en daar zijn ze veilig. Wat aan herinneringen zou kunnen wegdrijven, zit daar. Alleen al luisteren is voldoende om te weten dat ze daar zijn. Ze hoeven niet ontgraven te worden. Het weten is genoeg.

Het is lang naar beneden. Het is goed de wind te voelen.

En ook nu nog gaan de dingen gewoon door. De stad lijkt een willoze toeschouwer. Was deze beweging, deze reis, er niet meer geweest, dan was de stad er nog even goed. Even lijkt het alsof alles wat hier is enkel onverschilligheid is. Daarna lijkt het beter zo. De muren zouden het niet aan kunnen. Ze laten zich herkennen door het leven. Zo weet je waar je moet fietsen. Zo weet je dat je opnieuw dezelfde weg zou kunnen nemen, en weer naar beneden gaan. Meer kun je van deze plek niet verwachten. Het is genoeg.

Hoe eer je het leven dat bij je bleef? Soms laat het zich niet weten.

Misschien is alleen deze reis genoeg. Het lichaam is ouder geworden, maar het beweegt. Bijna soepel. Je zou bijna de zwaartekracht weg kunnen denken. De zon raakt de huid voorzichtig aan. Ze is nog verborgen voor een deel. Misschien hoeft dat wel niet meer.

Wie er toen was, beweegt mee nu. Ze weten het niet, maar dat geeft niet.

“And look how far the light came/ look how far the light came/ look how far the light came/ to paint you this way”

15 augustus 2008

De letters

Mooi hoe je tijdens het lezen de letters soms ziet en soms niet.

Je kiest een boek al mee op basis van de letter. Een lelijke letter leest niet goed. Lijkt te veel op foute kleren op een prachtig lichaam. Ze leiden af. Of beter: ze leiden er helemaal niet naartoe.

In de winkel liggen de boeken uitgestald. Rustig in zichzelf gekeerd. Ze wachten op een eerste blik. Zij die al gekend waren voor je hen zag hebben al een streepje voor. Een lelijke kaft wordt al sneller vergeven. Maar de anderen hebben meer nodig om het ijs te breken en het eerste oogcontact naar zich toe te trekken.

Het aanraken van boeken, nog voor je verkocht bent. Misschien om te kiezen. Soms gewoon om te voelen. Alleen voelen hoe het is, voelen dat ze er zijn. Zelfs als geen enkel boek je vergezelt wanneer je weer buiten gaat, kan het al bijna genoeg zijn om de onrust te stillen. Weten met je vingers dat ze daar zijn.

En als dan de eerste woorden uitgewisseld zijn in alle stilte. Als het tijd is voor: ik wil meer van je weten. Dan is er nog veel. Mooi papier doet al heel wat. Of, wat een zeer zeldzaam genot wordt, het ontdekken van de gebondenheid. Na heel voorzichtig en onopvallend kijken uit verschillende hoeken zien dat het boek katernen bevat die niet enkel gelijmd zijn, maar gebonden. Dan is het hart al bijna gewonnen, is er nauwelijks nog een terugkeer mogelijk.

Maar dan zijn er de letters. Je moet ze kunnen vertrouwen. Ze moeten je overtuigen dat je je met een gerust hart bij hen neer kunt leggen. Ze moeten je aantrekken, maar meteen ook weer door kunnen geven.

En wanneer het lezen zichzelf op gang trekt, als de eerste meters van het lopen. De spieren zijn nog stram. De aandacht is nog overal, en dus nergens. De eerste lijfelijkheid is nog niet ontstegen. Het ritme van het lopen is er nog niet. Je weet dat het zal komen, straks. Misschien is het beter hier over geloven te spreken. Je gelooft dat het zal komen, omdat je weet hoe het alle vorige keren was. Je weet al hoe het zal zijn. Soms komt het niet. Maar met die mogelijkheid wil je geen rekening houden.

In die eerste beweging zijn de letters er nog. Er zijn letters, en woorden, en het verhaal. De taal is altijd een beetje vreemd, zeker als het een vreemde taal is. Ook al ken je iemand nog zo lang, ook al ken je elke centimeter, toch is ze elke keer weer heel even vreemd. Je ziet wat je nog niet eerder zag. Je moet de puzzel weer even samen leggen, ook al ken je alle stukken. Met de letters op het papier, die de woorden dragen, die het verhaal onthullen, is het niet anders.

Terwijl je de woorden leest, zie je de letters nog. Je ziet de afzonderlijke letters. Ze staan naast elkaar. En je ziet het woord. De woorden naast elkaar. Het is alsof je even een stap achteruit zet. Je ziet een zin. En zo gaat het verder.

Terwijl je dit doet, kun je vrij bewegen. Terwijl de woorden in je hoofd rustig bewegen en je het verhaal betast, kun je kijken naar hoe mooi de letters zijn. En dat zonder het verhaal te verliezen. Er is al een ritme gekomen. Het hart heeft de juiste slag gevonden. Benen en voeten de beweging die zich laat vergeten.

En je vergeet nog meer. Soms verdwijnen de grenzen, weet je niet meer waar jij begint en waar het boek. Het boek doet je terugkeren naar je boeknatuur. De letters zijn een zee geworden.

En soms. Soms zijn ze er ineens weer. Soms schrik je terug. Je had niet gemerkt dat je helemaal vervloeid was. Overgegeven en verdwenen. Ineens weet je weer dat je ergens bent, dat je lichaam begrensd is. Dan zie je ze weer, de letters. Ze zijn vertrouwd en warm ondertussen, maar je beseft dat je net daarvoor de letters niet meer zag, en toch verder kon lezen. Sneller dan daarvoor kun je weer terugkeren naar het verhaal, maar even lieten ze van zich horen.

En dan de woorden. Ook zij komen dan even plots weer terug. Zeker in de vreemde taal. Hoewel ze niet echt vreemd kan zijn, want je kon het vergeten. Je kon erin verdwijnen, je kon zo terugkeren naar wat vreemd genoeg al van jezelf was. In de taal die je thuis is, een thuis die je nooit kunt verliezen, is er een andere vervreemding, maar soms is er geen verschil. Je ziet de woorden. Je zou ze een voor een hardop willen zeggen, hen aankijken en betasten, hen door je vingers willen laten gaan. Tot je ze weer herkent, waarmee de vervreemding verdwijnt.

Heel even dreigde je het verhaal te verliezen. Heel even vreesde je weg te zullen moeten lopen. Heel even was je bang dat het verhaal niet voor jou gemaakt was. Tot de letters en de woorden je weer gerust stellen. En het verhaal verder kan.

13 augustus 2008

Animal Skin


‘Wat zie je in die foto’s?’
‘Dat de ruimte leeg is. Er zijn wel muren, en stukken tuin en water, maar ze lijken toch vooral lege ruimte te zijn. En zo staan die personen anders. Jij bent er ook anders. Ik kan blijven kijken. Soms zijn mensen op een foto ook een lege ruimte, maar dat is hier niet.’
‘Zo voelde het ook toen. Alsof er iets zou gezien worden wat ik zelf nog niet kende. En toen ik later de foto’s zag, waren er dingen in de andere foto’s die ik niet wilde zien, omdat ik ze ook bij mezelf zag. Maar nu is het beter.’
‘Ik vroeg het me gisteren nog af, toen ik die film zag. Die Spaanse actrice was gewoon verpletterend. Ik zat met open mond te kijken, en begon zelfs te praten tegen het scherm. En toen dacht ik: zou ze het weten, terwijl ze speelt, zou ze weten hoe het gezien wordt.’
‘Misschien heeft ze het niet nodig. Misschien is ze daar al voorbij.’
‘Om het te zien, en om zo gezien te worden, moet je denk ik veel moed hebben. Ik weet niet of ik die heb.’
‘Zo vertel jij het altijd. Zou het ook niet gewoon heel simpel kunnen zijn? Iets dat meer onbewust is. Gewoon drijven of zo. Misschien zijn er helemaal geen woorden bij.’
‘Ik weet niet zo goed of ik het anders kan dan zo.’
‘Wat denk je nu?’
‘Het heeft iets met de spoken te maken.’
‘De spoken?’
‘Ja. Je weet dat ze er zijn. Niet zozeer onder je bed of zo. Maar ze zijn er.’
‘En ken je ze?’
‘Moeilijke vraag. Misschien wil ik toch nog altijd weg als de spoken komen. Altijd in beweging blijven lijkt een goede manier om de spoken voor te blijven.’
‘Maar dat werkt niet volgens mij. Soms zie ik de spoken in jou. Ik zie het aan je ogen. Ik voel het aan je huid en je spieren.’
‘Iemand zei me dat je ze moet verwelkomen, met open armen. Zodra ze welkom zijn, kunnen ze ook weer weg gaan. Dat klinkt allemaal goed, maar of ik dat kan, dat weet ik niet.’
‘Heel goed weet ik het niet, maar als ik deze foto’s zie denk ik dat je alleen zo mooi, zo aantrekkelijk kunt zijn, als je ook in het donker geweest bent.’
‘Ik denk dat je gelijk hebt.’
‘Waarom zou het voor jou anders zijn? Je hebt alle woorden al, ze wachten op jou.’
‘Ja, ze wachten op mij, zo voelt het. Maar de spoken zijn er nog, tussen mij en hen.’
‘Soms denk ik dat het zo gemakkelijk zou kunnen zijn. Je moet jezelf loslaten.’
‘Maar dat voelt soms alsof ik mezelf laat overstromen, als een of ander buitengebied.’
‘Maar je weet toch dat het water weer terug zal gaan. En als je het laat gebeuren, wordt het misschien ook gemakkelijker om dichter bij de rivier te komen.’
‘Je hoopt dat er altijd nog een boom is of zo, waaraan je je kunt vasthouden. Waarschijnlijk wil je zelf die boom zijn, en moet je ook dat gevoel loslaten.’
‘Kijk eens goed naar deze foto. Zou je zo niet willen kunnen zijn?’
‘Ja, eigenlijk wel.’
‘Ik ook. Ik wou dat ik zo kon stilstaan. Zoals zij stilstaat, en zoals je toch zoveel beweging voelt als je haar ziet.’
‘En ze blijft mooi, het gaat nooit over als je kijkt.’
‘Die lijnen zijn mooi. En je ziet ook dat het een vrouw is, geen meisje. Ze is in de tijd, en wil er niet aan ontsnappen. Maar oud is ze niet.’
‘Ik kijk graag naar je als je zo vertelt. Dan lijkt het even alsof de dingen kloppen. Alsof er alleen dit hier is.’
‘Zullen we nog even naar buiten gaan? Er is nog tijd.’
‘Ja, er is nog tijd, laten we dat doen.’

11 augustus 2008

Disquiet


Het tweede boek van de Australische schrijfster Julia Leigh, Disquiet, is niet erg dik, maar des te intenser. Het is meer een novelle dan een roman. In een erg ingehouden, spaarzame stijl, vertelt het boek een verhaal waarbij de woorden net boven het wateroppervlak uit lijken te komen. Alles wat niet gezegd wordt, of niet gezegd kan worden is hevig aanwezig, in al zijn afwezigheid.

Een vrouw, Olivia, komt met een gebroken arm en haar twee kinderen uit Australië terug naar het kasteel in Frankrijk waar ze als kind opgroeide. Ze is een gewelddadig huwelijk ontvlucht. Met moeite, via een verborgen ingang, komt ze binnen. Ze stelt haar kinderen voor aan haar moeder, die ze vele jaren niet meer heeft gezien.

De komst van Marcus, haar broer, en zijn vrouw Sophie is aangekondigd. Sophie is net bevallen. Bij aankomst blijkt dat het kind doodgeboren is. Sophie draagt het bij zich, als een soort bundel in een roze laken gewikkeld.

Iedereen lijkt erg gekwetst, hoewel je als lezer de achtergrond van al die pijn nauwelijks te weten komt. Olivia voelt zich al dood, is blijkbaar erg toegetakeld (letterlijk en figuurlijk) door de man die ze ontvluchtte. Terugkomen bleek de enige optie, hoewel ze niet lijkt te weten of te voelen of ze verder wil leven. Tegenover haar kinderen voelt ze een afstand, alsof zij niet door haar pantser van uitputting kunnen komen. De twee kinderen lijken op hun beurt erg ontregeld, en houden zich aan elkaar vast. Ze willen ontsnappen, speels of in het echt, aan de beklemming. Marcus heeft een affaire met een vrouw in Australië en heeft aan Sophie het kind ‘gegeven’, om iets goed te maken. Sophie loopt in shock rond.

Kan het kind van Sophie begraven worden? Kan Olivia terug kiezen voor het leven? Kan er enige vorm van verzoening komen? Je bent als lezer een getuige van wat zich afspeelt in en om het kasteel. Er is geen verteller die voor jou alle gaten invult, die je meeneemt in het hoofd en de geschiedenis van alle personages. Er is geen voor en na deze paar dagen die in een summier, soms kaal, maar nooit ‘oordelend’ proza worden verteld.

De hele setting van het kasteel en al wat er rond ligt voelt erg geladen, symbolisch aan, hoewel op een bepaalde manier de symbolisering ook wordt afgeremd. Het is vooral de onrust uit de titel die heerst. De personages staan tegenover elkaar in alles wat niet gezegd wordt. Alleen tussen broer en zus, enerzijds de twee kinderen van Olivia, en anderzijds Olivia en Marcus lijkt er een soort rustige affectie te zijn. Communicatie tussen de personages is moeilijk of alleszins beperkt. Een telefoonlijn die nieuws van buiten naar binnen zou kunnen brengen wordt stuk gemaakt. Een rinkelende gsm wordt verstopt. Er is een pop en er is een gestorven kind. Er zijn kinderen die gewenst zijn maar niet leven, er zijn kinderen die leven maar niet meer gewenst lijken, omdat er al te veel dood in het leven is. Het dode leven kan maar in de aarde als de tijd daar is. En enkel wanneer je definitief zou kunnen verdwijnen in het water kun je beslissen om verder te leven. Het is de kleine jongen die uiteindelijk de gebeurtenissen bepaalt en – zonder het zo te zeggen – Olivia en Sophie toestaat af te ronden wat in dit verhaal kan afgerond worden. Het afscheid van de dood kan pas komen wanneer de tijd daar is.

De binnenwereld van het kasteeldomein, voor de een te bereiken door de hoofdingang, voor de ander door een geheime deur is de plaats waar de dingen gebeuren. De rituelen en de regels en wetten van daarbuiten worden maar in beperkte mate toegelaten in die binnenwereld, waar alleen de woorden nog zijn. Die woorden laten geen horror of melodrama toe, hoewel hetzelfde verhaal ook zo had kunnen verteld worden. Ze laten evenmin ruimte voor een troostende of verzoenende vorm. Ze zijn hun autonome zelf.

Julia Leigh heeft met Disquiet een erg aangrijpend boek gemaakt dat je verwart en ontroert tegelijk. Ze doet dat in een stijl die erg poëtisch is maar toch ook afstand creëert. Er zijn hele werelden die niet gezegd worden. Er zijn motivaties die niet toegelicht, maar enkel vermoed kunnen worden. De dingen gaan volgens een schijnbaar ijzeren logica, die even onbegrijpelijk en willekeurig als onvermijdelijk is. De onrust die over het verhaal hangt is zwaar en licht tegelijk: grote pijn in de schaarse woorden van een schijnbaar onbewogen toekijker.

10 augustus 2008

De blijfkantie

De vakantie loopt lekker rustig verder. Geen gedoe. Geen grootse evenementen. Gewoon lekker rondhangen, hopen boeken lezen, tijd hebben om bij te praten, af en toe wat fietsen, af en toe iets moois kopen, films kijken, lekker eten, en nadenken over het leven en wat er nog zou kunnen gebeuren voor de vakantie om is. Simpel toch, of niet soms?

Nee dus. Ongemerkt voer ik hiermee blijkbaar een bepaald concept uit. Aangezien ook niets een naam moet hebben in onze alom vermarkte samenleving heeft mijn vakantie nu ook een naam, zo lees ik in de krant. Staycation. Inderdaad, staycation. Meer zelfs, het is een trend. Fantastisch toch hoe je zonder het zelf te beseffen al jarenlang een trendsetter bent. Misschien ben ik wel al die tijd stiekem geobserveerd door de trendwatchers die over mijn creatief geklungel tijdens mijn vakantie een dik rapport hebben gemaakt. Na ettelijke brainstormingsessies hebben ze er ook een naam voor bedacht. En nu de trend gelanceerd is, kunnen meer mensen het gaan doen.

Er zijn natuurlijk grote voordelen aan thuisblijven in de vakantie. Een daarvan is de blik van al die dierbare collega’s, marktkramers of mensen die deel uitmaken van je ‘netwerk’ wanneer ze je weer zien na de vakantie. “En waar ben je geweest?” Als je dan zegt dat je nergens geweest bent, verschijnt er een zeer lichte neerbuigende wanhoop in hun ogen. Ze beseffen in een fractie van een seconde dat ze zo’n weirdo voor hun neus hebben staan, en vragen zich in datzelfde ogenblik af hoe ze het gesprek nu verder zullen moeten zetten, aangezien de geëigende paden qua post-vakantie-smalltalk niet beschikbaar zijn.

Ondertussen heb ik me al afgevraagd of er nog aspecten zijn van mijn merkwaardig doch onopvallend bestaan die zullen uitgroeien tot nieuwe trends. Wat het wordt, weet ik niet, maar ik kan er nu al enkele voorspellen. Op het muziekfront komt er zeker een bluegrassrevival. In het culinaire gebeuren wordt de volle platte kaas binnenkort helemaal je van het. Op het vlak van wellness en beauty is er sprake van een comeback van de natuurlijke lichaamsbeharing en zullen nekmassages een vast onderdeel van de bedrijfscultuur van elke frontrunner worden.

Trendsetter zijn, ook al was het onbewust, brengt ook verantwoordelijkheden mee. Wat eerst niets was, is nu een trend. En om mee te drijven op de golf van die trend, moet je het ook goed doen, volgens het boekje. In het artikel in de krant wordt uitgebreid beschreven hoe de staycation eruit ziet. Zo blijkt de rijkere middenklasse van New York helemaal into the staycation te zijn. “Ze hebben al de perfecte badkamer met jacuzzi, het zwembad, de nanny die op de kinderen let en de prachtig aangelegde tuin.” Volgens een trendwatcher die het heeft over de “leisure at home”, komen daar nog dingen bij: “Men heeft een zwembad, een sauna in de tuin of zelfs een buitenkeuken, want ze hebben zwaar geïnvesteerd in hun huis.” Bij het lezen van al die belangwekkende info kreeg ik het wel even benauwd, want al die dingen heb ik niet. Even kwam het doembeeld in me op dat ik, de echte trendsetter, helemaal niet voldoe aan de richtlijnen van de trend…

Ik heb gisteren dan maar onmiddellijk een actieplan opgemaakt. Zo heb ik bij vrienden van wie alle kinderen momenteel op chirokamp zijn het zwembadje geleend, en dat in mijn tuin gezet. Dan heb ik een stuk tuinslag gekocht en daarvan de onderkant in het midden van het zwembadje bevestigd. Via het blazen op die slang kan zo een jacuzzi-effect worden opgewekt. Daarna heb ik een assortiment lekkere groenten schoongemaakt en voorgekookt. Die konden dan buiten gemengd worden tot een lekker slaatje, zodat ook de buitenkeuken voorzien was.

Vervolgens heb ik een van de buurvrouwen verderop in de straat aangesproken met de vraag of zij in het kader van mijn staycation mijn nanny wilde zijn. Bleek dat zij al lang op een dergelijk aanzoek van mij zat te wachten. Dat kwam dus goed uit. Op mijn to-do-lijstje stond nog de sauna. Dat was moeilijker. Maar van een kennis die net teruggekomen was van een Noordpoolexpeditie heb ik een supergrote superisolerende slaapzak gekregen, een soort passiefhuisslaapzak. Daar ben ik dan met de buurvrouw voor een halfuurtje ingekropen in geheel ontklede toestand. Man, man, man, gezweet dat wij hebben… Daarna hebben we lekker gegeten. Die fles cava die ik nog had staan, kwam ook goed van pas. En zodra de schemering kwam hebben we ons dan teruggetrokken in de jacuzzi, waar de slang met eerlijk verdeelde blaasquota werd doorgegeven van haar naar mij, en zo verder.

Natuurlijk duurt een staycation langer dan één dag, dus vandaag hebben we nieuwe plannen gemaakt. Er blijken namelijk ook “5 tips voor een leuke staycation” te bestaan. Een van die tips is dat je klussen moet vermijden in huis. Niet gemakkelijk. Maar een van de andere tips is dat je vooruit moet plannen. Ook niet zo gemakkelijk, gezien het spontane karakter dat de staycation zou moeten hebben. Maar om toch te voldoen aan deze tip hebben we ons gebogen over de andere vakantiehypes die zijn opgesomd in het artikel. Het gaat daarbij om de “babymoon” (een kort reisje vlak voor de bevalling), de “mancation” (mannen in groep op vakantie, zonder vrouwen), de “nakation” (een vakantie zonder kleren, vooral in bed en bij voorkeur in gezelschap door te brengen), de “cellabreaktion” (een vakantie zonder gsm) of de “holidate” (een reisje ter vervanging van een romantisch afspraakje). In het kader van het vooruit plannen werken we nu voor de volgende dagen aan een combinatie van die 5 hypes. We zoeken daar dan een naam voor, en kunnen zo meteen de nieuwe trend voor volgend jaar aankondigen. En als morgen de officiële staycationtrendcontroleur voor de deur staat, kunnen we bevestigen dat we helemaal op schema zitten, en dus echt goed bezig zijn in het staycationgebeuren. Dat is dan meteen een zorg minder, waardoor de vakantie toch nog ontspannen kan verlopen.

09 augustus 2008

Perlmann's zwijgen

De Zwitserse auteur Pascal Mercier, vooral bekend voor zijn roman Nachttrein naar Lissabon, kiest voor ‘ideeënromans’. In Perlmann’s zwijgen, zijn eerste roman uit 1995, is het niet anders. Opnieuw een hoofdpersonage dat worstelt met de werkelijkheid, en vooral zijn eigen plaats in die werkelijkheid. Wat betekenen vrijheid, vrije wil, identiteit, zinvol handelen, …? Bepalen we zelf wat we doen, of ondergaan we de werkelijkheid machteloos en bang? En wat is de rol van de taal in dit alles? Het zijn thema’s die zeer uitgebreid aan bod komen in deze omvangrijke roman.

Philip Perlmann is een hoogleraar in de taalkunde. Hij zit een congres voor waar een select gezelschap van eminente collega’s vijf weken lang zal discussiëren over hun artikels, en dat in een hotel aan de Italiaanse kust. Nog voor het goed en wel start zou Perlmann het liefst van al willen weglopen. Hij heeft nog geen tekst voorbereid, overmand door een gevoel volstrekt niets te zeggen te hebben. Zijn hele vakgebied lijkt hem nutteloos en vooral vreemd. Als gerenommeerd wetenschapper en congresvoorzitter wordt er van hem veel verwacht. Misschien is de existentiële twijfel die hem verlamt in sterke mate veroorzaakt door de dood van zijn vrouw enkele maanden daarvoor. Misschien heeft hij zichzelf al die tijd iets voorgehouden dat er niet is, en zal hij nu genadeloos ontmaskerd worden. Misschien bood zijn werkveld hem al die tijd veiligheid tegen een chaotische werkelijkheid en is zijn professionele twijfel vooral een weerspiegeling van een identiteitscrisis die verder gaat.

Naarmate de andere deelnemers arriveren en het congres zichzelf op gang trekt, nemen de paniek en de vervreemding dag na dag toe. De context van het academische debat ervaart Perlmann als erg competitief en hard. Het versterkt nog eens de sociale handicap van het hoofdpersonage, die volstrekt niet in staat lijkt normale contacten te onderhouden met zijn collega’s, wat hem zou kunnen helpen het dreigende onheil te ontmijnen. Perlmann zet zichzelf onherroepelijk vast in een pad dat naar zijn eigen afgrond dreigt te leiden.

Perlmann begint dan hardnekkig te werken aan de vertaling van een artikel van zijn Russische collega Leskov, die niet aanwezig kan zijn op het congres. De tekst behandelt het vraagstuk in welke mate onze herinneringen al dan niet los te zien zijn van de verhalen die we erover vertellen. Het thema sluit aan bij vragen waar hij zelf mee zit. Zijn eigen voortschrijdende paniek en een reeks misverstanden zorgen ervoor dat hij de tekst van Leskov als de zijne wil presenteren aan zijn collega’s. En net dan komt het bericht binnen dat Leskov alsnog aanwezig zal kunnen zijn, en onderweg is naar Italië. Perlmann kan nu niet meer terug, en het verhaal dreigt een dramatische wending te zullen nemen.

Dit hele gebeuren wordt verteld vanuit de ogen van Perlmann. Eindeloze stromen van paniek en twijfel en wanhopige pogingen om zichzelf weer op de sporen te krijgen worden verwoord. Je kunt als lezer ook niet ontsnappen aan de mentale gevangenis waarin Perlmann zichzelf heeft gebracht. Of zat hij daar sowieso al in? En is deze tragedie enkel een vervulling van wat niet kon vermeden worden? Is zijn eilandgevoel ook zijn lot? Soms lijkt het wel zo. Als lezer zou je af en toe willen roepen: doe nu toch dit, of ga daar nu toch gewoon op in. Maar het hoofdpersonage lijkt doof en totaal onmachtig om de vluchtkansen te grijpen.

Het boek beschrijft op een bijna genadeloze manier de desintegratie van Perlmann, die zijn zekerheden ziet verschrompelen, en er ook fysiek en vestimentair aan onderdoor gaat. Ronddobberend in zijn ellende ziet hij niet die paar stukken wrakhout die hem weer op het droge zouden kunnen brengen. En voor zijn existentiële eenzaamheid in dit alles lijkt er geen alternatief te zijn. Het motto van het boek is: “De anderen zijn werkelijk anderen. Anderen.”

De thema’s worden uitgewerkt in een aantal spiegelbeelden. Wat Perlmann vooral verlangt, is een gevoel van ‘tegenwoordigheid’. Dat staat voor een diepe rust in het hier en nu, en voor een gevoel van vervloeien waardoor ook de verwarring stopt. Zijn overleden vrouw had het daarmee veel gemakkelijker blijkbaar, onder meer in de foto’s die ze maakte.

Het artikel van Leskov tekent Perlmann. Herinneringen zijn er maar in het vertellen, dus ben je er zelf ook alleen maar in de verhalen over jezelf. Perlmann vraagt zich af of hij wel verhalen en dus herinneringen heeft, en of hij er eigenlijk wel mag zijn. Verhalend herinneren is ook toe-eigenen. Dat inzicht kan bevrijdend zijn, maar ook tot groot verlies lijden. Wat voor Perlmann persoonlijk een afgrond lijkt, is tegelijk professioneel een soort uitweg uit de crisis. In het vertalen van de tekst van Leskov vindt hij toch een soort rust, een vorm van tegenwoordigheid. Dat heeft te maken met de toe-eigening, die in een vertaling onvermijdelijk is. Maar ook met een soort verlangen om enkel ‘medium’ te zijn. De vertaling wordt echter, en rustiger, dan de zogenaamd eigen ideeën.

Leskov, schijnbaar in alles een spiegelbeeld van Perlmann, heeft – hoewel zijn gevangeniservaring reëler was – op een bepaalde manier een grotere vrijheid dan Perlmann. Zijn inzichten in de verhalende herinneringen waren bevrijdender, en hij lijkt authentieker in het leven te staan. Tegelijk bezit hij echter niet de gave zijn eigen tekst goed (letterlijk) te vertalen naar een andere taal.

Volgens sommigen zijn de verhalen van Pascal Mercier te ‘mannelijk’, en daar is wel iets van. De manier waarop Perlmann afgesloten van anderen en opgesloten in zichzelf noodlottig zijn eigen ondergang tegemoet rent, via eindeloze (cerebrale) cirkelredeneringen en heilloze pogingen tot identiteit, is erg mannelijk. Soms irriteert dat bij het lezen, maar misschien is dat vooral de wens die je voelt dat het hoofdpersonage wat ‘organischer’ zou zijn, en onder meer de kansen zou nemen om zich te verbinden met de anderen, zeker met de vrouwelijke personages. Af en toe lijkt Perlmann wel te zien hoe de anderen in wezen maar gewone, falende, en dus tot mededogen in staat zijnde mensen zijn. Daarop ingaan zou telkens zoveel lijden kunnen vermijden, maar het gebeurt niet. Perlmann lijkt nauwelijks in staat iets te voelen en is zo gedoemd tot eindeloos dwalen in zijn spiegelpaleis.

06 augustus 2008

Het water


‘Het water is goed zo, vind je niet?’
‘Ja, het is een beetje als thuiskomen, hier nu zo te zijn.’
‘Hoe lang is het geleden?’
‘Ik herken alles nog, dus misschien was het toch niet lang.’
‘Laat me eens voelen. Alles is weer mooi goed gekomen.’
‘Ja, toch wel. Soms vergeet je de littekens. Of beter: soms vergeet je dat het littekens zijn. Dan is het alsof het altijd zo was, of zo had moeten zijn. Alsof de weg er eerst was, en pas daarna het landschap.’
‘Waar denk je aan, als je hier het water ziet?’
‘Soms vraag ik me af hoe oud het water is. Eigenlijk is het water overal. Het is daar. Het is in jou en mij. Het is in de lucht, bijna klaar om weer terug te keren. Er is als het ware geen ‘buiten het water’, alleen maar in het water.’
‘Dan is er ook geen afstand tussen jou en mij?’
‘Nee, misschien wel niet. Zoveel water. En soms wil ik weten hoe oud het is. Ik las ergens dat je herinneringen pas ontstaan in het vertellen. De verhalen over die herinneringen, zijn eigenlijk de herinneringen. Dat wil zeggen dat hier in het water alle verhalen zitten van alle mensen.’
‘Eigenlijk ook van alle mensen die nog moeten komen, en van alle mensen die zouden kunnen zijn.’
‘Ja, al die verhalen zijn hier.’
‘Jij zegt altijd dat het idee dat je vervloeit met het water je rust geeft. Maar soms geloof ik dat niet. Ik denk dat je de dingen meer wilt vasthouden dan je zelf toegeeft. Misschien probeer je het water wel te kneden met je handen. Maar dat kan natuurlijk niet.’
‘Ik denk dat je gelijk hebt. Ik zou het misschien wel willen kunnen, als ik eerlijk ben.’
‘Probeer het eens. Hier is water genoeg.’
‘Als ik gewoon kijk naar het water, dan lijkt het zo simpel, zo vanzelfsprekend, hoe het gewoon wegvloeit uit mijn handen.’
‘Misschien moet je af en toe, gewoon even geen water willen zijn. Net lang genoeg om anderen de kans te geven je aan te raken, en daarbij dan iets vast te kunnen houden.’
‘Dat lijkt me wel een goed plan. Iemand vertelde me onlangs dat je je angst moet omarmen. Hoe moeilijk dat ook lijkt, misschien is het nog wel gemakkelijker dan het water kneden.’
‘Ik hou ervan om mijn hand net boven het water te houden. Zo dicht dat je het net niet aanraakt. En dan lijkt het alsof het water zichzelf omhoog trekt tot tegen je hand.’
‘Wat ook mooi is, is bijna helemaal onder water gaan, alleen je ogen niet. En dan zo kijken naar wie op, of is het in het water drijft. Sommige stukken komen boven water, sommige niet.’
‘Probeer eens te drijven, dat wil ik wel eens zien.’
‘Kijk maar. Het is mooi hoe je alleen kunt drijven als je het water vertrouwt. Ik moet even wachten, tot nu.’
‘Het licht is mooi, als je zo kijkt naar het water. Je verdwijnt een beetje, en toch ook niet helemaal.’
‘Als je weer recht staat, gaat het water nog niet meteen weg. Het aarzelt nog even.’
‘Misschien heeft het water wel geen leeftijd, dat zou natuurlijk ook kunnen. En dan ben je zelf een tijdelijk uit het water uitgespaarde vorm, zoals wanneer je een opgeblazen ballon in het water zou duwen.’
‘Als dat zo is, dan wil ik hier nog wel een tijdje blijven zitten met jou.’
‘We kunnen wachten tot het koud wordt, en dan weer naar binnen gaan.’
‘En hoe weet je wanneer het koud genoeg is om te gaan?’
‘Dat weet je nooit van tevoren. We zullen het wel merken.’
‘Ja, we zullen het wel merken.’

03 augustus 2008

De enige echte

Ik moet het bekennen, andermaal heb ik me gestort in diepgaand wetenschappelijk onderzoek, ditmaal in opdracht van de minister van bruto binnenlands geluk. Nu er volgens een aantal wetenschappers een bijna causaal (zeg maar fataal) verband zou bestaan tussen het hoge aantal zelfdodingen in ons land en de aanslepende politieke crisis, werd het tijd voor wat tegengif. Een offensief van de liefde. De enige echte, ware en zuivere liefde. Er komt binnenkort een megacampagne, die het ganse land in een liefdesroes moet storten. Er waren al speciale websites waar meisjes hun voorgevel ontbloten om het land te redden, maar nu is het tijd voor een meer structurele aanpak. En zo werd aan enkele prominente onderzoekers gevraagd om de hedendaagse liefde in kaart te brengen. Het is een zware job, maar iemand moet ze doen.

Wat kon ik beter doen dan me in de wondere wereld van het internetdaten storten? Natuurlijk niet met als doel zelf van straat te raken, maar wel om de diepere drijfveren te vinden. Wat zoeken mensen in de liefde? Ik heb de voorbije weken dus volop gemaild, getelefoneerd, en afgesproken voor etentjes en diverse activiteiten. Alles voor de wetenschap.

Hoe selecteer je een vrouw voor een eerste contactname. Daarvoor is natuurlijk exacte informatie nodig. Bij de toegevoegde informatie is bv. de omschrijving van de religie toch wel erg belangrijk voor een eerste selectie. Bij Cynthia stond er: “Er is iets.” En bij Andrea: “Tja…” Wat moet een mens daarmee? Aan Andrea heb ik nog gevraagd wat ze met die Tja bedoelde. Het had blijkbaar iets te maken met het offeren van levende slakken, bij volle maan, en dat door mensen die enkel gehuld zijn in Boomse klei. Een afknapper dus.

Maar ook over de culinaire voorkeur is exacte informatie nodig. Bij Marcella stond er: “Als lekker is is goe voor me.” (Marcella was overigens enkel per sms te bereiken…) En bij Eloise was dat: “Mediteranees.” Na een afspraak bij haar in de woongroep bleek dat ze eten vooral als een meditatief gebeuren beschouwde. De met liefdevolle gedachten ingestraalde olijven waren trouwens wel lekker. Het bleek verder dat liefde voor haar iets was als etenswaren die op haar buik waren uitgesmeerd – ze kon niet op het Griekse woord komen, maar het was iets als suzuki, zei ze – en er dan door een knaapje werden afgelikt.

Sommige vrouwen weten wel wat ze willen, maar durven het niet goed toegeven. Zo was Ludwina op zoek naar een “niet-onknappe man”. Ja, ik zou zelfs zeggen tja, zeg het dan ook gewoon… Haar hoefde ik dus al niet te contacteren. Sommige vrouwen stellen zichzelf iets te positief voor. Zo bleek bij de afspraak met Peggy, die zich omschreef als “gematigde drinker” in het clublokaal van de Hells Angels ergens in het diepe Limburg, dat zij al na mijn eerste zin laveloos tegen de korst viel. Volgens barman Freddy was het trouwens een van haar betere dagen.

Maar goed, een echte onderzoeker laat zich niet in de war brengen. Ik wilde graag afspreken met Valerie, die er op de bijgeleverde foto overigens erg ravissant uit zag. Op haar profiel gaf ze aan wat voor haar een ideale date zou zijn: “Feeling a inspiring stimulating connection, plaats en omstandigheden zijn secundair.” Ga er maar aan staan… Ik sprak dus af met haar in een luchtballon, met een mand eronder die zo klein was, dat er enkel een stimulating connection mogelijk was. Toen evenwel bleek dat haar ideale geliefde vooral ook zot moest zijn van poedels, Big Mac en zweepjes, was de inspiration helemaal weg voor mij. Het werd nog een lange ballonvaart…

Of er al dan niet informatie wordt gegeven over de fysieke kenmerken, is natuurlijk een delicate zaak. Blijkbaar zouden mannen daar rekening mee houden. Maar hoe doe je het dan? Zoals Sylvia misschien: “Graag een beeld bij dit profiel? No problemo, ik show mezelf wel eens dan…” In haar mails was het ook altijd van “mercikes”, wat qua afrodisiacum ook wat tegenvalt. En Eleonore stelde zich voor als: “Ik ben een meid met ‘pak’ aan zoals ze hier zeggen.” Ik vermoedde dat het hier om een vrouw met – een woord dat ik recent leerde kennen – goed ontwikkelde ‘love handles’ ging. Maar het bleek dat Eleonore een licht fetisjistische relatie met Armani-pakken had. Ze stonden haar erg goed trouwens…

Sommige vrouwen schrikken af, nog voor de eerste kennismaking. Zoals Suzanne: “Ik kan soms impulsieve dingen doen, zoals mij hier inschrijven, ook al weet ik dat het niets voor mij is… maar ga het toch een kans geven (moet wel van mijn vriendinnen).” Of Josee: “In de fleur van mijn leven en eigenlijk vooral op zoek naar een huis te koop ipv een man, laat ik nu weer romantiek toe in mijn leven.” Of Annabel, die zegt helemaal niet kieskeurig te zijn, maar desondanks: “Je kan me interesseren door een intelligente babbel, een optimistisch karakter, een charmante aanpak, een open visie(r), een boeiende persoonlijkheid, klasse en niveau (letterlijk en figuurlijk)…” Vooral die puntjes achteraan de opsomming beangstigden me wel een beetje. En was er ook de sympathieke Elisabeth: “Mannelijke vriendschap – geen lobotomie patiënten waarvan de denkende kwab verwijderd is – geen creepies.” Daar spurt een mens toch zo naartoe, of niet soms? En ten slotte ook Viviane: “En ja ik ben nog gehuwd maar als ik echt gelukkig was kon je dit hier niet lezen.”

Uiteindelijk valt een man maar voor één ding, en dat is poëzie. Zo heb ik lang gecorrespondeerd, per brief, op handgeschept papier, met Thea, die zich voorstelde met: “Als 1 druppel een zoen was van jou,wou ik dat het nooit ophield met regenen.” Nu begrijp ik alle geheimen van de echte liefde, waarover meer in het officiële onderzoeksrapport dat binnenkort verschijnt naar aanleiding van de Maand van de Liefde…

02 augustus 2008

Ten zuiden van de grens


Ten zuiden van de grens, van Haruki Murakami is een erg aangrijpende korte roman over de fatale krachten die leven en liefde beheersen. Het gegeven is eenvoudig, maar de uitwerking ervan geeft het verhaal een sterke lading.

Hoofdpersoon is Hajime. Hij stelt zichzelf voor als iemand afkomstig uit een gewone Japanse familie, geboren in 1951. Hij is enig kind, houdt er niet van daar telkens op aangesproken te worden, maar denkt soms dat hij een beetje is als het cliché over enige kinderen: egoïstisch en zelfingenomen. In de lagere school leert hij het meisje Shimamoto kennen, ook een enig kind, en zij wordt zijn grote jeugdliefde. Ze is volgens de gangbare normen niet de mooiste, maar op hem heeft ze een bijzondere, niet aan te ontsnappen magnetische kracht. Door polio heeft ze een verlamd been.

De twee kinderen hebben een idyllische tijd samen. Ze praten veel, houden elkaars hand vast, en luisteren samen naar platen. Nat King Cole zingt Pretend, met als begin “Pretend you’re happy when you’re blue/ it isn’t hard to do” en ook South of the Border. Ten zuiden van de grens. Later zal Hajime ontdekken dat dat zuiden gewoon Mexico was, maar op dat moment lijkt het een magische plek, waar je naartoe zou kunnen gaan. Door een verhuis van hun ouders worden de twee gescheiden. Maar zij blijft in zijn hart. Het moment van toen blijkt het cruciale moment van hun leven. “Waarschijnlijk voelden we allebei dat ons bestaan onaf was en dat een nieuw te verwerven ‘iets’ zich aandiende om deze onafheid mee te vullen. We stonden voor de deur die toegang gaf tot dat ‘iets’ – gedurende tien seconden, wij tweeën hand in hand onder een vaag flikkerend licht.”

In de middelbare school leert Hajime het meisje Izumi kennen. Langzaam groeien ze naar elkaar toe. Hajime voelt dat zijn lichaam andere verlangens begint te krijgen. Izumi straalt een soort onschuldige puurheid uit waar Hajime respect voor heeft, maar waar hij ook met een zekere afstand tegenover staat. Het is aangenaam, maar zij is niet Shimamoto. En hoewel hij het niet echt lijkt te willen, overkomt het hem dat hij haar bedriegt. Een niet te ontlopen seksuele kracht (de “absorptiekracht”) trekt hem weg van Izumi. De wonde is onherstelbaar. Of het anders had kunnen gaan, weet Hajime niet. “Ik had fouten gemaakt. Maar misschien waren het geen echte fouten. Misschien waren het eerder onvervreemdbare karaktertrekken die ik in me had dan fouten. Dat was een heel sombere gedachte.”

Hajime trekt naar Tokio, studeert er, en komt terecht in een uitgeverij, als redacteur van schoolboeken. Jaren gaan geruisloos en leeg voorbij. Even denkt Hajime nog dat hij Shimamoto ziet. Als hij dertig is trouwt hij met Yukiko. Hij voelt zich meteen tot haar aangetrokken en vraagt haar al snel ten huwelijk. Met de hulp van haar vader, opent hij al snel een jazzclub, en later nog een. Hoewel hij het gevoel heeft dat dit leven hem een beetje overvalt, en dat hij er zelf niet genoeg voor heeft gedaan, lijken de zaken goed te gaan. Hij vermoedt dat hij gelukkig is. Ze hebben het samen goed, en krijgen twee kinderen. En met de zaken gaat het ook goed. Af en toe komt er een scheurtje in zijn bestaan, zoals wanneer hij ineens nieuws hoort over Izumi.

En dan verschijnt Shimamoto opeens weer in zijn leven. En ze haalt alles door elkaar. Over het leven dat ze nu heeft, mag hij niets vragen. Maar over vroeger praat ze wel. Shimamoto verdwijnt soms voor een hele tijd, en komt dan weer terug. Ze vraagt op een bepaald moment Hajime mee voor een heel bijzondere reis. Tijdens die reis worden de kracht van de liefde en de kracht van de dood hevig duidelijk. Even is er een glimp van het andere leven, dat ook erg dicht bij de dood lijkt te liggen.

Het leven gaat verder. Hajime en Shimamoto zien elkaar regelmatig, ze praten, en verder gebeurt er weinig, zo lijkt het toch. Tot ze weer verdwijnt, voor een lange periode.

Als ze weer terugkomt, is het dezelfde plaat van Nat King Cole die tot de noodzakelijke volgende stap van het verhaal zal leiden. Het verhaal van ‘ten zuiden van de grens’ wordt aangevuld met een verhaal over ‘ten westen van de zon’. Dat ten westen van de zon slaat op een ziekte die mensen in Siberië ertoe aanzet alles achter te laten en op stap te gaan naar een plek ten westen van de zon, tot ze dood erbij neervallen. De ontmoeting die er al een heel leven aan zat te komen, komt er.

Het leven dat daarna weer opgenomen moet worden is onherroepelijk veranderd. Of misschien ook niet. Misschien is er enkel opgehelderd wat er daarvoor ook al was, en niet was. Misschien is het beter om te ‘pretend that you’re happy when you’re blue’. Er blijft een pijnlijke leegte achter, die niet was te vermijden. Mensen kwetsen elkaar op fatale wijze. Ze beseffen het niet van elkaar, en zelfs als ze dat doen, was het misschien niet te voorkomen. Hajime beseft nog steeds dat zijn fouten misschien gewoon zijn niet te veranderen karakter waren. Het leven gaat door. Misschien zullen de dingen zich herhalen, misschien niet. “Ik stond op het punt om, met de nieuwe zelf die ik had aangetrokken, mijn eerste schreden te zetten op onbekend terrein.”

Ten zuiden van de grens is een boek dat aan je blijft plakken. Het verhaal wordt op een kale en uitgepuurde manier verteld. Net daardoor wordt de kracht ervan nog vergroot. In al zijn tragiek is het verhaal ook erg teder. Het zegt iets over de verwoestende krachten van liefde en seksualiteit, maar ook over wat zo onmisbaar en onvervangbaar is in de liefde. Mensen lopen een beetje verloren in een leeg universum. Misschien zelfs niet eens met ‘goede bedoelingen’, ze bewegen gewoon. En terwijl ze dat doen raken ze elkaar voor het leven, en kwetsen ze elkaar, ook voor het leven.