30 november 2008

Aan de rand van het water


Even weggeglipt van waar alle mensen zijn. Het is nog vroeg. Stil en leeg op het strand. De zee heeft zich in zichzelf teruggetrokken. Als een adem die je inhoudt. Even het hoofd buigen en de handen vouwen. Zou de zee me kunnen omarmen, zonder me nat te maken? Er is zoveel te zeggen en zoveel te zwijgen op deze plek. Ooit was er een bericht. Je bent genezen. Het leven kan weer verder. Ooit was dit de plek waar er dank werd gebracht. Er was veel wind toen. Nu niet. Hier bewoog het zand, heen en weer. Hier kwam het water, op en af. In een eindeloze herhaling. Je zou willen kunnen geloven dat dit altijd door zal gaan. Het water ademde al die tijd. Nam en gaf het strand. Hier was het. In al dit eeuwige bewegen moet ergens een voetafdruk te herinneren zijn. Hier in dit zand. Het is niet meer te zien, maar het zand moet het nog weten. Waar ik toen stond. En de voetsporen hier naartoe en hier vandaan. Ze moeten er nog zijn. In de tijd. Met je rug naar de zee, en het hoofd naar het land. Dat was altijd moeilijk. Het is niet anders.

Hoeveel zijn er van jezelf? Je staat voor een spiegel, in een vreemde badkamer. En je ziet er zelf ook anders uit. Je kunt het grote licht aandoen, of het licht net bij de spiegel. En het zijn er twee van jezelf. Twee andere. Je kijkt en je ontsnapt nog meer aan jezelf. In de eigen spiegel thuis is het al wennen aan het veranderende beeld. Je raakt ermee vertrouwd. De dagelijkse fluctuaties blijven binnen de grenzen. Maar een andere spiegel geeft een ander beeld, dat dan ook nog eens verandert met het licht. De spiegelbeelden lopen alle richtingen uit. Misschien moet je daar lang blijven staan, en wachten tot iedereen terugkeert. Tot net aan de rand van het water. Samenvallen zul je nooit.

Het lichaam trekt zich samen. De vermoeidheid nog op afstand gehouden. Het zou willen vervloeien. Verdwijnen in wat een zee zou kunnen zijn. De zwaartekracht verloren. En geen enkel streven naar een middelpunt. Of je elkaar nadien weer terugvindt is niet te weten. Er is geen overgave aan voorafgegaan. Enkel geruisloosheid.

Stel je voor dat je klein zou praten. Je ligt naast elkaar. De ene aan deze kant, de ander aan die kant. Er zijn twee bewegende verhalen. Het zouden meningen kunnen zijn. Of waarnemingen, verlangens, angsten, of enkel onrust. Er is een lijn, hoe dun ze ook is. En er zijn de woorden. Ze komen tussen je in. Stel je voor dat je klein zou praten. Misschien is alles wat er te zeggen valt groot, maar de woorden worden steeds kleiner. Steeds minder tot onteigening geneigd. Ze worden steeds naakter. Hoe mooi zou het zijn, dat punt net voor het verdwijnen. Waar je alleen maar weerloos kunt zijn.

Het verlangen naar woorden is moeilijk uit te leggen. Ze zijn niet gewichtloos. Je voelt het wanneer je ze in je handen neemt. Ze zijn niet vloeibaar, maar gemaakt van harde materie. Als je huid zacht is, dringen ze gemakkelijker door je poriën. Ze zoeken zich een weg in je gewelven. Ze laten zich verfoeien, wanneer je adem rusteloos naar een bedding zoekt. Ze laten zich niet zomaar strelen. Ze laten zich dromen als een grote lege plek die je met hen zou willen vullen maar die jou hooghartig misprijst. Ze kunnen zich gedragen als ongewerveld gewicht, niet tot enige omhelzing bereid. En toch. Er is een onrust, zinderend onder het wateroppervlak. Ze verdwijnt enkel, en dan nog maar voor even, als de woorden spiegelloos tot bij jou komen. Heel even versmelt je. Heel even is er geen tekort. Heel even is er geen afstand tussen het hier waar jij altijd, en het daar waar de woorden altijd zullen zijn. Het gaat nooit over.

28 november 2008

Na de storm

‘Ben je al wakker?’
‘Ja hoor, een hele tijd al, maar ik deed of ik nog sliep.’
‘Ik heb denk ik niet geslapen. Eerst heb ik geluisterd naar de wind. En toen die ging liggen heb ik hier zo gezeten. Kijkend naar het licht dat langzaam binnen kwam.’
‘Ik heb heel diep geslapen. Dat was lang geleden.’
‘Ja, je was echt helemaal weg. Het was mooi om te zien.’
‘Nu maak je me verlegen.’
‘Dat hoeft helemaal niet.’
‘Eigenlijk zou ik de storm dankbaar moeten zijn. Normaal zou deze plek van de wereld alleen maar een tussenmoment geweest zijn. Een landschap dat ik even zou zien. Op doorreis. En nu was het anders.’
‘We zouden elkaar nooit ontmoet hebben waarschijnlijk.’
‘Nee, dat is zo. Hoewel, je kunt nooit weten hoe de dingen zouden gelopen zijn.’
‘Ik zou nooit het verhaal van jouw boek gehoord hebben. Misschien was ik ooit, per ongeluk, op dat boek gestoten in de winkel. Maar ik zou nooit geweten hoe lang je hebt moeten wachten op dat boek.’
‘Ze zeggen altijd dat het leven van een schrijver er niet toe doet. Je zou alleen het boek moeten lezen, en niets willen weten van wie het geschreven heeft. Ik probeer dat ook altijd te doen als ik een boek lees, maar het lukt me eerlijk gezegd niet. Vaak wil ik graag de stem horen van wie al die woorden schreef.’
‘Ik hou niet zo van het zoeken naar het zogenaamd ware leven van een schrijver in een boek dat je leest. Maar ik moet toegeven dat ik wel graag zo’n schrijver wil zien bewegen of zo. Ik wil niet alleen dingen weten over het boek zelf, maar soms wil ik ook die mens die dat maakte kunnen tegenkomen in de winkel. Niet als een onaantastbare held, of niet als die verstilde foto’s die je steeds ziet. Gewoon net een klein beetje meer. Zodat ik weet dat er een echte mens achter dat boek zit.’
‘En heb je daar dan over zitten denken vannacht?’
‘Ook wel een beetje, maar toch niet de hele tijd. Ik was meer aan het kijken. Je leek me zo vrij. Zo volledig in jezelf.’
‘Gisteren zei ik nog tegen mezelf dat ik niet te veel mocht kijken. Vandaag moet ik weer vertrekken. En ik wist dat ik iets zou zien dat ik niet zomaar zou kunnen achterlaten. Maar toen ik dat besefte was het al te laat.’
‘Ik wist dat al vanaf het eerste moment gisteren. Ik zag je, en ik wilde vooral heel ver weglopen.’
‘Misschien had je dat beter wel gedaan, maar ik ben toch blij dat je gebleven bent.’
‘Ik heb je heel voorzichtig gekust in je slaap, en je werd niet wakker, maar je bewoog wel.’
‘Is dat zo? Ik heb er niets van gemerkt.’
‘En het is mooi hoe je buik op en neer gaat als je ademt. Het is een goede buik denk ik.’
‘Wat je vertelde gisteren over jou en je vader, dat zal ik niet vergeten. Ik moet er nog wat over nadenken voor ik echt goed iets zou kunnen zeggen.’
‘Ik schrok er zelf ook van. Het was alsof dat verhaal er al een hele tijd was, zonder dat ik het ooit gemerkt had.’
‘Straks ga je nog zeggen dat dat verhaal op mij wachtte.’
‘Zo was het ook denk ik.’
‘Weet je wat ik dacht toen ik je daar zag gisteren? Dat is iemand bij wie de dingen stoppen. Alles wat fout is, of in de war, of op zoek naar zichzelf, als het even in jouw buurt is, gaat het liggen. Terwijl het daarbuiten stormde dacht ik: bij hem kan ik het eindelijk warm krijgen.’
‘Je zag eruit alsof je uit een ijskast kwam, hoewel het toch niet zo koud was.’
‘Als je steeds onderweg bent, zoals ik, dan weet je niet meer hoe de dingen anders zouden kunnen zijn. Het is gemakkelijk om steeds maar weer door te gaan.’
‘Ik vroeg me al af gisteren wat het was waardoor je zo onrustig leek. Ik denk dat je te hard bent voor jezelf. Je kunt ook gewoon in jezelf zijn, dat heb ik vannacht gezien.’
‘Dan heb jij iets gezien wat ik niet durf zien, als het er al zou zijn.’
‘Waarom dan niet?’
‘Ik weet het niet. Het beangstigt me. Het is gemakkelijker om ergens anders en iemand anders te willen zijn.’
‘En wil je nu weer weg?’
‘Dat mag je niet vragen. Je weet wat ik weet dat ik zou willen kunnen zeggen. Maar dat mag je niet vragen.’
‘Zullen we dan gewoon even zwijgen nu?’
‘Ja, dat is goed.’

27 november 2008

Take me to the River




Zitten in deze zaal. Tussen zoveel anderen. Het filmpje zal worden vertoond. Een lichte vermoeidheid sluipt tussen mijn kieren. Misschien is er ook enige vermoeidheid over waar het hier vandaag over gaat. Zo lang al is het er elke dag. Het besef, de verontwaardiging, en de pogingen om dat alles om te zetten in wat een vorm van waardig antwoord zou kunnen zijn. Het is niet anders te benoemen dan zo. En je zou willen dat het zou doorgedrongen zijn. En je hoopt dat ook de anderen het weten en beseffen. En je verlangt ernaar dat de dingen anders zouden zijn. Het is niet anders te omschrijven dan zo. Misschien is het weten ook een keuze om in de kwetsbare zone te gaan staan, daar waar je gekwetst kunt en zult worden. En misschien maakt dat af en toe heel even moe. Het is niet anders uit te drukken dan zo. En het filmpje begint. Je laat even alles los, om alleen maar hier te zijn. En het raakt. En even is er zoveel. Nooit opgewassen tegen de kinderen die daar te zien zijn, en hier huizen. Ze hebben hun plek ingenomen. Of ze wachten, of gewoon neergestreken zijn, het is niet te weten. Nooit zal het wennen, nooit zal het overgaan. En even is er zoveel. Zal ik ooit genoeg gedaan hebben? Het is niet anders te verwoorden dan zo. Het is zoveel, om met je handen neer te halen. Je zou het willen kunnen. Het is te groot. Het doen is genoeg. Dat zeg je altijd. In waarheid leven zou genoeg moeten zijn. Dat herhaal je. En het is ook zo. En toch. Zal ik ooit genoeg gedaan hebben? De kinderen zijn er nog. Ze kijken me aan. Verlegen sla ik mijn ogen neer. Ze blijven lachen. Dat het goed is, zeggen ze. Ga maar door zoals je bezig bent, zeggen ze. Of wil ik dat alleen maar horen? Het is goed. Mijn buik is warm.

De jongen vraagt me of ik zeker ben dat het morgen geen oorlog zal worden hier. Of ik helemaal zeker ben, en waarom ik helemaal zeker ben. Wat doe je? Ik denk aan de oorlog die woedt in een ver continent. Ik denk aan de vrouwen en kinderen die vluchtten, nergens om naartoe te gaan. Terwijl ik denk zal in weer een ander continent de hel losbarsten, al weet ik dat dan nog niet. En wat zeg je? Ja, ik ben zo goed als zeker dat er morgen hier geen oorlog zal zijn. Zou hij het geloven? Zou het enig verschil uitmaken wat ik zeg? Zou er iets zijn in mijn stem dat hem gerust kan stellen? Misschien is dat voor nu wel genoeg. Eigenlijk weet ik het niet, zou ik moeten zeggen volgens een andere stem in mijn hoofd. Ze komt er een beetje tussen. Het is heel veilig hier. Of ik daarmee zeg dat het elders niet veilig is? Waarom voelt het zo onrechtvaardig om te zeggen wat ook waar is, dat het hier veilig is, dat er hier morgen geen oorlog zal zijn, zo goed als zeker? Het voelt als een heel klein beetje verraad. Dat de oorlog er altijd geweest is, en dat er wel oorlog is, niet hier misschien, maar toch daar. Dat het beter is te beseffen dat de oorlog daar is, en dus niet zomaar weg te denken is. Dat mag ik niet zeggen. Daar ben ik zelf achter gekomen. Ze roepen me, zij die in de oorlog waren en zijn. Dat ik hen niet mag ontweten. Morgen zal er geen oorlog zijn hier, ga maar slapen, het is goed. Net te laat weet ik wat ik had moeten zeggen. Dat je nooit helemaal zeker weet dat er geen oorlog zal komen, maar dat jouw mama’s er altijd voor jou zullen zijn om je te beschermen.

Soms zou je het willen, even naar de rivier gaan. Jezelf heel voorzichtig neerleggen op de oever. En alleen maar kijken naar het water. Het water gaat voorbij. Als je maar lang genoeg zou blijven zitten, zouden dezelfde druppels opnieuw voorbij komen. Ze zouden je zeggen dat hun druppelzijn slechts een illusie is. Niet meer dan een manier om naar het water te kijken. Ze zouden je zeggen dat al die beweging, die brede stroom, waar je een papieren bootje op zou kunnen leggen om het te zien wegdrijven, dat dat alles bewegende onbewogenheid is. Dat het water blijft, en nooit zichzelf verlaten heeft. En je vertelt dat de rivier je roept, steeds weer. Dat je daar wilt zijn. Dat het wachten de vrede brengt onder je huid. Dat je weggaat van daar met een adem die zich diep in je buik genesteld heeft. Dat je droomt van de rivier. Dat je ernaar verlangt om alleen maar rivier te zijn. Maar dat je lot anders is, dat je geworpen bent op de oever. Al kan het land niet zonder het water, en al heeft het water het land nodig om zichzelf te kunnen begrijpen, je bent terechtgekomen op de kant van het land. En dat is goed.

23 november 2008

Hoe vrij


De Deense auteur wordt geïnterviewd in de krant. Mooie zinnen: “Maar vreemd genoeg, ouder worden maakt me minder melancholisch. Leeftijd brengt een nieuw soort vrijheid – het heeft te maken met aanvaarding. Dat is de enige waarheid waar je als mens kunt op hopen. Het feit te kunnen zeggen: dit ben ik, dit is mijn leven, dit is het verhaal dat ik moet vertellen. Mettertijd besef je: ik moet niet kiezen. Dat wat echt belangrijk is, maakt zich wel kenbaar.”

Hoe het besef van een klein stukje waarheid je tegelijk rustig en droef kan maken. Je kunt je erin oefenen. Om de dingen alleen maar de dingen te laten zijn. Af en toe lukt het een heel klein beetje. Jezelf zijn wordt minder heroïsch. Vinden kun je doen door niet te zoeken.

De muziek nestelt zich tussen mijn gedachten en onder mijn huid. Sinds enkele dagen. Het verhaal bij een film die niet gemaakt is. Het verhaal van een mislukt plan. Pijnlijke overmoed. Ze sijpelt de scheuren van mijn lichaam binnen. En raakt iets. Verzoening en verdriet liggen soms dicht bij elkaar.

Een wandeling door de sneeuw. Een plek waar ik nooit eerder was. Is dit een grasveld? Is het een heidelandschap? Ik weet het niet. Er is alleen de sneeuw. En die zwarte hond die heen en weer rent. Even wou ik weten hoe het landschap onder de sneeuw eruit ziet. Maar het hoeft niet. Deze plek heeft zich van zichzelf bevrijd door die sneeuw. Het niet weten is beter.

Een zin van een Franse filosoof, in een boek dat ik op de trein lees: “Gehoorzaam zijn aan de wet die je jezelf oplegt, is vrijheid.” Een thema dat de hele week door mijn hoofd ging. Het afleggen van het opeisen en het toe-eigenen, in zijn meest subtiele vorm. Het afleggen van het oordelen. Het afleggen van het zien van de ander niet door jouw ogen maar door jouw kader. Het afleggen van het laatste wat je huid zou kunnen bedekken. Blijven waar je was, niet weglopen van wie je zelf zou kunnen zijn in die volle leegte. Er blijft meer vrijheid over.

De muziek gaat door. Er is zoveel droefheid en nooit uitgesproken verlangen, zoveel falen, zoveel tragiek, en zoveel schoonheid. Ze laat zich maar langzaam openen.

Nog een stuk uit hetzelfde boek. “Levenskunst betekent ons goed voelen waar we zijn, in plaats van altijd weer naar een andere plaats gestuwd te worden door een compulsieve en niet te blussen onbevredigdheid waarin we nooit rust vinden – juist omdat we vergeten te zoeken op de plek waar die rust te vinden is: onze eigen geest. T.S. Eliot zei: ‘Het einde van onze zoektocht zal zijn dat we ons bevinden op de plek waar we vertrokken en die plaats voor het eerst kennen.’ ” Mooi dit te lezen op een rijdende trein. Mooi hoe je ineens het gevoel krijgt dat de beweging stopt en dat je daar bent waar je zou willen zijn. Hoe je heel even ziet wat er te vinden is door niet te zoeken.

En de dingen gaan door. Je wilt niet dat de muziek stopt. Dat wat beweegt, in die steeds terugkerende patronen, lijkt je mee te nemen naar een plek vanwaar je kunt kijken. Alleen maar kijken.

Hoe het zou zijn, om daar niet alleen te zijn, daar waar je alleen maar alleen kunt zijn.

Het kind vraagt aan haar moeder of dat een letter of een cijfer is. Het verlangen naar woorden, en hoe ze geschreven worden. Als een geheim dat zich langzaam laat openen. Ze zingt zelfgemaakte liedjes, met elk woord dat ze hoort van haar papa of mama. Er is een vrijheid voor en een vrijheid na de letters. Ze beweegt in een iemandsland.

Een koude slaapkamer. Een lichaam dat zich langzaam voedt met warmte onder de deken. Iets vindt zichzelf terug. En langzaam beweegt het verder. Naar dromen voorbij die eerste warmte. Je merkt het pas aan de andere kant van de slaap. In een koude badkamer zonder bescherming lopen. En voelen hoe de warmte toch is opgespaard. Je kunt wel even, voor het weer kantelt.

Het laatste nummer heet How We Left Fordlandia. En je voelt je alsof je een hele film gezien hebt. Een film die je diep raakte. Ontdaan kom je weer buiten. Er is iets met je lichaam gebeurd. Je loopt door de donkere stad weer naar huis. Waar dat ook mag zijn. Je zegt jezelf dat je zo gelukkig bent dat je ergens naartoe kunt gaan. Een plek waarvan je kunt zeggen dat het misschien wel jouw huis is. Het verlangen om naar huis te gaan is misschien wel het enige wat blijft.

22 november 2008

Sandra

Hij lag onder aan mijn brievenbus, een folder met een boodschap gegeven door buitenaardsen. Zo stond het erin. Reclame voor een ‘beweging’ van wie ik niet alleen allerlei folders kan aanvragen, maar ook seminars kan volgen. De buitenaardsen in kwestie hebben blijkbaar een speciale boodschap gegeven aan de leider van deze beweging. En ze zijn bijzonder want: “Zij schiepen de mensheid wetenschappelijk in hun laboratoria, met gebruik van DNA. Zij zijn zelf ook mensen. Hun meesterwerk was ons beschreven door diegenen die de eerste bijbel schreven en andere religieuze teksten.” Woew. Deze beweging verdedigt allerlei waarden, zoals de universele wereldvrede (dat doet miss België trouwens ook, maar dat is een ander verhaal). En ze ondersteunt de “revolutionaire ontwikkelingen in de wetenschap en samenleving”. Het gaat dan om de volledige vrijheid van het internet, de nanotechnologie, contraceptie, het klonen en genetische manipulatie. En dat dus allemaal omdat dat buitenaards volk de mens heeft gemaakt naar hun evenbeeld. De grote profeten, die dus ook op de hoogte waren van de boodschap van die buitenaardsen, zitten dus blijkbaar ook in het complot. Sinds 1945 zitten we in het tijdperk van de openbaring. En nu is het dus aan deze beweging om een ‘ambassade’ aan te leggen waar de buitenaardsen officieel kunnen landen. “Zij zullen alle vroegere profeten meebrengen zoals voorspeld is door alle religies. Als ze komen zullen ze ontmoetingen hebben met de wereldleiders en de media en zullen officieel beginnen met de mensheid te laten genieten van de voordelen van hun wijsheid en technologie.” Vooral dat woordje ‘officieel’ fascineert me wel… Als ik me zou aansluiten bij deze beweging wacht mij een “planetair bewustzijn gebaseerd op de toekomst en niet op het verleden”. Ook niet slecht natuurlijk, maar voor mij zouden een gemiddeld bewustzijn en inzicht in de universele en daardoor geruststellende nietigheid van de mens al volstaan.

Een mens vraagt zich natuurlijk af wat we hiermee nu weer moeten doen. Zal ik de buitenaardsen erkennen als ze zomaar los op straat zouden lopen, nadat ze geland waren op “internationaal erkend territorium”? Hier was dus nood aan het betere onderzoekswerk. En ja, na grondig zoeken kreeg ik uiteindelijk een van die buitenaardsen aan de telefoon.

Ze bleek Sandra te heten. Of dat niet een wat aardse naam was voor een buitenaards wezen?

“Zwijg toch stil jong. Alsof ik dat nog niet weet… Al mijn hele leven word ik gepest met die naam. Maar ja, mijn pa en ma wilden weer eens origineel zijn.”

Sandra bleek te werken voor de aarde-observatie-unit. Dat moest zowat de ultieme degradatie te zijn voor velen, maar zij deed het wel graag.

“Het is hier wel rustig. Aangezien zowat niemand geïnteresseerd is in de aarde, kan ik eigenlijk mijn plan trekken. En die rapporten die ik elke dag maak, die leest toch niemand. Daar kan ik in schrijven wat ik wil. Zo heb ik vorige week nog gesteld dat Yves Leterme de president van Congo is. Niemand merkt daar iets van. Ook niet trouwens als ik zou zeggen dat hij de premier van België is.”

Of ze echt zullen komen, zo ja wanneer, en hoe ik hen zal herkennen?

“Tja, die gasten van die club daar willen dat graag zelf geloven, en willen het ook aan anderen zeggen, maar eigenlijk zijn wij op dit moment helemaal niet van plan om naar de aarde te komen. Ten eerste, zo heftig geïnteresseerd in jullie hele doen en laten zijn we nu ook weer niet. En ten tweede, het is hier ook crisis tegenwoordig. De verplaatsingen zijn toch wel erg duur. Trouwens, al die zever over die ambassade en zo waar we dan zouden moeten landen, dat slaat nergens op. Gewoon een stukje mals gras is genoeg voor ons.”

Natuurlijk wilde ik ook weten of ze echt zo’n technologisch onderlegde wezens zijn.

“Was het maar zo jongske. Onze ruimtetuigen zijn al twintig jaar niet meer vernieuwd. Zelfs Star Trek lijkt geavanceerd als je die rammelbakken van ons ziet. Maar dat zeggen we natuurlijk nooit. Ook wij zorgen voor onze PR.”

Waarom ze dan toch officieel geïnteresseerd zijn in ons, zelfs al gaan ze dan niet officieel landen, ook dat wilde ik weten.

“Eigenlijk is het vrij simpel. We wilden wel graag komen, voor een simpele reden. Het eten. Dat buitenaards eten is gewoon niet te vreten. Man toch, wat een miserie… En dan zien we wat jullie allemaal eten, dat zou er wel in gaan. We hebben dat ook proberen uit te leggen aan die pipo die zichzelf de leider noemt van die organisatie. Maar hij wilde alleen maar hogere doelen, en dat om zijn lage driften te camoufleren.”

Toch eerst nog over die profeten. Of die dan ook zouden meekomen allemaal, al was het maar om eens goed te eten. In dat geval zou ik kunnen kennismaken met “Mozes, Boeddha, Mohammed, Jezus, etc.” (Wie zou toch die etc. zijn? Moet wereldberoemd zijn…)

“Maar nee, nog zo’n onzin. Die gasten zijn zo blij dat ze van die aarde af zijn. Die zitten daar gezellig in hun veranda wat voor zich uit te kijken, of een kaartje te leggen. Je denkt toch niet dat ze zich nog gaan inspannen om terug naar de aarde te gaan, en nog eens al dat gedoe te moeten meemaken.”

Hoe dat zat met die lage driften?

“Kijk maar eens goed naar die folder. Veel blabla over alle grote waarden, en dan achteraan zie je dat je bij hen de sensuele meditatie kunt leren? Jaja, mijn voeten ja… Natuurlijk is alleen meneertje den baas ingewijd in de ware geheimen van die toestand, en hij kan het dus voordoen aan al die gewillige jonge vrouwen. Leer mij de goeroes kennen! Door die meditatie zou je lichaam kunnen ontwaken. Dat zal wel…”

Sandra en ik hebben nog lang gesproken, over Sandra, over mij en ook over ons. Het was een mooi gesprek. Ze heeft me beloofd dat ze ook mijn vriendje zal worden op Facebook. We houden contact. En als ze ooit komt, dan zal ik klaar staan voor haar. En dan gaan we gewoon lekker sensueel aards eten. Meer moet dat niet zijn.

20 november 2008

De eetverleider


In het kader van mijn 1000-jaren-project gericht op het bereiken van innerlijke rust en andere dingen doe ik mijn best om toch in veel situaties rustig te blijven. Maar af en toe begint een mens toch eens te roepen tegen de televisie. Enkele dagen geleden was het bij mij weer raak. De aanleiding, of beter de aanleider, was de heer burgemeester van de stad waar ik woon. Die man maakt me wel eens meer lichtjes kwaad, maar dit keer was het er wel stevig op. In het journaal zat een reportage over de ‘week van de smaak’. Naar aanleiding van dat speciale gebeuren zouden op talloze plaatsen de burgemeesters zich met het koken van een speciaal gerecht gaan bezighouden. Kan best leuk zijn, dacht ik. Voor kooktips ben ik altijd te vinden.

Maar goed, daar kwam dus mijn burgemeester in beeld. Een beetje houterig stond hij daar, zich zoals steeds goed bewust van de camera, gemalen kaas uit een zakje te halen en uit te spreiden op een ovenschotel. En dat was het dan. Hij werd ook nog even geïnterviewd. Met veel poeha vertelde hij trots dat hij dus helemaal niet kan koken. Ja, een eitje koken, dat ging nog net, maar dat was dan ook het enige.

Verbijsterd keek ik toe. Een normale journalist had toch moeten vragen: meneer de burgemeester, kan dat eigenlijk wel, een man die niet kan koken? Of beter: kan dat eigenlijk wel, niet kunnen koken, en er ook nog eens trots op zijn? Maar nee, niets van dat. En hij kwam er nog mee weg ook. Ongetwijfeld zullen heel wat venten in allerlei huiskamers grijnzend naar hun vrouw gekeken hebben. “Awel Marie-José, zie je nu wel! Als de Louis dat niet moet kunnen, dan ik ook niet.”

Wat een beschamende vertoning. Dat je als man niet echt goed kunt haken of kantklossen, dat is misschien (hopelijk) nog te vergeven. Maar niet kunnen koken… Mannen die daar stoer voor uitkomen. En dat met zo’n machoblik. Volgens hen heeft hun vrouw er waarschijnlijk “zelf voor gekozen” om altijd voor het eten te zorgen. En vindt die man, als hij al zijn best doet om het te zeggen, het eten dat zij maakt zooo lekker dat hij dat nooit zou kunnen, ook als hij nu onmiddellijk op kookles zou gaan voor drie jaar, waardoor het eigenlijk geen zin meer heeft, aangezien hij haar toch nooit meer zal kunnen inhalen qua artistiek koken, waardoor de dingen eigenlijk beter helemaal niet veranderen. Of zoiets. (Voilà, dat moest er even uit.)

Een politicus zou nochtans bedreven moeten zijn in alle tactische en strategische vraagstukken. Welnu, kunnen koken is in het intermenselijke verkeer, een ongelooflijke meerwaarde. De man die een vrouw uitnodigt en voor haar kookt, heeft meteen een streep voor. Een mooie avond rond een lekkere maaltijd die met eigen handen is gemaakt, het is een daad van zuivere liefde. Minstens.

Ondertussen blijkt dat er toch al veel mannen het wel door hebben. Zo kon ik opmaken uit het lijstje van nieuwe woorden die mogelijk de Van Dale zullen halen. Er is namelijk een woord voor iemand die een ander probeert te verleiden door zijn kookkunst. Het woord is: een gastroseksueel. Oeps… Wanneer je iets lekkers beschrijft, moet het woord natuurlijk ook lekker zijn. Het moet je minstens een kleine glimlach kunnen onttoveren. Maar met dit woord denk ik toch eerder aan allerlei onwillekeurige interne rommelende bewegingen in de onderbuik dan aan warme kriebels of trillende verlangens, ook in een onderbuik overigens.

Er moeten betere woorden te verzinnen zijn. Dat zou trouwens veel beter zijn qua imagomanagement voor een beetje burgemeester die ook een beetje een echte vent is: een wedstrijd organiseren om een beter woord te vinden voor de gastroseksueel.

Er zijn eindeloos veel mogelijkheden. Als je denkt aan een pastaprins, dan zie je meteen al iets voor je. En een sushiminnaar heeft waarschijnlijk fijne vingers waarmee ook andere dingen kunnen bereid worden. Zelfs een preifanaat of een seldervirtuoos kunnen enige fantasie in werking zetten. Onlangs vernam ik dat er ondertussen reeds veganistische porno op de markt is, dus wie wat trager op gang komt hoeft de culinaire sfeer niet te verlaten. We kunnen ook de meer meditatieve weg opgaan, in het kader van de na de feiten te bereiken innerlijke rust. Dus geen fastfoodfuckers maar wel beoefenaars van de slow sex die ook mooie dingen kunnen maken met artisanaal geteelde aubergines en kaasjes van rauwe melk. En een goed gemaakte chocoladetaart is qua overspel al heftig genoeg.

Misschien toch maar goed dat mijn burgemeester de sensuele domeinen van de eetkunst niet wenst te verkennen…

16 november 2008

Trager

‘Wat is er? Gaat het niet?’
‘Ja hoor, het gaat wel. Laten we gewoon wat praten.’
‘Ben je bang?’
‘Ik weet het eigenlijk niet. Misschien wel.’
‘Maar het geeft toch niet, ik ken je toch.’
‘Misschien ken jij mij nu wel beter dan ik mezelf ken.’
‘Weet je, je bent niet anders. Maak je maar geen zorgen.’
‘Het is een beetje veel tegelijk. Jij bent nieuw. En ikzelf ben het ook een beetje.’
‘Nieuw, of oud?’
‘Allebei misschien wel. Het is een beetje alsof dit lichaam uit handen gegeven was. Het was iets anders geworden door die ziekte. En nu is het tijd om terug te keren. Er waren er als het ware verschillende, en nu is het de bedoeling dat ze terug samen komen.’
‘Je hebt alle tijd. En wij hebben ook alle tijd.’
‘Was het niet raar dan?’
‘Nee, het paste wel bij jou. En het leek op een bepaalde manier erg normaal te zijn.’
‘Terugkomen kan pijn doen. Het is moeilijk uit te leggen.’
‘Ik denk dat ik het wel een beetje herken. Het is denk ik een beetje als nadat je een kind gekregen hebt. Dan moet je ook terugkomen.’
‘Ja, misschien wel. Ik heb het me wel eens proberen voor te stellen hoe het zou zijn als ik een kind zou krijgen.’
‘En?’
‘Ik denk dat ik heel bang zou zijn, van zoveel leven waaraan je niet kunt ontsnappen.’
‘Men denkt altijd dat wij dat zomaar kunnen, omgaan met al die verwarrende gevoelens. Alsof we daar een soort ingeboren cursus voor gevolgd hebben, ergens in een vorig leven.’
‘En ben je ondertussen weer helemaal terug, sinds toen?’
‘Ja, ik denk het wel. Maar het is anders dan het daarvoor was. Op een bepaalde manier is het beter geworden. Toen zou ik dit niet gekund hebben.’
‘Er is dus nog hoop.’
‘Ja, er is altijd hoop.’
‘Misschien is het de verwarring die ik nu voel, maar het lijkt nu alsof mijn verlangen naar traag er misschien wel altijd geweest is. Ook voor dit gebeurde.’
‘Dat weet ik niet. Je kunt alleen nu proberen te zijn. Ook al zou je alles weten, hoe het was, hoe het is, dan nog maakt het eigenlijk niet uit.’
‘Dat is mooi gezegd. Het klinkt een beetje dapperder dan ik me nu kan voelen.’
‘Ik zal het je maar verklappen, maar als ik tegen jou praat, praat ik eigenlijk ook tegen mezelf.’
‘Als ik zo naar je kijk, dan is het alsof je jezelf zo vertrouwt. Alsof, wat er ook gebeurt, jij daar, zoals je nu bent, niet uit je evenwicht kan geduwd worden.’
‘Is het dat wat je ziet? Daar moet ik even over nadenken. Als het waar is, dan ben ik er heel blij mee.’
‘Ik zie iets waarvan ik zo moeilijk kan geloven dat ik het ooit nog zal bereiken. Het is alsof ik door mezelf in de steek gelaten ben, en nu altijd verlatingsangst zal hebben.’
‘Maar het is toch heel goed dat we hier nu zijn. Misschien is dit wel genoeg.’
‘Ik denk dat ik een trage huid heb.’
‘Weet je, ik denk dat dat bij mij ook zo is.’
‘Het voelt goed dat we veel tijd hebben.’
‘Soms ga ik in de regen staan. Heel stilletjes. Zonder te bewegen. En ik blijf gewoon staan. Tot het water door al mijn kleren is gegaan en ik helemaal nat ben. En pas dan ga ik weer naar binnen.’
‘En dan ga je bij de kachel zitten?’
‘Ja, tot ik helemaal, van binnen en van buiten warm ben. Van buiten, dat gaat snel, maar van binnen, dat duurt altijd lang.’
‘En wat voel je dan?’
‘Het is een goede manier om te vergeten. Wat ik wil vergeten, weet ik zelfs niet. Maar er is ergens iets dat ik zou willen vergeten.’
‘En doet dit je aan de regen denken?’
‘Ja, maar hier hoef ik het niet eerst koud te krijgen om warm te worden.’
‘En dan zal ik proberen te denken dat jij de regen bent. Het zal nog wel geen stortbui zijn. Gewoon een aarzelende miezerregen.’
‘Dat lijkt me een heel goed plan.’

Tijd voor een omslag


Of de huidige financiële en economische crisis goed is voor de aanpak van de ecologische crisis. Het is een vraag die je wel eens hoort deze dagen. Het antwoord is niet eenduidig ja, zeker niet. Aan de ene kant zou je kunnen zeggen dat elke vermindering van de milieudruk, waardoor die ook veroorzaakt wordt, een goede zaak is. Voor het klimaat maakt het in wezen niet uit of een verminderde uitstoot van broeikasgassen wordt veroorzaakt door bewust beleid of door het sluiten van een fabriek na een faillissement. En elke verlaging van onze ecologische voetafdruk zorgt er ook mee voor dat de planeet weer wat meer ademruimte krijgt. Zo komt er ook meer ruimte voor de uitbouw van een maatschappij en een economie die het langer kunnen volhouden.

Maar zo eenvoudig is het natuurlijk niet. Via een economische crisis bewust proberen de ecologische crisis aan te pakken is misschien op heel cynische wijze een goede vorm van milieupolitiek, het is zeker geen goede vorm van ecologische politiek. Onder meer omdat een essentiële dimensie van het ecologisme zo in het gedrang komt, met name de rechtvaardigheid. Het centrale begrip van het ecologisme is ecologische rechtvaardigheid. De ecologische gulzigheid van een minderheid bedreigt in een begrensde wereld de levenskansen van een meerderheid. Streven naar een levenswijze die past binnen de grenzen van de draagkracht van de planeet en die op een niveau is dat voor iedereen haalbaar is is het enige rechtvaardige spoor. Het is rechtvaardig binnen de huidige generaties, en het garandeert ook de rechten van de toekomstige generaties.

Het ecologisme wil via bewust beleid de economie hervormen, om zo ook de rechtvaardigheid te garanderen. Wat dat wil zeggen, kun je zien in het lot dat waarschijnlijk de arbeiders te wachten staat in heel wat Amerikaanse autofabrieken. Als je jarenlang doet alsof je je economie kunt uitbouwen los van de planeet, dan betaal je daar een zware prijs voor. Als je alleen auto’s maakt die geweldig veel olie verbruiken, dan kun je op korte termijn veel winst maken. Maar zodra de olie schaars wordt, zullen de armsten het eerste slachtoffer zijn. Ze kunnen niet alleen minder rijden, ze verliezen ook nog eens hun inkomen. Al die mensen die voor hun inkomen afhankelijk zijn van de auto-industrie worden getroffen zodra hun fabriek in de problemen komt in tijden van olieschaarste omdat er andere fabrieken zijn die al wel veel eerder investeerden in auto’s die veel minder olie verbruiken. Als je heel erg cynisch bent, zou je kunnen zeggen dat de crisis in de autosector misschien goed is voor het milieu, maar met ecologie heeft dit niets te maken. Niet alleen zou je in een ecologisch beleid ervoor gezorgd hebben dat er alleen nog goede auto’s zouden worden geproduceerd, evenzeer zou er geïnvesteerd zijn in andere economische activiteiten dan het produceren van auto’s. Mensen zouden dan ook kunnen gaan werken in een bedrijf waar men windmolens of fietsen maakt.

In een kortetermijnvisie zijn ecologische normen, bv. het opleggen van verplichte CO2-normen voor auto’s, een ‘belemmering’. Als je iets verder denkt dan je neus lang is (of dan een electorale legislatuur duurt) dan zie je het voordeel ervan. In een kortetermijnvisie is kiezen voor ecologie te ‘duur’. Ook dat is onzin. Wat we nu goedkoop noemen, kan er vaak enkel maar zijn doordat we massaal kosten doorschuiven naar het milieu, naar de andere kant van de wereld, of naar de volgende generaties. Milieuvervuiling en –ontwrichting betekenen een immense maatschappelijke kost, die uiteindelijk in harde valuta moet betaald worden, waardoor er minder geld overblijft om sociaal beleid te kunnen voeren. Financiële winst op korte termijn betekent heel vaak ecologisch en sociaal verlies op iets langere termijn.

De financiële crisis is het gevolg van roekeloosheid en hebzucht. Ze betekent nog een extra hinderpaal voor de oplossing van de economische crisis. Want er zijn investeringen nodig. In een ecologisch slimmer beleid waren die investeringen al jaren geleden gebeurd. En door de immense ecologische schade die al aangericht is, is er ook erg veel geld dat al niet meer in nieuwe initiatieven kan geïnvesteerd worden.

Velen pleiten nu voor ‘groen realisme’, en dat zou iets anders zijn dan wat de ecologisten voorstellen. Dat is gemakkelijk te doorprikken. Vandaag hoor je van de tot voor kort meest behoudsgezinde krachten pleidooien om maximaal te investeren in ‘groene’ sectoren. Toen vanuit groene hoek dat pleidooi al twintig jaar geleden klonk vonden diezelfde mensen het ‘onrealistisch’ of naïef. Nu blijkt eens te meer dat wat meer ecologisch realisme jaren geleden ervoor zou gezorgd hebben dat we nu veel minder problemen zouden hebben.

Laten we dus nu eindelijk écht het licht op groen zetten. Dat betekent voor de economische sectoren dus alle kansen aangrijpen op groenere productie. Maar daarmee zijn we er nog niet. Daarmee verdwijnt de klimaatverandering of de uitputting van de aarde nog niet ineens als sneeuw voor de zon. Misschien wel integendeel. Dromen van een alomvattende strategie van ‘groene groei’ is een gevaarlijk hersenspinsel. We moeten dus blijven kijken naar onze totale voetafdruk. Uiteindelijk kunnen we alleen tot een stabiele, en dus houdbare situatie komen, als de globale druk op de planeet effectief vermindert. Niet in relatieve termen (minder milieuvervuiling per eenheid economische groei), maar in absolute termen. Globaal is onze voetafdruk nu 1,4 planeet. Dat wil zeggen dat we met 140 kg in een lift staan waarvan de maximum draagkracht 100 kg is. Het belletje rinkelt dus al lang. Denken dat we even kunnen negeren dat er een belsignaal is, is levensgevaarlijk. In financiële termen zouden we eigenlijk enkel mogen leven van de rente, maar we zijn nu volop bezig het kapitaal zelf aan te tasten. Alleen als ons gewicht vermindert, kan het kapitaal zich herstellen en kunnen we het ‘als een goede huisvader’ doorgeven aan onze kinderen en kleinkinderen. Om ons gewicht te verminderen hoeven we niet in hongerstaking te gaan, integendeel zelfs,want dan dreigen we ook te sterven. We moeten wel kiezen voor een goed dieet. We kunnen dan lekker blijven eten, we worden er gezonder en fitter van, onze levensverwachting stijgt, en we kunnen onze kinderen nog zien opgroeien.

13 november 2008

Hier is em terug

Beste Wannes

Met erg veel schroom schrijf ik je een brief. Jij weet niet wie ik ben, en wie ik ben is ook helemaal niet belangrijk. Het lijkt een beetje onbeleefd, om iemand zomaar een brief te schrijven. Hopelijk vind je dat niet te erg. Ik weet niet hoe ik het anders zou doen, en ik wil je niet te veel storen nu, in welk leven je ook zit.

Je bent niet meer onder ons. En toch een beetje wel natuurlijk. Ik hoorde het nieuws van je dood enkele dagen geleden. En het laat me niet los. Toen ik het hoorde, vergeef het me, wou ik vooral heel erg hard vloeken. Ik heb dat dan ook maar even gedaan, een beetje stiekem.

Eigenlijk wil ik je alleen maar zeggen dat ik het heel erg vind dat je dood bent. Kun je dat zeggen over iemand die je niet persoonlijk kent, dat je hem zult missen? Is dat geen vorm van onterechte toe-eigening? Ik kan die vragen niet beantwoorden. Het geeft misschien niet. Ik zal je toch missen.

Ik had het geluk je een aantal keer te zien optreden. Jouw muziek was al van sinds ik klein was regelmatig te horen in het huis waar ik vandaan kom. En ik heb altijd het gevoel gehad dat je muziek maakte waar je niet zomaar naast kon kijken.

Een kunstenaar maakt een wereld, en maakt daardoor de wereld mooier. Dat gevoel had ik altijd als ik je zag spelen. Of het je eigen liedjes waren, of de flamenco, het maakte niet zoveel uit. Je maakte telkens een plek die er anders niet zou geweest zijn. En daardoor was het een beetje gemakkelijker om in de wereld te zijn.

Misschien moet ik bekennen dat ik niet noodzakelijk heel regelmatig naar je muziek wilde luisteren. Maar ik wilde wel weten dat ze er was. Op een of andere manier was het een veilig gevoel te weten dat Wannes er was. Te weten dat jij op je eigen integere wijze rustig verder deed met het creëren van die wereld die de jouwe was, was soms al genoeg. Als je in mijn stad kwam spelen, wilde ik er altijd bij zijn. De voorbije jaren hoopte ik telkens opnieuw dat je er weer bij zou zijn. Dat ik kon aftellen tot de avond dat je op dat podium zou zitten. En je zou komen, een hele tijd geleden, voor wat je afscheidstournee zou zijn. Ik telde af, tot ik een brief kreeg dat jouw optreden niet door zou gaan. Ik vind het nog altijd erg.

Het is raar hoe je een kunstenaar op een bepaalde manier tot je eigendom maakt. Ik herinner me nog goed hoe opgelucht ik was toen ik je laatste plaat in mijn handen had. Blij dat je de ziekte overwonnen had, en toch nog een plaat had gemaakt. Blij dat het leven nog bij je bleef, en je de kans gaf muziek te maken. En ook blij dat ik in die muziek kon delen, blij dat het door kon gaan. Bij de kunstenaars van wie je houdt, wil je dat de dingen doorgaan, altijd maar doorgaan. Is dat toch niet een beetje egoïstisch? De kunst beschermt je tegen je eigen sterfelijkheid. En daarom wil je misschien liever niet de sterfelijkheid van de kunstenaar zien. Op dezelfde wijze zal ik wel niet de enige zijn die ooit bij een optreden van Bob Dylan dacht dat het misschien wel eens zijn laatste zou kunnen zijn. Dat besef maakt je klein en verlegen. Gelukkig blijft de kunst zelf, en kan ik blijven luisteren naar de muziek die bewaard is. Dat zal niet meer veranderen.

Wie je ooit zag spelen zal ook hetzelfde gevoel gehad hebben. Ik was steeds onder de indruk van hoe je het deed. De radicaliteit waarmee je voor jouw kunst koos, de manier waarop je als “’ne muzikalen Don Quichot/ der lage landen” in de wereld stond, het raakte me altijd erg diep. Ik besef het nu nog meer, nu je er niet meer bent. Je voelt dat altijd bij grote kunstenaars. Je vindt niet noodzakelijk alles mooi wat ze maken, maar je beseft hoe ze met open ogen een weg gaan die jij nooit zou durven gaan.

De wereld is een beetje kouder geworden nu jij er niet meer bent Wannes.

In de interviews met jou die ik las was ik getroffen door hoe je met de kanker omging. Je leek niet kwaad, je had het aanvaard, en had veel vertrouwen in wat zou gebeuren, wat dat ook was. Het siert je. Ik blijf echter zo verdomde kwaad op die kloteziekte, het gaat niet over…

Ik denk dat jij niet te veel hield van uiterlijk vertoon. Ik heb dan ook voorzichtig geweend de voorbije dagen, in etappes. Ik heb gewacht tot het heel laat was, bij het kantelen van de dag. Gewacht tot het buiten en binnen helemaal stil was, en toen heb ik een kleine buiging voor je gemaakt die niemand kon zien.

Het ga je goed Wannes. Ik hoop dat je ergens bent waar je graag wilt zijn.

09 november 2008

Terugkeer


De zondag is teruggekeerd. Terug van weg, of nog niet aangekomen. Het maakt niet uit. Het verdwijnen in traagheid. Je zou er lang willen blijven. Laat alles wat daarbuiten is rustig verder gaan. Het is niet erg als iedereen op weg is naar ergens anders. Je zou willen wachten, tot alles wat hard is, aan de andere kant van vergeten is. Zoveel tijd zou je willen. Je zou uit jezelf druipen, als water dat zichzelf loslaat, heel even ophoudt een golf te zijn. Dat het water straks weer bij elkaar zal komen, omdat het toch nooit aan zichzelf kan ontsnappen, hoef je even niet te weten. Het zal wel gebeuren.

Mensen bezoeken je in je dromen. Je verwacht het nooit dat ze komen. Ze zijn er voor je het weet. En vanaf dan wil je soms dat ze blijven, dat ze nooit meer weggaan. Waar komt dat landschap vandaan? Misschien was je al te ver naar voor gelopen.

Met de beelden is het niet anders. Toen je daar was. Er was een stukje dood in je lichaam. Je kunt erover praten. En het is alsof je een foto beschrijft waarvan je weet hoe die eruit ziet. Meer niet. De beelden komen zelf. Wanneer je niet praat. Altijd met een beetje vertraging. Het slangetje werd bevestigd aan je arm. Er was een apparaatje dat in je arm ging. Niet meer dan een naald met een kraantje aan. Ze vroegen of ze het eraan mochten laten. Dat het gemakkelijker was, dat het sneller zou gaan de andere dag. Waarom wilde je dat niet? Het moest eraf, elke dag weer. Met een lege arm buiten gaan, zo moest het. Het vergif was op dat moment al lang ergens in dat lichaam onderweg. Naar waar eigenlijk?

Het lichaam reageert ook in vertraging. Pas als het nacht is. Hoe een onrustig lichaam en erg moe zijn verwarrend samengaan. Alleen in je buik kan het keren. Je handen zoeken die plek. Alsof je daar verbonden bent met iets daarbuiten, iets dat enkel binnen in jou kan zijn. Alsof je door die handen iets kunt geleiden. Alsof je adem terugkeert. Vooruit gaan doe je nooit op zo’n moment.

Er zijn misschien wel mensen die zich nooit afvragen waar ze zijn. Misschien zijn ze enkel in zichzelf. Misschien kunnen ze enkel op zee zijn, of alleen maar onderweg. Er zijn ook mensen die zich ooit thuis voelen. Je komt het huis binnen, en iets zegt je dat je de goede weg genomen hebt. Dat dat de plek is waar sommige dingen stoppen. Je zou half slapend door de stad kunnen rijden, bijna blindelings, en je zou daar aankomen. Pas als je binnen bent, besef je het. Er is een hier. Ooit is er een tijd geweest waarin die plek alleen maar ergens was. En op een bepaald moment is die plek van ergens naar hier overgegaan. Heel voorzichtig. Het liet zich niet opmerken, en zo hoorde het ook. En nu kun je terugkeren. Misschien was die plek nodig om naar jezelf te komen. Als je teruggaat, wil dat dan zeggen dat je al eerder daar was?

Het kleine jongetje is met zijn grootvader naar de mis geweest. Op zaterdagavond. Buiten is het donker en koud. De mensen schuifelen de kerk uit. De grootvader neemt de hand van het jongetje, en stopt die diep in zijn jaszak. Hij heeft een groene loden jas. Het is warm daar. Het is goed om zo terug te gaan. Met de koperen sleutel, die een beetje krom is, doet de grootvader de deur open. Het jongetje gaat naar binnen. Aan het einde van de gang is er licht. In de kamer is het lekker warm, rond de kolenkachel.

Soms kun je niet aan elkaar ontsnappen. Ergens onderweg leerde je elkaar kennen. Ergens onderweg gebeurde er iets. Alsof het zo moest zijn. Je kunt nooit meer naar hoe het daarvoor was. Je kunt alleen nog terug naar elkaar. Ook als je ervan wegloopt, ook als je het laat wegdrijven in je geest, ook als je het zich laat vergeten. Ergens is op de tijd een kruisje gezet. Vanaf daar laten de dingen zich afmeten.

’s Nachts sta je op, om die ene zin in dat boek op te zoeken. Misschien weet je nog hoe die zin voelde. Hoe die zich nestelde onder je huid. Maar je wilt de woorden opnieuw zien. Je zou ze willen aanraken met je lippen. Om zeker te zijn. Pas daarna kun je verder met de nacht.

08 november 2008

En nog

In de categorie een weekend doorwerken. Je doet het omdat het moet gebeuren. Het moet af zijn. En dus zit je daar. Uren en uren. Stukje per stukje wordt ingepast. Zou dit niet beter daar staan? Waarom doe ik dit eigenlijk? Als alles goed gaat, is er aan het einde van de rit een document. Een tabel. En terwijl gaat daarbuiten de tijd verder. Je zou er zelfs niets van merken. Af en toe proberen te schatten. Nog zoveel bladzijden te verwerken. Het zou nog zoveel uur kunnen zijn. Als ik dan vandaag een uur langer werk dan voorzien, en morgen een uur vroeger begin, misschien blijven er dan nog enkele lege uren over. Om het lichaam weer te laten uitrollen. Maar probeer niets te hopen, want je probeerde die techniek al eerder. En telkens viel het tegen, en moest er onderweg een verlangen bijgesteld worden. De uren over die er zouden zijn, krompen weg. Het gaat door. Stukje per stukje. Er sijpelt een traag besef door, het zou beter op grotere afstand blijven. Je zou het kunnen verdragen nu. Een of andere handoplegging. Maar het moet doorgaan. Af en toe is er even een niets. Even rondlopen. Of even een ruimte zoeken waar er geen woorden zijn, maar alleen beelden. Tot daar wil je nog doorwerken, en dan is het goed geweest voor vandaag. Er moet nog gegeten worden.

De mannen zijn in het journaal. Heel nauwkeurig slijpen ze de letters weer uit van de graven. Het is hun opdracht. De doden die vielen negentig jaar geleden liggen hier, in deze grond. Ze liggen dicht bij waar ze vielen. Maar ze zullen niet in vergetelheid vallen. Het rijk dat ooit zo groot was, heeft bepaald dat deze doden eeuwig zullen herdacht worden. Deze plaats, deze graven, deze rijen, deze planten, ze zullen er eeuwig zijn. Zo is het bepaald. De namen staan op de graven. De tijd doet zelfs die woorden vervagen, heel langzaam. Tot die mannen weer terugkomen. Wat vaag was, wordt weer bijgewerkt. De woordvoerder legt het uit. Zijn mannen doen dit werk in een cyclus van twintig jaar. Dan is iedereen aan de beurt geweest, en kan het werk weer helemaal opnieuw beginnen. Misschien is de vorm van meditatieve schoonheid die huist in de eeuwige beweging van het steeds weer herstellen wel het enige antwoord op wat zo peilloos triest is hier. Het doet me denken aan de monniken die een zandtapijt maken. Zoveel tinten van gekleurd zand. Eindeloos mooi. En zodra het klaar is, wordt alles bij elkaar geveegd, om weer opnieuw te beginnen.

Soms is er troost in dezelfde mensen steeds weer opnieuw zien. Je wordt ouder. Zo lang je nog niet ouder bent, zijn alle mogelijkheden er nog. Dat zeg je toch stiekem tegen jezelf. Alles kan nog alle richtingen uit. En daarbuiten, in die eindeloze ruimte, is er altijd iets of iemand anders. Wat hier niet is, kan altijd daar zijn. Je hoeft niet echt te zien wat hier is, want je zou altijd onderweg kunnen zijn. Tot je na een tijd merkt dat je ongemerkt in een andere ruimte terechtgekomen bent. Het zijn sluipend anderen geworden voor wie alles nog open ligt. Die paar anderen die toevallig naast jou liepen al die tijd, met dezelfde blik op dezelfde einder, lopen er nog steeds. Je zult het waarschijnlijk niet toegeven, maar je gaat heel voorzichtig wat dichter bij elkaar lopen. Zo maak je samen een plekje waar de wind niet waait. Soms is er troost. Het elders, en het verlangen dat zij die hier zijn zullen veranderen, is verdwenen. En je ziet het stuntelen dat niet anders is dan het jouwe. Soms is die troost er niet. Is er heel even een ruimte die te klein geworden is. Je weet wat er gaat komen en wat er gezegd zal worden. Bij jezelf voel je dat de cyclus van jezelf aanpassen aan steeds nieuwe omstandigheden, van jezelf vernieuwen, van in de tijd zijn, aan een of andere grens gekomen is, hoewel zeker nog niet aan een einde. Je ziet het ook bij die ander, maar je wilt dat het anders is, en niet hetzelfde. In omtrekkende bewegingen kun je doen of je jezelf niet herhaalt. En het lukt ook wel een klein beetje, maar niet helemaal. Soms wil je alleen maar weglopen, om alleen maar alleen te zijn. Op een plek waar de tijd niet is, waar het allemaal niet geeft, waar niemand je ziet, niemand je aan kan raken. Soms wil je vooral blijven zitten voor het ritueel. Van mensen die elkaar niet meer kunnen verrassen. Die rustig de gesprekken herhalen of laten gebeuren. Zonder hoger doel. Zonder hevig verlangen elders te zijn. Soms bereik je een nulpunt in die trage beweging. Dan heb je even vrede met al wat is. En daarna kun je weer vertrekken, op weg naar de rusteloosheid die je ongetwijfeld weer weet te vinden.

06 november 2008

Ze lacht


Ik stap de trein op. De ruimte wordt in een oogopslag beoordeeld. Waar zijn de lege plekken? Waar zijn lege plekken die voldoende ver verwijderd zijn van reeds bezette plekken? Waar zijn lege plekken die dicht genoeg zijn bij personen op bezette plekken die in het gezichtsveld mogen blijven? Het gebeurt automatisch. Tenzij er iemand zou zijn die je al kent, is er niemand die langer dan nodig opkijkt. (Wie komt er binnen? Zou die dicht bij mij of ver weg gaan zitten?) Dit keer is het anders. Dicht bij de deur zit een jonge vrouw, die zodra ze me ziet spontaan begint te glimlachen en me aankijkt alsof ze me al lang kent. En het gaat vanzelf. Ik glimlach terug en vraag me af wie dat wel zou kunnen zijn. Is er iets mis met mijn geheugen? Is het iemand die me al een tijd zou zitten aankijken op de trein, in de hoop dat ik in haar gezichtsveld zou gaan zitten? (Nee, dat lijkt wel erg uitgesloten.) Is het iemand die ik vroeger gekend heb maar die uit mijn geheugen verdampt is? Een paar minuten later komt een andere jonge vrouw de wagon binnen. Ik kijk haar even aan. Niet langer dan nodig natuurlijk. Tot ik aan haar gezicht zie dat zij een glimlach heeft ontvangen van diezelfde vrouw die de bank voor mij zit. Even in de war, even ogen die alle kanten opgaan. En dan schieten ze allebei in de lach. Ook zij kennen elkaar niet. Er is dus niet meer nodig dan dat. Wat een mooie gedachte. Je zou dat dus ook kunnen doen.

De poetsmevrouw op het werk glimlacht ook altijd als ze me ziet binnenkomen. Als ik haar tegenkom bij de afwasmachine, vertelt ze me dat het buiten koud is. Of dat ze begonnen is met les Nederlands, omdat ze dat zo mooi vindt als ze ons hoort praten. Of dat ze de indruk heeft dat ik het steeds ben die koffie komt zetten. Ze vraagt me of ik kinderen heb en is bijna verontwaardigd als ik haar zeg dat dat jammer genoeg niet het geval is. Ze begint een heel verhaal te vertellen dat ik niet helemaal begrijp maar dat erop neer lijkt te komen dat er out there nog grote trossen vrouwen zijn die het wel zouden zien zitten om. Dat dat toch niet hoeft, zeg ik. En of zij kinderen heeft, vraag ik. De glimlach is ineens weg. Ze zou wel willen, maar er is iets onbestemds met haar echtgenoot, vermoed ik. Ik neem de kopjes uit haar hand om ze in de afwasmachine te zetten, en de glimlach duikt weer op. Of ik haar kan uitleggen wat er allemaal aan producten in zo’n machine moet. Mijn hoofd zit blijkbaar vol met andere dingen. In elk geval de Franse woorden voor afwaszout en spoelmiddel en waar die dingen voor dienen zijn ergens verdwenen in de ineens ijle ruimte van mijn hoofd. We stotterzwijgen nu allebei. Maar de handen zijn er ook nog. Ze heeft het allemaal begrepen, zegt ze. We kunnen weer aan het werk.

In de ruime categorie kinderlijke afwijkingen. Als die ene mevrouw het journaal presenteert op de televisie, begin ik altijd te glimlachen. Als ze me aankijkt, doe ik echt mijn best. Zodat ze het zeker kan zien aan de andere kant van het apparaat. Dat is natuurlijk belangrijk. Als ik haar ooit in het echt tegen zou komen, op de trein of zo, dan kan ik spontaan beginnen te glimlachen, en dan zal ze me onmiddellijk herkennen. Zodat we onmiddellijk kunnen overgaan tot een fijn gesprek.

Het was een van basisregels uit de les telefoneren die ik ooit moest geven. Spreek met een glimlach in de telefoon, en alles klinkt beter. Ik heb het onlangs nog eens getest. Een week lang. Bij elke persoon die me belde observeerde ik mezelf. Bij heel wat mensen doet enkel al de naam die op mijn mobiele telefoon opduikt nog voor ik opneem me al glimlachen. En dan klinkt de eigen stem dus echt anders. Eens de glimlachstem er is, kun je verder moduleren. Je kunt door de buikmethode je stem laten zakken. Als je je op dat moment in een gang of zo bevindt, kun je die ruimte ook nog mee laten vibreren eens je de juiste toon gevonden hebt. En terwijl kun je je oefenen in het beluisteren van de glimlach wanneer die opduikt aan de andere kant van de lijn. (Hoewel, lijn?) Aan de andere kant van de straal. Of zo.

Net zoals er iets is als een grondverzakking, zo zijn er ook vormen van gezichtverzakking denk ik. Soms denk je dat je de wereld open, gastvrij en dus volop glimlachend tegemoet kijkt. Van binnen uit denk je tenminste dat dat de plooi is die in je gezicht ligt. Toch ziet die ander dat dan weer helemaal anders. Die vindt dat je er zo streng of moe of ongeïnteresseerd uit ziet. Ergens tussen hier en daar, tussen de binnenkant van je eigen schedel, waar het steeds aangenaam, want gewichtloos vertoeven is, en het observatorium in dat andere hoofd, gaat er iets fout. Er moet iets buiten jouw wil om weggezakt zijn in dat gezicht. Of zo. Het zal wel niet zo zijn, maar voor alle zekerheid ga je jezelf toch maar oefenen in de edele techniek van de pretoogjes, zodat die elk verder onheil nog kunnen vermijden.

Soms lig je in je zetel aan iets te denken en moet je ineens hardop lachen. Het klinkt wat lullig in het verder lege huis. Al is het ook een beetje dapperder dan gewoon veilig mee lachen wanneer er iets op de televisie gebeurt. Dan heb je altijd rugdekking immers. Gewoon zomaar, in het ijle een eindje weg lachen, het heeft wel iets. Soms is het ook anders. Dan lig je opnieuw in de zetel en wordt er helemaal niets gedacht. Geen kwestie van volle leegte, bereikt na een goede meditatie. Gewoon niets. Een beetje tocht misschien in het hoofd, maar meer niet. Het lijf ligt daar gewoon zomaar in de zwaartekracht. Zo ergens in de buurt van de kaken is er op zo’n moment al een voorzichtig begin van hangen. En dan kun je, gewoon, zonder enige reden, beginnen te glimlachen. Zou iemand het zien, dan zou die misschien wel denken dat je aan iets spannends of begeerlijks zit te denken (afhankelijk van het glazigheidsniveau van de ogen). Hoewel er volstrekt niets is. Er is echter niemand die je ziet. En toch lijkt er heel even iets te veranderen in de ruimte rondom jou. De lokale golfstroom die zich een centimeter laat verleggen. En als je het lang genoeg volhoudt, gebeurt er iets in je buik. Door de zich uitbreidende kringen op het wateroppervlak nadat je er een steen in wierp.

02 november 2008

De struiken

‘Hee!’
‘Wat is er?’
‘Niets, of alles, ik weet het niet. Ik had zo’n voorgevoel dat je zou komen.’
‘Ja? Is dat zo?’
‘Ja, dat is zo. Ik wist het. Misschien hoopte ik het wel een beetje.’
‘Mag ik binnenkomen?’
‘Ja, natuurlijk. Ik was net even in de tuin bezig.’
‘Mag ik mee komen doen?’
‘Dat is goed. Heel goed.’
‘Ik dacht nog aan de tuin vanmorgen. Het is raar hoe de dingen soms lopen. Normaal geloof ik dat niet, maar soms denk ik dat sommige dingen geen toeval zijn.’
‘Zou dat zo zijn? Ik durf er niet zo goed over nadenken.’
‘Zal ik deze struik doen?’
‘Ja, doe maar. Ik denk eigenlijk dat jij dat trouwens beter kunt dan ik. Ik rommel maar wat aan. Jij had er altijd verstand van.’
‘Dat dacht jij toch altijd.’
‘Nee, het was ook zo. Dat weet ik zeker.’
‘Het maakt niet uit. Ik denk dat de tuin het wel weet. De tuin heeft zich aangepast aan jou. Hij heeft vast wel geduld met jou.’
‘Weet je, ik heb altijd het gevoel gehad dat die plek, daar waar je nu staat, jouw plek was in de tuin. Waarom weet ik niet, maar je zocht altijd die plek op, onbewust misschien wel. En al die tijd sinds toen vond ik het moeilijk om daar te staan.’
‘Dat je dat weet… ik schrik ervan. Hier wou ik altijd zijn. Het was alsof ik het hier altijd, en alleen op deze plek, warm kreeg. Soms ging ik midden in de winter, als jij het niet kon zien, naar buiten om hier te komen staan, als ik het koud had. En dan kreeg ik het weer warm.’
‘Het had natuurlijk binnen warmer moeten zijn. Dat had ik beter moeten doen. Nu weet ik dat.’
‘Het maakt niets uit. Jij was het niet alleen, ik was er ook.’
‘Ik twijfel nog altijd als ik zo’n tak af moet snijden. Ik kan er dagenlang over piekeren. Of ik het wel zou doen. En of er dan niet iets onherroepelijks zal gebeuren. En dan ineens, voor ik kan nadenken, loop ik naar buiten, en gaan ineens alle takken eraf.’
‘Ja, zo doe jij dat. Het is alsof je een beetje bang bent van die struiken. En dat hoeft niet. Je kunt er vriendschap mee sluiten.’
‘Misschien wel ja. Kijk, hier heb ik een struik bij geplant. Die vorige was dood gegaan.’
‘Ik had het al gezien.’
‘Ongetwijfeld. Je doet dat goed met die struik. Het is alsof je de dingen beter ziet.’
‘In de tuin misschien wel, maar daarbuiten lukt me dat toch vaak helemaal niet.’
‘Ik heb je wel gemist eigenlijk, als ik dat mag zeggen.’
‘Dat mag je zeker zeggen. Ik heb je ook gemist.’
‘Dan is het goed, of zoiets.’
‘Wat is er?’
‘Niets. Of toch wel eigenlijk. Ik wou je vragen of je straks een stuk taart zou willen. Ik heb geleerd hoe ik taarten moet bakken. Dat is beter dan zwijgen.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Als je een taart maakt, dan is het gemakkelijker om iets te zeggen. Veel mensen zwijgen als ze een taart eten. Ze zeggen dan alleen mmmmm of zo. Maar bij mij is het net omgekeerd.’
‘Ik wil straks heel graag een stuk taart van jou.’
‘Maar die staat wel binnen, is dat niet erg?’
‘Nee, het is allemaal goed. Ik wou je trouwens ook iets laten zien, ik heb ook iets geleerd. Ik heb foto’s leren maken. Ik heb er enkele bij, die ik van mezelf gemaakt heb. Het is raar, maar op een of andere manier moest jij die zien.’
‘Graag, heel graag. Zullen we dit stukje van de tuin ook nog schoonmaken?’
‘Ja, dat is een goed idee.’
‘Vorige week vroeg ik me dat nog af, wat je nu eigenlijk ruikt als je de aarde zo een beetje omwoelt. Die geur van dat zand. Ik denk altijd dat dat warm is op een of andere manier. Maar wat zou je eigenlijk ruiken? Het is een geur die je je kunt herinneren.’
‘Soms ga ik zitten, als ik in de tuin bezig ben, om gewoon de aarde in mijn handen te voelen, en ook te ruiken. Dan is het alsof er voor jou een geheim onthuld wordt. Het is daar misschien wel altijd, maar je kunt het alleen weten als je ervoor gaat zitten, en met je handen in de aarde gaat.’
‘Soms is die geur te veel voor mij. Ik weet niet of je een geur kunt voelen, maar voor mij voelt die sterke geur soms als een verwijt aan. Alsof de aarde mij wil zeggen dat ik te veel alleen ben, te veel in mijn eigen wereld zit, terwijl ik daar zou moeten zijn. Ik weet het allemaal, maar dat helpt niet echt.’
‘Je bent veranderd in je gezicht. Ik weet niet of jij dat ook weet. Er zijn meer lijnen bij gekomen, maar je bent zachter geworden, hier en hier.’
‘Is dat zo? Nu weet ik even niet wat te zeggen… Ik denk dat jouw ogen anders geworden zijn. Ze zijn dieper geworden. Nu kan ik tot achter kijken.’
‘Kon je dat vroeger niet dan?’
‘Nee, eigenlijk niet. Wat denk je? Zullen we dan maar?’
‘Ja, het is goed. Tijd voor de taart.’
‘Tijd voor de taart.’

01 november 2008

Ramblin' On My Mind


Robert Johnson is even in de buurt. Met Love In Vain, Kind Hearted Woman Blues, Sweet Home Chicago, en Ramblin’ On My Mind. De man van wie maar een of twee foto’s bestaan. Maar een handvol opnames. En alle verhalen. Dat pact met de duivel is er nooit geweest denk ik. Maar misschien staat hij nog altijd aan de crossroads. Op een of andere manier hoort hij bij deze dag. In een moment van genade heeft een of andere god ervoor gezorgd dat die opnames toen gemaakt zijn. Het was 1936 en 1937. Je zet de plaat op, en uit het niets komt hij naar je toe. Uit een ander universum. Met een andere tijdrekening, parallel aan de onze. Tot je ineens beseft, voor het eerst, dat het niet zo is. Ik zie het gelaat van mijn grootvader. Hij is 36 en 37 op datzelfde moment. Hij is bezig aan een kast of een tafel. Terwijl, in San Antonio of Dallas, zingt een zwarte zanger die paar liedjes in. Ze zullen, zo zal later blijken, alles veranderen. Robert zal zelf zelfs geen 36 worden. 27, meer niet. Werelden naast elkaar. Fons heeft nooit geweten dat Robert er was, denk ik. Vandaag is een goede dag om het hem te vertellen. Fons zit in mijn handen, en Robert zit in die plaat. Ze staan wat onwennig bij elkaar. De ene voelt zich alleen goed als hij achter zijn gitaar zit te spelen, de andere zoekt het liefst het hout op. Het is goed zo.

De doden zijn overal vandaag. Misschien is het oneerbiedig, maar ik heb me altijd afgevraagd of de doden het niet een klein beetje vervelend vinden dat er op die ene dag zoveel volk tegelijk komt. Of er niet wat bezoekspreiding zou kunnen georganiseerd worden of zo. Ik denk dat Julia het maar niets zou vinden, al die drukte. Kom maar gewoon een andere keer, als er niemand is, zou ze zeggen. Of hou me gewoon altijd dicht bij je, zoals je nu al doet. Dan heb ik altijd warm. Zou ze dat zeggen? Ik wou dat ze dat zou zeggen.

Ze zijn even in het nieuws. Als aantal. De miljoenen mensen die zijn gestorven in het oosten van Congo. Ze hebben mij nooit gekend. Ik heb hen nooit gezien. Er is niets waardoor ik hen kan herinneren. Alleen dat ze er geweest zijn. Dat is te weten. Van sommigen van hen zag ik beelden. Van alle anderen niet. Was er maar iets dat ik kon doen, om hen te eren in hun dood die zo anoniem lijkt. Was er maar iets waardoor ze zouden voelen dat ik voor hen vandaag het hoofd wil buigen. Iets waardoor wat zo koud is, een klein beetje warm kan worden.

De doden huizen in mijn poriën. Zo kunnen ze in en uit. Ze zijn in de buurt. Het is gemakkelijker leven als de doden niet te ver weg zijn. Als ze niet alleen maar in de koude grond zijn. Ze kijken met me mee. Ze volgen mijn adem. En bewaken het leven.

Het is mooi om na een leven te verdwijnen in wie je lief was. De seizoenen gaan door, en je kunt netjes inschuiven. In verhalen en dromen. Ze worden elke dag opnieuw geschreven, zonder dat er ooit een einde aan komt. Het hoopje energie dat een naam heeft is een plek in die stroom. Waar even de verhalen aan land kunnen gaan. Onherleidbaar zichzelf en tegelijk onherroepelijk veranderd gaan ze door.

Zovelen zijn na Robert gekomen. De richting die hun rivier uit ging was anders geweest zonder hem. Je vertelt een verhaal of zingt een lied. Er is iemand die het hoort. Er is iemand die ontroerd is. Ongemerkt verdwijnt het in die ander. Die van dat moment af een ander is geworden. En ook al had ik Robert nooit gehoord op die plaat, de muziek waarin ik opgegroeid ben droeg de onherkenbare maar onmiskenbare sporen van zijn Crossroad Blues of Little Queen Of Spades. Een van de eerste bluesnummers die ik nog erg onhandig zelf leerde spelen was Ramblin’ On My Mind. Pas vele jaren later hoorde ik de originele versie. Hij was er al die tijd geweest. Dicht bij me, zonder dat ik ooit zijn gezicht zag. Pas langzaam kon ik zijn stem tot me laten doordringen. Je moet je tijd nemen om thuis te komen.