29 juli 2009

Ongenade


Met een beetje aarzeling ga ik de filmzaal in. De film naar het boek dat me zo overhoop haalde. Misschien is het angst voor een mogelijk mindere verfilming. Waarschijnlijk is het evenzeer angst voor het verhaal zelf. Vanaf het eerste moment is het duidelijk dat de film goed zit. De angst verdwijnt niet. De film blijft dicht bij het boek, en dat is goed. Motieven en thema’s versmelten en weerspiegelen elkaar. In steeds nieuwe bewegingen. Ze geven je nooit de kans om te ontsnappen. Er is geen veilige route die jou zal kunnen sparen. De toon blijft afstandelijk, maar niet minder aangrijpend. Er zijn geen effecten, de gebaren zijn klein, waardoor ze groter worden. De woorden lijken zo eenzaam. Het snoert je dicht en laat je zonder troost achter.

Weer een te korte nacht. Raar hoe sommige gesprekken met uren vertraging in je lichaam woelen. Soms is het alsof er een diepe grondlaag is, ergens in jou. Het is daar dat je iets van de ultieme verbondenheid of liefde kunt voelen. Het overvalt je. Het kan je nog lang doen natrillen. Maar ook daar kan op een ander moment iets anders je raken. Ook al probeerde je in dat geval om die deur niet open te zetten. Je voelt het pas nadien. Het kruipt door je heen en maakt je wankel. Misschien is het een verlangen naar iets wat goed is, en lijkt het even alsof het niet zo is. Het is niet anders te zeggen. Even ben je de weg kwijt. En nog iets later dus ook de slaap. Het is weer enkele dagen wachten om het er weer uit te laten spoelen.

Als je nog beter wakker was geweest, zou de tuin nog mooier geweest zijn. Hij heeft iets hoekigs. Sierlijk kun je hem niet noemen. Zo’n tuin zou niet uit dit lichaam kunnen komen waarschijnlijk. Fors en intens groen omringt je hier. De muren lijken erdoor te verdwijnen. En hier kun je zitten. Met een boek dat veel aandacht vraagt. Wonderlijke filosofische essays. Over literatuur, woorden, leven en dood. Soms ben je even te moe om alles goed op te nemen. Dan is er een appel. Of even wat klimop bijknippen. Je bent nooit alleen in de tuin, ook al ben je er alleen. Anderen hebben een lijn die ze zien in hun tuin. Ze begrijpen waarschijnlijk hoe dat leven beweegt. En ze hebben dat ook in hun vingers. Hier is er meer falen ongetwijfeld. En toch lijkt het soms alsof de tuin zich met jou verzoend heeft. Misschien zijn je armen te kort, zoals trouwens ook in de rest van de wereld buiten deze tuin. Misschien spreek je een andere taal. Misschien kun je alleen met woorden onder je huid deze tuin in komen. Misschien is het niet anders. En toch lijkt het alsof de tuin het niet zo erg vindt.

Het denken na het poetsen is anders dan het denken tijdens het poetsen. Tijdens blijken er nieuwe lijstjes op te doemen. Van wat nog zou moeten, na nu, ooit dus nog. En wat in welke volgorde wanneer zou kunnen aangepakt worden. De minder prettige eerst, natuurlijk. Je krijgt niets zomaar voor niets. Maar na is het anders. Na is er eerst al het liggen. Onvermijdelijk na. En dan komen de beelden. Hevige beelden die bij de zomer horen. Ze schuiven door elkaar. Ze komen gewoon. Allemaal zijn ze verbonden met deze plek in een zomer. Na een tijdje bewegen ze trager en is er heel even iets wat op dutten zou kunnen lijken. In en uit waden.

Iemand zei onlangs nog iets over je handen, over hoe ze bewegen. Zou het zo zijn? Wat zijn de dingen die zeker zouden moeten gebeuren met die handen? Naast andere was er ook het hout. Je kijkt naar het kastje dat nu naast je staat. Jouw handen hebben het gemaakt, op artisanale wijze, zou je kunnen zeggen. Je ziet het kastje dat het had kunnen worden, als er enkele machines of andere hulpmiddelen waren geweest. Nu lijkt het hout dat naar een kastje verlangt. Hij zou het resultaat niet helemaal overtuigend gevonden hebben. Eindeloos recht had alles moeten zijn. En met penverbindingen, ongetwijfeld. En wat nog allemaal. Zelfs met deze handen had je het zeker nog veel beter kunnen maken. En toch lijkt het alsof het kastje het niet zo erg vindt. Er gebeurde iets, in die kelder, tijdens het zagen en meten en passen en schroeven. Alles liep door, in eenzelfde beweging. En even kwam er een rust in je handen. Alsof ze een van hun bestemmingen gevonden hadden. Ook de andere zouden ze ongetwijfeld uit duizenden herkennen. Maar nu was er het hout. Je zou willen zeggen dat het goed genoeg is, en je denkt dat het niet goed genoeg is. En je zegt dat het goed genoeg is, voor nu toch. Het zijn jouw handen, die ergens in zich nog andere handen dragen. Maar dit keer zijn het de jouwe die voorop lopen.

26 juli 2009

Te doen

Dingen die je zou kunnen doen. Als dat zou kunnen.

Jezelf voorzien van speciale gaven om alles te repareren wat kapot zou kunnen gaan. Meer zelfs, die dingen repareren nog voor ze kapot gaan. En dat met enkel een knipoog of zo. Een lading handige kabouters zou nog een aanvaardbaar alternatief zijn. Zodat niets je – op dat front dan – nog uit je evenwicht kan brengen. En er dus niets meer stuk kan gaan. Dat is wel niet helemaal in overeenstemming met de boeddhistische principes van de vergankelijkheid, die een grote overgave aan het niet-niet-verdwijnen veronderstellen, maar dat is dan maar zo.

Een speciale knop in je hoofd installeren waardoor alle tussentijdse gesprekken die je met een ander voert, enkel in je hoofd, ook effectief door die persoon zouden kunnen gehoord worden. Op slechte dagen zijn er misschien saaie of niet echt geweldige dingen die je zo zegt, maar dan kun je nog altijd de knop afzetten natuurlijk. Op zoveel andere dagen zijn er evenwel dingen te horen die heel mooi kunnen zijn. Ze bewegen daar veilig in je hoofd, maar soms denk je toch stiekem dat ze gehoord worden. Misschien moet je dan eerst, via een brief, of een sms, of per postduif aan die ander melden dat je die dag de knop zult omzetten. Kwestie van toch alle communicatiemiddelen in te schakelen. En zeker te zijn dat er niets verloren gaat.

Een speciale module van de cursus ‘kijken naar anderen’ volgen. En wel om van hen te leren hoe je op vloeiende wijze aan een ander kunt vragen om je te helpen zonder in de war te raken. Als je natuurlijk preventief al alles zou kunnen repareren, heb je vermoedelijk zo’n cursus niet nodig, maar dat zou een te simpele vlucht zijn. Er zijn mensen die jou een beetje meewarig aankijken en al dan niet subtiele opmerkingen maken over het feit dat je alles zelf zou willen kunnen. Ze wijzen je erop dat dat in wezen in dit leven niet nodig is. En ze hebben natuurlijk gelijk, zoals steeds. Maar als je nou zo’n cursus volgt, dan kun je er subtiel op antwoorden, of zo.

De ultieme volledige controle van de motoriek verwerven waardoor je nooit meer een vlek maakt op een vers hemd. Als die vlek nu nog zou komen de laatste dag van de hemddraagcyclus, dan zou er nog mee te leven vallen. Maar die eerste dag, dat is wat anders. Er zijn nochtans mensen die zeggen dat je mooi met je handen kunt bewegen, dus moet niet morsen toch ook binnen (jaja) handbereik liggen, zou men kunnen zeggen. Misschien moet hier een kosmische keten van lotsbestemmingen doorbroken worden. Misschien ben je gedoemd om in dit aardse tranendal vlekken te maken, als bewijs van je onvolmaaktheid. Dat zou dan wel weer beter aansluiten bij de hoger genoemde vergankelijkheidprincipes. Dus misschien is er wel een vorm van troost in die vlekken. Je zult het nooit weten.

De al even ultieme manier vinden om in de zetel te liggen voor de televisie, zonder dat je iets voelt, iets anders dan de totale gewichtloosheid of zo. Er moet een manier zijn om al die kussens zo te leggen, en dan ook nog al die ledematen zo ritmisch te schikken, en ook nog alle kledingstukken zo te trekken of duwen, dat alles wonderlijk in elkaar past. In totale overgave. Misschien moet hier deskundig extern advies over ingewonnen worden, maar dat is dan weer moeilijk qua hulpvraag. Het zou ook kunnen dat je lichaam nog niet de volle leegte heeft bereikt die het zou mogelijk maken om echt vrij en onbezwaard door het aardse gewoonweg te liggen. Het kan ook dat het gewoon te groot is.

Inzien dat alles nog wel meevalt eigenlijk. Wat ook zo is natuurlijk, eigenlijk. Maar ja, er moet natuurlijk nog iets zijn om over te vertellen. Zoveel verhalen die dan via de lucht kunnen worden doorgestraald. (Hopelijk heeft het fijn stof daarop geen verstorende invloed. Stel je voor, dat al je gedachten net verkeerd overkomen.) Of gewoon verwoord. Misschien is de zin van het leven wel dat je de hele tijd om je heen moet kijken waar de verhalen zijn. En er is al zoveel te zien. Zoveel schoonheid, die gewoon zomaar los over straat loopt, om maar iets te zeggen. Maar dus ook de verhalen. Gelukkig gaat er dus ook nog een hoop fout. Zodat je je er genoeg over kunt opwinden, waardoor een nieuw verhaal zich aandient. Waarna je steeds weer kunt zeggen dat alles nog wel meevalt, eigenlijk. Is toch wel een goede uitvinding, het leven.

25 juli 2009

This Must Be the Place


Langzaam overschakelen op het vakantieritme. Het heeft even tijd nodig. Het lichaam zoekt andere ritmes. Misschien gaat dat bij anderen wel vloeiend. Het hapert soms. Is niet erg gewillig. Maar het is niet erg.

Misschien is deze muziek gemaakt voor trage zomeravonden. Alleen in het huis. Op de rand van wat melancholie zou kunnen zijn. Ze zou je huid zachter kunnen maken. Misschien zijn er geluiden in de verte. Misschien is er een tuin, of spelen er ergens kinderen op de straat. Er zal niets meer gezegd worden vandaag. En je voelt hoe je adem die stem opzoekt, en zo verdwijnt in zijn eigen bedding. De woorden zijn ontvankelijk.

Je maakt het soms mee, dat je even traag of stil praat als deze muziek. Geholpen door de regen. Alsof je aan de oever staat, en kijkt naar het water. De woorden bewegen voorzichtig. Ze maken je stil, verlegen en dankbaar. Daarbuiten zijn de dingen wat ze zijn. En het is goed zo. En hier is er even alleen maar hier. En het is goed zo. Misschien maken halve woorden soms hele mensen. Zo kun je beter kijken. En kun je weer vertrekken van hier.

Ooit, het was in deze maand, ben je in dit huis getrokken. Nadat de laatste doos binnen stond, brak het onweer los. Er was iets met het licht in het huis. Daarom wilde je er blijven. Hoe het licht op een late zomernamiddag door het raam vooraan naar binnen valt. Hoe het licht van voor naar achter beweegt. Traag maar zachtmoedig. Alsof je hier nooit helemaal alleen zult zijn. En ooit, het komt langzaam dichterbij, zul je van hier weer vertrekken. Het vertrek moet even langzaam worden voorbereid. Voor alle geesten en verhalen die hier huizen. In een lang ritueel. Hoe zal het andere huis je ontvangen? Hoe lang zal het duren eer je er veilig bent voor het onweer?

Soms, heel even, in een onbewaakt moment, verlies je jezelf. Ergens tussen hier en daar. Terwijl je gewoon door het huis loopt. Heel even weet je niet meer wie je bent, en hoe je ooit hier bent beland. En als je gewoon wacht, kom je vanzelf weer terug. Het kan ook gebeuren midden in de nacht. Alsof je buik ergens licht radeloos op de dool is, met de rest van je erachteraan lopend. En je weet niet wat er aan de andere kant van gewoon ademen zal zijn. En toch kom je vanzelf weer terug. Als een kind dat wegliep en weer naar huis komt. Zo schuif je ongemerkt weer in jezelf.

Elke dag iets nuttigs doen. Dat is de bedoeling. Of alleszins de afspraak met jezelf. Of je zo aan jezelf de toelating moet geven om daarna iets anders te doen dat niet nuttig hoeft te zijn? Het zou kunnen. Misschien maakt het vooral de overgang gemakkelijker, van het ene naar het andere ritme. Zodat je niet overvallen kunt worden door een plotse pleinvrees. Het zou kunnen. Naast dat alles maakt het misschien ook telkens een klein beetje ruimte in het huis om huis te zijn, zeg je tegen jezelf. En zo is het gelukkig ook wel een beetje. En na een tijd kun je nog altijd tegen jezelf zeggen dat nutteloze dingen doen erg nuttig is, in de vakantie.

Pas als het zo stil wordt, zie je de tijd voorbij gaan. Misschien is het goed om daarom soms niet weg te gaan van thuis. Om naakter te zijn, al is het maar voor even. En dan zie je de jaren, en hoe ze bewegen. Het gaat gewoon door. Het is moeilijker jezelf te ontlopen hier. Pas na even weet je dat het beter is zo. Het is ook een reis, al zou niemand zeggen dat je beweegt. Ze hoort bij dit moment van het jaar. Ze verwart je telkens weer. En dan gaat het weer over, en is er iets dat je geleerd hebt.

Je hoort de zangeres. En je weet dat de plaat bijna voorbij is. Je zou willen dat ze blijft. Je kunt de plaat opnieuw opzetten natuurlijk, maar dat is anders. Ze maakt zich klaar voor het laatste nummer. Je kent het van een ander. Ooit zag je de film met ook dat nummer in, op een middag, tussen twee lessen door, in de grote filmzaal. Iets van toen is altijd gebleven. Dat is goed, dat er dingen zijn die altijd kunnen blijven. En zij zingt nu dat lied, alsof het ook voor haar had kunnen zijn.

Hi Ho – We drift in and out…
Hi Ho – Sing into my mouth
And out of all those kinds of people
You’ve got a face with a view
And I’m just an animal looking for a home
To share the same space for a minute or two

23 juli 2009

Zee van papaver


Opgeslorpt worden, zonder te verdrinken, in een boek dat een adembenemende zeereis beschrijft van een schip in woelige wateren. Dat is wat er gebeurt als je je overgeeft aan Zee van papaver (vertaling van Sea of Poppies) van Amitav Ghosh. Het is een heerlijk spannend, broeierig en caleidoscopisch boek – het eerste deel van een trilogie – dat je onderdompelt in een andere tijd en een andere wereld, hoewel er heel wat verwijzingen naar de actualiteit tussen de regels te lezen zijn.

Het verhaal begint in 1838, in Brits India. Het land is in de greep van het koloniaal bewind. Veel landbouwgrond is ingepalmd voor de teelt van papavers voor opium, met alle sociaal ontwrichtende gevolgen voor de lokale bevolking. De Britten voeren de opium uit naar China, dat steeds meer probeert die opiumhandel te beletten. Veel arme Indiase landarbeiders worden gerekruteerd om te gaan werken op de plantages van verre overzeese Britse koloniën. Er hangt een oorlog in de lucht, tussen het Britse rijk en China. In wat later de twee grote Opiumoorlogen zullen worden, zullen de Britten proberen de Chinezen te verplichten hun havens te openen, in naam van de ‘vrije handel’.

Op dat moment komt de Ibis, een vroeger slavenschip, aan in de haven. Het schip zal eerst nog een lading migranten weg moeten brengen naar Mauritius, om zich daarna klaar te maken om mee op te trekken in de oorlog tegen China. Langzaam leren we een uiteenlopende groep personages kennen, die al op of om het schip zijn, of in de loop van het verhaal op het schip zullen terechtkomen.

Er is Deeti, een arme vrouw die haar dorp ontvlucht nadat haar man, die werkte in een grote opiumfabriek, sterft. Ze ontsnapt aan haar lot en de dwingende bepalingen van het kastensysteem en ontwikkelt zich in de loop van het verhaal tot een meer onafhankelijke vrouw. Er is Zachary Reid, een zoon van een Amerikaanse slavin, die het op de Ibis tot tweede stuurman heeft gebracht. Er is de gecultiveerde Neel Rattan, een landeigenaar van de hogere klasse, die zijn fortuin heeft opgebouwd door te speculeren op de opiumhandel, maar onderuit gaat als de handel stokt. Er is Paulette Lambert, de vrijgevochten dochter van een Franse progressieve plantkundige die is opgevoed met de Indiase jongen Jodu, die ze als zijn broer beschouwt. Er is de wat rare boekhouder Baboo Nob Kissin, die ervan overtuigd is dat hij een spirituele transformatie ondergaat. Samen met heel wat andere personages staan zij voor evenveel complexe levensverhalen. Die verhalen worden in elkaar geweven, en laten telkens andere facetten zien van de al even complexe samenleving waarin mensen van heel verschillende culturen en sociale groepen tegen de achtergrond van een ontwrichtend koloniaal systeem hun plek in de wereld zoeken.

De Ibis is het knooppunt en de katalysator van het hele verhaal. Het schip is enerzijds een symbool van het onrechtvaardige koloniale systeem. Het vervoerde slaven en doet nu dienst als transportmiddel voor goedkope plantagearbeiders. Anderzijds is het een beeld van hoop en verwachting, voor mensen die hun om allerlei redenen beknellende situatie willen of moeten verlaten. Op de eindeloze woeste wateren is de Ibis tegelijk een microkosmos waarin een nieuwe gemeenschap ontstaat van mensen die door het lot zijn samengebracht, en zich stap voor stap lijken los te maken van het vooraf bepaalde lot dat hun op het land wachtte. Het verhaal wordt niet zoals in klassieke romans verteld door de ogen van de machtige blanke, maar wel vanuit het perspectief van de ‘onderklasse’, de erg diverse groep mensen die zich onder het dek bevinden.

Te veel vertellen over het verhaal zou zeker het leesplezier kunnen schaden van dit enorm rijke boek. Het is zonder meer indrukwekkend hoe de auteur in een brede epische beweging een hele wereld oproept. Je komt eindeloos veel te weten over de levensgewoonten en –condities van alle bevolkingsgroepen. Alsof je er zelf bij bent loop je door de immense opiumfabriek, wat je bedrukt achterlaat. Je maakt kennis met de klederdracht, rituelen, feestmaaltijden, de finesses van de sociale hiërarchie en de benauwende druk van conventies en onrecht. En natuurlijk is er het fascinerende schip zelf en alles wat met de scheepvaart uit die tijd samenhangt.

Je zou kunnen zeggen dat de taal een personage op zich is in dit boek. Het is een wervelende mengelmoes van talen en dialecten van al die verschillende groepen die in de Ibis zijn samengebracht. Wat al die termen en woorden juist betekenen, is vaak een raadsel. Maar je kunt meestal wel vermoeden wat het zal zijn. En dat weerspiegelt dan de conditie op het schip, waar mensen met elkaar moeten proberen te communiceren om samen te overleven.

Je zou eindeloos veel parallellen kunnen trekken met de hedendaagse wereld. Je zou kunnen denken aan de onrechtvaardige internationale verhoudingen, waarbij arme boeren in het Zuiden hun kostbare grond verbouwen voor cash crops voor het Noorden, en uiteindelijk zelf, door armoede gedreven hun grond moeten verlaten. Je kunt denken aan het vaak hypocriete discours van de ‘vrije’ wereldhandel. Je kunt denken aan de wijze waarop ‘verlichte’ machtigen hun ontwikkelingsmodel exporteren. Maar ook zonder die spiegeleffecten kun je je onderdompelen in dit fascinerend en vaak schokkend historisch panorama. En dat alles gezien door de ogen van wie onderaan de ladder staat, en hoopt op een beter leven.

Na het lezen van de laatste zinnen van dit boek verlang je al naar deel twee. Je wilt weten hoe het verder gaat met al die kleurrijke personages. Ook, en misschien wel vooral, is dit een boek over identiteiten. Bij het begin van het verhaal zijn de personages gedeeltelijk gekluisterd aan een maatschappelijke ordening die hun al dan niet kansen geeft, en volgens strikte regels en conventies vastlegt wat wel en niet kan. Naarmate je verder leest, zie je dat al deze mensen meervoudig zijn, ze bestaan uit verschillende aspecten, verschillende identiteiten. En eens ze op het schip zitten, vormen ze een lotsgemeenschap. Ze zijn als het ware gedoemd tot elkaar, en zo zijn ze nu op een bepaalde manier ineens ook elkaars gelijke. De klassieke scheidslijnen blijven moeilijk overeind. En ze ontwikkelen nieuwe identiteiten. Dat gaat gepaard met schokkende taferelen, maar ook met het verlangen naar liefde.

Zee van papaver is een schitterend boek. Het is een boek dat zijn tijd neemt. In die zin weerspiegelt het het leven op een zeilschip op zee. Als je bereid bent aan te monsteren voor dit epische fresco dan ben je vertrokken voor een lange en boeiende reis.

19 juli 2009

Berg

‘Ik wou je al lang eens meenemen naar de bergen, en hier zijn we nu.’
‘Ja, je hebt me toch zo ver gekregen.’
‘Wat voel je nu?’
‘Ik moet nog wat wennen aan het vele niets rondom mij. Naarmate je verder weg gaat van alles wat beneden ligt, is het alsof een grote leegte je omringt. Er is natuurlijk overal dat prachtige uitzicht. Maar het is ook alsof je wordt opgenomen in iets wat zo groot is. Het verwart me nog een beetje.’
‘Voel je je dan ook niet bevrijd? Dat is wat ik steeds voel hier, zo hoog.’
‘Dat is een moeilijke vraag. Ik denk dat ik me vaak probeer te bevrijden door erg dicht bij de aarde te blijven. Alsof ik het mezelf extra moeilijk wil maken of zo.’
‘Voor mij voelt alles daar beneden soms zo zwaar aan. Alle bagage van de dingen van elke dag, maar ook van alles wat ik niet goed deed, waar ik faalde of tekortschoot. En dan zijn er nog de andere mensen. Soms wil je niet dat ze er zijn, en dan zeg je net het verkeerde. Je wilt de dingen graag goed doen, maar om een of andere reden lukt dat vaak niet. En dan voelt alles zo drassig aan. Maar als ik beneden aan de berg vertrek, dan schuift dat allemaal van me af. Met elke stap komt mijn lichaam telkens wat dichter bij zichzelf. Na een tijd wil ik niets meer zeggen, alleen nog bewegen.’
‘Zo ver ben ik nog niet. Ik moet denk ik nog iets van angst overwinnen.’
‘Kun je je niet gewoon eraan overgeven? En alles loslaten?’
‘Dat komt straks misschien nog wel. Ik ben niet zo goed in overgave, vrees ik. Als ik beneden ben op de grond, dicht bij het water of zo, dan kan ik ook altijd snel weg. En hier kun je dat natuurlijk niet. Het is een beetje zoals wanneer je een bos ingaat, maar dan nog overweldigender.’
‘Ik wist dat ik er goed aan deed om je terug op te komen zoeken en mee te nemen naar hier. In een droom had ik alles gezien, en toen wist ik dat ik het moest doen.’
‘Je was alleszins volhardend, dat kan ik wel zeggen.’
‘Ja, zo ben ik wel. Vroeger, voor het gebeurde, zou ik het allemaal niet zo belangrijk gevonden hebben waarschijnlijk. Alles kon later nog wel. Maar nu denk ik dat niet meer. Elke keer opnieuw, dag na dag, krijg je maar één kans.’
‘Ik weet dat ik vroeger vaak naar je keek terwijl je lag te slapen. Je leek me dan altijd zo volstrekt rustig, zo vol vertrouwen in de slaap. Is dat nu nog altijd zo?’
‘Helemaal zeker weet ik het niet, dat zul jij moeten bekijken, vermoed ik. Maar ik denk dat ik nog steeds wel rustig ben, maar dat mijn houding wel veranderd is tijdens het slapen. Misschien rol ik mezelf wel meer op, alsof ik bij mezelf kom schuilen.’
‘Als jij lag te slapen kon ik altijd de meest indrukwekkende bekentenissen doen, je hoorde het toch nooit. Of dat dacht ik toch altijd. Dan vertelde ik je allerlei dingen die ik anders nooit zou durven.’
‘Ga je dat straks ook weer doen?’
‘Wie weet?’
‘Het kan nog altijd dat jij als een blok in slaap valt en dat ik je alles kan vertellen wat ik je nooit durfde te zeggen.’
‘Misschien dringen die woorden wel gewoon rechtstreeks in mijn dromen binnen. Ik heb trouwens speciale opnameapparatuur laten installeren in mijn hersenen, dus pas maar op. Morgen kan ik alle bewijzen bovenhalen.’
‘Je doet maar, het geeft niet. Kijk eens naar mij. De bergen doen je ogen goed. Je zag er zo moe uit toen we vertrokken. Vooral je ogen. Er was iets met je ogen. Zo waren ze vroeger nooit.’
‘Is dat zo? Ik heb altijd gedacht dat jij alles aan mij kon zien, zelfs wat ik zelf niet zag. Al deed ik nog zoveel moeite om alles netjes te verbergen.’
‘Jij? Verbergen? Dat zal wel.’
‘Bij zoveel anderen lukte het toch wel altijd. Dacht ik toch.’
‘Blijf dat dan maar denken als je dat wilt. Weet je, ik heb nooit iemand gekend die zo intens kon kijken als jij. Het maakte me vaak bang. Maar het was ook alsof jij me helemaal zag, op een of andere manier. Ik heb even geen ander woord dan helemaal.’
‘Misschien hou je daarom zo van de bergen, omdat je je daar nog beter kunt laten bekijken.’
‘Kijk maar wat meer naar de bergen in plaats van naar mij. We hebben nog lang te gaan eer we boven zijn. Probeer nog wat over te houden voor daarna.’
‘Als we straks boven zijn, ga je dan allerlei heel diepzinnige dingen zeggen en zo?’
‘Ik denk het niet. Dan wil ik gewoon wat zitten, en zwijgen, denk ik.’
‘Heb je al eens het gevoel gehad dat je wilde blijven zitten, daar boven op de berg?’
‘Ja, een keer. Ik dacht dat alles zou overgaan als ik maar gewoon bleef zitten. Tot ik bij wijze van spreken verpulverd door de wind zou worden meegenomen. Ik heb nooit zo’n zware afdaling gehad. Ik moest me naar beneden slepen. En toen ik eenmaal beneden was, begon het te regenen. Een malse, bijna zoete regen. Ik heb me helemaal nat laten regenen, en het deed zo ongelooflijk veel deugd, dat kun je niet geloven.’
‘Ik kan het me voorstellen. Misschien had ik op dat moment daar moeten zijn, om een foto te maken van jou, in de regen.’
‘Laat die foto maar in je hoofd, dat is beter.’
‘Ik zal ze een mooi plekje geven.’

18 juli 2009

Een huis


Mooie zinnen in een interview met een schrijfster in de krant: “Mijn personages zijn in extreme mate ontheemd. Ze hebben hun huis opgegeven, hun landschap, alles wat hun leven ooit samenhield. Hoe kan je dat verlies ooit verwerken? Er zijn drie dingen die je een mens nooit kan afnemen: zijn herinneringen, zijn taal en zijn lichaam. Daarin zit je geschiedenis opgeslagen.”

Misschien lopen ze wel alle drie door elkaar, en weet je niet zo goed waar het ene begint en het andere ophoudt. Wie ben je? Je bent het verhaal dat je over jezelf vertelt.

Zonder verhalen zouden we alleen maar vervloeien met al het andere. En alle beelden en herinneringen zouden in een eindeloze beweging door elkaar heen gaan. Met de verhalen zou dat alles op zich niet anders zijn, we lopen evengoed over in de rest van alles wat ons omstroomt. Maar door de verhalen kunnen we als het ware een plekje afbakenen.

Als een ander je vraagt te vertellen wie je bent, dan begin je die op zich vrij ordeloze en steeds wisselende reeks impulsen en gedachten, al die steeds bewegende herinneringen, een beetje te ordenen. Je selecteert er een aantal en zet ze in een volgorde waardoor er een structuur in lijkt te zitten, een richting, een chronologie. Het is een soort positieve illusie, maar wel een levensnoodzakelijke illusie. Er ontstaat een beeld van een relatief af te bakenen ik.

De manier waarop je tegen jezelf praat om zo in je hoofd een relatief stabiele identiteit te krijgen, is in wezen niet zo anders. Misschien krijgen je rationele kenmerken een wat hogere waarde in je verhaal. Misschien verschuif je alle zogenaamd minder rationele elementen wat naar achter, of laat je ze maar erg selectief in het verhaal inkomen, omdat je anders de controle wat verliest over het beeld dat je van jezelf hebt of zou willen hebben.

Herinneringen zijn onmisbaar. In een eindeloze beweging schuiven ze door je heen. Ze dienen zich spontaan aan. Soms is het alsof je elke dag opnieuw die enorme hoeveelheid herinneringen herordent, bijna zoals je een pakje kaarten schudt. Als je vijf jaar geleden een levensgeschiedenis zou hebben opgeschreven, en je zou het nu opnieuw doen, dan zou het een ander verhaal zijn, hoewel het hetzelfde leven is. Door alles telkens opnieuw te schikken werk je steeds verder aan je eigen verhaal. Een mens is een verhalen vertellend wezen. Het verhaal van wie je zelf bent, geeft inzicht en overzicht, en zo geeft het zin en troost. Pijn en verdriet vermengen zich met geluk en verbondenheid en krijgen zo telkens een plaatsje. Soms heb je sleutels nodig, die bepaalde herinneringen weer ontsluiten. Foto’s, oude brieven of kaartjes, dingen, verhalen van anderen. Zo kun je alles netjes onderhouden en koesteren. En je kunt zelf rituelen maken waardoor je zo in het nu leeft dat je actief herinneringen verzamelt die je kunt toevoegen aan je geschiedenis.

De taal is een huis waarin je wordt geboren. Je groeit in de taal als in een huid. Je kijkt naar de wereld doorheen de woorden. Je beweegt tussen de dingen door de woorden. En woorden zijn even lichamelijk als herinneringen. Je kunt de woorden zien en betasten. En je kunt ernaar verlangen, zo sterk dat je lichaam hevig pijn doet. Soms laten ze zich niet vinden, en dan ben je radeloos verloren. De hele onvolmaaktheid van het menselijk zijn rust in de sputterende, stotterende woorden die je probeert te gebruiken om uit te drukken wat je het meest beroert. Maar tegelijk kun je intens dromen van de woorden die zoveel ultieme schoonheid in zich hebben dat ze een werkelijkheid op zich geworden zijn. Er alleen al naar kijken kan verzoenen met de vergankelijkheid. Soms kun je je eenzaam voelen in je huis, soms loop je zelfs binnen verloren, en herken je opeens geen enkele kamer meer. Tot alles weer terugkomt. Je kunt op bezoek gaan in andere huizen. Hoe verrukkelijk is het om woord per woord een andere taal tot je te laten komen. Zin na zin kan het een bijna zinnelijk genot worden om binnen te sijpelen in een andere taal, een andere wereld. Om te ontdekken dat de liefde in elke taal anders is, en daardoor ook een beetje gelijk. Maar ook al ben je een wereldreiziger in andere talen, niets is te vergelijken met thuiskomen in je moedertaal. Je leest een Engels, een Frans en een Duits boek na elkaar, en daarna neem je weer een boek in het Nederlands. Die eerste bladzijden maken je bijna duizelig.

En het lichaam. Het duurt even voor je beseft dat het er is. Je vraagt je dan af of jij het lichaam draagt, of omgekeerd. Het kan je vreemd lijken. Je kunt ontheemd zijn in je eigen lichaam. Het kan je in de steek laten. Het kan pijn doen. Maar het kan ook openbreken in de aanraking. Het kan je zeggen dat het niet wil teruggedrongen worden in het verhaal dat je zelf bent. Rustig, maar volhardend. Het is een landschap van herinneringen. Alles wat daar gebeurde is er nog. Oude pijn heeft zich er genesteld, naast het verlangen en de versmelting. Soms kun je hopen dat je niet aangeraakt zult worden, omdat het te veel in beweging zou zetten. En soms zou alleen het aanraken de tollende onrust kunnen bedaren die in je huist. Je kunt niet anders dan in je lichaam wonen. Je kunt vrede sluiten met die gedachte. En als je dan in de spiegel kijkt, dan zie je het verhaal.

16 juli 2009

In kleur

Je loopt over de straat en ziet zoveel mensen in zoveel kleuren. Je bekijkt hen van top tot teen. Kleurvlak na kleurvlak. En de dingen die ze nog bij zich hebben. Hoe de kleuren contrasteren, of elkaar aanvullen, of helemaal niets met elkaar te maken hebben. En je blijft kijken. Naar die ene kleur daar. Ze werkt op je in. Elke kleur lijkt een bepaald gevoel op te wekken. En even lijkt die kleur er alleen te zijn tussen jou en de plek waar je ze ziet. Je zou erover kunnen praten met een ander. Zie je daar dat rood van dat jasje. Of dat groen van dat stuk gereedschap. En die ander zal er misschien verder over doorpraten. Je begrijpt elkaar. En toch weet je nooit hoe die kleur er in het hoofd van die ander uit ziet. Misschien noem je iets allebei groen, maar is het in dat ander hoofd wat bij jou rood is. Zou dat kunnen? Je weet het niet. Verwarrend, dat wat zo intiem verbonden is met hoe je de wereld ziet te delen lijkt, maar het misschien wel niet is. Je zou een schilderij kunnen maken waarin je alle kleuren van de zomer probeert te vatten. En je zou er met een ander eindeloos over kunnen praten. En je zou denken dat je eindelijk iets samen gezien hebt. En toch zul je het nooit helemaal zeker weten.

Je kijkt naar haar en denkt: die kleuren zouden haar goed omringen. Je ziet ze voor je, en hoe het zou zijn. En dan zie je dat ze is gehuld in net een andere kleur. Een kleur die familie is, maar net niet dicht genoeg komt. En je weet niet hoe je dat moet zeggen.

Stel je voor dat je alle kleren in je kast zou hebben die voor jou bestemd zijn. Geen hopen, maar net genoeg. Net die kleren die het beste in jou in de wereld brengen. In de mooiste kleuren die je je kunt dromen. Misschien kun je je alles niet in detail voorstellen, maar je kunt je wel voorstellen dat je bij elk stuk zou zeggen: ja, dit is het. Je zou voor de kast staan, en voelen hoe die kleur je lichaam streelt, of verwelkomt, of troost. En je zou met een lichtere tred door de stad stappen. Bijna een beetje zweven.

De plaatsen op de huid waar de kleur ineens verandert. Van wit naar het bruin van een moedervlek. Van iets minder wit naar het rood van een lip. Of langzame overgangen van licht naar iets minder licht. Of die plekken waarvan de kleur kan veranderen. Afhankelijk van wat er gebeurt.

Je ziet mevrouw de minister in de krant. Niet dat je haar kent. Niet dat je iets met haar deelt. En toch denk je: doe nu toch eens voor één keer geen zwart aan. Waarom altijd dat zwart? Even donker als haar haar. Misschien denkt ze dat het stijlvol is, of een beetje stoer. En je denkt dat een beetje zwart best wel heel mooi kan zijn. Maar niet altijd, en niet zo massief. Ze lijkt soms wel een zwart gat, waarin alle kleurenzuurstof verdwijnt. Het zuigt iets uit je weg. Het zou anders kunnen zijn.

Sommige kleuren maken dat je alleen maar kunt kijken. En blijven kijken.

Het kan een ritueel zijn, als je niet kunt slapen. Aan een kleur denken. Je kiest een kleur. Zoals geel, waarom niet. En dan zoveel mogelijk gele dingen voor je oog laten passeren. Tot je alleen nog maar de kleur ziet. En dan op naar een andere kleur. Zo lang het duurt.

De kleur van het gras na die eerste langverwachte regenbui. Je kunt de kleur ruiken, zo intens is ze. Ze lijkt het uit te schreeuwen van zaligheid. Je zou die kleur willen opsnuiven, ze in je laten lopen.

Hoe zitten mensen in je hoofd? Hebben ze in je herinnering steeds dezelfde kleur rondom zich? Of is er alleen de kleur van hun gelaat? Welke kleur komt er eerst bij hen als je dan toch verder denkt? En is dat altijd dezelfde kleur?

De kleuren van een lome zomernamiddag. Je ziet ze zorgvuldig voor je uitgestald. De kleuren die je dan graag dicht bij je zou willen hebben.

Een verhaal in de krant over de kleuren van het oude schilderij. Hoe ze na maanden en maanden werk voorzichtig werden bevrijd van de sluier van lagen vernis. En nu weer gewoon vrij de wereld in mogen bewegen.

Gekleurde teennagels. Het blijft een merkwaardig fenomeen. Iets ontgaat je waarschijnlijk. Waarom zijn ze nooit geheel nageldekkend? Waarom hebben ze zo vaak een verkeerde kleur? Moeten ze iets teweegbrengen? Soms stralen ze alleen maar een aarzelende droefheid uit, zo lijkt het wel.

12 juli 2009

Ontsnapt

Het boek valt mooi open. Lezen met zo weinig mogelijk bewegingen. Alleen het betasten van het papier door aarzelende vingertoppen. Telkens opnieuw. Om te zien of het nog ademt. Het ritme van de trein neemt het lichaam verder over. Een zoete verstening. Zolang het duurt. Het landschap schuift voorbij. Blijft stil, en wil niets verstoren. De grens laat zich ongemerkt overschrijden. Dit alles is onderweg. En net daardoor in een graad van stilstand.

De lijnen op je handen. Ze herinneren zich. Ze hebben gewacht op hun ontstaan. Hoe lang kun je kijken naar die handen? Waar neemt het verlaten het over? Er huist een trage vermoeidheid in die handen. Ook al zullen ze je vertellen dat ze tot alles in staat zijn. Of toch veel. De verhalen zijn wel gebleven. Net zoals het landschap zich elke voetstap herinnert. Aanraakbaar.

Je loopt over de straat. Je kunt de evenwichten verschuiven in je beweging. Je schuift wat naar voor. Schouders en middel komen in een ander ritme. En even lijkt er een andere man te zijn. Alsof die binnen bereik zou kunnen zijn. De dingen zien er anders uit. Of je trekt je terug in een middelpunt. Waardoor alles opgeheven wordt in bewegingen van de voorvaderlijke lijn. En je alleen nog maar bent waar je vandaan komt. Of je vergeet te vloeien. En voelt hoe alles zich vastklampt. Tevergeefs.

Soms zou je willen liggen. In die ene lijn. Op die ene plek. Daar waar je niets meer voelt. Waar alles wat pijn zou kunnen zijn je langzaam verlaat. Zonder dat je de zwaartekracht zou moeten opgeven. Nog dicht genoeg bij de aarde. Misschien is het je niet gegeven. Misschien ben je er niet voor gemaakt. Misschien is het hoogmoed om heel even zonder herinneringen te willen zijn, zonder opgespaarde tijd.

Anderen bewegen door je heen. Ze waden door je kreken. Nemen even bezit van je, en trekken zich dan weer terug. Verdwijnen doen ze niet. Zouden die anderen het weten? Zouden ze weten wanneer ze door jou ronddolen?

De grond lijkt naakt in die muziek. Misschien zijn de woorden tastbaar genoeg. Ze bewegen tussen schaarse klanken. En zeggen iets over de liefde. Ook al weet je niet wat het is.

De lucht is wolkeloos geworden. Langzaam hebben ze zich teruggetrokken. Waarin? Zijn er zwarte gaten in die bijna witte lucht? Waar ze even kunnen gaan schuilen? Het is alsof de lucht iets wil zeggen. Uitgespreid, onverhuld en raakbaar. Aan het einde van een dag is er nog iets te fluisteren. Een geheim. Een verhaal voor de nacht. Een gedeeld verlangen. Alles zou binnen bereik kunnen zijn. En niemand die het kan zien.

Een stem zegt dat je weer thuis bent. Een andere zegt dat het nog te vroeg is. Dat je nog eerst alles achter zou moeten laten. Om thuis te kunnen komen. Zou je er ooit komen?

Soms wil je je vergewissen van schoonheid. Wil je even aanraken wat zomaar los door de wereld beweegt. Niet om de schoonheid te bewaren. Niet om haar te bezitten. Niet om haar door woorden te omgeven. Niet om haar te ontsluieren. Enkel om zelf niet te verdwalen.

11 juli 2009

Het naderen

‘Is het goed als ik zo kom zitten?’
‘Ja, dat is heel goed.’
‘Dan hou ik zo je buik vast.’
‘Dan kan er zeker niets gebeuren.’
‘Het is ook de geur die ik hier herken. Het blijft toch merkwaardig hoe je je een geur kunt herinneren.’
‘Er is weer veel wind hier, net als de vorige keer. Zo uit het water het land in.’
‘De rand van het water komt dichterbij. Als we lang genoeg blijven zitten, zullen we het zien.’
‘Soms zou ik iets van die wind hier willen kunnen opzuigen. En daarna in mijn lichaam vasthouden. Zodat alles wat hier beweegt al meteen versmelt met de zee.’
‘Misschien is dat al wel zo, ook zonder die wind, denk je niet?’
‘Ik weet het niet, het voelt nog niet zo.’
‘Dit is de plek waar ik steeds opnieuw naartoe kwam.’
‘En heb je dan staan roepen in de wind?’
‘Ja, soms wel, maar ik durfde niet zo goed. Ik wou niet dat andere mensen me konden horen.’
‘Het maakt toch niets uit?’
‘Ik weet het. Een keer had ik een brief bij. Ik hield hem in het water, tot alle letters waren weggespoeld. Meegenomen. Ze zijn nog ergens daar.’
‘Heb je antwoord gekregen?’
‘Ik denk het wel. Maar het was zonder woorden. Soms moet je lang wachten eer de zee iets zegt. Maar als je goed kijkt, kun je toch al iets te weten komen.’
‘Ben je nog bang soms?’
‘Af en toe nog wel, maar meestal niet.’
‘Het is hier mooi als de zon ondergaat. Dan is het alsof wat je ziet stiller wordt. Ik kan het niet anders uitleggen. Het beeld wordt stiller. En soms is het alsof de zee dan zegt: geef alles maar mee aan mij, laat de dingen uit je handen schuiven.’
‘Het is een goed moment om al je geheimen met de zee te delen.’
‘Wees maar gerust.’
‘En mensen zien er ook anders uit. Het is alsof je iets in hun ogen kunt vermoeden wat anders verborgen is. En als je dan weer in het licht bent, en kijkt, dan zie je dat dat ook klopt.’
‘Jij hebt altijd dat soort verhalen om je heen, zo lijkt het wel.’
‘Ik heb ze nodig, denk ik. Op een plek als deze komen ze vanzelf, en moet ik ze niet gaan zoeken.’
‘Het is goed. Ik weet nu hoe het gaat, en ik zie ze zelf ook.’
‘Ja, dat is waar. Het ontroert me erg.’
‘Straks zal de wind wel gaan liggen. Zo tegen de avond.’
‘Het zou misschien omgekeerd moeten zijn, maar ik voel me heel erg veilig zo. Het is alsof er iets is toegevoegd aan mij.’
‘Was dat dan weg?’
‘Ja, het was weg. Het is meestal weg, denk ik.’
‘Maar nu is het er weer. Het is goed. Alles past goed in elkaar. Het maakt me rustig.’
‘Soms denk ik dat je je adem beter voelt, als je hier zit. Als je erop let, kun je goed voelen hoe die op en neer gaat.’
‘Ja, dat is waar. Het is dan alsof er minder omhulsels zijn omheen die adem. Alsof je die gewoon zou kunnen aanraken.’
‘Vorige nacht droomde ik over een trap. Er was een kamer, met veel mensen in en ook met veel licht. En daarnaast was een andere kamer, waar het stil was, en donker. En daar was een trap, die naar beneden liep. Daar gingen we op zitten, een beetje zoals hier nu.’
‘Was het er helemaal donker?’
‘Nee. Het was een beetje zoals wanneer je in je slaapkamer bent, en de deur naar de gang is niet helemaal dicht. En in de gang brandt er nog licht. Dan is het binnen toch niet helemaal donker.’
‘Is het dan alsof je terug naar het licht kunt? Of heb je meer het gevoel dat je in het donker kunt blijven net omdat je het licht kunt voelen, daar ergens achter je rug?’
‘Ik denk het tweede. Maar het is een beetje ambivalent waarschijnlijk. Misschien wilde ik in die droom wel niet kiezen waar ik wilde zijn. Of anders was het gewoon de enige plek waar ik me kon terugtrekken, weg van het gewoel, waar alle mensen waren.’
‘En zei je iets?’
‘Nee, ik zei niets. Alles ging vanzelf. Alsof het zo moest zijn.’
‘Maar hier is er wel wind.’
‘Ja, die was er niet in mijn droom.’

09 juli 2009

Mooie mensen


In een panel van een klimaatdebat. Ik kijk de tent in waar al die jonge mensen zitten te luisteren naar wat de anderen aan de tafel en ik zullen zeggen. Nog voor het begonnen is, ontroert het me al. Ik zat hier tien jaar geleden ook. Op deze plek, ook in een debat. De herinnering maakte me heel even bang, en deed me twijfelen. Of het wel goed was om nu weer te komen. Maar ik voel me meteen thuis.

Telkens toch heel even zenuwachtig. Heb ik eigenlijk wel iets te zeggen wat iemand anders zou willen horen? Ben ik niet gewoon een oude en vermoeide man in hun ogen? En even snel gaat dat ook weer over. Kijken naar wie naar mij kijkt, en vergeten dat ik hier zelf zit. En denken aan de stem, zodat die het overneemt. En dan gewoon de rivier volgen…

Even zie ik mezelf in het publiek zitten. Even ben ik weer zo oud als zij nu zijn. Wat zou ik gezegd hebben? Raar, hoe iets niet veranderd is, en hoe ik toch definitief aan deze kant zit. Ik glimlach even naar mezelf, daar op die bak tussen de anderen, en de woorden in mijn hoofd gaan weer gewoon door.

Zullen de oudere mensen, zij die de sleutels in handen hebben, de moed hebben om het tot nu toe ondenkbare te doen als antwoord op het tot voor kort ondenkbare? Om het roer om te gooien en hun wereld weer in veilig vaarwater te brengen? Als ik hun gezichten zie, zie ik de jaren die voor hen liggen. De kinderen die zij zullen krijgen. Het wassende water en de stormen, het onrecht dat een gezicht krijgt ver van hier, het is hun wereld. Ze zijn erin geworpen. De gedachten klinken zwaarder dan gewild, maar het is niet anders.

We praten nog na, zittend op het gras. De zon komt af en toe tussen de wolken. Zouden ze zien dat ik eigenlijk een beetje verlegen ben? Ze vertellen over hun wereld. Hoe alles soms op hun schouders drukt, en hoe ze op die druk antwoorden. Ontroerend hoe ze zo kwetsbaar maar ook zo groot lijken in hun antwoorden. Alsof ze al iets weten waar ik zoveel jaar meer voor nodig had.

Soms lijken ze oud in een jong lichaam. Ergens onderweg zullen ze elkaar nog tegenkomen. En zullen de stukken in elkaar passen, of misschien wel niet. Het geworstel dat nog voor de deur staat, je zou het soms willen wegnemen, of ook weer niet. Misschien kunnen zij het wel veel beter. En al het goede dat ik hun zou willen wensen, het ontroert me meer dan iemand mag zien.

Ik zeg het ook tegen een van hen: er zijn zoveel mooie mensen hier. Als een eiland waar je naartoe zou kunnen gaan. Het zou mooi zijn om hier gewoon te blijven zitten, en alleen maar te kijken. Kijken hoe ze gretig en ontwapenend zichzelf zijn.

Iemand van hen komt me zeggen dat ze mijn stem mooi vond om naar te luisteren in het debat. Heel even sprakeloos…

Misschien zou ik even moeten buigen voor ik wegga. Een kleine knik, nauwelijks waarneembaar. Uit dank. De tijd gaat door. Ze zijn nog even hier. Tussen de bomen. Ik verlaat deze plek, weer op weg naar elders.

Het spreken verlaat mijn lichaam langzaam. De woorden drijven weg. Tot er alleen nog een zachte stroming is. Daar zou je moeten wachten. Tot je weer helemaal niemand bent. Alleen de beweging van het water. En die overgave.

05 juli 2009

Forgetful Heart

In welke zelf trek je jezelf terug nadat je de voordeur hebt dichtgetrokken? Soms zou je het willen kunnen kiezen. Soms zou je een van hen willen uitkiezen. Die netjes uitspreiden, en er dan zachtjes in schuiven. Niet het doorgangshuis zijn van al die andere.

Soms zou je willen kunnen kiezen welke dromen je bezoeken, welke herinneringen via een flank het terrein opkomen, welke verlangens hun opwachting maken.

En soms niet. Soms wil je alleen maar toekijken.

Een zwoele plakkerige nacht. Je beweegt in en uit iets wat slaap zou kunnen zijn. Ergens dichtbij of veraf hoor je roepen. Een zoveelste ruzie. Het gekrijs van kinderen en hun mama, wie het van wie heeft gespiegeld is niet zo duidelijk. Het zal ook daar te warm zijn waarschijnlijk. De buik is hard. Zoeken naar volle aandacht voor de adem, zodat die alleen nog zichzelf voelt. Pas daarna zal het lichaam zich terug kunnen loslaten. Even rondwandelen in het huis. Kijken naar de lichten die nog aan zijn in het uitzicht. Er zijn nog mensen wakker. Misschien zoeken ze verhalen.

Het verdriet kan je overvallen. Wanneer je het het minst verwacht. Ineens komt het naar je toe. En zal ook weer weggaan straks.

Hoe zou het zijn als je alle verhalen over de liefde zou vertellen? Of er minstens aan zou beginnen? Na even zou je het verschil niet meer zien tussen de tijd en de verhalen.

Alles is er nog, daar in je huid. Net als het landschap zich alles herinnert. Ergens. En toch. Toch schuiven de woorden en de beelden door elkaar. Soms verder weg van waar je staat. Alsof je ze zou verliezen. Soms kun je ernaar verlangen dat het zo zou zijn. Soms zou je niet willen dat er iets zou kunnen verdwijnen. En wie je bent, weet je niet.

Hoe je elkaar aanraakt, in alles wat niet gezegd wordt. Hoe je kijkt naar de woorden, die niet verder mogen gaan dan wat ze zijn. Misschien is er genoeg troost in het ritueel.

Een dans komt terug. Toen, daar en daar. Even leek alles te kloppen. Even was er niets dat op luchtweerstand leek te wijzen. En de overgave. Een tijdelijk verbond. Zolang de dans duurde.

Misschien zou er een briefvrijstelling moeten worden ingevoerd. Een moment, een dag, waarop iedereen alleen maar brieven mag schrijven. Met een pen. Met inkt, die tijd vraagt om te drogen. Met papier dat teder benaderd wil worden. En met alle verhalen die alleen daar kunnen leven, in die brieven. Alles mag gezegd worden, maar alles blijft in de brief.

In de woorden kun je wonen. Soms zoek je ze op. Soms spreek je ze uit. Soms schrijf je ze. Om ze voor je te zien. Zodra ze er zijn, kan de wind gaan liggen. Heel even vallen de stukken in elkaar zoals ze bedoeld zijn. Ze zijn ergens bewaard, aan de binnenkant van je huid. In hun afwezigheid. Tot ze telkens weer gevuld worden door de juiste woorden.

Je hoort hoe de zanger het mooie lied voor het eerst voor een publiek zingt. Je houdt je adem in. Zoveel opgespaarde pijn. In een lied dat komt en gaat. Een verhaal even in de tijd gevat. Terwijl je het hoort, verdwijnt het. Dat je het kunt horen, bewijst dat er ook iets niet kan verdwijnen. Misschien kun je alleen in dat mysterie bewegen.

04 juli 2009

Bezoek


Julia kwam het beeld in wandelen. Ze stond me op te wachten voor het raam. Bellen deed ze niet. Ze had alle tijd. Toen ik buiten kwam, glimlachte ze even. Ze streelde even over mijn wang en keek me diep aan. Is alles goed? Dat wilde ze weten. Ja, zei ik, alles is goed. Alles? Ze keek me een beetje wantrouwig aan. Bijna alles dan toch, zei ik.

Zullen we even gaan wandelen? Ze keek eerst nog even naar het huis. Ze had iets kunnen zeggen over oud en zo, over slecht onderhouden ramen. Maar ze deed het niet. Mooie bloemetjes, zei ze. Ik nam haar arm, en we gingen de stad in.

Ik stelde haar even voor aan de man in de winkeldeur. Tussen hopen vers fruit. Ze knikte even, en we gingen weer verder. Dat ze daar ook dadels hebben, zei ik nog.

Hoe het nu met haar knieën was, wilde ik weten. Of ze nog steeds met haar handen over haar knieën wreef, zodra ze zat. Dat deed ze nog wel, zei ze, omdat dat een goede gewoonte was. Maar pijn deed het niet meer. Dat is dan wel een van de voordelen van overgaan naar de andere kant.

Soms stopte ze even om lang naar me te kijken. Zonder iets te zeggen.

Hoe zit dat dan, wou ik weten. Is het echt zo dat een geest steeds waakt over de levenden? Of beeld je jezelf dat alleen maar in? Ze keek me aan met een van haar bekende droge blikken. Zie ik er dan als een geest uit? Ik wist even niet meer wat te zeggen. Ja, zei ze, ik ben er wel altijd. Maar het is niet belangrijk om dat ook te laten merken de hele tijd, liever niet zelfs. Het zou bij jou toch geen effect hebben, daarvoor lijken we te veel op elkaar. Ik kijk gewoon, en denk er het mijne van.

De druiven zijn er weer bijna, zei ik. Misschien waren ze er al, gisteren op de markt, maar heb ik ze nog niet gezien. Haar ogen begonnen te glimmen. De druiven. Sommige dingen veranderen niet.

Soms moet je toch wat beter voor jezelf zorgen, zei ze. Laat die anderen maar. Ze wou er nog iets achteraan zeggen, maar deed het niet. Ik zag in haar ogen wat het was.

Zullen we even op een bank gaan zitten? Nee, het hoeft niet, laten we gewoon verder gaan. Alles is goed.

Waarom ben je nu gekomen? Ik wilde het graag weten. Het was tijd, zei ze. Ik voelde dat het tijd was. En je hebt sterke armen, ik kon er altijd goed op leunen, omdat je zo groot bent. Ik mis ze wel eens.

En wat met alles wat ik niet gezegd heb, vroeg ik. Ik weet alles, zei ze, maak je maar geen zorgen.

Zullen we maar niet over de kinderen praten? Zullen we doen alsof we het er niet over gehad hebben? Vroeg ik. Dat is goed, zei ze, terwijl ze me lang aankeek.

Het was warm, de voorbije week, zei ik. Ik moest vaak aan jou denken. Ik heb er ook last van, net als jij toen. Maar ik heb wel geleerd om te drinken als het warm is, dat vond jij altijd zo moeilijk. Of je had er gewoon geen zin in, dat kan ook. Nippen aan een glas, die omschrijving is ooit voor jou uitgevonden.

Zo ver mogelijk stappen, en zo weinig mogelijk straten moeten oversteken, dat is het plan.

Hoe gaat het met je buik, is het nog steeds in orde? Heel even leek er iets van angst in haar ogen. Ja, het is goed, zei ik. Ik was blij dat ik je nog kon laten zien dat het goed ging, voor je vertrok van hier. Ik weet het, zei ze, maar je moet er toch goed voor zorgen, zodat het zeker niet terugkomt. Ik kan daar zelf niet zoveel aan doen, zei ik, buiten gewoon goed opletten. Ik weet het, zei ze, maar je moet er toch goed voor zorgen, zodat het niet terugkomt. Dat zal ik doen, zei ik, voor jou.

Het is weer tijd om te vertrekken, zei ze. Hoe moet dat dan, vroeg ik. Gewoon, zei ze, ik ga hier alleen verder, en draai daar die straat in, en dan ben ik weg. En kom je nog terug, vroeg ik. Ik ben er toch altijd, zei ze, dus echt terugkomen kan ik niet. Maar ik kom zeker nog terug. En ze vertrok zonder nog een keer om te kijken.

01 juli 2009

Weerstand der dingen

Je denkt dat je soepel door de ruimte beweegt. Kan ook gewoon snel zijn. Je denkt dat je laveert tussen de dingen, als een kleine ballerina in je hoofd. Niet blijkbaar in je lichaam. Dat steeds wel ergens achter blijft haken. (Wat je ook doet, die klink aan de deur naar de kelder, ze is gemaakt om aan te blijven haken met iets. Misschien moet je enkel in geheel ontklede toestand door het huis, en alleszins naar de kelder gaan.) Het lichaam lijkt te groot. Is dat ook zo? Rondkijken naar andere lijven. Velen zijn kleiner. Velen hebben nog allerlei andere uitsteeksels, die ook overal achter zouden kunnen blijven hangen. Misschien zouden ze in- en uitschuifbare lichamen moeten maken. Als je dan een minder sierlijke dag hebt, kun je gewichtloos en conflictvrij door de ruimte gaan. Kun je zelfs jezelf wijsmaken dat je niet alles hoeft op te ruimen, je kunt er steeds omheen.

In dezelfde categorie. Misschien bestaan er mensen die het kunnen. Onderaan in hun kast hun collectie Tupperware-potjes zo stapelen dat ze er niet allemaal uit vallen als je er een uitneemt. Misschien zijn er mensen die ook netjes op hun knieën voor hun kast gaan zitten om alles na gebruik netjes weer in en op elkaar te stapelen. Je kunt jezelf overtuigen dat je een magische worp met tegenbeweging hebt waardoor je dat potje van op een afstand sierlijk in de kast kunt keilen. En dat op zo’n manier dat alles wonderwel bij elkaar blijft. Om dan toch maar elke keer opnieuw vast te stellen dat die eigenwijze rotdingen er weer anders over dachten. Voor mensen met een bovengemiddelde lengte zouden lage en diepe kasten moeten verboden worden, of zo. Of moeten andere smoezen dringend bedacht worden.

Of ook. De schuif met het bestek op het werk. Om een of andere mysterieuze reden blijken er massa’s bestek doorheen het hele gebouw te reizen. Misschien is de afwasmachine op die verdieping bijzonder geliefd bij de verzamelde messen, vorken en lepels. Soms verdwijnen ze weer vanzelf, maar soms blijven ze ook. Bij het leegmaken van de machine doe je het eerst nog netjes. Alle messen in dat vakje, de vorken in het andere, en de lepels daarnaast. Onderaan is een kleiner vakje voor de kleine lepeltjes. Maar bij de grote vakken is er nog altijd een open. Wat moet daar dan in? Existentiële vraag. Te beschouwen als de volle leegte of zo. Alles gaat goed tot de vakjes een beetje te vol zijn. Er is een zekere mate van overloop. Die wordt nog getolereerd, tot er nog meer bestek in moet. Het wordt een bestekwelving. En dan de schuif weer terug proberen te duwen, maar het lukt niet meer. Je moet dan eigenlijk een beetje rammelen, zodat alles verspreid wordt, en van de oorspronkelijke ordening, nochtans ook van existentieel belang, blijft niets meer over.

Na jaren intensieve training nog steeds geen manier gevonden om die slang met buis van de stofzuiger even tijdelijk weg te zetten – terwijl je even wat stoelen of zo moet verschuiven – zonder dat ze omvalt. Stofzuigers zijn waarschijnlijk deel van een gigantisch kosmisch pedagogisch project gericht op zelfopvoeding. Soms lukt het om die slang even achter een deurklink te klemmen (een klink waar je zelf de dag daarvoor weer met een hemd aan bleef hangen), wat tot grote voldoening leidt, die evenwel meestal van kortstondige aard is.

Misschien bestaan er ook masteropleidingen in het weggooien van kleren. Niet simpel. Het gaat in fases. Vergelijkbaar met het nog niet verwijderen van etensrestjes uit de koelkast (hoewel dat toch gemakkelijker is). Nu nog niet dus, maar volgende keer wel. Misschien zijn er officiële richtlijnen die bepalen hoeveel gaten er mogen zitten in een oude onderbroek vooraleer ze echt, en dan ook echt, definitief uitgefaseerd moet worden. Zou kunnen. Je bereidt je erop voor, gedurende enkele dagen. Met grote concentratie spreek je jezelf toe dat je niet zult weglopen van deze moeilijke taak. En dan gaat het snel. Twee hopen. Een van niet meer aan te doen, maar nog wel door te geven aan het kringloopuniversum. Een van niet meer aan te doen, niet meer te redden, en zelfs geen vagevuur meer. Snel in grote zakken stoppen, vooraleer je je zou kunnen bedenken. En nadien nood hebben aan iets zoets. Wat moet er dan getroost worden?

Het vrijdagavondtelevisiegevoel. Het is eindelijk vrijdagavond. Je had al een zware week. Met drie vergaderingen. Telkens laat thuis. Telkens plichtsgetrouw denken aan het vroeg opstaan van de dag daarna. En toch nog te weinig slapen. En dan is het vrijdag. Aan jezelf zeggen dat je nu eindelijk lang mag opblijven. Om dan al tegen kwart voor negen vast te stellen dat je de hele tijd in slaap dreigt te sukkelen. En toch hardnekkig volhouden tot het laat genoeg is om aan jezelf te kunnen zeggen dat het laat genoeg is. Om dan vast te stellen dat je zaterdagochtend toch weer om half zeven wakker wordt. Waarna het zaterdagochtendbedgevoel begint. Nog niet opstaan, want het is toch zaterdag. Proberen nog enkele fijne dromen te rekken. Wat soms ook wonderwel lukt. Maar soms ook niet. En dan toch maar opstaan. Want gewoon blijven liggen is toch ook wel behoorlijk decadent, of zo. En allerlei nuttige dingen waarmee je jezelf toespreekt terwijl je de douche in stapt. Het wordt alleszins een schitterende dag. Maar waarom valt die douchezeep telkens weer van dat houdertje…?