27 juni 2010

Eclips


Hoe het nu met je gezondheid is, het is een vraag die je altijd weer overvalt. Ze komt steeds opnieuw, bij mensen die je lang niet zag. Je betrapt jezelf er soms op dat je even moet nadenken. Waarover gaat het? Ben ik ziek dan? En dan valt alles weer in de plooi. Ik was ziek, denk je. En heel even tril je. Plots opkomend schuldgevoel.

In hun ogen zul je altijd een beetje toen zijn. Toen, de warme zomer met de eclips, toen het ineens heel even heel koud werd, maar jij lag te schudden van de koorts. Je ziet het in hun ogen, ook die van anderen, die je vaker zien. Je weet nog altijd niet goed hoe je moet reageren. Enkele verlegen standaardantwoorden zijn bedacht.

Het is misschien niet zo erg, dat ze je herinneren aan je kwetsbaarheid. Het geeft je de kans om weer te beseffen hoe graag je bij hen wilt blijven. Al is het altijd te moeilijk om dat echt te beseffen.

Misschien hoort het bij het mooie weer, dat herinneringen aan die zomer terugkomen. Bij deze dagen de beelden van de periode net voor. Toen je het nog niet wist. Toen je het al had kunnen weten, al lang. Veel geluk gehad, dat zeg je altijd. Je weet nog steeds niet goed wat die woorden werkelijk betekenen.

Dat je veranderd bent, zeg je ook altijd. Dat je meer in het nu bent gaan leven, dat je nog meer de verwondering koestert, dat je elke dag leeft alsof het de laatste zou kunnen zijn. En het is ook zo. Het kan je overvallen op een onbewaakt moment. Zoveel geluk, in een milliseconde. Het dagelijkse falen is ongetwijfeld niet minder geworden. Alle fouten die je maakt, al je gestotter en gestuntel. Het is er nog. Maar soms verdwijnt dat alles. Was er maar iets dat je kon doen om de anderen te behoeden. Kon je maar de anderen in het leven houden. Je kunt het niet, en het went steeds minder.

Soms lijken de herinneringen van je weg te drijven. Het zal wel niet erg zijn. Sommigen zeggen dat het goed is, dat het nu wel goed geweest is. Ze kennen het verhaal, en misschien verandert het verhaal niet meer echt. En toch kun je het niet aanvaarden. Je hebt het hun beloofd, dat je zou blijven gedenken, in een eeuwig ritueel, een trage dans. Dus zal het zo moeten blijven.
Je zou mild moeten zijn. Je zou moeten aanvaarden dat de anderen voor hun eigen leven verantwoordelijk zijn. Zo zegt men dat toch altijd. Maar je kunt het niet. Je kunt het niet aan, iemand te zien roken die te dicht bij je is. Je kunt het niet controleren, je begint zelfs te roepen. En eigenlijk zou je gewoon willen zeggen: alsjeblieft, doe het niet. Misschien zou je het moeten leren.

De zomer met de eclips drijft steeds verder van je weg. En dat is goed. Waarschijnlijk toch. Soms schaam je je ervoor, dat zoveel leven in die hele tijd teruggekomen is, terwijl het aan anderen niet gegund is. Dat je zo niet mag denken, zegt men de hele tijd. Dat zal wel zo zijn.

Je vraagt je af of je meer zou moeten doen, of je je nuttiger zou moeten maken.

De zomer is mooi. Soms is de zomer te veel. Er zit meer verlangen in de lente. Er is meer hunker naar vervulling. De zomer is het volle leven. Misschien ben je daar niet voor gemaakt. De herfst gaat je gemakkelijk af. Misschien moet je blijven oefenen voor de zomer.

Je zult het nooit vergeten, hoe de zon even verdween, die namiddag. Je weet nog waar je was, en wat er gebeurde. Enkele dagen daarna zou geweten zijn wat er al was. Hoe vanzelfsprekend de zon ook weer terugkwam. Het bleek verwarrend.

De littekens zijn er nog. Ze houden je in de vier seizoenen. Veel archeologie is er niet nodig.

Misschien ben je in de loop der jaren wel meer van de zomer gaan houden. Het is een gedachte die je alleen nog maar durft fluisteren. Stel dat ze waar is.

26 juni 2010

De Engelse Suites

‘Dit is wat ik eigenlijk al zo lang wilde, nu besef ik het. Hier zitten, terwijl de avond valt. En alle tijd hebben.’
‘Misschien hebben we wel niet alle tijd meer. Maar dat weten we nu nog niet.’
‘Nee, dat weten we nog niet. Maar voor zo lang het duurt, hebben we nog alle tijd.’
‘Je bent rustiger geworden in de loop van de avond. Je leek een beetje bang, of verlegen.’
‘Misschien wel. Ik wilde alles wel goed doen, had het al dagenlang in mijn hoofd zitten voor te bereiden.’
‘Dat moest toch niet, dat weet je toch.’
‘Het moest wel, anders gaat het niet.’
‘Het was alsof je zo op je woorden lette, bang om iets fout te zeggen of zo. Maar dat moet toch helemaal niet?’
‘Ik voel dan ook hoe mijn lichaam hard wordt, als ik er te veel op let. Maar als het dan lang genoeg duurt, dan wordt het weer heel langzaam soepeler, zoals nu. Maar het moet dan wel lang genoeg duren.’
‘Het mag voor mij nog heel lang duren.’
‘Die muziek heb ik al een tijdje niet meer gehoord. Ik zag gisteren nog een heel mooie documentaire over die pianist. In die film leek hij ineens meer een mens dan een mythe. Ik wist niet dat hij ook zo grappig was, soms dan toch. En het was ook anders om nu ook zijn geliefden aan het woord te horen.’
‘Hoe zou het komen dat ik die muziek altijd in zwart-wit denk in mijn hoofd?’
‘Dat vraag ik me ook wel eens af, bij mij is het ook zo.’
‘Soms zie ik je wegdromen als je luistert. Waar ben je dan?’
‘Op een of andere manier zou ik in die muziek willen zijn. En me helemaal laten opvullen, door iets dat via mijn kruin naar de wervels van mijn rug kruipt, en zo wegstroomt in mijn hele lichaam.’
‘En dan ben je gelukkig.’
‘Ja, dan ben ik gelukkig, dat is zo.’
‘Soms zie je er ’s morgens ook zo uit, als je nog niet wakker bent.’
‘Ja? Dat heb je me nooit gezegd.’
‘Dat hoeft ook niet.’
‘Weet je nog die avond in de tuin? Het was heel warm, en we zaten op de bank. Ik herinner me nog altijd het frisse gras onder mijn voeten, en de muziek van die avond. Maar wat we gezegd hebben toen, weet ik niet meer. Van andere momenten weet ik dat nog goed.’
‘Ja, ik herinner me die avond nog goed.’
‘Ben je bang?’
‘Soms.’
‘Ik ook, al mag ik dat niet zeggen waarschijnlijk.’
‘Het mag wel, maar niet te veel natuurlijk.’
‘Je gaat het goed doen.’
‘Denk je dat?’
‘Ja, ik weet het wel zeker.’
‘En toch zou ik willen dat nu nog heel lang duurt. Hoe later het wordt, hoe verder de wereld daarbuiten lijkt te verdwijnen, en alleen dit hier nog overblijft.’
‘Ja, zo is het.’
‘Wat denk je?’
‘Die muziek, ze is tegelijk zo veilig en ook zo ongrijpbaar. Ze is zoveel betekenis – al klinkt dat niet als ik het zo zeg – en tegelijk niet te vatten. Je wilt erbij in de buurt zijn, maar kunt tegelijk alleen maar kijken. Of zoiets.’
‘En geeft je dat een veiliger gevoel in de wereld?’
‘Misschien. Ik weet niet of ik ooit ergens thuis zal zijn. Ik denk niet dat ik in die muziek zou kunnen wonen, maar dat ze bestaat, geeft me het gevoel dat ik ergens zou kunnen zijn. De muziek op zich troost me niet echt, maar het feit dat ze er is, troost me wel. Ik kan het weer eens niet goed uitleggen, denk ik.’
‘Het geeft niet, ik zie wel aan je dat jij weet wat het voor je betekent. Dat is genoeg nu.’
‘Wat is er?’
‘Ik had me altijd voorgenomen dat ik het nooit zou vragen, maar beloof je me dat je nooit van me weg zult gaan? Ik weet dat je dat natuurlijk nooit kunt beloven, en ik weet dat het ooit kan gebeuren dat je wel weg zou gaan, en dan is dat nog maar zo, maar voor nu zou ik het graag horen.’
‘Ik beloof je dat ik nooit van je weg zal gaan.’
‘Wil je dat straks nog eens zeggen? Net voor ik in slaap val?’
‘Dat zal ik zeker doen.’
‘Zal ik nog wat wijn halen?’
‘Waarom eigenlijk niet, de nacht is nog jong.’
‘Laten we alleszins doen alsof dat zo is, dan is het ook zo.’
‘Ja.’

23 juni 2010

Braakland


Verwarde wereld soms.

Hoe heerlijk. Ze staan lekkere ijsjes uit te delen aan het station. Even aarzelen nog. Waarom aarzelen? En even later iedereen zien staan op de perrons met een klein potje, en hoe zalig ze allemaal staan te glimlachen. Je zou zo tegen iemand aan willen kruipen om te zeggen: lekker, vind je niet? Maar je doet dat toch maar niet.

Hoe kwaad je kunt worden. Een bericht in het nieuws. Verzekeringsmaatschappijen gaan in het verweer tegen een wet die mensen met een chronische ziekte ook een eerlijke kans op een schuldsaldoverzekering wil geven. Het is te duur blijkbaar, men ziet het niet zitten. Men zal wel liever mensen hebben waarvan men statistisch zeker is dat de verzekering nooit zal moeten betaald worden. Alles zal wel uitgerekend zijn in indrukwekkende tabellen met berekeningen van waarschijnlijkheid, en alle dure woorden die men daarvoor bedacht heeft. Maar je zult toch maar even MS krijgen, of toevallig kanker op je weg tegenkomen, er misschien zelfs van genezen, en nog zul je veroordeeld zijn tot: PECH, beste meneer of mevrouw, we kunnen niets voor u doen. Je hebt zin om ergens op te kloppen of zo. Maar je doet het toch maar niet. Ergens kan er ook niets aan doen.

Hoe wankel in de war je kunt zijn. Zoals elk jaar is de eerste dag van de zomer een moeilijke dag. Die eerste dag heeft lang op zich laten wachten, en is er eindelijk. Je zou voluit opgelucht moeten kunnen zijn. En tegelijk beginnen de dagen onherroepelijk weer korter te worden. Hadden ze dat niet anders kunnen oplossen? Zodat het al was het maar een week langste dagen zouden zijn? Zodat je je er even helemaal in kunt wentelen. In dat gevoel van op een of andere bergtop te zijn aangekomen, zonder dat je meteen weer naar beneden moet. Maar ja, wie zijn ze? Je blijft dan die dag maar wakker, tot de laatste minuut. Om zeker te zijn dat je hem helemaal meegemaakt hebt. Je zou iets willen kunnen vasthouden, om te smeken: hier blijven, heel even hier blijven. Maar je doet het toch maar niet.

Hoe ingewikkeld in de war je kunt zijn. Piekeren over poetsen, en hoe moeilijk het is om dat uit te leggen. Hoe zal het zijn? Zal het daar wel lukken zonder pijn? Zal alles, met de andere vloer, de andere muren, en al het andere ineens helemaal anders zijn? Natuurlijk niet, maar je zou het graag willen geloven voor heel even. En al wie je altijd al goede raad gaf, heeft ongetwijfeld gelijk. En toch lig je ervan wakker. Alles loopt heen en weer door je hoofd. Je zou jezelf dapper willen toespreken en tot iets dappers aanzetten. Maar je doet het toch maar niet.

Hoe voorspelbaar de dingen kunnen zijn, en hoe lekker dat kan zijn. Je het lang genoeg gewerkt, vind je zelf. Het is nog wel licht buiten. It’s not dark yet, but it’s getting there. Doe maar een romantische film of zo, daar ben je wel aan toe. Gelukkig ziet niemand het. Je installeert je. Met een sapje, en een kommetje aardbeien. Eigenlijk zou er nog een kaarsje bij moeten, maar je wilt nu ook weer niet overdrijven. Waarom eigenlijk niet? En eigenlijk heb je die film ooit al eens gezien, maar het geeft niet, je doet alsof het de eerste keer is. Helemaal week ben je aan het einde, zoals gehoopt. Een gevoel dat past bij zo’n avond. Je zou eigenlijk een of ander groot en goed voornemen moeten doen. Maar je doet het toch maar niet.

Hoe mooi sommige woorden kunnen zijn. Je werkt je netjes door je stapeltje kranten in de trein. Je had je net daarvoor al afgevraagd bij de aangekondigde vertraging of je toch nog zou lopen naar het andere perron, om een dus vroegere trein te nemen, die wel voller zou zitten, waarschijnlijk. Je deed het toch maar niet. Liever een rustige plek. De kranten dus. Je beseft op den duur niet meer hoe snel je leest. Je ziet de woorden niet meer, voelt alleen nog een soort stroom. Tot ineens een woord je halt doet houden. Braakland. Er is iets met dat woord. Het kan zich nestelen in je hoofd, je kunt het aanraken. Je denkt: dat woord moet ik onthouden voor mijn stukje. Je zou aan een van de mensen rondom willen vragen: vind je dat ook zo’n merkwaardig woord? Maar je doet het toch maar niet.

Hoe de zomer toch bij je naar binnen komt. Het hoort erbij. Staan koken met het raam vooraan open. De salsa vult de ruimte. En je staat eerst heel subtiel, daarna zelfs al een beetje waarneembaar voor het geoefend oog, en daarna zelfs geheel bewegend, met soepele heupen die alles lijken te willen zeggen, te dansen. Even denk je nog: zou een klein beetje geheel uit de bol gaan nu geen optie zijn? Maar je doet het toch maar niet.

Hoe je weet exact welk nummer bij dat uur van de dag past. Heel soms weet je het. Nu, op dit moment, op deze plek, met dit gemoed, met deze temperatuur, met deze voor vandaag onvervulde verlangens, met dit besef van het permanente falen, met die goede daad voor de mensheid die je nog niet hebt gedaan, met dat gasvuur dat je dringend weer eens schoon zou moeten maken, met die sandalen die nu wel echt aan vervanging toe zijn, met de overbuurvrouw die je doet schrikken door ineens haar hoofd door het open raam te steken, met alles wat vandaag ook weer niet gezegd zal zijn. En dit keer is het toch Simple Twist of Fate. Je zou het nu hard drie keer na elkaar moeten draaien. Maar je doet het toch maar niet.

20 juni 2010

Veronica

Ik zag haar zitten op een bank aan het station. Ze had een groot bord in haar handen. WIL IEMAND MET MIJ PRATEN. Dat stond erop. Wie dichterbij kwam, zag dat er in kleinere letters onder stond: maar niet over het WK (voetbal), het BK (wielrennen), BDW (politiek), het weer, treinvertragingen of Lady Gaga. De kleine letters verklaarden waarom blijkbaar zo weinig mensen tot een gesprek overgingen. Maar ik zag het helemaal zitten. Door een treinvertraging had ik een belangrijke afspraak gemist, en in voetbal had ik al helemaal geen zin.

Haar naam was Veronica. Ze was blij dat ik naast haar kwam zitten. Ze legde me uit dat ze op de achterkant van het bord nog een plan B had staan: FREE HUGS. En aangezien ze free waren, kreeg ik er meteen een.

Ze vertelde me dat ze het veel te druk vond in de stad, er was daar een of andere lange dag bezig. Dat betekende vooral dichte drommen mensen die rondslenterden. Ze kon er niet tegen, mensen die zo traag en zonder doel bewegend aan elkaar vastklitten. ‘Weet je, eigenlijk houd ik heel veel van mensen, maar niet van zoveel tegelijk. En zo’n trosjes mensen in een winkelstraat, daar kun je toch alleen maar depressief van worden.’

Ik was nog een beetje onzeker, qua geschikte gespreksonderwerpen. Ik vond het niet erg om hier nog een tijdje te blijven zitten, dus moest ik ervoor zorgen zeker niet over het verkeerde onderwerp te beginnen. Gelukkig is er altijd nog de vraagmethode. Waaraan ze dacht, vroeg ik. Ze schrok even van de vraag, maar glimlachte al snel.

‘Vanmorgen werd ik wakker, en ineens kreeg ik het gevoel dat ik vanaf vandaag mijn leven moest gaan veranderen. Maar hoe doe je dat? Je leven veranderen? En hoe weet je of je in de juiste richting aan het veranderen bent? En van welke verandering zal de wereld beter worden?’ Zowaar existentiële vragen. Ze had met zichzelf afgesproken om de ochtend te besteden aan het opdoen van indrukken, en die zouden haar dan ongetwijfeld op het juiste pad zetten. Dat leek me wel een interessante methode, en alleszins wilder dan ik mezelf met mijn zeer lichte neiging tot controle en discipline zou toestaan.

Probleem was alleen dat ze drie indrukken had opgedaan, en nu wist ze niet goed waarop ze zich moest storten. Courgettes, dat was het eerste. ‘In de winkel stond iemand zowaar een lofrede te houden op de courgette. Hoe nobel die wel was, en vooral ook multifunctioneel. Hoe sensueel die kleine courgettes zijn, met van die bloemetjes op. En hoeveel goedkoper dan bewakingscamera’s die grote zijn in het kader van de bestrijding van de criminaliteit. Maar vooral hoe lekker ze zijn. Het was mij nooit eerder opgevallen dat een courgette zo lekker is. Ja, lekker wel, maar zo lekker nu ook weer niet. Maar uit zijn mond klonk alles lekker.’ Misschien was dat alles een of ander signaal, dat haar bestemming in de courgette zou liggen. Ik probeerde me daar iets bij voor te stellen, maar er kwam niet zoveel. Maar gezien haar belofte van die morgen moest Veronica serieus overwegen om haar leven te wijden aan de courgette, in een slotklooster van de Zusters Courgettines of zo. Al was ik ook niet geheel zeker of die orde wel echt bestaat. Maar ik durfde haar niet te veel onderbreken.

Bij het buitengaan van diezelfde winkel zag ze een folder liggen van een cursus bodypainting voor medioren. Ze dacht eerst dat dat een soort dino’s was, maar het bleek een naam te zijn voor mensen in de middenleeftijd, zoiets van ‘niet meer piepjong, maar nog lang geen senior’. In de folder werd uitgelegd dat diverse marketingbureaus hadden beslist om de doelgroep van de medioren officieel te laten starten op 46 jaar. Ze behoorde dus nog net niet tot de doelgroep, maar de cursus fascineerde haar wel. ‘Het werd in die folder zo mooi uitgelegd, dat schoonheid samengaat met waarheid. En wanneer het gaat over lichamen, dan zijn dat altijd jonge lichamen, nog zo strak en onaangeroerd. Misschien moet ik wel naar die cursus gaan, om via die beschilderde middenmensen een grote golf van schoonheid die ook waar is in de wereld te brengen. Misschien hebben we dat wel nodig in de wereld, meer schoonheid?’ Ook dat leek me natuurlijk een goed plan. Een courgette is dan wel lekker, heel erg mooi kun je zo’n ding niet noemen. En voor de schoonheid, de ware schoonheid nog wel, mag je mij altijd wakker komen maken. Ik durfde haar wel niet vragen of ze ook zichzelf zou laten beschilderen.

Verzonken in gepieker, over de courgette dan wel de bodypaint, was ze maar een krant gaan kopen, om even haar gedachten af te leiden. Op een terras, met een koffietje (en een lekker stukje chocolade in zo’n rood papiertje) was ze begonnen aan het magazine. Bij de weekendkranten zit tegenwoordig altijd zo’n magazine. Wat daar aan belangwekkends in staat, kan niet geheel spontaan worden benoemd door ruime meerderheden van de bevolking, maar dat is een andere kwestie natuurlijk. ‘Zit ik daar in dat magazine te bladeren, en staat daar ineens een groot artikel in over hoe je een ecoseksueel kunt worden. In zes stappen. Alles wat je moet kunnen dus om je geheel en al aan de ecoseks te kunnen overgeven, met allerlei nuffige fips. Misschien is dit mijn pad wel. Stel dat ik me helemaal ga toeleggen op de ecoseks, dan word ik daar misschien zelf wel heel erg gelukkig van, en zoveel mogelijk anderen dan hopelijk ook. Zo zou ik met een heel kleine voetafdruk toch iets kunnen doen voor de universele wereldvrede.’ In het algemeen ben ik een zeer grote voorstander van de wereldvrede, dat kan niet ontkend worden. En ook in strategieën die de ecologische voetafdruk van wat dan ook verkleinen heb ik een bijzondere interesse. Er waren dus genoeg argumenten om ook dit plan goed te vinden.

Daar zaten we dan, Veronica en ik. Ik hoopte stiekem dat ze me niet zou vragen om haar te zeggen welke van de drie de ultieme oplossing zou bieden voor haar probleem. Ze vroeg niets, maar keek me licht wanhopig aan. Ik zweeg nog een hele tijd, en nam haar uiteindelijk bij de hand. We zijn de stad in gegaan om iets te gaan eten. Een wokschotel met tofu, dat leek me wel gepast. En lekker ook trouwens. Tijdens het eten hebben we alle vraagstukken en dilemma’s uitvoerig besproken. En, we zijn er nog niet uit. Er is nood aan meer onderzoek. Daarmee kun je trouwens heel wat cruciale levensvragen aanpakken: zeggen dat er meer onderzoek nodig is.

19 juni 2010

Sara



Sommige klanken blijven in je hoofd ronddwalen. Ze horen bij een tijd. Soms komen ze op je weg, en ineens ben je weer toen. Alles komt terug. Hoe je zat te schrijven, hoe je zat te tekenen. Er was iets in die muziek dat je steeds weer wou opzoeken. Sara hoorde erbij. En het moest de lange versie zijn. Die mocht eindeloos lang duren, zo leek het wel. Er was iets met dat ritme, en de ingehouden melancholie. Misschien komt het daarom ineens terug, op een moment waarop de tranen je zelf zoeken. Je bent waarschijnlijk te moe, je hebt te weinig geslapen al enkele nachten. Alles zou genoeg zijn om je net over die lijn te duwen. Je zou je over willen geven aan een verdriet waarvan je niet echt weet waar het eigenlijk over gaat. Over alles misschien, over de dingen, het maakt niet zo uit. Het drijft ook wel weer van je weg.

Je kunt jezelf observeren dan. Een licht groeiende vermoeidheid lijkt ook sommige remmen in je hoofd weg te halen. Je ziet de dingen anders. Of misschien wel net niet. Misschien is er iets dat je tegenhoudt al die andere momenten.

Hoe zou het zijn om terug die plek op te zoeken waar je zat te schrijven? Een eindeloze reeks brieven, dat wilde je. Als een even eindeloos ritueel. Iets daarvan is niet verloren gegaan. Het komt in het ritme van je hand over het blad, wanneer je schrijft, wanneer je aan je tafel gaat zitten om een brief te schrijven. Je zou zelfs de plaat uit de kast kunnen halen, en de naald voorzichtig in de groeven laten glijden. Voorzichtig hopend dat je zelf weer in dat ritueel kunt schuiven. Een dubbele plaat, zo lang mag de brief duren.

Er is een andere ruimte tussen de woorden, in die brieven. Misschien mis je die wel. Het wordt daar gemakkelijker om zelf tussen de woorden te verdwijnen, of in een verhaal. Je gaat anders ademen. Je kunt ’s avonds laat over de straat lopen, met de brief in je hand. Hij moet nog gepost worden. Ook al weet je dat hij die nacht onaangeroerd in die bus zal blijven liggen, hij moet nog weg. Hij moet overgedragen worden. Het is stil buiten. En iets beschermt je. De woorden omhullen je. Je lijkt een heel klein beetje te zweven. De nacht is anders, na een brief.

Je hebt nooit geweten waar het lied eigenlijk over gaat. Misschien zelfs niet willen weten. You’re the poet in my heart. Misschien was het beter om die zin over te kunnen houden, zonder te weten. Misschien wilde je alleen een traag en bijna zoet verdriet overhouden. Iets moest eenzaam blijven.

Als je jong bent, denk je dat je leven in een soort lijn zal gaan. Alsof je van punt a naar punt b gaat, en zo verder. Alsof je steeds recht vooruit zou blijven lopen. Alsof je herinneringen zich ook zo in je hoofd zouden stapelen. De oudste netjes onderaan, en telkens nieuwe erbovenop. En wat boven ligt, duwt alles daaronder verder naar beneden. Het is niet zo. Elke dag opnieuw kunnen alle herinneringen door elkaar heen schuiven, over je heen. Elke dag opnieuw maak je een nieuwe collage, of maakt iets zo een nieuwe versie van jezelf. De poging van de dag, en je kunt alleen toekijken. Of je ergens naartoe gaat, je weet het niet. Je bent onderweg, dat is al wat. En alles is er nog, alles van toen kan zomaar ook nu worden. Je moet er niets voor doen. Alles is in beweging, ergens in je lichaam. Misschien beweeg je zelf wel helemaal niet, en ben je niet meer dan je eigen kruispunt.

Je herinnert je nog hoe die plaat voelde, toen je ze voor het eerst in je handen had. Hoe ze rook. Je schoof de platen voorzichtig uit hun hoezen. Je herinnert je nog de foto’s op die binnenhoezen, sommige ook collages trouwens. Veel later zag je een boek van de fotograaf die de foto’s met de olifanten maakte. De herinnering blijft in je vingers. Het is een geruststelling.

Iets in de muziek, welke muziek het ook was, heeft je altijd beschermd tegen de grote wereld. Hoe het werkelijk is, zul je nooit kunnen uitleggen. Misschien kun je alleen zeggen: kijk naar mijn ogen terwijl ik luister.

Zou Sara ergens in de wereld ronddwalen? Niet de echte natuurlijk, maar die uit het lied. Zou je haar kunnen spreken, of is het de bedoeling dat dat net niet kan?

17 juni 2010

Hoe heilig is het leven

Het is soms moeilijk, discussies over leven en dood. Vorige week was het weer zo ver. Een hevige discussie met enkele jongeren, over abortus en euthanasie. Op zich is het al erg moeilijk als mensen de eindeloze reeks moeilijke, maar belangrijke ethische vragen over het grensgebied tussen leven en dood op licht pamflettaire wijze herleiden tot ‘voor’ of ‘tegen’, waarna het dan meteen over abortus en euthanasie gaat. Je probeert voorzichtig te discussiëren, met oog voor alle nuances en ethische dilemma’s, maar het enige wat je telkens opnieuw voorgeschoteld krijgt, is dat je ‘voor’ of ‘tegen’ moet zijn.

Wat me in dat soort euthanasiediscussies vaak frappeert, is hoe ongenuanceerd en vaak bijzonder ‘technisch’ sommige mensen zijn die zich het sterkst op grote ethische principes beroepen. Gelukkig zijn er heel wat anderen. Veel mensen zeggen dat ze zelf niet weten wat ze zouden doen. Ze kunnen het zich misschien niet voorstellen dat ze zelf om euthanasie zouden vragen, maar aanvaarden dat er een wetgeving bestaat die het in sommige omstandigheden toestaat. Anderen willen zeker zijn dat er mogelijkheden zijn om waardig te sterven. Dat hoeft helemaal niet te betekenen dat ze zelf uiteindelijk zullen kiezen voor euthanasie, maar ze willen weten dat de mogelijkheid bestaat als de situatie zich zou voordoen. Dat geeft hun een veilig gevoel. En toch al heel wat mensen maken gebruik van de mogelijkheden om hun wensen voor het eigen levenseinde vast te leggen. En ook dat heeft helemaal niets te maken met de clichématige voorstellingen die sommigen ervan maken. Ze willen gewoon hun zaken regelen, ook om hun naasten te helpen, wanneer die moeilijke keuzes zouden moeten maken. Er zijn verschillende manieren om het levenseinde goed te organiseren, en die staan naast elkaar, niet tegenover elkaar. Wat mensen vooral zoeken, is waardigheid.

Er zijn heel wat kwesties waarover men eindeloos kan discussiëren. Men kan praten over wettelijke regelingen die er wel of niet zijn, die wel of niet goed genoeg zijn, die wel of niet genoeg regelen. Dat is nuttig en goed. Het is ook goed om rustig en open te spreken over hoe mensen hun eigen levenseinde zien. Een kwetsbaar en open gesprek, over waarden, over twijfels en angst, en over wat dat over je eigen leven zegt. Het kan bijdragen tot een cultuur van met de dood omgaan die vooral een cultuur van het leven is. De dood is een deel van het leven. In elke adem, in elke seconde van intens genot zit ook de dood. Wat ons tot mensen maakt, is onze niet-eeuwigheid. Liefde kan enkel zo intens zijn omdat we haar veroveren op het verdwijnen. Net als de muziek enkel kan bestaan in de verglijdende tijd.

Zonder ook maar op enige manier te willen oordelen over hoe anderen het zien en voelen, twee dingen die voor mij moeilijk te begrijpen zijn. Enerzijds een vorm van ‘zelfbeschikkingsdenken’ dat me te kil is. Anderzijds een vorm van ‘heiligverklaring’ die in wezen ook kil lijkt te zijn.

Je hoort het wel eens: mijn leven is van mij alleen, en ik doe ermee wat ik wil. Is dat wel zo? Zijn we van onszelf alleen? Zijn we ‘eigenaar’ van onszelf? Er is iets in die redenering dat me pijn doet. Er lijkt een dimensie in te zitten alsof je als mens volledig afgesloten bent van anderen. Als iemand erg veel lijdt, en vraagt dat hij of zij geholpen kan worden bij het verlichten van dat lijden, of dat een wens om het leven los te laten wordt gerespecteerd, dan is dat goed. Als er mensen zijn die na een voor hen ondraaglijk leven ervoor kiezen om uit het leven te stappen, dan is dat vreselijk. Of je het ooit kunt aanvaarden, dat weet je niet, maar je kunt wel proberen iets te begrijpen van de wanhoop die iemand zo ver dreef. We hebben geen nood aan een vaak dubieuze ‘cultus’ van het lijden, zoals je die in het katholicisme vindt. Maar we hebben ook geen nood aan een opgefokte maatschappij waarin elke vorm van lijden als ‘anders’ of ‘afwijkend’ of als dringend weg te duwen wordt beschouwd. Als eenzaamheid en verdriet zo’n vormen aannemen als in onze hedendaagse en ‘rijke’ maatschappij, dan is er iets mis. Iets mis met hoe we met elkaar omgaan, en hoe we het individu zien. Je bent jezelf in grote mate alleen maar door wie je bent in relatie tot anderen. Je mag van die anderen verwachten dat ze er zijn voor jou, maar het is ook in wezen normaal dat je een beetje goed voor jezelf zorgt omdat je er ook voor anderen bent. Wie zegt dat hij of zij rustig onbeperkt kan roken, omdat het toch alleen maar zijn of haar eigen leven is, komt ethisch gezien op een terrein waar zelfbeschikking dicht bij egoïsme kan komen. In de mate dat er mensen zijn die van jou houden, ligt het ook voor een stuk in jouw handen hoeveel pijn je zal veroorzaken bij hen. In wezen ben je uiteindelijk niet van jezelf alleen, hoe moeilijk dat ook is. Dat wil niet zeggen dat je geen keuzes zou mogen maken over je eigen levenseinde, integendeel, maar die keuzes doen zich voor in het web van relaties waarin je je bevindt.

Nog moeilijker zijn argumenten over de ‘heiligheid’ van het leven. Het leven is me veel waard, heel erg veel, maar – om het bewust provocerend te zeggen – zo heilig is het nu ook weer niet. Het leven is zeker het hoogste. Mensen die aan een ernstige ziekte lijden, beseffen ten volle hoe graag ze in het leven zouden willen blijven. Met elke vezel in hun lijf verlangen ze ernaar, en terecht. Wanneer iemand die je lief is sterft, kun je eindeloos veel verdriet hebben. Maar wil dat ook zeggen dat je iemand ten koste van alles in het leven wil vasthouden, ook als er geen waardigheid meer is in dat leven? Het is raar dat sommige mensen die op soms licht fundamentalistische wijze het ‘heilige’ leven verdedigen, en geen enkele vorm van tussenkomst (actief of passief) in het levenseinde aanvaarden, eigenlijk een zeer ‘technische’ definitie van leven hanteren. Mensen zouden absoluut in leven moeten worden gehouden omdat er nog ‘levensfuncties’ zijn. Men heeft er geen moeite mee dat mensen via allerlei machines tot ver over een bepaalde grens in leven worden gehouden, maar men kan blijkbaar zo moeilijk de dood in het leven zelf aanvaarden. Mijn leven is niet het feit dat mijn hart klopt en dat een monitor hersenfuncties kan waarnemen. Mijn leven is in grote mate hoe ik verbonden ben met wie me lief is, hoe ik met hen mijn verhalen kan delen, hoe ik mijn falen en twijfel kan delen, hoe ik dus ook klein en gekwetst kan zijn. Mijn leven huist in die verovering op de dood. Heel voorzichtig met mijn eigen leven omgaan, het hoort bij wie ik wil zijn voor mijn geliefden. Van hen vragen dat ze me laten sterven wanneer de tijd daar is, dat is ook een vorm van dezelfde liefde. De heiligheid ligt in de kwetsbaarheid, in het permanente falen, in de aardsheid dus, en niet in iets absoluut dat daar buiten probeert te staan.

13 juni 2010

Op de oever


‘Ik ben een beetje verlegen.’
‘Ik ook, raar toch.’
‘Misschien wel. Waarom duurde het zo lang?’
‘Ik weet het niet, misschien moest het zijn tijd hebben.’
‘Ik ben wel blij dat je gekomen bent, ik wist niet of je het zou doen uiteindelijk.’
‘Maar ik ben er, dat is het belangrijkste.’
‘Regelmatig kom ik naar hier, om naar de rivier te kijken. Het maakt me rustig.’
‘Weet je, uiteindelijk ben je toch mijn vader. Misschien was het moeilijk om jou in mij te zien. En daarvan weglopen leek eerst een goede weg, maar het leidde nergens naar.’
‘Misschien zou ik in jouw plaats ook van mij weggelopen zijn, denk ik soms.’
‘Tja, dat zou kunnen, maar ik weet niet of het dat zoveel gemakkelijker maakt.’
‘Ik weet het, en het zal altijd blijven knagen.’
‘Je bent zo veel soms, zo veel jij. En ik wilde zo graag leeg zijn, onopvallend, soepel als water dat wegglijdt tussen je vingers. Maar dat ging niet.’
‘Eigenlijk wou ik dat ook vaak, maar ik heb me ermee verzoend uiteindelijk, en nu gaat het gemakkelijker.’
‘Was je eigenlijk blij met mij? Was je blij toen ik geboren werd?’
‘Je moest eens weten… Het was het allermooiste. Wat ik voelde, het was zo groot dat ik het nauwelijks aan kon. Het was alsof mijn armen niet sterk genoeg waren, mijn handen niet groot genoeg. Het lag in mijn handen om je te beschermen tegen de grote boze wereld, en die verantwoordelijkheid was immens.’
‘Misschien had je dat gewoon wat meer moeten laten blijken?’
‘Op mijn manier probeerde ik het wel.’
‘Weet je, het maakt niet zoveel meer uit. De dingen zijn nu wat ze zijn, en we hebben nog zoveel tijd voor ons, hoop ik toch.’
‘Het spijt me, dat klinkt zo belachelijk, maar op een of andere manier zou ik het willen zeggen. Alles wat ik verkeerd deed.’
‘Dat is goed. Soms denk ik niet dat je zoveel verkeerd hebt gedaan. Vroeger dacht ik daar heel anders over, maar dat gevoel komt nu stilaan meer naar boven.’
‘Ga eens terug recht staan? Zie ik dat goed?’
‘Ja, je ziet het goed. Je gaat opa worden.’
‘Ja? Is het echt?’
‘Het is echt, wat dacht je?’
‘Dat is zo geweldig. Ik ben zo blij voor jou.’
‘En toch ook voor jezelf hoop ik?’
‘Natuurlijk, maar ik durf dat niet zo goed zeggen, denk ik.’
‘Toen ik wist dat dit kind ging komen, wist ik dat ik terug naar jou moest gaan. Misschien zou ik ook moeten zeggen dat het me spijt. Maar ik wil vooral zeggen dat je opa gaat worden.’
‘Ik wou dat ik je kon zeggen wat dat voor me betekent.’
‘Vertel het me maar, de volgende maanden en jaren. Ik wil het graag van je horen.’
‘Ben je bang?’
‘Soms wel. Soms word ik zwetend wakker, en dan zie ik alles op me afkomen. En dan denk ik dat ik het niet zal kunnen.’
‘Ik heb altijd geweten dat je een heel goede moeder zou worden, en dat denk ik nog steeds.’
‘Ja? Geloof je dat echt?’
‘Ja, dat weet ik zeker.’
‘Ik denk dat ik je nog nodig zal hebben.’
‘Ik zal er zijn, ik ga nooit meer weg.’
‘Dat moet je me wel beloven.’
‘Dat beloof ik je.’
‘Misschien kunnen we af en toe hier bij het water komen zitten, als we het niet meer weten.’
‘Dat is een goed idee. Als je gewoon kijkt naar hoe het water voorbij gaat, dan is het soms alsof alles zichzelf uitwijst, alsof je niet meer zou moeten doen dan gewoon de stroom volgen.’
‘Is dat zo? Dat gevoel heb ik vaak gemist.’
‘Soms kan ik het geloven, en soms lukt het me ook.’
‘Je bent veranderd. Je ziet er rustiger uit. Ook een klein beetje droevig, eerlijk gezegd.’
‘Misschien wel. Jij bent niet zo erg veranderd. Alleen je ogen zijn wat ouder geworden, denk ik.’
‘En gaan we nog alles zeggen wat we moeten zeggen tegen elkaar?’
‘Ja, dat gaan we doen. Maar geef me een beetje tijd. Ik schaam me nog altijd een beetje.’
‘Het is niet erg, het komt wel in orde.’
‘Ja? Komt het nog in orde?’
‘Ja, het komt in orde. Dat zijn we aan elkaar verplicht, of niet soms?’
‘Ja.’
‘Mag ik nu even bij je schuilen? Daar verlang ik al zo lang naar.’
‘Kom maar, mijn kleine meid, het is warm hier.’

12 juni 2010

Soms verlang je

Soms verlang je om even in de taal te wonen, met alleen maar de taal. Een taal die niet gekoloniseerd is. Een taal die niet gebruikt is om er vijanden mee te creëren. Een taal die al die beschrijvingen over ‘de’ ander heeft achtergelaten, die geen lijnen heeft getrokken. Een taal die zo naakt is als naakt kan zijn. En waar alleen de elkaar betastende woorden overblijven. Waar je je verdriet kunt delen en je pijn kunt laten zijn. Een taal die kwetsbaar is, en zich laat kwetsen. Waarin je zoekende ideeën kunt zien. Een taal die de jas van de macht even achter zich laat. Zelfs om dit verlangen te beschrijven, zijn alle woorden te groot. Ze zouden eindeloos veel stiller moeten zijn. Maar het moeten woorden blijven. Dat verlangen wil je niet opgeven.

Soms verlang je wat waarschijnlijk niet kan. Je zou met een ander in die volle leegte van die woorden willen zijn. Stotteren zou al genoeg zijn. Om traag naar elkaar toe te komen. Als zou je elkaar besnuffelen, en daar eindeloos de tijd voor hebben. En wat er dan overblijft. Misschien zou het al genoeg zijn als het een kamer was waar je naartoe zou kunnen gaan. Even elkaar in de ogen kijken en nauwelijks hoorbaar zeggen: laten we naar de kamer gaan.

Soms verlang je zoveel dat het pijn doet. Je verlangt iets daar in de wereld. Het is niet anders te zeggen dan zo. Je zou zo graag hebben dat het anders was dat het pijn doet. Het doet zoveel pijn dat je moet leren het te laten stromen, waardoor het je niet overneemt. Het zal je niet uitschakelen. Maar het verlangen kan blijven. Je laat het voorzichtig door je handen gaan, want je wilt het ook niet verliezen. Je komt er nooit helemaal uit hoe het moet, en misschien is dat wel goed.

Soms verlang je dat je lichaam geen pijn meer doet. En soms laat je dat verlangen rusten. Waardoor de pijn ook weggaat. Soms kun je dansen, of bewegen, of praten en lijk je te verdwijnen in dat moment. Waardoor je niets meer voelt, alleen de rivier. Soms lukt dat niet. Dan wil je roepen. Iemand zegt je dat je dat of dat moet opgeven, maar dat wil je niet, nog niet. Iemand zegt je dat je misschien nog meer afstand moet nemen, maar dat mag niet. Je moet dicht genoeg bij de waarheid willen blijven komen. Daar waar het pijn kan doen.

Soms verlang je naar alleen zijn. Waardoor alle indrukken langzaam van je huid afglijden, als water. Waardoor alles wat je van jezelf afhield zich kan terugtrekken. Het is niet dat je onbeweeglijk wilt worden. De wereld is daar, en daar wil je ook zijn, daar moeten dingen gebeuren, en je wilt dat die dingen ook met jouw handen gebeuren. Ze zouden misschien helemaal zonder jou ook gebeuren, maar daarover gaat het niet. Iets zegt je dat jouw plaats ook daar is. Dat wil je kunnen zeggen tegen de kinderen, als ze het ooit zouden vragen. Het zal nooit genoeg zijn, maar je zult iets kunnen zeggen. Het is allemaal goed zo. Alleen wil je daarna telkens even alleen kunnen zijn. Meer niet.

Soms verlang je naar niet alleen zijn. Je zou iets willen delen. Je zou willen dat er een plek is, daar tussen jullie, waar je de dingen neer zou kunnen leggen, al is het maar heel even. Het spreekt elkaar tegen, alles, dat weet je zelf ook wel. Maar misschien is dat niet zo erg.

Soms verlang je naar een trage avond. Waaruit de zwoelte zich langzaam terugtrekt, ergens in de tuin. En het koele gras zich even langzaam maar zeker laat ruiken. Je wacht op de nacht, met stille woorden. En als het tijd is, ga je weer naar huis, naar waar dat is. En dan kan de nieuwe dag aan de andere kant gewoon weer komen.

Soms verlang je naar de woorden. Om hoe mooi ze zijn. Hoe je ze kunt aanraken, heel traag, zodat geen rimpel, geen barst, geen niets verloren zal gaan. Hoe je ernaar kunt luisteren, terwijl ze zich in de ruimte bewegen, helemaal vrij, met geen andere zwaartekracht dan zichzelf. En dan hoor je iemand praten, naast je, of voor je, op een podium of niet, die ook net daarover praat.

Soms verlang je dat alles goed komt, of minstens dat iemand je zegt dat alles goed zal komen, dat zou al mooi zijn. Stel je voor dat iemand het zegt, en je gelooft het. Daarom vertellen we verhalen waarschijnlijk. En na het verhaal is alles altijd al goed, voor heel even toch. Misschien is dat alles wat we zijn: verhalenvertellers.

08 juni 2010

Herstelwerkzaamheden


Stilaan nadenken over de verhuis die zal gaan komen. Lichtjes moedeloos door het huis lopen. Het heeft zijn tijd gehad. Opvallend trouwens met welke gretigheid anderen dat bevestigen, ze wilden het al lang zeggen waarschijnlijk. En alle spullen die nog weg moeten. Als alles wat weg kan ook weg zal zijn, dan zal het niet meer opvallen. Maar tot dan… Hoe blijf je trouw aan de dingen? Er zijn de dingen die hij maakte, de oude man, met het kleine jongetje dat toekeek. Of nog daarvoor, lang daarvoor. Hij maakte dingen voor de eeuwigheid, en zo hoorde het ook. Spullen die zich verankerden in de zwaartekracht. Zijn handen zitten erin. Je kijkt naar je eigen handen. Het is alsof ze de verantwoordelijkheid dragen voor het ontvangen, bewaren en weer doorgeven in de tijd. Je kijkt naar je eigen handen, en ziet de zijne ernaast, erin, eroverheen. Na jou is er niemand meer, je kunt er alleen over vertellen, je kunt alleen die handen laten voelen aan anderen, dan wordt er misschien ook wel iets doorgegeven… Maar ze mogen niet verloren gaan, ze horen dicht bij jou. Maar er zijn er te veel. Je kunt moeilijk een extra pakhuis bijkopen om alle spullen te bewaren van hem, en van hem. Het zou mooi zijn, maar het kan niet. En je voelt je schuldig, je ligt soms te woelen in bed. Het zal zich wel uitwijzen, denk je. Hij zal het je misschien niet al te zeer kwalijk nemen, hoop je, van aan de andere kant van de dood. Wat kun je anders?

Soms zou je iemand willen vragen om gewoon naast je te komen zitten. Je kiest een mooie plek uit. Rustig genoeg, ook wel dingen om naar te kijken, of ook niet. Een bank die goed zit, waar je lang kunt blijven. En gewoon zitten, en kijken, zonder iets te zeggen. Zolang het duurt, zolang het vraagt.

Je leert het niet, je zult het nooit leren. Bestand zijn tegen dingen die stuk gaan. Het zal wel de aard der dingen zijn, dat ze zichzelf opgeven, ergens in de tijd. Maar je wilt het niet. De dingen die je omringen mogen nooit stuk gaan, ze moeten altijd werken. Ze moeten de tijd weerstaan. Koppig en eigenzinnig, rustig en vanzelfsprekend. Ze moeten bij je blijven, zij mogen niet weggaan. Maar het is niet zo, natuurlijk.

En alles waar je bang van bent. Soms lukt het. Om er gewoon niet aan te denken. Gewoon ademen. Gewoon luisteren naar de stem die zegt dat alles in orde zal komen. En het gaat gewoon voorbij, alsof het zo moest zijn.

Anderen maken dingen. Ze betasten het hout, proberen het te leren kennen. Ze voelen het wezen van het hout. Waar het zich zal geven, waar het zal weigeren. Waar het sterk wil zijn, waar onbetrouwbaar. Waar het te snel groeide, waar traag genoeg. Ze hebben het geduld om het hout de bestemming te geven die er altijd al was. Je ziet het aan de dingen. Ze hebben vrede in zichzelf. En jij maakt alleen maar woorddingen. Voor jou zijn ze als van hout. Ze zijn materie. Je kunt ze aanraken, je kunt ze ruiken, je kunt hun weerbarstigheid en hun verlangen voelen, je kunt ervan dromen, je lichaam kan pijn doen zonder hen. Maar toch voelt het zo vaak als minder. Het is jouw bestemming, denk je. Maar zou het hout niet dichterbij moeten zijn?

Alles zou te repareren moeten zijn, denk je. En tegelijk heb je moeite met de maakbaarheid, zoek je de vergankelijkheid, het onvermogen, en de schoonheid die daarin rust. Misschien moeten de dingen te repareren zijn, en moeten de mensen in de tijd leven, langzaam verdwijnend. Het is een voorwaarde voor de liefde, zeg je. Misschien moeten de dingen je geruststellen. Verdwijn maar rustig, ik blijf wel.

Stel dat hij op bezoek zou komen, in je nieuwe plek. En kijken naar de spullen van hem die er nog zijn. Wat zou hij zeggen? Hij zou een beetje verlegen staan dralen. Een plekje zoeken in de keuken aan het aanrecht, om tegen te leunen. En zwijgend knikken, met grote ogen. Een beetje verlegen. En je zou naast hem gaan staan. Gewoon staan, en kijken, zonder iets te zeggen. Zolang het duurt, zolang het vraagt.

06 juni 2010

De rafels

‘Herinner je je deze foto nog?’
‘Ja.’
‘Maar?’
‘Ik weet het niet zo goed. Ofwel was ze toch verdwenen in mijn hoofd, of anders was ze anders in mijn herinnering.’
‘Vind je ze niet mooi?’
‘De foto misschien wel, maar het is moeilijk om mezelf te zien zo.’
‘Het is een mooie foto, ik kijk er vaak naar, nog steeds.’
‘Waarom? Ze blijft toch onveranderd? Misschien wil je te veel bij toen blijven.’
‘Eigenlijk verandert ze wel. Je kunt iemand lang kennen, en toch elke keer weer schrikken omdat je dingen ziet die je daarvoor nog niet zag. En dat is niet alleen omdat die ander verandert. Het ligt ook aan je eigen kijken.’
‘En is dat met die foto ook dan?’
‘Ja. Ik zie andere dingen nu dan toen, in die foto.’
‘Oud, dat zie je misschien.’
‘Nee, toch niet, niet in die woorden alleszins. Eigenlijk zouden we die foto nog eens moeten kunnen herhalen, zoals je nu bent.’
‘En dan binnen tien jaar nog eens zeker?’
‘Ja, waarom niet.’
‘Ik denk niet dat ik het wil.’
‘Het zou heel mooi kunnen worden.’
‘Dat betwijfel ik, maar goed. Stel dat we het zouden doen, dan zou je in die foto ook de vorige zien, en alles wat ertussen ligt.’
‘Heb je daar schrik van?’
‘Ja, toch wel. Misschien zou je te veel zien, en dat wil ik niet. Dingen over de tijd, en wat er wel en niet was.’
‘Misschien moeten we het wat laten rusten nu. Wat is er?’
‘Laat maar, het heeft geen belang.’
‘Heb ik iets verkeerds gezegd?’
‘Nee, je zegt nooit iets verkeerds, dat is het niet.’
‘Kom eens hier.’
‘Het is goed hier te zijn, op deze plek, dat is het, denk ik.’
‘Wil je het erover hebben?’
‘Nee, liever niet.’
‘Laat het maar zijn nu.’
‘Ben jij nooit bang? We doen allemaal wat we moeten doen. We gaan zo goed mogelijk om met de dingen die ons overkomen. We kiezen wat het beste lijkt. En al die dingen zijn waarschijnlijk ook het beste. En toch blijven zoveel dingen open. Je denkt dat het leven sommige wegen zal sluiten, of alleszins sommige vragen, maar dat is eigenlijk niet zo. Je leert beter om die dingen te laten waar ze zijn, en dat zal wel goed zijn. Maar toch.’
‘Officieel heb ik dat achter me gelaten.’
‘Dat zegt genoeg.’
‘Tja, ik zal maar eerlijk zijn zeker, ik kan hier nu niets verbergen.’
‘Nee, dat is waar.’
‘Ja, lach maar.’
‘Nee hoor, ik vind het nog altijd heel goed, dat.’
‘En wat heeft dat alles dan met die foto te maken?’
‘Sommige foto’s zeggen te veel. Hoewel ze letterlijk en figuurlijk gemaakt zijn, onthullen ze een waarheid die anders verborgen kon blijven. Je kunt al die dingen ook gewoon zien aan iemand, maar dan kunnen ze ook altijd weer ontglippen. Maar een foto maakt dat onmogelijk.’
‘Het is confronterend, maar het zou toch ook jammer zijn als die waarheid verloren gaat, zomaar verdwijnt.’
‘Misschien. Misschien ook niet. Jij wilt toch, meer dan ik, momenten kunnen vasthouden, denk ik. Ik vind het niet zo erg.’
‘Maar dan heb je ze toch ook nooit gezien, die momenten waarop je inzicht krijgt.’
‘Dat is dan maar zo.’
‘Dat kun je niet menen.’
‘Nee, dat meen ik niet, maar ik zeg het wel.’
‘Dan is het goed.’
‘Kom jij eens hier nu, ik wil vergeten.’
‘Voor even toch.’
‘Voor even.’

05 juni 2010

Een warme dag



De mensen zijn altijd veel vriendelijker als het warm is buiten, zegt de man in de winkel. Ze komen opgewekt de winkel binnen. Snel check ik even na in een denkbeeldige spiegel ergens voor me of ik wel warm-weer-genoeg de winkel ben binnengekomen. Even denk ik nog: maar ik ben toch altijd goed gezind als ik deze winkel binnenkom? Maar misschien klopt dat wel niet.

Nog snel even langs de apotheek voor een nieuwe tube die me volledige bescherming zal geven. Tegen alles wat mij zomaar zou kunnen overkomen vandaag: neerstortende marsmannetjes, een ontmoeting met Bart De Wever, lelijke mevrouwen in roze peignoirs en met krulspelden onder een purperen netje, een verrassingsconcert van Britney Spears dat drie uur duurt in een grote warme zaal waar je niet buiten mag, een omsingeling door zwetende mannen met vettige toupetjes en duffe debardeurekes van voor de Eerste Wereldoorlog aan. De tube die ik krijg, biedt volledige bescherming tegen de zon. Dat is al wat, om dit leven te overleven. Sunblock, zo heet dat dan. De apotheker zegt dat ik het wel een half uur voor ik buiten kom op moet doen. Als ik het nadien op mijn hand spuit om het vakkundig aan te gaan brengen, zie ik dat de crème een kleurtje heeft. Huidskleur heet dat waarschijnlijk. Maar als die kleur zo zou blijven, zou ik meteen bruin lijken, gezien de hoge mate van verblindend wit van mijn teer velletje. Later die namiddag zegt iemand nog dat ik er zo wit uit zie. Het valt toch nog mee dus.

De bult op mijn middelvinger waar mijn vulpen steeds tegenaan zit, is indrukwekkend geworden. Ziet eruit als een minuscule vulkaan. Zou er straks ook rook uitkomen? En zou het luchtverkeer dan ook stilvallen?

Soms heb je ineens zin in het geluid van een pedal steel guitar. En de weemoed die erdoor wordt opgeroepen. Het zal wel de ouderdom zijn. Soms is een mens ook toe aan verhalen over hevige en tragische liefdes. Om dan lekker weg te kruipen in de zetel. Al zal dat dekentje er wel niet meer bij kunnen nu…

Als je erop begint te letten is het bijzonder interessant: armen en handen. Misschien zijn het wel jaarringen.

Hoe doe je dat, een ‘mevrouw van de televisie’ aanspreken? Even twijfelen nog of ze het wel echt is. Ze ziet er precies mooier uit in het echt dan op de televisie. Dat wordt gelukkig door anderen bevestigd. Na een korte interne dialoog toch maar doen. Het valt mee, ze antwoordt gewoon (wat had je gedacht dan?). Ze is best geïnteresseerd in mijn aanbod (dat had je toch gehoopt, of niet soms?), maar ze kan niet op die dag aan de zee (had je wel gevreesd natuurlijk). Uiteindelijk overleef je alles, en gaat het leven weer gewoon door.

Hoe troostend het kan zijn als je beseft wat je gelukkig allemaal niet geworden bent: toptennisser, topmodel, paus, Bart De Wever, Britney Spears, astronaut, ballerina, ontwerper van toupetjes. Met name als je ’s morgens uit de douche stapt en dat lijf in alle glorie voor je ziet in de spiegel. Het leven ziet er meteen weer schitterend uit.

Anderen af en toe laten glimlachen, het kan ook een missie zijn in het leven.

En na de blootstelling aan de zon, is er altijd nog de aftersun, met meloensmaak. Mmmmm.

Soms zijn er periodes waarin je veel meer lijkt te dromen dan anders. Zal natuurlijk wel niet zo zijn, maar het lijkt toch zo. En hoe spannend je leven dan kan zijn.

Het is wat met die gelzadels op je fiets. Dat scheurt open na een tijdje. De smurrie die zich in het zadel blijkt te bevinden, komt eruit gekropen, met name op warme dagen. Je koopt dan van die superplakband, bedoeld om olifanten aan een plafond te plakken (of zoiets). Je plakt de scheur netjes helemaal dicht. Gaat het na een tijdje een stukje verder scheuren. Doe je weer hetzelfde. Tot het uiteindelijk meer een plakbandzadel geworden is. Zouden er officiële richtlijnen bestaan over een aanvaardbaar aantal keer dat je de scheur mag blijven wegplakken vooraleer het een beetje belachelijk wordt en het toch heel eventueel tijd zou kunnen worden voor een nieuw zadel?

Stel je voor dat ik toch bruin zou kunnen worden, zou de wereld er dan anders uit zien? Of stel je voor dat ik andere armen had gehad, andere dan die die ik vroeger veel te dun vond? Of stel je voor dat ik zo’n gestroomlijnd en gezandstraald lijf zou hebben, zo aerodynamisch dat de lucht rondom mij zich Rode-Zee-gewijs zou openplooien als ik nog maar een oor beweeg? Zou een heftig en spannend leven dan mijn deel zijn? Waarschijnlijk zal een tweede blik in de spiegel, bij het einde van de dag, me andermaal geruststellen en verzoenen met mijn saaie bestaan.

03 juni 2010

De kinderen

Het is nog vroeg. De zwarte man komt met het kindje in zijn armen in mijn richting. Behoedzaam. Het kindje is nog heel klein en ligt tegen zijn borst, veilig afgeschermd door de armen. Hij gaat me voorbij, en ik blijf nog even staan om hem na te kijken. Het wordt een mooie dag.

Het kleine jongetje loopt alleen over het perron van de metro. Er is geen papa of mama te zien, zo lijkt het toch. Mijn handen beginnen te trillen. Ik loop onopvallend – dat is de bedoeling – tussen het jongetje en het spoor. Als hij zou weglopen in die richting kan ik er nog altijd tussen gaan staan, denk ik. Ineens draait de man die voor het jongetje loopt zich om, en knikt naar het jongetje, dat even rustig naar zijn papa toe gaat. Iets zucht in mij.

Zij die je lief zijn, hun kinderen. Ze zijn er altijd wel ergens. In beelden of verhalen. Als ze er zijn, bekijk je hen lang. Je weet nooit wat te zeggen, je zou je ogen willen neerslaan, soms toch. Ze zijn zo veel. Je zag ze groot worden. Je zult nooit kunnen zeggen hoe het je ontroert, hoe klein het je maakt.

Je blijft kijken, en vraagt je af of je het zult merken. Waar de jongen eindigt, en de man begint. Waar het meisje eindigt, en de vrouw begint. Bij jezelf is het al zo moeilijk om te weten of, en zo ja wanneer je van de ene naar de andere staat overging. Je blijft kijken, en legt jezelf uit dat wat je ziet wel degelijk een man of een vrouw is. Het zal wel nooit lukken.

Soms gaat het wel, meestal toch. Maar hoe zal het zijn, zonder kinderen, als het einde dichterbij komt? Je durft er niet aan te denken.

Hoeveel pijn het doet, als weer eens iemand zegt: “Jij hebt geen kinderen, jij weet niet hoe dat is.” Steeds goed om je helemaal lam te slaan, waarna je hard zou willen weglopen. Je mag immers nooit kwaad worden na zo’n uitspraak. Zo hoort het. Dat kinderen hebben de norm is, is niet zo erg. Dat je van die norm afwijkt, is niet zo erg. Laat al die mensen met kinderen maar gelukkig zijn, er is geen enkele afgunst, integendeel, alleen oprechte warme gevoelens voor al die anderen. Maar ze hoeven dat niet te zeggen, denk je toch, zo stilletjes dat zeker niemand het kan horen.

Zij die je lief zijn, hun kinderen. Hoe zal het zijn als zij kinderen krijgen? Je zag het al bij enkelen. Er zullen er meer volgen, in de tijd die komt.

De vader en zijn dochter bleken op dezelfde trein te zitten. Zij ziet het pas in het station, terwijl ze de trap afloopt en haar vader ineens voor zich ziet. Ze roept hard, en loopt naar hem toe. Hij neemt haar vast, en kust haar. Mensen die je vaak ziet wachten op het perron ’s morgens. En je vraagt je af: wie zouden ze zijn, de andere mensen die bij hem of haar horen. Soms kun je je helemaal niets voorstellen, lijkt het alsof er alleen maar alleenmensen rondom je staan. Tot het gelukkig niet zo blijkt te zijn. Waarna ze er ineens helemaal anders uit zien.

De zwarte vrouw steekt met de kinderwagen, en nog een ander kind op haar arm, en ook nog een boodschappentas de drukke straat over. Ze is ongetwijfeld een rots in deze woelige wereld. Je kunt alleen even deemoedig je hoofd buigen.

De gesluierde moeder en haar nog erg jonge dochter zitten vandaag niet naast elkaar, maar met enkele meters ertussen te bedelen op de drukke straat. Ze houden elkaar voortdurend in het oog. Waar zou het kleine meisje ooit terechtkomen?

Ze vertelt over haar kinderen. Hoe ze het doet, hoe ze hen veilig de grote wereld in wil loodsen. Je ziet even iets in haar ogen. Een minuscuul moment van het even niet weten, van heel even twijfelen. En je ziet hoe ze daar zou staan, als een echte leeuwin, om hen te beschermen tegen alle draken en spoken, als er ook maar even iets zou gebeuren. Het maakt je stil.

Het kleine meisje loopt door de straat. Ze kan nog maar net zo lopen, zo lijkt het. Met haar armen omhoog. Zo ver mogelijk lopen. Kijk eens mama. Maar zelf kijkt ze niet om, ze blijft lopen, dat hoort bij de code. Ze komt nu dichter bij de grote straat, waar de auto’s voorbij razen. De moeder roept één keer, en het meisje stopt onmiddellijk. Het komt nog goed vandaag met de dingen.