29 augustus 2010

In beeld


Hoe stil het ’s morgens is. Aan de rand van het water. Er is natuurlijk het water, er is de wind, er zijn de vogels, er zijn zelfs je voetstappen in het zand, misschien zelfs je hart. En toch is het zo stil. Misschien lijkt er vooral erg veel plaats in die stilte. Een leegte die vol van stilte is. Je zou er iets van willen vastleggen.

Bij het proberen komt een vogel door het beeld, in beeld dus. Je had het dier uit beeld willen houden. Het lijkt alsof dat niet eerlijk is, alsof je niet zomaar een stukje uit het beeld dat er al was voor je ernaar keek zou mogen knippen.

Je volgt de vogel. Ze zijn er ineens allemaal. Ze hangen in de wind. Even lijkt het alsof je er middenin zit, ergens daar. Alsof ze naar je toe komen. Alsof ze onderweg zijn. Of op doorreis. Hoewel ze nauwelijks vooruit gaan. In het echt dan. Wie weet zul je dat niet zien op de foto.

Als je even opzij zou kijken, zouden de vogels niet meer in je beeld zijn. Alleen de rustige lijnen van een horizon. En het bewegende water natuurlijk.

Dit alles hier, het heeft op je gewacht. Er is zoveel te zien, in deze volle stilte. Alsof het allemaal voor jou opgespaard is. Hier en nu.

Straks komen er veel mensen hier. Straks zie je andere mensen, zul je praten, lachen, kijken. Dat is voor straks.

De oude vrouw komt rustig maar zelfzeker het strand op gewandeld. Zoals elk jaar. Haar spullen op een hoopje, daar waar het al droog genoeg is. En dan even rustig het water in. Even later komen er nog twee mensen. Een beetje verder, een iets andere tred, maar ze wandelen ook het water in. Het zal misschien maar voor enkele minuten zijn, en dan vertrekken ze weer, de dag in.

Deze stilte lijkt zo gul. En ontwapenend.

Er is een heel stuk daar, waar je voeten dieper in het natte zand zakken. Het strand zuigt je telkens heel even in zichzelf. Je moet daar misschien leren, om trager te stappen. Je moet misschien leren om je eigen zwaartekracht op te heffen, en niet te weg te zakken. Misschien enkel het oppervlak even aanraken. Met voetsporen die door een kleine windvlaag meteen onzichtbaar zouden zijn. Je zou het moeten proberen, waarschijnlijk.

En dat stuk daar, daar liggen de schelpen. Je bekijkt hun vormen. Hoe komt het dat er van die vorm meer gebroken zijn dan van die vorm?

Heel even is het verleidelijk om hier te blijven staan. Alsof je jezelf zou kunnen overtuigen dat er enige eeuwigheid in deze stilte zou kunnen zijn. Je zegt tegen jezelf dat ze er alleen maar kan zijn omdat ze niet kan blijven.

Je zou je armen willen strekken, om dit hele beeld bij je te houden, dan maar. Je zou het willen opzuigen, tot aan de rafels. Waarop de zee je glimlachend aankijkt, en zegt dat het zo niet werkt. En ook dat je dat natuurlijk al lang wist. Wat ook zo is, dus.

Dan maar gewoon, denk je. Je draait je om, en gaat de rest van de dag tegemoet.

De mensen zijn nog steeds in het water. Zou het voor hen een andere zee zijn? Zouden ze er een verhaal bij hebben? Misschien niet.

Het losse zand hier zuigt je anders op, zonder voetsporen. Het is alsof je jezelf telkens een beetje weg moet duwen om vooruit te gaan.

Je draait je nog een laatste keer om, en fluistert iets voor de zee. Ze heeft het zeker gehoord. In deze stilte.

26 augustus 2010

Klein dipje

Je hebt het wel eens. Een klein dipje. Je hebt misschien die nacht net iets te weinig geslapen. Je werd wakker midden in een droom, en kwam daarna maar moeilijk weer terug in de slaap. Je leek er vooral in en uit te waden. Dromen zonder zijmuren, waar je in en uit kon gaan. Maar je had je voorgenomen om die ochtend toch op tijd op te staan, wat je dan ook doet.

Je doet de nuttige dingen van de dag, en voelt al dat je je een heel klein beetje voort moet slepen. Iets sluimert ergens. Een voorzichtige vermoeidheid, niet ingegeven door inspanningen. Die zouden zorgen voor warme spieren, je zou nog een beetje nazinderen. Zo niet dus.

Je gaat even liggen, zo na de middag, en voelt hoe het je goed doet. Je drijft weg naar een zoete slaap, of iets wat daarop lijkt. Heel even.

En dan, net die dag, kom je ergens niet meer uit. Je zet je klaar met je boek om te lezen, en het is alsof je naar binnen gezogen wordt. Je lijkt weg te schuiven van de letters op het blad, naar een andere wereld. Met beelden, alsof een droom de hele tijd doorloopt, ergens parallel, je moet alleen inpluggen.

Je voelt het aan de druk op je oogkassen. Alsof je te laat hebt zitten lezen. Je voelt het aan je adem. Die je telkens naar je toe moet halen. Je zou het aan je stem horen, mocht er iemand zijn tegen wie je iets zou zeggen.

Deze hapering heeft ook voordelen. Je gaat kijken naar wat het je zou kunnen leren. Misschien ben je gewoon rustig. Misschien geef je zo de kans aan de restanten van die – nu je erover nadenkt – verschillende te korte nachten om langzaam uit te vloeien. Het is goed dat je je nu even niet op gang hoeft te houden, in het ritme van een werkdag. Het ritme dat je meteen ook een richting zou geven. Het zou je gewoon kunnen overnemen. Je zou nooit terecht komen bij de open plekken in je bos. Je zou kunnen blijven bewegen, en de energie zou wel komen. Misschien is het goed om even niet toe te geven aan die gemakkelijke weg. Voor heel even toch.

Je blijft kijken. Er lijkt een licht ruisend verdriet te zijn, heel aarzelend. Misschien is het de weemoed van enkele dagen geleden, die nu ook je lichaam heeft ingenomen. Misschien is het iets dat een klein beetje groter is dan dat. Het is alleszins zorgvuldig opgespaard, ergens in dat lichaam. Alleen in momenten van vermoeidheid laat het zich zien. Alsof er dan ook enkele zijmuren weg zijn, en het zich vrijer kan bewegen.

En je kijkt. Er is geen directe aanleiding. Misschien heb je het lichaam van een herkauwer, onbewust maar rustig malend, alles netjes verwerkend. Misschien is dat wel een mooie gedachte. Dat je niets kunt wegtoveren of snel even over een rand duwen.

En je kijkt, en je weet. Heel lang wenen nu, het zou iets bevrijden, zo lijkt het. Het zou iets met je buik doen. Je zou niet weten waarom, maar je ziet waar ze zitten, die tranen. Of iets met huid en heel veel handen. De drempel er naartoe zou even moeilijk zijn, maar het resultaat hetzelfde. Waarschijnlijk. Je ziet het allemaal.

Je voelt je bijna dankbaar voor dit kleine dipje. Voor wat het je liet zien. Hoe mooi alles in elkaar zit.

Je ademt even diep in en uit, en trekt jezelf weer op gang. De juiste muziek wordt gekozen. Het eten moet worden gemaakt. Het was een voornemen voor die dag. Om iets anders te maken. Om jezelf te verrassen met iets wat bijzonder zou smaken. En je doet het, omdat je het zo had afgesproken met jezelf. Je trekt jezelf uit de achterhoede van het kleine dipje. Zoals je kunt spreken en zo die diepe zware stem weer op gang kunt trekken. Zoals je door hard te gaan fietsen minder moe kunt worden. En je komt weer in een ander ritme. Je zoekt naar woorden voor een verhaal dat geschreven zou kunnen worden, en ze stromen naar je toe.

En ’s avonds, als het laat is, buig je nog even om de dag te bedanken. Je kijkt nog een laatste keer, nu met meer afstand, en ziet dat het goed is.

24 augustus 2010

Streel maar


Elke dag opnieuw zoek ik naar diepgravende journalistiek over al even diepgravende onderwerpen. Om elke dag dankzij al dat moois te ontdekken dat er nog oneindig veel maatschappelijk relevante onderwerpen zijn die me tot dan toe geheel waren ontgaan. Zoals de streelmeisjes. In de krant van gisteren stond een stuk over de streelmeisjes, die eertijds in het programma De juiste prijs achtergrondgewijs producten moesten strelen (en daarbij waarschijnlijk ook op een welbepaalde wijze in de camera kijken). Er bleek zelfs een speciale opleiding voor te bestaan, waarin werd uitgelegd hoe je een stofzuiger moet strelen. Ik probeer me er iets bij voor te stellen, maar jaren verregaande ascese hebben blijkbaar die delen van mijn hersenen verregaand aangetast. (Wat misschien ook wel een troostende gedachte is: wat je niet kent, kun je ook niet missen, of zoiets…)

Tijd dus voor verder diepgaand wetenschappelijk onderzoek naar deze mensensoort. Even wat telefoontjes doen links en rechts, en de contactgegevens van Cindy, een professioneel streelmeisje, waren in mijn bezit. Ik sprong meteen op de fiets om van Cindy een diepte-interview af te nemen.

Hoe het allemaal begonnen was? “Ik heb het altijd gehad. Ja, ik weet dat dat raar klinkt, maar zo is het toch. Het is een drang die ik al als baby had, om altijd iets vast te kunnen nemen. Zo van die kleine speeltjes, voor de bevordering van de fijne motoriek, of hoe heet dat, ik wreef ze letterlijk kapot. De hele tijd zat ik ermee te frutselen zo tussen mijn vingers. Op den duur moest mijn moeder speciale streelbestendige knuffelberen uit Oost-Europa laten komen, opdat ze het langer dan een week in mijn bed zouden uithouden.”

Hoe het voelt, in niet-strelende toestand? “Vreselijk, er is geen ander woord voor. Als ik te lang nergens aan kan zitten, dan wordt die onrust in mij ondraaglijk. Ik kan hysterisch worden, rondrazend van streeltekort. Je zou dan zeggen: streel jezelf dan toch, je hebt jezelf toch altijd bij? Dat kan natuurlijk leuk zijn, ik moet daar geen tekening bij maken, maar het helpt in wezen niet. Die drang gaat er niet van over, het moet iets of desnoods iemand anders zijn.”

Hoe ze dan in de streelbusiness terechtgekomen is? “Mijn moeder, zowat ten einde raad, zei me toen ik een jaar of zestien was: meid, je moet iets met je handen gaan doen, anders wordt het niks. En dus ben ik streelmeisje geworden. Eerst gewoon nog op de jaarlijkse handelsbeurs. Door een goede organisatie kon ik afwisselend van het ene naar het andere standje gaan, waardoor ik uiteindelijk toch wel bijna het hele weekend kon doorstrelen. Ik moet toegeven: toen kon ik er wel voor enkele dagen tegen. Maar ja, dan komt dat terug, en dan wil je weer. Nu, op de handelsbeurs hadden veel mensen mij gezien, en ik moet blijkbaar een goede indruk hebben nagelaten, want ik kreeg de ene aanvraag na de andere, en dat is sindsdien in wezen niet meer overgegaan.”

Of ze dan een professionele structuur heeft die haar omringt in de woelige wateren van de vrije markt. “Ja, dat moest op den duur wel natuurlijk. Ik was ondertussen samen met mijn vriend, de Freddy, en die heeft dat allemaal een beetje in handen genomen. Hij vond dat ik het product strelen beter in de markt moest zetten. Of zoiets. Hij kan dat allemaal beter uitleggen dan ik. Ik zei: Freddy, het zal me worst wezen hoe je het doet, maar zorg er maar gewoon voor dat ik lekker kan strelen, en dan is alles goed voor mij. Hij heeft dan – met steun van de startersdienst van Unizo – in het kader van het streelgebeuren een eigen bedrijfje voor mij gemaakt: Soft Touch BV. Ook al voor ik een BV was, heette dat BV, geweldig toch? En zo kwam het allemaal echt op gang. Mijn tijd bij De juiste prijs was natuurlijk een geweldige ervaring, maar daarna zijn er nog veel mooie momenten geweest.”

Of ze een voorkeur heeft, qua strelen? “Goh, mijn voorkeur is wel vrij breed. Maar er zijn toch natuurlijk dingen die je liever doet dan andere. Zo streel ik toch liever computers van Apple dan andere, ik moet dat toegeven. En die stofzuigers zo zonder zak, die zijn ook wel vrij lekker. Wat de yoghurt betreft, heb ik liefst glazen potten, zo met mooie welvingen. Voor boeken hangt het sterk af van het soort papier, en ook wel het lettertype. Liefst niet te veel prentjes, want dan ben ik afgeleid, haha. En parfumflesjes zijn natuurlijk de max, wat dacht je. Maar daarvoor moet je dus een speciale opleiding volgen. Alleen wie slaagt, krijgt een speciaal attest. Dan mag je je een pro-streler noemen, en dan kun je dus de parfum doen. Ik ben nu ook bezig met een speciale opleiding om de spaceshuttle te mogen strelen, maar dat is niet simpel, amai.”

Of ze het ook met mensen doet? “O ja, natuurlijk. Daar zijn allerlei speciale arrangementen voor voorzien. En elke week is er een bijzondere aanbieding. Deze week zijn er speciale kortingen voor kale mannen met grote voeten. Haha. Je kunt mij dus altijd inhuren. Stel dat je graag zou willen dat je partner zo na het eten gewoon eens een uurtje stil is, en niet de hele tijd zit te tateren over de voetbal of de naaiclub, dan bel je mij, en reserveer je me voor een uurtje. Terwijl kun je dan zelf gewoon rustig iets doen wat er anders nooit van komt. Handig toch?”

Terwijl het interview verder ging, merkte ik dat Cindy steeds dichter in mijn richting op aan het schuiven was. In het kader van de wetenschappelijke objectiviteit was dat misschien wel niet zo’n goed idee. Ik heb er dus maar snel een einde aan gemaakt, aan dat interview. Aan een uitgebreide knuffel kon ik al niet meer ontsnappen, maar dat heb ik dan maar gewoon over me heen laten komen, of zoiets. Ik sprong snel weer op de fiets, en reed gezwind weer naar huis. Terwijl de wind mijn wapperende haren streelde.

22 augustus 2010

Het groeit verder

In de spoorberm lijkt er zoveel leven. Planten, struiken, bloemen. Het groeit verder. Onverdroten. Alsof alles gewoon doorgaat. Misschien wil iets je troosten. Voor het leven zelf. Of zoiets.

Het boek valt lekker open. Het papier is glad. Je moet het af en toe even betasten. Alsof je de letters zou verkennen. Terwijl je even je ogen sluit.

En alles wat niet uitgesproken wordt. Terwijl het leven verder gaat. De verhalen. De dingen komen. En voor je het merkt, is er iets voorbij. En wat overblijft, lijkt soms langer te duren.

Je zou stiekem willen dat die mensen iets minder lawaai maken. Of misschien dat ze met minder lawaai over allerlei lichaamsdelen en –functies praten. Het hoeft even niet. Er is niets mis. Het zullen wel goede mensen zijn. Evenzeer op de dool als jij. Ongetwijfeld. Maar de ruimte zou iets zachter mogen zijn. Denk je nog even.

Je zou willen verdwijnen in het ritme van de trein. Deze zoete trilling. Als een cocon. Terwijl het daarbuiten regent. Het zou lang genoeg moeten duren. Om van je schouders behoedzaam af te dalen. Tot het ver genoeg is. Zo lang duurt het nooit.

En alles wat niet uitgesproken wordt. Soms komt het, jaren later. Met veel schroom. Meer dan nodig was, zo blijkt. Het maakt je een klein beetje rustig. En later ga je anders ademen. De volgende nacht lig je nog wakker. Van ontroering.

De zetel ligt lekkerder dan je zou willen toegeven. Waarom eigenlijk?

De dromen net voor het wakker worden. Soms zou je voor altijd aan die kant willen blijven. Soms niet. Je buik houdt wat onaangenaam was nog vast, tot ver in de dag. Alleen zoete druiven kunnen je dan nog redden.

En alles wat niet uitgesproken wordt. Je kijkt naar de mensen die voorbij gaan. Misschien is het niet anders.

Er wordt hevig afscheid genomen op het perron. Tot de laatste beschikbare seconde dienen huid en huid elkaar zoveel mogelijk aan te raken. Nu het nog even lijkt te kunnen. Nog even, en dan zullen waterige ogen door het raam kijken. Misschien komt het toch nog goed.

Alsof de blokkendoos van je lichaam die ochtend verkeerd weer in elkaar gezet is. Zou dat kunnen? Je neemt de fiets. Om ver te rijden. Tegen de wind. Zo hard mogelijk. Je weet het nooit zeker of het zal lukken. Of de stukken ongemerkt weer in elkaar zullen passen. Het is een kwestie van geloof, denk je.

En alles wat niet uitgesproken wordt. Je blijft kijken, met alle zachtheid die je is gegund door de dingen. Je ziet alle mooie dingen, denk je. En toch. Toch is er iets dat niet klopt. Zoveel onvermogen, zoveel dat onvervuld blijft, denk je heel even. En de tijd gaat verder. Het zal waarschijnlijk anders zijn op oneven dagen. Denk je nog.

Je beweegt je ogen door de lucht. Aan deze kant zijn ze grijs, zwaar van zichzelf, misschien wel moe van het hangen. Aan die kant zijn ze ingehouden wit, voor een lucht van verzoenend blauw. Alsof ze je iets willen zeggen.

Je bent blij weer thuis te zijn. Op deze avond mag je niet te laat zijn. Er moeten nog dingen gebeuren. De week moet afgerond worden. Op de juiste manier. Met iets van traagheid. Zachte aanslagen voor de letters. Terugtrekkende stilte. Iets zou je moeten opnemen, en zachtjes neerleggen vannacht. Heel voorzichtig. Zodat je veilig aan de andere kant komt. Waar het weer opnieuw begint.

21 augustus 2010

Dichterbij


‘Heb je alles goed kunnen zien?’
‘Ja hoor.’
‘En beviel het je?’
‘Ja, nog steeds, wat dacht je?’
‘Dan is het goed.’
‘Het is zo stil hier. Alsof het landschap op iets wacht.’
‘Misschien is het geen wachten, is het gewoon stil worden. Als een vorm van gulheid of zo.’
‘Ja, dat zou ook kunnen. Wat denk je?’
‘Ik dacht net aan de klaprozen die we onderweg zagen. Vaak heb ik de indruk dat er rondom die bloemen iets is dat lelijk is. Alsof elke klaproos een overwinning is op de oprukkende lelijkheid. Het maakt me gelukkig en droef tegelijk, ik kan het niet goed uitleggen.’
‘Ik begrijp het wel, denk ik. Het raakt me telkens zo dat de kleur van die bloem zo hevig is, bijna een soort knal in het landschap, terwijl die bloem zelf zo ongelooflijk fragiel lijkt, en ook is, waarschijnlijk.’
‘Het is wel een troost dat ze elk jaar op deze plek terugkomen. Alsof ze in winterslaap gaan.’
‘Misschien is dat een mooi plan, elk jaar terug naar die plek komen, om te kijken naar de klaprozen.’
‘Maar ik vind dat we dat niet mogen afspreken, we zouden het vanzelf moeten doen. Het mag nergens genoteerd worden, in een of andere agenda. We mogen niet al enkele weken van tevoren tegen elkaar zeggen dat we naar de klaprozen moeten gaan. Het zou op een bepaalde manier spannend moeten zijn, elk jaar weer. Het moet kunnen mislukken. We moeten het risico lopen dat we elkaar zullen teleurstellen.’
‘Oei, dat is wel veel risico voor mij.’
‘Ik weet het, maar zo zou ik het willen.’
‘Misschien mag je er wel even iets over zeggen op oudejaarsavond, als compromis. Wat denk je?’
‘Daar kan ik wel mee leven.’
‘Oef.’
‘Je lijkt me al de hele tijd zo onrustig, wat is er eigenlijk?’
‘Ik weet het niet zo goed. Of misschien wel. Het is zo verwarrend.’
‘Wat dan?’
‘Met wat er nu allemaal gebeurt, is het alsof er iets dichterbij komt wat ik eigenlijk wel heel graag wil. En dat brengt me in de war.’
‘Nog altijd?’
‘Ja, nog altijd. En misschien zal het wel nooit overgaan. Soms krijg ik ineens de bibber, als ik sta af te wassen of zo. Iets zegt me: het gaat nu echt gebeuren. En dan is er meteen een andere stem die zegt: maar er zal wel weer iets mis gaan, net voor het zover is, let maar op.’
‘Kun je niet gewoon vertrouwen dat alles gewoon in orde zal komen. Je hebt al zoveel voorzorgsmaatregelen genomen. Je hebt al zoveel dingen bedacht om de controle te houden, om risico’s te vermijden. Misschien moet je het nu maar gewoon laten komen allemaal.’
‘Dat probeer ik dan ook altijd tegen mezelf te zeggen. Maar het lijkt niet altijd te helpen.’
‘Ik denk soms dat je veel te hard bent voor jezelf. Al bij al ben je alles netjes aan het organiseren, misschien wel beter dan veel anderen zouden kunnen.’
‘Denk je soms niet dat ik veel te weinig spannend ben? Ik zal nooit met een parachute uit een vliegtuig springen. Alle spannende dingen gebeuren in mijn hoofd. En dan nog.’
‘Ik vind het wel goed dat je niet in dat vliegtuig kruipt. Maar misschien moet je me af en toe wel wat meer vertellen over al die spannende dingen.’
‘Ja ja, dat zal wel.’
‘Eigenlijk is het wel mooi om je te zien worstelen met alle dingen.’
‘Ja?’
‘Ja, toch wel. Vroeger stoorde het me soms, te zien hoe je zoveel energie blijft steken in al dat gewriemel en gepieker. Nu begrijp ik het beter, denk ik. Niet dat ik er altijd de zin van inzie, maar dat is niet zo erg.’
‘Ik zou het soms ook wel anders willen, maar ik heb het aanvaard.’
‘Heb je ook die man gehoord, daarnet voor ons in de winkel?’
‘Ja, wat was dat?’
‘Ik werd zo kwaad. Bijna was ik naar hem toe gestapt om tegen hem te gaan brullen of zo. Dat mensen zo dom en egoïstisch kunnen zijn, en er dan tegelijk ook nog trots op, dat kun je toch niet vatten?’
‘Nee, dat is zo.’
‘Ze zeggen dat je milder wordt met het ouder worden, maar bij mij is dat toch niet echt het geval, integendeel, denk ik soms.’
‘Bij mij is het gemengd. Je wordt milder, maar tegelijk kun je minder tegen onzin. Het is trouwens ook niet zo dat je minder droomt, als je ouder wordt. Soms wordt dat zo voorgesteld, maar daar klopt dus niets van.’
‘Wees maar gerust. Maar misschien moet jij wel leren om sommige dromen uit te laten komen.’
‘Vooruit, omdat jij het vraagt. Maar sommige dan, toch niet allemaal hoop ik?’
‘Grrrrr.’

18 augustus 2010

Unaccustomed Earth


Je bent ergens naartoe gegaan in de hoop iets te vinden, in de hoop dat je kinderen ‘ergens’ zullen zijn en dat ook weten. En die kinderen blijven zoeken. Misschien bewegen ze niet zozeer meer tussen werelden, de werelden bewegen in hen. En tussen die schuivende vlakken zijn mensen op zoek naar elkaar. Misschien willen ze schuilen bij elkaar, hopend dat ze zullen weten wie ze zijn als die ander er ook is. Het trage gemis, het sluimert. En alles wat niet gezegd wordt. De momenten gaan voorbij. Misschien is het altijd net te laat, of net te vroeg, voor de dingen die hadden kunnen zijn.

In het schitterende boek Unaccustomed Earth (vertaald als Vreemd land) van Jhumpa Lahiri zijn acht verhalen verzameld, die subtiel zoekend het vreemde land verkennen. De personages in die verhalen zijn Bengaalse Amerikanen van de eerste en tweede generatie. Het vreemde land is het Amerika waar mensen zich proberen te vestigen om een carrière verder uit te bouwen, terwijl het afwezige land door de hoofden blijft gaan. Het vreemde land is het India dat hoort bij je ouders, en zo (ongewild) ook een stuk van jezelf kan zijn. Het vreemde land is het braakliggend terrein waarin mensen ronddolen, op zoek naar elkaar en zichzelf, op zoek naar de plaats waar je zou moeten zijn. En als je daar eenmaal aangekomen bent, zo denk je, zal het gemis stoppen. Lahiri weeft deze thema’s in een prachtige en ‘voorzichtige’ taal, nooit opdringerig, oordelend of opzichtig. Haar toon is ingehouden melancholisch en de prachtige vorm van haar verhalen suggereert een mededogen, als antwoord op het universele gemis van haar personages.

Het eerste deel van het boek bevat vijf verhalen die min of meer los van elkaar staan. Het titelverhaal Unaccustomed Earth vertelt het verhaal van Ruma, die nu in Seattle woont, met haar man en zoon. Ze zijn verhuisd voor de baan van haar man, en zij heeft haar werk in een advocatenkantoor opgegeven om bij haar zoon te zijn. Onbewust is zij zo in het patroon van haar overleden moeder getreden. Haar vader, die nu regelmatig grote reizen maakt, zal een week bij haar komen logeren. Ze ziet dat eigenlijk helemaal niet zitten, maar in de loop van de week verandert de relatie tussen de twee. De vader blijkt meer te zien dan zij dacht, en zij beseft door zijn nabijheid hoe ze zelf op zoek is. Het is de grond van dit vreemde land waarin planten worden gezet die de sleutel zou kunnen zijn. Over liefde, verlangen en eenzaamheid blijft het meeste ongezegd.

In Hell-Heaven trekt een Bengaalse student zowat in bij een gezin van Bengaalse Amerikanen. De vrouw koestert hem, met veel liefde. Hij verbindt haar met een wereld van ideeën en verhalen die ze zelf zo mist. Het maakt haar intens gelukkig. Tot hij uiteindelijk verliefd wordt op een witte Amerikaanse vrouw en de balans keert.

In A Choice of Accomodations gaat een koppel naar een trouwfeest van een vroegere studiegenoot van de man. Het trouwfeest en het weerzien met de vroegere vriendin zetten de man aan het denken over zijn eigen huwelijk. Over verloren dromen, twijfels en verlies. Tot de verhouding tussen de man en de vrouw alsnog keert.

Only Goodness verhaalt over een broer en een zus die op een verschillend levenspad terechtkomen. Sudha doet het goed op school, en zal een echtgenoot vinden en hem volgen naar Londen, waar ze ook een kind zal krijgen. Haar broer Rahul heeft het moeilijker, en komt uiteindelijk in de greep van de alcohol. Dat het Sudha was die hem ooit de drank leerde kennen, blijft over haar leven hangen. Kan ze hem uiteindelijk vertrouwen, en kan ze met hem ook haar eigen zekerheden verliezen?

In Nobody’s Business komt de mooie studente Sang in de greep van een onbetrouwbare man. Haar kamergenoot verbergt zijn gevoelens voor haar en ontdekt de ware aard van de vriend van Sang. Als continenten drijven ze uit elkaar.

In het tweede deel van het boek zijn drie verhalen opgenomen waarin dezelfde personages terugkomen: Hema en Kaushik. In Once in a Lifetime leert het meisje Hema de iets oudere jongen Kaushik kennen. De familie van Kaushik was uit Amerika terug naar India verhuisd, en keert nu weer terug naar Amerika. Ze trekken tijdelijk in bij de familie van Hema, totdat ze een huis gevonden hebben. De familie van Kaushik lijkt meer ‘Amerikaans’ dan die van Hema. Het blijkt uiteindelijk dat de moeder van Kaushik terminaal is, en zal sterven aan kanker.

In Year’s End maken we een aantal jaar later opnieuw kennis met Kaushik. Hij treurt nog over de dood van zijn moeder, en heeft het er moeilijk mee dat zijn vader opnieuw trouwt. Kaushik loopt erg ver weg van zijn nieuw samengestelde familie, en zal zichzelf pas vinden in het koude noorden.

In het erg aangrijpende slotverhaal Going Ashore is Hema een volwassen vrouw. Ze verblijft in Rome, waar ze – ondertussen professor geworden – onderzoek doet naar de Etruskische cultuur. Binnenkort zal ze gaan trouwen met een man uit India, die ze nog maar nauwelijks gezien heeft. Ze hoopt zo een soort veiligheid te vinden die rust zal brengen. Tot ze daar Kaushik tegen het lijf loopt. Die is aan het werk als internationaal fotograaf, verblijft voor enkele weken in Rome, en zal daarna vertrekken naar Azië. Ze hebben even tijd om de tijd in te halen, om te beseffen wat had kunnen zijn, en wat nooit zal zijn. De tragische afloop van het verhaal lijkt enkel te voltooien wat zich aandiende.

Met Unaccustomed Earth heeft Jhumpa Lahiri een meesterlijke collectie verhalen geschreven. De personages bewegen tussen vreemde werelden rond en in henzelf. Misschien zijn we vreemden voor elkaar, kennen we elkaar niet echt, of zeggen we niet wat we hadden moeten zeggen op het moment toen het nog kon. Ze doet dat in een erg subtiele, ‘kleine’ stijl, zonder grote woorden of metaforen, zonder groot drama. Als je afstandelijk leest, lijkt de tragiek haast achteloos aan je voorbij te gaan. In kleine wendingen in de verhalen of voorzichtig gesuggereerde uitspraken beweegt het gemis van de verschillende personages echter dubbel zo intens. Een heel bijzonder boek, dat nog lang in je hoofd blijft nazinderen.

15 augustus 2010

Ik kom naar huis

Zou het regenen? Zou het koud worden? Toch maar iets extra’s aan. Gewoon lekker warm, warm genoeg vandaag. Een beetje wegkruipen. Er staat een hoop boek op het programma. De luxe van een lange reis, zoveel uur tijd om te lezen. Warm lezen, dat moet het worden.

Het lijkt soms langer te duren eer de ogen hun juiste focus gevonden hebben, ’s morgens. Even wachten, het eerste blad nog eens opnieuw. Zodra je het niet meer merkt, zodra je alleen maar ziet, alsof je geen ogen meer hebt, dan ben je vertrokken.

De eerste tussenstop. Wachten op de bank, op het hoge perron. Het lezen gaat gretig verder. Tot die stem er is. Die mevrouw heeft zich ingeschreven voor de wedstrijd ‘zwoelste omroepstem in een Belgisch station’, ongetwijfeld. En, hoe doorzichtig ook, het maakt je warm.

Het Amerikaanse meisje vraagt of ze naast je mag komen zitten. Ze moet een beetje hard roepen om de muziek uit haar oortjes te overstemmen. Dat het handiger zou zijn om die dingen even af te doen, wil je nog even zeggen, maar dat zou ongetwijfeld neanderthalig overkomen. Je had haar al zien zitten, op dezelfde bank op het perron daarnet. Wat de diepere zin is van zoveel make-up, je zult het wel nooit weten. Dat ze mooier zou zijn met een ietsje minder, zou je nog even willen zeggen. Maar de muziekkeuze, die geheel en al te volgen is, geeft niet veel hoop dat die opmerking in dank zou aanvaard worden. Bij elk station vraagroept ze in wel station we zijn. Na Roosendaal lijkt ze te hebben uitgerekend dat ze bijna halfweg moet zijn, want de make-up wordt nog eens uitgebreid bijgewerkt. Je vraagt je nog af welke hevige wind of stortbui in de trein al die vorige lagen moet hebben weggeblazen, waardoor dringende reparatiewerkzaamheden nodig zouden zijn.

De veiligheid van de internationale trein. Zo lang de rit duurt, heb je het gevoel dat je in de wereld bent, dat je een stuk van de hele wereld zou kunnen zijn, dat dit het is waar het om gaat. Wanneer je de politiemannen op het perron ziet, die willekeurig mensen tegenhouden om al hun papieren te vragen, is het alsof alleen deze trein je nog kan beschermen tegen wat dit land blijkbaar zo graag zou willen worden.

Na de volgende tussenstop is er de uitgestelde droefenis. Een keurige trein, die keurig op tijd naar je bestemming rijdt. Alles is keurig aangegeven, wat je wel en wat je niet mag doen, waar je moet zwijgen, waar je op moet duwen. De stops worden keurig aangegeven. Waarom maakt dit je zo eenzaam? Je verlangt naar rafeligheid, en iemand die tegen je aan komt liggen en iets in je oor fluistert. Het mag met een zwoele stem zijn.

Hoe onvoorstelbaar mooi dat boek is…

En ineens overvalt het je. Wat als de dingen niet meer goed komen? Wat als alles zal gebeuren wat je al jaren denkt dat zal gebeuren? Je ziet de ogen van de kinderen. In jouw ogen zullen ze altijd de kinderen zijn, denk je nog, ook al zijn ze al groot. Je ziet hun ogen.

Dat je iedereen zou willen zien die je lief is. Dat je ze allemaal minstens even moet zien, of horen, of aanraken, niet meer dan dat. Weten dat iedereen er nog is.

De terugreis is begonnen. De conducteur, die fluitend door de trein loopt, rustig in zijn rol, alles onder controle. Hij komt op de bank naast je zitten, doet zijn schoenen uit. Haalt een verband van zijn knie, en wrijft over zijn benen. Ineens is hij alleen maar een oude man, even kwetsbaar als alle anderen hier. Hij knoopt zijn veters terug, staat op, en loopt fluitend weer weg.

In de onderdoorgang even op de grote kaart kijken. Wie is waar op de kaart? Je ziet namen waarvan je weet: daar is iemand die ik ken.

Terug op de internationale trein. Alle talen zijn er weer, overal rondom jou. Achteraan hoor je een oudere man in zijn telefoon praten. Een licht bevende stem in het Frans. Ik kom naar huis, zegt de stem, ik ben onderweg. Op dat uur ben ik in het station, en dan neem ik de metro, en dan ben ik thuis. Hij herhaalt het nog eens, stelt iemand gerust aan de andere kant van de lijn. Het lijkt te lukken.

De laatste tussenstop. Je wacht op het perron. Daar is ineens de regen, in bakken uit de lucht. Misschien moet je vandaag thuiskomen in de regen.

14 augustus 2010

Het geluk van de lezer


Aanstekelijk en begeesterd schrijven of spreken over boeken, het is niet iedereen gegeven. Wie ooit literatuur studeerde, in de universiteitspaleizen van de kennis, herinnert zich ongetwijfeld dat net dat vaak niet gebeurde door sommige eminente professoren. Ware boekenliefhebbers delen nochtans een grote passie. Je ziet het in hun ogen, als ze praten over dat ene boek dat al dagen in hun hoofd rondwaart. Te veel van een verkeerd soort eruditie kan die passie genadeloos smoren. De schrik voor een passioneel gesprek dat ergens over gaat, kan dat al evenzeer. Verhalen over boeken hoeven niet ‘leuk’ te zijn, en al evenmin saai. Dat dat kan, bewijst Toon Horsten in zijn boek Het geluk van de lezer. De ondertitel van het boek is: hoe boeken je leven kunnen veranderen. Tijdens het lezen van alle boeiende stukjes in dit boek besef je dat weer eens te meer.

Het boek is grotendeels een bundeling van stukjes die Toon Horsten schreef op vraag van De Standaard der Letteren. Zijn opdracht was op zoek te gaan naar onverwachte dingen die je vindt in boeken. En wars van elk snobisme en zonder overdreven eerbied voor de grote L in literatuur ging hij aan het werk, en dat in spitse, spannende en ook erg informatieve stukjes.

Waarover het gaat? Over een heel breed bereik aan onderwerpen. Ulysses van Joyce niet goed vinden, en ontdekken dat je niet alleen bent. De droogte van de literatuurwetenschap. Pedante ‘jazzkenners’. Vader Abraham en de intellectuelen. Kun je nog gedichten schrijven na Auschwitz? ‘Sterke vrouwen’ in de literatuur. Het ballet van Penney De Jager. Het ‘gevaar’ van strips. Onverwachte ontdekkingen. De ultieme boekhandel. Het komt allemaal aan bod, in telkens interessante stukjes. In die tekstjes worden subtiel allerlei weetjes binnengesmokkeld. Verrassende citaten of biografische feiten. Die af en toe ‘andere’ kijk op de boeken brengt hen regelmatig weer met de voeten op de aarde, maar nooit wordt de passie er minder om.

Sommige schrijvers met een reputatie worden tot hun ware menselijke proporties herleid, zoals in de stukken over Victor Hugo, Elias Canetti of André Malraux. Verkeerde reputaties worden gecorrigeerd, zoals in het behoorlijk ontluisterende verhaal over Alma Mahler. Schrijvers die soms niet zo bekend zijn bij het grote publiek krijgen ook hun plaats, zoals Bob den Uyl of Maarten Biesheuvel. Je voelt zijn gedrevenheid, wanneer Toon Horsten het heeft over Cyriel Buysse, Drs. P of Richard Minne. Je komt te weten hoe bepaalde plekken in ons land, zoals het Waalse Waulsort, iets hebben met beroemde schrijvers. De vraag of Bauhaus ook in Turnhout had kunnen geweest zijn doet je even anders naar Henry Van De Velde kijken. En de verschillende stukjes die gaan over de Tweede Wereldoorlog, en de relatie van Duitse kunstenaars tegenover hun verleden, zijn erg interessant, en stellen subtiel relevante vragen over de positie van kunst in de maatschappij.

Na elk stukje geeft Horsten nog enkele ‘dwarse’ leestips, die je honger naar meer nog groter maken. Daarin voel je de enthousiaste en gretige verzamelaar, die je graag bij zijn boekenkast zou uitnodigen.

Je kunt dit boekje op verschillende manieren lezen. In stukjes, letterlijk dan. Af en toe een paar stukjes, om dan misschien zelf nog dingen op te gaan zoeken. Of in enkele grote brokken, om zo volop toe te geven aan je gretigheid en honger naar weetjes over boeken. Tijdens het lezen ontdek je vaak dat je zoveel dingen nog niet wist. Of je beseft dat je veel interessante boeken uit de rijke Nederlandse literatuur soms te gemakkelijk links laat liggen of gewoon niet kende. En natuurlijk verlost dit boek je niet van de permanente frustratie van elke (liefst gulzige) lezer: het besef dat, terwijl je dit boek leest, er nog duizenden en duizenden andere boeken zijn die je niet kunt lezen.

Ja, boeken kunnen je leven veranderen. Dat je eindeloos kunt ronddolen in het wonderlijke labyrint van zoveel boeken is inderdaad Het geluk van de lezer. Toon Horsten heeft er een bijzonder aanstekelijk boek over geschreven, en dat in een erg goede mix van passie en no-nonsense. Je honger om je leven nog meer te laten veranderen door boeken wordt er alleen maar groter van.

11 augustus 2010

Gezusters Materassi


Zussen aan de rand van een tragedie, of toch niet? Gezusters Materassi, van de Italiaanse auteur Aldo Palazzeschi kwam voor het eerst uit in 1934 en is pas onlangs naar het Nederlands vertaald. Het is een heerlijk boek, afwisselend tragisch, komisch, wrang en subtiel speels. Een boek dat zijn tijd neemt, en dat je toch snel wil lezen.

Het verhaal speelt zich af net na de Eerste Wereldoorlog in het kleine dorpje Santa Maria a Coverciano, in de buurt van Florence. Het dorp zelf wordt uitgebreid geïntroduceerd, met een licht ironische theatraliteit, die meteen de toon zet voor de rest van het boek. Je voelt dat hier iets zal worden opgevoerd. In een omgeving waar blijkbaar wetten gelden over de plaats van plekken en dus ook mensen binnen de maatschappelijke orde. Al lijkt het alsof de soms wat statige toon van de verteller met een knipoog samengaat.

We maken kennis met de zussen Teresa en Carolina Materassi, allebei vijftig. Ze hebben een eigen naai- en borduurbedrijf, en zijn met hun tweetjes een ‘instituut’ geworden. De zaken gaan goed, maar het was ooit anders. Hun vader had zowat het hele familiefortuin erdoor gejaagd, en door noeste arbeid hebben de twee de zaken terug op orde gekregen, en zijn ze welgesteld. Hun onverbiddelijke arbeidsethiek heeft er echter ook voor gezorgd dat de tijd aan hen is voorbij gegaan. Van de liefde hebben ze nooit geproefd. Teresa heeft haar vrouwelijkheid ergens begraven onderweg, Carolina lijkt iets vrouwelijker. Oude vrijsters zijn ze geworden, die zich af en toe (elke zondagnamiddag) verliezen in een zielig rondje fabuleren over de liefde die ze nooit kenden.

Teresa en Carolina zijn de rots, maar ze zijn niet alleen. Er is nog Giselda, die na een mislukt huwelijk terug bij de twee is ingetrokken, haar wrok tegen alle mannen voedend. En er is nog een vierde zus, Augusta, die ver weg woont, en een simpel en armoedig bestaan leidt. Een spilfiguur is ten slotte de erg aardse Niobe, die als huishoudster inwoont. Zij heeft ook haar slechte ervaringen gehad met de mannen, maar dat lijkt niet geleid te hebben tot bitterheid.

Als Augusta sterft, komt haar zoon Remo terecht bij de gezusters Materassi. Remo steelt meteen het hart van Teresa, iets meer van Carolina en helemaal van Niobe. Giselda houdt afstand. Remo maakt meteen deuken in het bij zichzelf opgelegde stijfburgerlijke harnas van de zussen. Hij neemt iedereen voor zich in, en doet de zussen dromen van een glorieuze toekomst voor de jongen. Hij zal het gaan maken in die grote wereld buiten het kleine dorp die voor hen altijd ver weg was. Alleen heeft Remo niet zoveel zin in die grote plannen.

De charmeur Remo blijkt stilaan vooral een erg gewiekste manipulator. De dorpelingen zien al van ver aankomen hoe de gezusters zich in hun ongeluk zullen storten, en opnieuw de geschiedenis zullen herhalen waaraan ze met zoveel moeite waren ontsnapt. En wat zich aankondigt, zal zich ook voltrekken. Remo is wreed, maar is tegelijk voor de zussen en Niobe ook een poort naar een andere wereld, die ze nooit kenden. Ze spelen de rol die in de tragedie voor hen is weggelegd, maar lijken het ook bewust zo te doen.

Uiteindelijk loopt het verhaal aardser af dan hun hoge aspiraties van weleer. Remo, klaar met het dorp, heeft zijn ware aard onthuld. De zussen voeren nog een laatste keer, in een mengeling van zelfdestructie en cynische spot, hun rol op. En toch is het einde niet zo bitter als het leek te zullen worden. Een ander soort leven gaat verder, waarin de herinnering aan een meer spannend en ondeugend leven, rustend in een foto van Remo, een rol is gaan spelen.

Het verhaal zou een genadeloze afrekening kunnen worden met het kleinburgerlijk fatsoen, maar daarvoor is de toon iets te subtiel. Soms wrang, soms ironisch illustreert de verteller zijn verhaal. Hij geeft de indruk dat hij alle touwtjes in handen heeft, maar gebruikt die nooit om morele oordelen te geven. De personages spreken voor zichzelf. Als lezer heb je al sneller door dan de twee zussen en Niobe dat Remo een gewiekst spel aan het spelen is. Maar tegelijk lijkt het soms alsof de anderen het ook wel weten, maar het willen ondergaan. De manier waarop de twee zussen de afwezigheid van lichamelijkheid en liefde in hun leven proberen op te vangen, is pijnlijk maar ook aandoenlijk. De dynamiek tussen de vier vrouwen is vaak hilarisch, en wordt genadeloos bespeeld door Remo. En toch is hij niet zomaar de overwinnaar. De vrouwen lijken op een bepaalde manier gezuiverd en gesterkt uit hun neergang en de hoon van de dorpsgemeenschap te komen.

Gezusters Materassi is een heerlijk boek, misschien wel vooral voor die lichte ironische toets die de vaak tragische gebeurtenissen omgeeft. Het is alsof je je in het dorp bevindt, in de kamer waar de twee zussen hun spullen maken. Het is alsof je alle personages om je heen ziet, in een prachtig landschap, en met tegelijk die subtiel speelse muziek die bij een Italiaanse film hoort. Je kunt niet anders dan het charmante verhaal met een glimlach lezen. En soms lijkt het alsof de verteller, die vaak uitgebreid zijn tijd neemt om het hele panorama te schetsen, je plaagt, omdat je graag sneller verder zou willen, om te weten hoe het af zal lopen. Heel mooi.

08 augustus 2010

De val van Prometheus


Leven in waarheid, hoe doe je dat? Met een open geest kijken naar de wereld, in het volle besef van onder meer de ecologische crisis, zonder weg te lopen van de moeilijke vragen die de vertrouwde kaders in je hoofd zouden kunnen doen wankelen, en dat zonder cynisme, met veel zin voor nuance en twijfel. Streven naar een vaak confronterende intellectuele eerlijkheid, zonder te kiezen voor gemakkelijke vluchtwegen, terwijl jezelf verankerend in de geschiedenis van het denken. Helder, maar behoedzaam. Zoekend, soms ‘eenzaam’, vaak zonder illusies, maar niet bitter. Dat is een manier om het zoekende denken van Ton Lemaire te omschrijven. In zijn nieuwe boek De val van Prometheus geeft Lemaire andermaal een diepgaande cultuurkritiek op het mateloze en eenzijdige vooruitgangsdenken dat de planeet en de positieve verworvenheden van het moderne verlichtingsdenken bedreigt.

Prometheus, die het vuur stal en naar de mensen bracht, is in de moderne wereld een symbool geworden van een ongelimiteerd, van de aarde ‘bevrijd’ vooruitgangsgeloof dat de mens tot de maat van alle dingen heeft gemaakt. Dat heeft tot een mateloosheid geleid die de mens net minder vrij dreigt te maken. Prometheus was een meer dubbelzinnige en tragische figuur dan het symbool dat hij geworden is. En net het verlies van die dubbelzinnigheid, die in zich dus ook steeds een tegenpool nodig zou hebben, riskeert dramatische gevolgen te hebben. De moderniteit heeft een voorzijde met positieve verwezenlijkingen als de emancipatiegedachte, de kracht van de rationaliteit als bevrijder van gevaarlijke dogma’s, het streven naar vrijheid, de plaats van het individu. Maar er is ook een achterzijde. Zo wordt het op zich positieve begrip van vooruitgang eenzijdig vertaald als ongelimiteerde economische groei. Zo bewijst de klimaatcrisis dat een ontkenning van de ecologische grenzen – een verkeerd soort ‘bevrijding’ van de natuurlijke omwereld waar de mens ook een deel van is – ertoe kan leiden dat de natuur hard terugslaat en zo ook het mooie menselijke project van de Verlichting zelf gaat bedreigen. Een onevenwichtige vooruitgang creëert (structureel) onbedoelde gevolgen die de positieve verworvenheden van het verlichtingsdenken ondergraven. Dat is het verhaal dat Lemaire in zijn verschillende boeken beschrijft. Wie hem zou willen voorstellen als een soort sombere onheilsprofeet of zelfs een conservatieve cultuurcriticus, mist de essentie van zijn verhaal. In wezen wil Lemaire het verlichtingsdenken redden van zichzelf, en gebruikt hij telkens opnieuw de moderne wapens van twijfel en kritiek om ook zijn eigen stellingen te nuanceren en in vraag te stellen.

In het boek vertelt Ton Lemaire zijn verhaal in omtrekkende bewegingen. In een hele reeks korte hoofdstukjes bouwt hij het stap voor stap op. Beschouwingen over heel wat aspecten van de huidige tijd: over de panische wil om enkel in het nu te leven, zonder geschiedenis, over de ontkenningsstrategie tegenover de ecologische crisis, over het mateloze consumentisme, over ‘behoeften’, over destructieve groei, over leven op te grote voet… Soms is het een beetje moeilijk om Lemaire helemaal te volgen, zoals in zijn verhaal over de stedelijkheid. Soms begeeft hij zich op wankel terrein, zoals in zijn stuk over kanker. Maar het mooie is dat hij zelf ook altijd aangeeft waar de kwetsbare plekken in zijn eigen redenering zitten, waar hij twijfelt en er toch voor kiest om in die of die richting te gaan zoeken. Soms voel je dat hij moeite moet doen om rustig te blijven argumenteren in het licht van de immense problemen die de wereld bedreigen. Soms voel je zijn begeestering, zoals in het onderdeel over de boeren. In de uitwegen die hij verkent, blijft hij heel genuanceerd. Zo is zijn beschouwing over vrijwillige eenvoud erg behoedzaam geformuleerd, met een oog voor alle risico’s van ‘gemakkelijke’ of potentieel gevaarlijke antwoorden. Heel interessant is het stuk over ecologie en spiritualiteit, dat al bij al bijzonder ‘aards’ is. Behoorlijk genadeloos neemt hij afstand van het monotheïsme, dat onder meer in de joods-christelijke traditie tot een mateloos antropocentrisme leidde. Hij is ook erg kritisch voor consumentistische vormen van spiritualiteit die zich afkeren van de wereld. Zijn pleidooi voor een illusieloze en tragische levenshouding, die een gespleten moderniteit is, een zoekend evenwicht tussen oost en west, is erg authentiek.

Uiteindelijk pleit Lemaire ervoor om naast Prometheus ook Orpheus te gaan koesteren, een zanger en dichter, die de verzoening van mens en natuur zoekt, en staat voor een meer voorzichtige, zoekende houding, niet gericht op beheersing en toe-eigening. Door het zoeken naar een ‘genoeg’, als antwoord op de gevaarlijke mateloosheid van een eenzijdig vooruitgangsdenken, zouden we ook de menselijke maat kunnen redden.

De val van Prometheus van Ton Lemaire is een heel bijzonder boek. De werkelijkheid die hij analyseert, is geen prettig schouwspel, integendeel. In een context die op panische wijze tegen de eigen grenzen lijkt te stormen, durft Lemaire het aan om illusieloos verder te denken. Niet toegevend aan een gemakkelijk ‘het zal allemaal wel goed komen’ of ‘je mag niet negatief zijn’, want zo zou hij in de val trappen die hij net aan wil klagen. De levenshouding die hij voorstelt als antwoord op die uitdaging is ‘eenzaam’, in het volle besef van het tragische, maar nooit cynisch of bitter. En het feit dat hij zijn beschouwingen uitwerkt met zoveel zin voor permanente twijfel en nuance maakt er de grote kracht van uit. Zijn boek stelt heel wezenlijke vragen, en gaat verder waar vele discussies over de ecologische crisis stoppen. Wie alle ‘antwoorden’ zoekt, of wie een concrete blauwdruk hoopt te vinden voor dé duurzame samenleving, zal die niet vinden in dit boek. Wie een inspirerende intellectuele zoektocht aandurft, niet van plan het met alles eens te zijn, maar ook niet bang voor de eenzaamheid die daarbij hoort, die moet dit boek zeker lezen.

07 augustus 2010

Een groot jongetje


Ingewikkelde documenten. Over wat er moet gebeuren met het reeds gespaarde geld van de groepsverzekering voor het pensioensparen na de uitdiensttreding. Het woord uitdiensttreding lijkt te suggereren dat je uit je zelf treedt. Boven je bed rondzweven en jezelf zien liggen, zoiets misschien? Lukt nog niet zo goed. Na een momentje dutten of suffen schrikken van je eigen stem zodra die weer gebruikt wordt. Dat zou al kunnen. Zolang er maar niet ten hemel moet gestegen worden. Er wachten nog enkele fijne dingen in dit aardse tranendal. Ongetwijfeld. Toch ook maar even checken (checken checken checken) of er een ander document bestaat dat de nieuwe indiensttreding bevestigt. Dat het nieuwe werk ondertussen gebeurt, daarover bestaat geen twijfel, maar of die blijde nieuwe intrede ook documentgewijs kan bevestigd worden, dat is wat anders.

Ingewikkelde documenten dus. In het kader van ‘laten we eens doen alsof ik mijn eigen leven goed onder controle heb’ netjes aan de tafel gaan zitten om de documenten te bestuderen. Een brief die uitleg geeft over de vier opties die er zijn voor het gestelde probleem zou in principe uitleg moeten geven over die vier opties, althans op een manier die tot enige verheldering leidt. Het enige effect van het grondig lezen – zij het met een vermoeid, en naar dringende vakantie snakkend hoofd – is een nog grotere onwetendheid. Onbewuste onwetendheid is een fijn gevoel. Niet weten wat je allemaal niet weet. Niet weten hoe ingewikkeld dingen zijn die je altijd ver van je weg hebt gehouden. Het is geweldig. Maar een document dat je verplicht na te denken over dingen waarover je helemaal niet wilde nadenken, enkel en alleen om te beseffen dat je volstrekt onwetend bent, zonder twijfel zelfs quasi achterlijk, dat is wat anders.

Je neemt je voor om – in het kader van ‘laten we eens niet hardnekkig zelf verder aanklooien omdat we te trots of te verlegen zijn om hulp te vragen’ – het document voor te leggen aan een ander, die ongetwijfeld deskundiger zal zijn. Het leidt tot enige verbetering, maar niet tot opheldering van het waarschijnlijk essentiële verschil tussen optie 1 en optie 2. Optie twee spreekt over een ‘onthaalstructuur’. Misschien is die bedoeld om de fragmenten van jezelf, die ontstaan na de uitdiensttreding, terug bij elkaar te harken en netjes te archiveren in speciaal daarvoor voorziene archiefdozen. Er is maar één oplossing: bellen. In de brief is vermeld dat er een speciaal team van deskundigen op jouw vraag zit te wachten, en je graag verder wil helpen. Dus die zitten daar de hele dag een beetje suffig voor zich uit te kijken tot de bewuste vraag zal komen?

Na een muziekje neemt de deskundige mevrouw de telefoon op. Even hoop je nog als verwelkoming te zullen horen dat ze al de hele tijd op jou zaten te wachten, maar zo gul is de onvoorwaardelijke liefde dan toch weer niet. Aangezien ‘laten we vandaag eens doen alsof we assertief zijn’ aan de orde is, begin je, een beetje jolig, met de vraag of je mag zeggen dat de brief die je kreeg toch eigenlijk eerlijk gezegd wel een klein beetje ingewikkeld is (voor mensen met beperkte intellectuele capaciteiten zoals jij). De mevrouw zegt dat ze zich daar iets bij kan voorstellen. Je hoopt dat ze het heeft over de brief, en niet over jouw achterlijkheid. Of die vier opties even kunnen uitgelegd worden, vraag je. Dat blijkt heel simpel te zijn. Gezien de gegevens van het dossier, deskundig opgezocht na het doorgeven van het identificatienummer, is in wezen alleen optie 1 van toepassing. Optie 2 bleek voor een verzekering waarbij niet bepaald was dat er geld zou worden uitgekeerd aan de verwanten bij overlijden voor de genoemde datum. Je overweegt nog even te vermelden dat het toch mogelijk moet zijn om die simpele uitleg ook gewoon in de brief te vermelden, maar je doet het toch maar niet.

Door het opnieuw lezen van alle documenten met diverse bedragen voor diverse gevallen, gradaties van dood of zo, besef je wat daar staat. Datum van vermoedelijke pensionering: 1 maart 2030. Een lichte schok gaat door je gammele wervelkolom. Daar staat het dus. Aangezien er een datum van pensionering is, zou dat kunnen willen zeggen dat je nu in de fase voorafgaand aan de pensionering bent. En dat zou dan impliceren dat je eigenlijk min of meer groot geworden bent, of toch een groot jongetje. Je vroeg het je vroeger vaak af, hoe en wanneer je zou weten dat je groot geworden was, misschien wel een man. Je wacht nog steeds op het antwoord.

Een vriend suggereert nog dat die onthaalstructuur, mocht die ook bij optie 1 horen, misschien een soort hostess is, die dan op 1 maart 2030 aan je deur zal worden afgeleverd. Ze zal dan misschien een document bij zich hebben, dat – na ontcijfering via diverse deskundige technieken – officieel zal bevestigen dat je een groot jongetje geworden bent. Ze zal je bij de hand nemen om je weg te zoeken in die boze grote wereld van de grote mensen. En hopelijk zal ze er ook voor zorgen dat er geen brieven meer komen met vier opties. Je zult haar uitnodigen om rustig de stad in te wandelen om een koffietje te gaan drinken. Waarna zal blijken dat ze moet kiezen tussen 17 varianten koffie, en jij haar ongetwijfeld zult kunnen helpen bij het maken van de juiste keuze. Die er natuurlijk in kan bestaan ze alle 17 uit te testen. Je zult dan immers toch alle tijd hebben. Na 1 maart 2030.

04 augustus 2010

Er is geen win-win

We willen het onszelf zo graag wijsmaken. Dat er iets zou bestaan als een soort universele win-win, wanneer het gaat over de aanpak van de ecologische crisis. Er zijn allerlei varianten van. Het zou mogelijk zijn via allerlei technologie de grenzen van de planeet zodanig op te schuiven dat we er niets van zouden merken. Het zou mogelijk zijn om onze materialistische levenswijze op geen enkele manier te veranderen, en toch ook aan andere mensen op de wereld hetzelfde te gunnen. Het zou mogelijk zijn de ecologische draagkracht volop terug te herstellen en daar tegelijk ook nog eens volop winst mee te maken. Het zou mogelijk zijn dat ‘men’ ergens allerlei maatregelen neemt, waardoor ik op geen enkele manier mijn leven zou moeten wijzigen. Het zou mogelijk zijn anderen meer te geven, zonder zelf minder te moeten overhouden. Het zou mogelijk zijn eindeloos door te groeien met de economie, en dat zou dan ook nog eens tegelijk het klimaat stabiliseren en de armoede uit de wereld helpen.

Het zou mogelijk zijn te geloven dat je in een droom leeft… Daar lijkt het een beetje op. De werkelijkheid is echter anders. De klimaatverandering is niet meer tegen te houden, alleen misschien nog te controleren. Elke dag komen er meer wetenschappelijke bewijzen die bevestigen wat de klimaatwetenschappers al jaren zeggen. De toestand is bijzonder ernstig, en we hebben nog enkele jaren om het tij te keren. En in wezen zijn er maar twee perspectieven.

We kunnen doen alsof het allemaal nog niet zo erg is. We kunnen tegen elkaar zeggen dat ‘ze’ er zeker wel iets op zullen vinden ooit. We kunnen doorgaan met elk ambitieus internationaal klimaatakkoord te blijven dwarsbomen omdat het economisch niet ‘haalbaar’ zou zijn (ook al weten we, met harde cijfers in de hand, dat niets doen nog veel en veel duurder is). We kunnen blijven proberen de hete aardappel door te schuiven naar de anderen. We kunnen zeggen dat het nu eenmaal niet gaat om onze levenswijze te veranderen, omdat dat te ‘moeilijk’ is of omdat wij ‘recht’ zouden hebben op onze luxe. We kunnen elk argument over historische verantwoordelijkheid van de rijkste minderheid op deze planeet van de hand blijven wijzen als ‘ongefundeerd’, wat in dit geval een ander woord voor ‘te vervelend’ is. We kunnen onze economie nog voor generaties verankeren in kortetermijnoplossingen van vandaag, en geld blijven pompen in transport op fossiele basis, in steenkoolcentrales, in kernenergie en zo de cruciale kansen missen om de weg vrij te maken voor een andere toekomst. We kunnen nog hogere muren bouwen om ons continent, en onszelf sussen met de woorden dat die mensen die ginder een onleefbare situatie (mee als gevolg van de klimaatverandering) trachten te ontvluchten maar zelf ‘hun’ problemen moeten oplossen en ons gerust laten. Dit is het spoor van het ‘gangbare’, van de politiek van de zogenaamde ‘redelijkheid’, van wat als ‘normaal’ wordt voorgesteld. Als we op dit spoor verder doorgaan, dan zal de wereld alleen maar onveiliger, chaotischer, gevaarlijker en oncontroleerbaarder worden. Waar we vandaag overstromingen in Pakistan zien, bosbranden in Rusland na de heetste zomer ooit, uitzonderlijke hevige stormen in eigen land, dan zal dat beeld ‘normaal’ geworden zijn. Er zal geen plotse en totale ramp komen, het zal geleidelijk, maar onomkeerbaar gaan. De meest armen en kwetsbaren over de hele wereld zullen nog meer in een uitzichtloze situatie geduwd zijn, en zullen – niets meer te verliezen – proberen hun heil te zoeken in de nog grotere megasteden of aan de andere kant van de wereld.

Maar er is ook een ander perspectief. En dat perspectief is gedoemd om rechtvaardiger te zijn dan de huidige wereldorde. Tegen 2050 moet de uitstoot van CO2 mondiaal met minstens 50% naar beneden, en voor een land als het onze betekent dat een vermindering van 80-90%. Een mondiaal akkoord zal er enkel komen als het voldoende rechtvaardig is, en dat wil zeggen als de landen van het zogenaamde ‘Noorden’ de grootste verantwoordelijkheid dragen, en letterlijk en figuurlijk ecologische ‘ruimte’ maken voor het Zuiden om op een aanvaardbaar welvaartsniveau te komen. Het is een immense, maar haalbare opdracht. Maar alleen als we stilaan tegen elkaar de waarheid durven zeggen. Bij ongewijzigd beleid zal in Europa tegen 2050 de emissie van het transport nog eens met een 40% toenemen, terwijl om duurzaam te zijn die eigenlijk 80% onder het niveau van 1990 zou moeten liggen. Dat is de dimensie waar we over praten. Het is perfect mogelijk een goed transportsysteem te maken voor alle burgers. Maar denken dat dat op geen enkele manier ‘minder’ zal zijn dan het huidige, dat is nonsens. Ja, we zullen dus minder individuele autokilometers moeten doen. Ja, we zullen minder moeten vliegen. Het is ook mogelijk op wereldschaal op duurzame wijze voedsel te voorzien voor 9 miljard mensen. Maar het is niet mogelijk daarbij de vleesconsumptie uit de weg te gaan. Het is waarschijnlijk nog mogelijk de klimaatverandering binnen de grens van 2°C te houden (terwijl misschien wel 1,5°C nodig is). Maar jezelf wijsmaken dat dat kan zonder erg diepgaande veranderingen in onze manier van leven, is belachelijk. Op dit moment doen we nog altijd alsof we meer dan één planeet hebben. We leven al lang niet meer van de rente van de planeet, maar zijn rechtstreeks het ecologisch kapitaal op aan het maken. In dat nuchtere besef jezelf proberen te blijven overtuigen dat klassieke economische groei nog altijd mogelijk is (vooral omdat we ons nog geen ander model durven indenken) is bijna misdadig tegenover wie na ons komt.

Het is raar, dat we zo graag willen geloven dat wat vierkant is toch rond kan zijn, enkel omdat we willen dat het rond is, omdat het rond moet zijn omdat het rond moet zijn. Geloven in de universele win-win is het beste recept voor het totale verlies. De werkelijkheid is dat we met een minderheid (in de tijd en op de wereld) boven onze stand leven. Dat is onrechtvaardig, en gevaarlijk voor iedereen. We hebben nochtans een duurzame en rechtvaardige toekomst te winnen. We hebben nog altijd de kans om deze planeet in een aanvaardbare vorm door te geven aan onze kleinkinderen. We zullen daarvoor een aantal symbolen van onze huidige in de geschiedenis van de mens nooit eerder geziene verspillende levenswijze moeten opgeven, het is niet anders. Dat proberen voor ons uit te schuiven is een verlies-verlies-scenario. Die waarheid eindelijk onder ogen zien, de enorme kansen grijpen die erin besloten liggen, daarmee hebben we een wereld te winnen. Waarom zouden we dat risico niet nemen?

01 augustus 2010

Wit



‘Ik ben blij dat je gekomen bent.’
‘Ja?’
‘Ja. Ik heb altijd het gevoel dat er iets bijzonders is met jou. Je bent nog zo jong, maar het lijkt alsof je hoofd veel ouder is.’
‘Dat heb ik wel eens meer gehoord. Misschien is het wel zo. Misschien voel ik me daarom zo goed bij jou. Ik hoef niets te verbergen.’
‘Ik hou ervan om die dubbelheid te zien, hoe je jong en oud samen bent. Brengt het je nooit in de war?’
‘Wees maar gerust.’
‘Laat het maar gewoon heen en weer gaan af en toe, denk ik. Dan wordt dat stukje oud minder zwaar.’
‘Misschien wel. Je woont hier mooi. Het is rustig, en het past goed bij je.’
‘Vind je?’
‘Ja, je bent hier helemaal, dat voel je goed.’
‘Ik hoopte dat het zo zou worden.’
‘Was er iets, toen ik gisteren belde?’
‘Nee, niet echt.’
‘Wat was er dan?’
‘Ik had die film net opnieuw bekeken. Enkele jaren geleden zag ik hem al eens. En hij lag al maanden klaar. Maar ik durfde niet.’
‘En, viel het mee dan?’
‘Ja, maar ik was weer helemaal van de kaart. Ik heb zitten janken hier, ongelooflijk.’
‘Waarom zei je daar dan niets van gisteren?’
‘Ik weet het niet, ik wilde je er niet mee lastigvallen. Het is ook zo moeilijk uit te leggen. Al die dingen die in die kliniek gebeuren, ze komen zo herkenbaar over. Maar ook al die woorden. Hoe zij, professor in Engelse literatuur, via die woorden, via haar baan, controle dacht te hebben over de dingen. Het is een sterke vrouw. En hoe ze dan zo bang wordt. En toch blijft er iets van die woorden overeind.’
‘Misschien moet ik hem ook wel eens zien.’
‘Ik zal je wel eens een stukje doorsturen, dan heb je al een idee. Zoals dat stuk waar haar oude professor haar komt bezoeken, en dan uiteindelijk dat verhaaltje voorleest. Het is zo hartverscheurend mooi. Er is ook iets met de vrouwen in die film. Die professor, in die scène, of die verpleegster in zoveel andere. Hoe ze haar koesteren, en haar uiteindelijk ook uit handen geven, zo zorgzaam.’
‘Het doet je wel wat, ik zie het. Ik zal er zeker naar kijken, zodra ik de kans krijg.’
‘Dat is goed. Ik zou het wel fijn vinden.’
‘Het is me altijd bijgebleven, toen je vertelde waarom je geen kinderen wilde. Ik denk er vaak aan.’
‘Ja? Dat is lief. Misschien ben jij er wel meer mee bezig dan ik.’
‘Dat geloof ik niet zo goed.’
‘En toch zou het zo kunnen zijn.’
‘Ik begreep goed wat je zei. En ik wou iets zeggen, maar ik wist niet wat.’
‘Het hoeft niet hoor, ik voelde wel hoe je luisterde, dat was al genoeg, denk ik. Vaak luistert men niet als ik iets erover zeg. Daarom doe ik het ook niet meer.’
‘Ik denk dat ik het goed begrijp. Ik zal er niet meer over praten.’
‘Dat hoeft niet hoor, jij mag er wel over doorgaan. Maar nu liever niet. Het is een moeilijke dag geweest.’
‘Neem nog wat, van die taart, er is nog genoeg.’
‘Ja, ze is heel erg lekker.’
‘Ik moet nu even weer aan die film denken. Heb je dat ook soms, dat je ernaar verlangt dat er iemand een verhaaltje zal vertellen als je in bed ligt?’
‘O ja, zeker.’
‘Misschien moeten we dat ooit nog eens voor elkaar doen, wat denk je?’
‘Dat is een goed plan. Doen we. Maar ik vind wel dat jij nu ook nog een stuk taart moet nemen.’
‘Dat is goed.’
‘En ik vind ook dat we nog een fles wijn moeten open maken. Het is te laat om nog te stoppen nu.’
‘Ken jij die plaat ook dan?’
‘Natuurlijk, wat dacht je?’
‘Het zal nog een lange nacht worden, dat besef je toch wel?’
‘Absoluut. Daarom ben ik naar hier gekomen.’
‘Ben ik daar dan niet te oud voor?’
‘Nee hoor, jij moet je jonge kant wat beter verzorgen, en dit lijkt me al een goed begin.’