30 januari 2011

De sporen van een dag


‘Ben je nog bang?’
‘Nee, het is wel over nu, denk ik. Ik wist even niet meer waar ik was.’
‘Misschien was dat wel een goed teken, wie weet.’
‘Ja, dat zou kunnen. Laat me maar even gewoon wat kijken. Dan komt alles wel terug.’
‘Je bent anders geworden sinds toen. Ik zie het nu pas.’
‘Toch niet nog erger?’
‘Nee, toch niet. Je bent minder op je hoede. Het klinkt misschien tegenstrijdig, omdat je net bang werd, maar ik denk dat het toch samengaat. Ik kan het niet zo goed uitleggen.’
‘En jij praat meer. Dat is goed.’
‘Is dat zo?’
‘Ja, ik vind dat toch.’
‘Op weg naar hier kwam de zon er ineens door. Net daarvoor had de lucht zo’n rare kleur. Het was alsof er een bijna gele mist was. Het had iets akeligs.’
‘Ik zag dat ook vanmorgen. Even dacht ik dat er ergens brand was of zo, en dat het rook was. Maar even later werd het inderdaad helemaal helder.’
‘Soms hoop je dat er iets zal gebeuren, zoals de zon die erdoor komt, of dat er iemand zal bellen, of dat er iets moois zal komen, wat het ook is, en dan gebeurt er niets. En soms gebeurt het wel. Het maakte me zo blij.’
‘En wat hoop je nog?’
‘Niets eigenlijk. Ik wil niet te veel hopen, niet te groot, alleen kleine dingen, dat is gemakkelijker.’
‘Ik vraag me soms wel eens af hoe het komt dat de stilte de ene dag anders is dan de andere. Ik ken natuurlijk de voor de hand liggende uitleg, over hoe er meer verkeer is de ene dag, en dat soort dingen. Maar dat is niet alles. Heb je het nog niet gemerkt? Hoe stil het vandaag is? Het is zoiets als de geur van mensen, die kan soms ook ineens veranderen.’
‘Soms is het niet de geur die verandert, maar ben je het zelf. Misschien sta je zelf het ene moment meer open voor iets dan het andere moment.’
‘En soms kun je ook je herinneringen niet helemaal vertrouwen. Je denkt dat je iets zo zorgvuldig hebt onthouden. Je wist, op het moment toen het gebeurde, dat dat een belangrijk moment zou worden. Je wist: dit moet ik erg goed onthouden, alle details moet ik nu dus goed in me opnemen. En toch blijkt het dan later niet meer helemaal te kloppen.’
‘Je kunt ook blij zijn dat je herinneringen niet meer kloppen. Die nieuwe ervaring is misschien wel beter, misschien ook wel gewoon vrij van de herinnering. Ik zou dat toch een aantrekkelijke gedachte vinden.’
‘Toen ik jou voor het eerst zag, was er iets dat me meteen trof. Je zou het oud kunnen noemen, maar dat is het verkeerde woord. Je wist iets, en je was ergens geweest. En even dacht ik: ik ben daar ook geweest. Maar toen had ik nog geen woord tegen je gezegd.’
‘Ik had jou nog niet meteen opgemerkt. Dat kwam pas later. Het was je manier van praten, denk ik. Die raakte me wel.’
‘Is het wel warm genoeg eigenlijk hier?’
‘Ja hoor, maak je maar geen zorgen.’
‘Ik herinner me nog die wandeling in de sneeuw, en de foto’s die toen gemaakt zijn.’
‘Die foto’s zijn mooi, nog altijd. Het is goed dat er geen geluid bij is. Zo blijven de woorden altijd onzichtbaar in dat beeld.’
‘Dat is mooi gezegd.’
‘Toen ik de zon zag, en die heel voorzichtige wind voelde, was het of er ineens iets van me afviel. Ik besefte toen pas dat ik daar lang op had gewacht. Het is nog te vroeg om er veel over te zeggen, maar zo was het wel.’
‘Ik zal straks nog iets lekkers voor je maken, ik heb er vanmorgen al enkele dingen voor gedaan.’
‘Gisteren was er een heel ontroerende film, over die man die altijd wilde koken, en de meest ongelooflijke dingen maakte. En die vrouw die altijd bij hem wilde zitten om die dingen te eten. Heb je die ook gezien?’
‘Nee, ik ben vroeger gaan slapen. Maar ga je er straks over vertellen?’
‘Dat hangt natuurlijk ook wel af van hoe lekker je gaat koken.’
‘Aha, op die manier.’
‘Ik denk dat je trouwens al wel weer terug bent.’
‘Terug genoeg alleszins.’

29 januari 2011

Hoe zou je het willen

Hoe zou je oud willen worden? Je denkt er wel eens aan, terwijl je bezig bent met oud te worden (al ben je natuurlijk nog heel erg jong, daarover kan geen twijfel bestaan).

Je ziet de mensen op het feest. Ze zijn bijna allemaal ouder. Ze doen dat goed. Even kun je je voorstellen dat jij er ook zo zou kunnen staan, binnen een jaar of vijftien. Mooi rechtop, ondertussen helemaal grijs, minzaam glimlachend. En misschien nog altijd even goed in staat tot verontwaardiging. Misschien wel meer, maar toch ook anders.

Je hoorde een verhaal over een retraite. Een week lang in een klooster. Dus ook een week lang niet mogen lezen. Je kunt je allerlei dingen voorstellen die je perfect een week zou kunnen missen, langer zelfs. Maar geen woorden, dat is ondenkbaar. Soms ben je bang. Zullen al die woorden nog op je wachten, terwijl je oud begint te worden? Je hoopt dat ze er tot de laatste dag zullen zijn.

Je denkt aan je lieve grootmoeder. Ze is lang in het leven gebleven. Jij bent een man, je zult het zo lang wel niet trekken. Hoewel, waarom niet? Men heeft het tegen je gezegd, dat je niet mag denken dat je niet oud zou kunnen worden, dat je dat niet meer mag denken. Dus, waarom niet? Zou je haar wijsheid er ook bij krijgen dan?

De oude man op de bank naast je in de trein vertelt zijn hele leven aan de jonge man die tegenover hem zit. Hoe hij een medaille van de koningin der Nederlanden heeft gekregen. Het maakte hem allemaal niet zoveel uit, eerlijk gezegd, het was allemaal goed. De jonge man stapt een halte eerder uit. De oude man staat rustig op bij de volgende halte, en zegt tegen de andere mensen: doet u maar hoor, ik heb toch alle tijd. Hij lijkt gelukkig te zijn.

Of je wel de tijd zult hebben om met iedereen vrede te sluiten zoals het hoort, je weet het niet.

Of je leven goed genoeg zal geweest zijn, in het geval dat je toch niet oud zou worden. Moeilijke vraag. Het antwoord zou elke dag ja moeten zijn. En dat terwijl er ook elke dag iets onvervangbaars bij zou kunnen komen.

Soms zie of lees je een interview met een oude man of vrouw, en dan denk je: die lichtheid zou ik wel willen. Het is geen frivole lichtheid, geen onwetende, integendeel zelfs. Het is een lichtheid die pas komt na veel zwaarte.

Het kan zijn dat er meer pijn bij komt. Het kan ook zijn dat er pijn verdwijnt. En het kan zijn dat dat niet meer uitmaakt.

Soms zie je alleen de praktische dingen. Wat zul je doen als je je been niet meer over de fietsbuis krijgt?

En je ziet jezelf ineens zitten, in die zetel, maar nu ben je oud geworden. Je zit er nog steeds, en kijkt nog altijd naar het licht. De planten zijn ondertussen al wel erg gegroeid. Maar je zit er nog altijd graag. Je hebt je voorgenomen om nu zo stilaan toch eens de klassiekers te gaan lezen, of zoiets. Allemaal dan.

En de verhalen, zullen ze er nog zijn? Weet je nog toen? Wat dacht je toen, vertel het nu eens?

Misschien begin je op een bepaald moment wel met het schrijven van brieven die laatste brieven zouden kunnen zijn. Het zou mooi zijn. Dat men een stapeltje brieven zou vinden, met een mooi rood lint rond. Voor iedereen een mooie brief met laatste woorden.

Misschien zul je soms ineens bang worden, omdat er niemand meer achter je staat, en ondertussen ook niemand meer voor je. Alleen nog mensen naast je. Misschien zal dat gebeuren, en zal de paniek toeslaan. Misschien gaan ze ook gewoon weer voorbij, die momenten.

Misschien zal alles gewoon vanzelf gaan. Alle dingen die je je nu voorstelt, die zouden kunnen gebeuren. Al die dingen waarvan je denkt dat je zult weten wanneer ze gebeuren. Misschien schuiven ze gewoon rondom jou voorbij, en zul je nog steeds denken aan wat er zal gebeuren als je ooit oud zult zijn.

27 januari 2011

De geschiedenis


Een titel in de krant: “Ik wil de geschiedenis ingaan als…” Het blijft toch raar, mensen die zo’n woorden over zichzelf kunnen gebruiken. Misschien kun je zeggen dat je zou willen dat een bepaald idee waar je voor staat, of een groep mensen met wie je je verbonden voelt een steen zou kunnen verleggen in de rivier. Misschien kun je hopen dat je ooit iets zult doen waardoor mensen je zullen herinneren. En heel misschien kun je ervan dromen dat wat je gedaan hebt onbewust ooit het verschil zal maken en van enige invloed zal geweest zijn op de loop der dingen, nadien bekeken. Die droom zou dan toch nog maar alleen gaan over de verandering waaraan je hebt meegewerkt, en niet over je eigen plaats.

Maar je eigen naam noemen, samen met de geschiedenis, in dezelfde zin, alsof je je kunt voorstellen dat je daar een plaats in zult krijgen, dat is nog wat anders. Het klinkt bijna alsof de geschiedenis een soort eregalerij is, waarvan je tegelijk vindt dat jij er in thuis hoort. Raar, dat je een droom, of ambitie, die je kunt hebben, zo nodig met jezelf moet verbinden. Dat je dingen wilt bereiken of veranderen, dat is mooi, maar die dingen zijn toch alleen maar belangrijk omwille van zichzelf. Zo zou het toch moeten zijn. Als je hard je best doet om de wereld een klein beetje groener en rechtvaardiger te maken, dan doe je dat toch in de eerste plaats omwille van dat doel, of voor de kinderen die je al dan niet zelf hebt.

Mensen zijn falende en haperende wezens, die er het beste van proberen te maken. Elke dag, elk uur, zijn er oneindig veel keuzes die je kunt maken, heel veel heel kleine, en soms een grotere. Al die keuzes zijn belangrijk. Ze nodigen je uit, om het goede te doen. Om alleen maar te luisteren naar een ander, en niet je eigen denkbeelden ertussen te laten komen. Om naar een ander te kijken alsof je haar of hem voor het eerst ziet. Om moedig te zijn, wanneer je dat kunt, en je hoofd niet af te wenden. Hoe je al die dingen doet, hoe je in al die afzonderlijke momenten staat, dat is misschien nog wel veel belangrijker dan het zichtbare resultaat dat ze zouden opleveren. Hoe bescheiden je bent, en hoe leeg je kunt worden, dat is misschien wel veel belangrijker dan de vraag of jouw naam in het boek van de geschiedenis zal worden geschreven.

En je weet het natuurlijk niet. Zo vaak faal je, doe je niet wat je had kunnen doen. Misschien ben je bang. Misschien laat je toch nog jezelf tussen jou en een ander komen, en zeg je tegen die ander dingen die je eigenlijk aan jezelf aan het zeggen bent. Misschien laat je kansen voorbij gaan om te kiezen voor de kleine liefde.

Wat wil je achterlaten, wat wil je dat er achterblijft? Langzaam verdwijnen in de herinnering van een ander, dat is toch al heel mooi. Misschien hopen dat er sommige mensen zijn die jou goed kenden en na jouw leven zullen denken dat je toch af en toe een goed mens was. Misschien in je leven iets maken, een mooi verhaal of een mooie kast, dat er nadien nog zal zijn, niet omwille van jou maar enkel omwille van zichzelf. Misschien is zo’n verlangen, de stiekeme hoop dat je iets zult maken dat zou kunnen blijven, al te veel.

Misschien wil je wel dat het leven blijft, en geef je het daarom door, aan je kinderen, of in de vorm van liefde aan al wie je dierbaar is. “Ik zou willen dat het leven blijft.” Dat zou al een heel andere kop in de krant zijn.

Je ziet jezelf, met alle deuken en littekens, met alle fouten die je maakte, al je onvermogen en al het gestamel. In de galerij van het onaffe, het tekortschietende. Het de volgende keer beter doen, en als dat niet lukt de keer daarna. Dat is al een mooie ambitie. Het is een ambitie die heel ver staat van de geschiedenis die sommigen in willen gaan, maar er misschien toch meer mee te maken heeft dan het lijkt.

Sommige mensen gebruiken te veel het woord ik in zinnen waar er meer plaats zou moeten zijn voor de twijfel en de voorzichtigheid. Ik zou het woord van het domein van de kwetsbaarheid moeten zijn, niet dat van de wil tot inname. Misschien zou dat wel goed zijn voor de geschiedenis.

23 januari 2011

Nergens naartoe

Je zit te wachten op het bijna lege perron van het bijna lege station. Zo lijkt het toch. Dit moet zowat het eenzaamste station van het land zijn, denk je wel. Telkens je hier ’s avonds zit te wachten, denk je dat je definitief gestrand bent. Dat gevoel heb je in de loop der jaren altijd gehad hier. Ineens zie je dat alle aankondigingborden op de perrons leeg zijn. Wil dat zeggen dat het nulpunt hier is bereikt? Alle treinen rijden nergens naartoe. Ze komen ook nergens vandaan. Dat zou willen zeggen dat je nu op die plek bent tussen hier en daar, tussen ergens en nergens, het ultieme niemandsland, waar de zwaartekracht zichzelf zou kunnen opheffen.

Je houdt van het ritme in deze trein. Hoe het landschap beweegt. Hoe je nooit zeker weet wanneer je de grens echt overgaat. Je kijkt telkens goed, en je bent blij dat je het nooit zeker weet. Zoals je nooit zeker weet wanneer een rimpel in de huid begint. Er zou een moment voor en een moment na kunnen zijn, maar wat ertussen ligt, weet je nooit. Je bekijkt de mensen in de trein. Deze mensen zie je alleen in deze trein.

Je denkt terug aan een droom eerder van de week. Het was een droom in een droom. In je droom was je verbaasd over wat je allemaal kon doen in de droom die je aan het dromen was in je droom dus. Raar hoofd, denk je nog. In een andere droom was iemand ziek, zo dacht je toch. De hele dag ging het door je hoofd: moet ik haar bellen om te vragen of ze ook echt ziek is? Je deed het toch maar niet, maar je zult het toch vragen de volgende keer als je haar ziet.

Het bewegende landschap aan de andere kant van het raam bewaart alle verhalen die je hier ooit dacht, in deze reizen. Alle gedachten, alle beelden. Je moet maar even kijken, en ze komen allemaal terug. Toen, ooit, hier, dacht je dat. Ze zijn hier goed.

Iets in je lichaam lijkt een signaal te zijn. Van iets. Misschien. Van niets. Misschien. Je weet het niet. Het kan je heel even uit je balans halen. Heel even lijkt het of al het leven dat je sinds toen terug verdiend hebt ook een tijdelijk bestand zou kunnen zijn.

Ineens is ze er weer. De kamer in het ziekenhuis. Hoe het ’s nachts was. De geluiden in de gang. Het lichtje dat aan bleef naast je bed. Hoe op een bepaalde manier alles goed was in zo’n nacht, hoe het ook heel even leek alsof je veilig was.

Je ziet de plekken. Je ziet de plek waar je zoveel brieven hebt geschreven. Daar op die bank. Ook dat was een niemandsland. Waar enkel de woorden waren. Waar zijn ze nu?

Zou je ooit ergens goed in zijn, denk je even. Soms is het gemakkelijker om te aanvaarden dat de woorden falen, altijd falen, zo lijkt het wel. Soms ook niet. Heel af en toe laten ze het verlangen zien naar de woorden die ze zouden kunnen zijn. Dichter dan dat ben je er nog niet bij gekomen. En dichter dan dat zul je misschien nooit komen. Het heeft ook iets te maken met die plekken in je hoofd waar je niet durft komen, denk je nog. Daar zou het kunnen gebeuren, maar die moed heb je niet, je hebt te veel te verliezen, denk je. Tot dan zullen al je woorden in het beste geval hun onhandige zelf blijven.

Je zit nog steeds op hetzelfde perron. Het is de laatste halte voor je weer thuis zult komen. En ineens komt er toch een bestemming op het bord. Iets heeft beschikt dat je wel naar huis mag vandaag. Er zijn weer richtingen, je kunt weer vertrekken van hier, van deze leegte. De zwarte vrouw die naast je is komen zitten glimlacht zachtjes naar je. En ineens zie je ook een vertrouwd gezicht op je afkomen, en later nog een. De trein rijdt door de avond, op weg naar waar je reis voor vandaag zal stoppen, daar waar je het straks warm zult maken.

22 januari 2011

Loflied op de rijpe vrouw


Opgroeien in de liefde, en dat dankzij oudere vrouwen. Zo zou je het boek Loflied op de rijpe vrouw van Vincent Vizinczey kunnen samenvatten. De auteur werd geboren in Hongarije, ontvluchtte het land ten tijde van de opstand in 1956 en kwam in Canada terecht. Het boek wordt gepresenteerd als de “amoureuze herinneringen van András Vajda”, een professor filosofie aan de universiteit van Michigan, die emigreerde uit Hongarije. Fictieve memoires, die misschien wel heel dicht liggen bij het leven van de auteur.

Als de jonge Vajda twee jaar is, wordt zijn vader vermoord door de nazi’s. Hij groeit daarna op, enerzijds bij de paters en anderzijds in de warme omgeving van de wereld van zijn moeder en haar vriendinnen. In de samenkomsten die zijn moeder ’s namiddags organiseert met de andere vrouwen, vindt hij het volmaakte geluk. Het is meteen het startpunt voor de rest van zijn reis als opgroeiende jongen. Hij heeft een grote honger naar alles wat vrouwelijk is, en de vrouwen uit het boek zullen hem – bewust of onbewust – bij de hand nemen en hem binnenleiden in de volwassenheid.

Na de oorlog komt hij in een Amerikaans legerkamp in Oostenrijk terecht, waar hij na een tijd zowaar een soort pooier wordt, die bemiddelt tussen de Hongaarse vrouwen en de soldaten. Het is een voorname gravin die hem het meest fascineert en die hem enkele eerste lessen in de liefde zal geven. Later keert hij terug naar Boedapest, en gaat weer bij zijn moeder wonen. Zijn ervaringen met jonge meisjes zijn teleurstellend. Ze zijn even onervaren als hij en lijken hem soms vooral erg leeg. Terwijl blijven de hormonen wel door zijn lijf jagen.

Het is uiteindelijk zijn mooie buurvrouw Maya, een twintigtal jaar ouder, die hem echt in de liefde zal inwijden. Zij leert hem alles wat er te leren is. Als een gretige leerling slurpt hij haar genot in zich op, als een organische wijsheid die hem zomaar wordt aangeboden. Het verloopt allemaal heel intens en vanzelfsprekend tegelijk. Hij is hevig verliefd, en het afscheid doet pijn.

Daarna komen er andere vrouwen, terwijl het leven in Hongarije begint te veranderen. De communistische terreur neemt toe, en de liefde helpt hem overeind te blijven in een beangstigende omgeving. Het patroon blijft wel hetzelfde. De relaties die hij als student heeft met meisjes van zijn leeftijd vallen vaak tegen, de romances met oudere, veelal getrouwde vrouwen zijn meestal zorgeloos en warm. De geschiedenis komt echter dichterbij, en Vajda raakt betrokken bij de opstand in 1956. Hij ontvlucht het land, en komt in Italië terecht, waar hij zijn plek moet zoeken als vluchteling, en waar hij ook een nieuwe liefde vindt.

Uiteindelijk zal hij werk vinden in Canada. De niet-Europese omgeving blijkt niet altijd gemakkelijk voor Vajda. Hij moet wennen aan de andere omgangsvormen, en wordt opnieuw verliefd. Die liefde betekent zowat het einde van zijn jeugd. Het is tijd voor de professor om zich te gaan vestigen.

Tijdens het lezen van het boek ontwikkel je al snel iets als een zoete glimlach. Dat komt voor een groot deel door de toon van het boek. Het verhaal van Vajda is niet het verhaal van een Don Juan die zoveel mogelijk trofeeën wil verzamelen. Er zijn dan wel erg veel vrouwen in zijn leven, maar het zijn de liefdes die overblijven. De amoureuze en erotische belevenissen worden met veel warmte en verwondering beschreven. Je voelt hoe Vajda echt heeft gehouden van de vrouwen die hij beschrijft. Op hun manier vormen ze een mooie weg naar volwassenheid.

Tegelijk is er ook de hele tijd een licht melancholische ondertoon. Verweven tussen alle belevenissen krijg je allerlei filosofische beschouwingen. En hoewel de historische context meestal subtiel verweven wordt, zijn de passages over de Hongaarse geschiedenis, en het keerpunt 1956 erg sterk. De verteller lijkt de grote woorden over al dan niet heroïsche daden te schuwen, maar je voelt ook hoe de gebeurtenissen knagen. Vajda is uiteindelijk de hele tijd op de vlucht, en vindt momenten van thuiskomen in de warme aanwezigheid van de vrouwen op zijn pad. Misschien verbinden ze hem telkens opnieuw een klein beetje met die vrouwenmiddagen uit zijn kindertijd.

De stijl waarin het verhaal verteld wordt is rustig, helder, en soms bijna hoofs teder. Vaak is het ook grappig en ontwapenend. De heel subtiele ondertoon van verdriet en ontheemding houdt alles mooi in balans.

20 januari 2011

Wat is de lucht mooi


Je loopt naar het station, na een goed gevulde werkdag. En je denkt alleen maar: wat is de lucht mooi. Je herhaalt het nog eens in je hoofd: wat is de lucht mooi. Je vraagt je af waaraan je dat mooie cadeau verdiend hebt.

De vrouw op het podium staat een beetje houterig te bewegen terwijl ze haar teksten declameert over de muziek. Je probeert de woorden te zien die zij zegt. En tegelijk denk je: die wat lichtere lippenstift die je nu op hebt, staat je toch veel beter dan die fel rode.

En je denkt aan zondagochtend. Hoe je opstond. Hoe je de gordijnen optrok, en alleen maar dacht: wat is de lucht mooi. Je haalde snel je fototoestel, voor het geval de lucht weer zou verdwijnen. Daarna kon de dag verder beginnen.

De radio maakt je plots wakker uit een hevige droom. Je hoopt in dat ene moment dat je je droom nog even vast zou kunnen houden. En het lukt. Hij zal de hele dag in je hoofd blijven hangen.

Je loopt door de stad, het is al donker geworden. Je probeert je vermoeidheid zachtjes van je af te laten glijden, naar je schaduw. Die schaduw blijft je trouw, al heel lang ondertussen. Je loopt iets trager dan anders, denk je. Hoopt dat je niets meer moet zeggen voor de rest van de avond.

Vertellen we elkaar wel de verhalen die er echt toe doen? Je weet het niet. Soms is het niet erg om de vertrouwde weg te kiezen. Soms is de andere beter. Misschien laten we nog te veel ongezegd. En ongeroerd.

Je verlangt naar een thuiskomst. Je beseft het ineens, terwijl je over het smalle voetpad loopt. Je zou heel graag helemaal thuiskomen nu. En de deur achter je dichttrekken. Je zou een warm hoekje kunnen zoeken, om je daar tot een klein bolletje te maken.

Je verlangt naar muziek. Je staat voor de kast, tot ze jou vindt. “Oh, pray for you, pray for me, / Sing it like a song -/ Life is short but, by the grace or cruel heart of God/ The night is long” En je weet weer dat je daar wilde zijn.

De verhalen over de wonden die de tijd niet kon helen blijven door je hoofd gaan. Ze maken je klein, en een beetje wankel. Je handen zullen altijd wel te klein blijven. Iemand zegt je dat je er een beetje moe uit ziet, en vraagt wat er is. Je zegt het maar niet.

Je komt thuis, na het concert. Het is al laat. De heldere maan heeft je begeleid op je hele tocht tot hier. Je sluit de gordijnen, en ziet hoe het licht van de maan er rustig doorheen komt. En je weet dat je de goede gordijnen hebt gekozen. Het licht zal altijd bij je komen, uiteindelijk.

Niet te warm, zeg je tegen jezelf, in het kader van de innerlijke dialoog. Niet te veel verwennen, niet te gemakkelijk toegeven aan wat je wel zou willen. Het is gemakkelijker zo, het genot op voldoende afstand houden. Zo kijk je in de spiegel.

De volgende maand komt dichterbij. De maand waarin het licht zo mooi zal zijn. De maand waarin je zult weten dat de dagen langer worden. Je weet het eigenlijk nu al een beetje. Een beetje alsof je te vroeg je cadeau openmaakt. En denkt: wat is de lucht mooi.

16 januari 2011

Of het er nog is

‘Vind je dit niet raar zo, na al die jaren?’
‘Nee, eigenlijk niet, het verbaast me wel.’
‘Misschien kijken we anders nu.’
‘We hebben veel tijd, laten we die ook nemen, dat lijkt me wel een goed idee.’
‘Het is opmerkelijk, wat je je herinnert. Ik herinner me nog hoe jij in de tuin stond te werken, en hoe ik toekeek vanuit het raam.’
‘Ja? Dat is wel grappig. Ik herinner me nog hoe lang je erover gedaan had om me iets te vragen.’
‘Dat kun je wel zeggen. Ik ben altijd al het langzame type geweest, denk ik.’
‘Het valt me op, jij kijkt zoveel, en je ziet soms zo weinig.’
‘Misschien wil ik sommige dingen niet zien, en ga ik ervan uit dat ze er wel niet zullen zijn.’
‘Je vergist je dan toch wel soms, wees maar gerust.’
‘Ik was eigenlijk wel bang om je weer terug te zien.’
‘Ik ook toch wel.’
‘Waarom doen we dat? Is het geen tijdverspilling?’
‘Dat zou je wel kunnen zeggen, maar het is wat het is.’
‘Ik ben alleen maar ouder geworden, denk ik. En rustiger ook een beetje.’
‘Dat weet ik niet, op een bepaalde manier ben je helemaal niet veranderd, en op een andere manier heel erg. Ik kan het niet zo goed uitleggen.’
‘Ik herinnerde me nog dat ik vroeger vaak het gevoel had dat je zo weinig zei. Ik wou vaak meer horen. Hoe de dingen waren voor jou, wat je dacht.’
‘En ik wou soms ook wel meer zeggen, maar ik kon het niet. Het kwam niet. Alsof de woorden ergens stolden in mijn keel of zo.’
‘En is dat veranderd? Is het anders nu?’
‘Eigenlijk niet, maar nu, hier, gaat het wel goed.’
‘Wat is er anders dan, nu?’
‘Misschien dat we minder te verliezen hebben nu. Ik weet het niet zo goed.’
‘Sommige dingen worden gemakkelijker met het ouder worden. Misschien is er in zekere zin ook meer ballast, maar je voelt minder de behoefte om die te willen verbergen.’
‘Ik zou je maar niet te veel zorgen maken. Ik was ook in de war toen trouwens, meer dan ik wilde toegeven.’
‘Ga je daar nog iets over vertellen straks?’
‘Misschien wel, ik weet het nog niet.’
‘Wat ik wel mooi vind aan het ouder worden, is dat je, ergens onderweg, toch vrede sluit met jezelf. Niet helemaal waarschijnlijk, maar toch. Heb jij dat ook niet?’
‘Niet echt eigenlijk. Ik hoopte wel dat het zou komen, maar als ik eerlijk ben, moet ik zeggen dat ik van die vrede nog niet altijd veel voel.’
‘Had je dan iets willen vinden of zo?’
‘Ik kan het moeilijk uitleggen, maar soms zit ik nog te veel vast in mezelf. Ik hoopte dat dat over zou gaan, maar het is niet zo gelopen.’
‘Toch zijn je ogen anders. Je lijkt toch iets bereikbaarder dan toen, of zo.’
‘Is dat zo? Ik voel het zelf niet echt.’
‘Ik denk het wel. Misschien moet je het maar riskeren, dat gevoel, waarom niet? Het is toch al laat, en we zijn hier nu toch.’
‘Wat jij nu allemaal doet, durfde je toen ook niet.’
‘Dat is waar.’
‘En je praat nog altijd graag. Ik dacht vroeger soms: zwijg nu even, en doe gewoon iets, niet praten, anders wordt het veel te moeilijk.’
‘En is dat nog steeds zo?’
‘Toch wel een beetje. Maar het ligt ook aan mij. Niet praten lijkt soms zoveel veiliger.’
‘Bij mij is het soms net omgekeerd. Ik wil weten hoe de dingen zijn, voor ik ze helemaal kan vertrouwen.’
‘Ja, zo ben je wel. Ik denk dat jij altijd de hele gebruiksaanwijzing wilt kennen. Maar dat hoeft niet altijd, vaak niet zelfs. Soms gaat er zo ook veel verloren.’
‘Je hebt wel gelijk denk ik. Maar soms ga ik te snel uit van mijn eigen falen, om het eens met een zwaar woord te zeggen. Ik zie altijd de dingen die ik zelf niet kan of durf. En ik neem dan maar aan dat het voor die ander allemaal vanzelf gaat of duidelijk is.’
‘En dat is natuurlijk niet zo.’
‘Nee, en als je dat weet, wordt het eigenlijk gemakkelijker.’
‘Had je dat al maar wat eerder geweten, het zou beter geweest zijn.’
‘Misschien wel, misschien niet. Vroeger maakte me dat vaak opstandig en onzeker. Nu vind ik het niet meer erg. Je kunt maar zijn wie je bent op dat moment van je leven. De ene doet over sommige dingen langer dan de andere, maar leert zo ook weer heel wat onderweg.’
‘Jij zult je altijd wel meer vragen stellen dan ik, denk ik. Kun je het nu niet gewoon even laten rusten? Laten we nu alleen van dit moment genieten.’
‘Misschien wel. Ik zal mijn best doen.’
‘Nee, dat mag je nu net niet doen, je best doen.’
‘Je hebt gelijk. Ik zal niet mijn best doen.’
‘Dat hoor ik graag.’

15 januari 2011

De trapper



Je kunt ze verliezen. Je kunt er ook één verliezen, een trapper.

Soms zou je alle dingen uit elkaar willen rafelen. Zodat je ze een voor een naast elkaar kunt leggen. Zodat je alles een voor een kunt bekijken, betasten en in je opnemen.

Hoe je ineens uitwijkt met je fiets. Om de glasscherven te vermijden. En daarna weer verder rijdt. Alsof er niets gebeurd is.

Soms zou je jezelf uit elkaar willen rafelen. En elk stukje traag weer in elkaar zetten. In de goede volgorde. Alsof alles goed functioneert. En alsof je alleen nog maar ademt.

Je zoekt tussen stapels boeken op de tafel in de winkel. Welk boek zou goed zijn voor haar? Je zou willen kunnen ruiken aan het verhaal, om het zeker te weten.

Iets maakt je onrustig. Misschien is het toch je rug. Je zaterdagrug.

Soms zie je de rand van het leven. Omdat anderen over die rand verdwenen zijn. Het doet je rillen, terwijl je traag verder fietst.

Heb je vandaag het leven zomaar voorbij laten gaan? Niet eens bewust dat het bewoog? Heb je het zomaar als vanzelfsprekend genomen?

Je rijdt het kruispunt over, dat zoals steeds zo immens lijkt. Heel even, daar in het midden lijk je zo kwetsbaar. Het gaat weer over.

Je denkt aan dat ene lied. “Come home, come home, ye who are weary, come home” Er gebeurt iets in je schouders.

Er rijden enkele fietsers tussen de vele auto’s die aanschuiven. Net als je van een opening gebruik kunt maken om een stukje vooruit te kunnen gaan, breekt je trapper af.

Is er iets aan de hand? Willen de dingen je iets zeggen? Misschien kun je gewoon geloven dat je been te sterk is. Dat zou je wel willen.

Je zet de fiets, met één trapper, tegen de muur van de kerk, en gaat de trappen op. Het is alsof je je fiets nu naakter achterlaat dan anders.

Je weet nooit wat je moet zeggen, denk je, terwijl je toch iets zegt. Je lijkt zo groot, nu je hier staat, en iets zou willen zeggen dat het verdriet van een ander even zou kunnen dragen.

Ben je nu groot geworden? Je vraagt het je wel eens af als je voor de spiegel staat. Of het moment waarop je als kind zo hevig wachtte eigenlijk al gepasseerd is.

Misschien is de tijd gekomen dat je elkaar weer tegenkomt bij een begrafenis. Het klinkt wat ongemakkelijk, en je schaamt je een beetje voor die vaststelling.

Zouden we dan toch groot geworden zijn, denk je, terwijl je hen ziet staan. Ze dragen hun vader het leven uit.

Het zitten maakt je lichaam langzaam rustiger. De pijn trekt zich heel even terug. Misschien ben jij zo hoekig, of is het toch de stoel.

Je kunt eindeloos lang kijken, en toch weet je zo weinig van elkaar, denk je. Zou je het soms toch goed doen?

Je loopt de trappen weer af, je voelt je verlegen tussen al die mensen. Je laat het niet merken. Je verlangt naar iets. Je laat het niet merken.

Het eerste stuk is bergaf. Dat kun je nog bollen. Daarna ga je te voet verder. Met de fiets aan de hand. De hele stad door.

Het is alsof je iets zou moeten weten nu. Je weet het niet. Iets over verlies.

13 januari 2011

Naar een andere soevereiniteit

Gisteren een zeer boeiend debat bijgewoond met de groene Duitse voormalige buitenlandminister Joschka Fischer. Hij hield een gedreven pleidooi voor de ‘Verenigde Staten van Europa’. Met veel passie sprak hij over de noodzaak om verdere stappen te zetten in de Europese integratie, met het oog op de grote veranderingen die aan de gang zijn in de mondiale orde en de maatschappelijke uitdagingen die ons te wachten staan.

En net nu is ook een nieuw rapport gepubliceerd dat de belangrijkste risico’s voor de wereldgemeenschap in kaart brengt. Je zou kunnen zeggen dat de wereld erg kwetsbaar is. En als je het overzicht bekijkt van de mogelijke risico’s, hun potentiële impact en hun graad van waarschijnlijkheid, dan zie je dat met name door de mens meegeproduceerde risico’s, zoals de klimaatverandering, het hoogst scoren. En wat als de “paradox van de 21ste eeuw” wordt omschreven, is in wezen niet zo’n verrassing: “Naarmate de globalisering voortschrijdt, groeit de wereld verder uit elkaar.”

In zo’n landschap toekomstgericht aan beleid doen, vraagt een heel ander soort politiek dan wat we jammer genoeg in onze eigen contreien deze dagen op het scherm zien passeren, om het heel vriendelijk te zeggen. Als je als kleintje wilt overleven, moet je ‘groot’ durven denken. En dat is iets heel anders dan jezelf ‘groot’ voordoen door ‘klein’ te denken.

Een belangrijk uitgangspunt in het verhaal van Fischer was de vaststelling dat de wereld fundamenteel aan het veranderen is. We gaan er in veel gevallen nog gemakshalve van uit dat Europa, of de trans-Atlantische as, het centrum van de wereld is, of alleszins het ijkpunt der dingen. We willen onszelf graag wijsmaken dat we vanuit dat idee ook ‘controle’ hebben over de dingen. De globaliseringprocessen – die voor een deel wel degelijk ‘gewild’ zijn door politieke keuzes en dus geen anonieme krachten – hebben ondertussen genoeg duidelijk gemaakt dat de ‘oude’ politieke structuren niet meer in staat zijn om voldoende greep te krijgen op de gebeurtenissen. En tegelijk verschuift de machtsbalans in de wereld naar oostelijke richting. Dat alles doet zich voor in een wereld van naderende schaarste van grondstoffen, dreigende klimaatchaos en schrijnende tegenstellingen tussen arm en rijk. De centrale strategische vraag die Europa zich moet stellen, is of het in die wereld een actieve mondiale speler wil worden. Voor Fischer is het duidelijk: de volgende tien jaar zullen beslissend zijn voor de plaats van Europa in de wereld. Ofwel proberen we actief ons lot mee in handen te nemen, en dan is er nood aan een sterker Europa. Ofwel plooien we ons op onszelf terug, voeren achterhoedegevechten en zullen we wegschuiven in de marge, en zo ook de kans missen om een actieve rol te spelen in de sociaal-ecologische bijsturing van de globalisering.

Maar ‘Europa’ durven zijn, in de 21ste eeuw is blijkbaar moeilijk voor velen. De EU maakt een serieuze crisis door. Velen vinden het wel lekker om de EU van zowat alles de schuld te geven, of kiezen voor een verkeerd soort Eurokritiek, waarbij ze het bestaan van bovennationale politieke structuren aanvallen, in plaats van het nog vaak foute beleid dat door Europese instellingen wordt gevoerd (op vraag van nationale politici). Voor velen is de verleiding blijkbaar groot om terug te gaan ‘renationaliseren’, om zichzelf wijs te maken dat je ‘terug’ zou moeten naar de veilige en zogenaamd overzichtelijke structuren van weleer.

In het debat werd er terecht voor gepleit om Europa verder te ontwikkelen als een politieke structuur ‘voorbij de natiestaat’. Ten gronde blijft de overtuiging van de Europese federalisten overeind, dat je nood hebt aan sterke politieke integratie op een bovennationaal niveau. En dat niet enkel als een vredesproject, maar ook als de enige manier om effectief nog beleid te kunnen voeren in een wereld die fundamenteel anders is dan bij het begin van de 20ste eeuw. Supranationale politieke instellingen wil niet zeggen dat je een soort ‘superstaat’ gaat uitbouwen, integendeel. Ook met sterkere Europese instellingen zullen de landen niet verdwijnen. Maar waar het al lang duidelijk is dat nationale staten niet kunnen overleven zonder een overkoepelende structuur wordt die nood de volgende jaren alleen maar acuter. Wie bekijkt wat er de voorbije maanden gebeurde met de crisis van de euro zag in de feiten een nooit eerder geziene politieke keuze om bovennationaal te werken en handelen, als enige manier om (ook nationaal) te overleven. Wie een eerlijke analyse maakte, moest vaststellen dat we dringend nood hebben aan een sterkere politieke integratie op EU-niveau. Wel je markt en je munt Europees organiseren, maar niet zoveel andere dimensies van je beleid wordt te riskant, dreigt landen tegen elkaar uit te spelen, en verhindert dat Europa een voldoende sterke rol speelt op het mondiale toneel.

Voorbij de natiestaat denken is op een rustige maar ook koelbloedige manier in meer lagen denken, kiezen voor ‘multi-level governance’ zoals men dat noemt. De werkelijke betekenis van subsidiariteit is de dingen op het juiste niveau doen, en niet: zoveel mogelijk dingen op een zo laag mogelijk niveau doen. Naarmate de wereld complexer wordt en zwaartepunten naar elders verschuiven, is het blijkbaar aantrekkelijk om te gaan zoeken naar verondersteld veilige havens. Maar een post-nationale politiek wil niet zeggen dat je een nieuw natiestaatje gaat maken, maar dan nog kleiner. Of om het anders te zeggen: de krachten die bepalend zullen zijn voor onze welvaart in de toekomst liggen niet aan de andere kant van de taalgrens maar op een hoger niveau. En als je die krachten mee wilt sturen in een goede richting, dan heb je nood aan de goede instrumenten, op het goede niveau. Een echte toekomstgerichte staatshervorming betekent dus niet jezelf ervan proberen te overtuigen dat de wereld daarbuiten op zal houden verder te draaien als je zoveel mogelijk bevoegdheden naar een regio haalt. Het betekent wel dat je een nuchtere analyse maakt en bekijkt hoe je bevoegdheden op een goede manier verdeelt over Europees, nationaal en regionaal niveau.

Je moet dus ook op een andere manier gaan denken over een begrip als soevereiniteit. Het oude idee was dat je als politieke gemeenschap volledig soeverein was over het territorium van die gemeenschap. Je zou dus volledig kunnen bepalen wat er wel en wat er niet gebeurde, of je in de ene of de andere richting zou gaan. Het soevereine volk kon dat alles bepalen via de politieke vertegenwoordigers die het koos. En dat alles werd verbonden met de klassieke natiestaten. Die oude vormen en gedachten zijn in essentie waardevol, maar door de feiten voorbijgestreefd. Natiestaten kunnen al lang niet meer de loop der dingen bepalen. Er bestaat trouwens al lang een theorie die stelt dat de Europese integratie de ‘redding van de natiestaat’ was. Nationale staten konden als het ware doorgaan met te doen alsof ze een natiestaat waren, in de oudere zin van het woord, enkel en alleen omdat er een bovennationale structuur is. Maar als we de positieve kern van het begrip soevereiniteit, in een democratische gemeenschap van burgers, overeind willen houden, dan zullen we ‘groter’ moeten leren denken. In het oude schema blijven denken, en daarbij ook nog eens je landje nog kleiner maken, dat zal vast en zeker niet helpen tegen de stormen van de klimaatverandering, de woelige wateren van de financiële markten en de economische machtstrijd van de nieuwe groeilanden.

De enige manier om de kern van de soevereiniteit in positieve zin overeind te houden, is leren denken in een concept van collectieve soevereiniteit. We zitten samen in dezelfde boot. Wat Europa betreft, wil dat zeggen dat landen en regio’s zullen blijven bestaan. Die meerlagige structuur moet zo functioneren dat effectief aan beleid kan worden gedaan, op het juiste niveau, en dat er ook genoeg ruimte is voor diversiteit en identiteit. Maar het betekent ook dat het huidige niveau van Europese politieke integratie niet volstaat. We zullen stappen verder moeten zetten. Dat betekent onder meer de instrumenten voorzien voor een sterker extern beleid op het wereldtoneel. En dat betekent ook een sterker stelsel van sociale normen en afspraken op Europees niveau die kunnen voorkomen dat landen of regio’s te zeer met elkaar gaan concurreren. Collectieve soevereiniteit betekent ook dat in volle eerlijkheid wordt gekeken naar de ernst van de ecologische crisis. Voorkomen dat de klimaatverandering een klimaatchaos wordt is een immense opgave, die we alleen bovennationaal zullen kunnen aanpakken. Als we tegelijk de emissies van broeikasgassen met tientallen procenten naar beneden willen krijgen, en ook nog eens een duurzaam energienetwerk van de toekomst willen uitbouwen, dan kan dat alleen als we dat aanpakken op een schaal die groot genoeg is en die ‘nationaal egoïsme’ voorkomt. Als we een veilige wereld willen, dan kan dat alleen als het ook een rechtvaardige wereld is. Europese politiek moet dus ook kosmopolitische politiek zijn. En dat impliceert dan weer een inclusieve politieke cultuur waarin mensen als burger actief met hun verschillende identiteiten leren omgaan, niet een cultuur waarin gepoogd wordt mensen in te passen in een model waarin ze maar één (regionale) identiteit zouden mogen hebben.

De vraag naar het politiek handelen in de wereld van de 21ste eeuw is dus ook een vraag naar het wezen van de democratie. Kun je mee de loop der dingen sturen, of geef je je macht uit handen? Vanuit een eigentijdse federale logica bewust kiezen om het Europese politieke niveau democratisch te versterken is een cruciaal antwoord op die vraag. Denken dat je die vraag kunt ontwijken door terug te keren naar de veiligheid van de oude vormen is een strategie die gedoemd is om te falen.

09 januari 2011

Het trage ontwaken


Misschien reageert je lichaam anders in het weekend. Je doet je best om – zoals steeds – zwierig uit bed te springen, in een poging jezelf te overtuigen dat je weer eens flitsend door de dag zal schieten. Het lijkt zelfs redelijk te lukken. Tot je later de stad in gaat voor de boodschappen, en je dus ook andere mensen ziet die je aanspreekt. Het lijkt alsof je stem ergens verloren loopt in je lichaam, dat blijkbaar bij de ochtendsprong is achtergebleven. Je weet niet of het nog terug zal komen, of het je nog zal inhalen vandaag. Het is altijd een gok, een leap of faith. Om te kunnen vertrouwen dat het goed zal komen mag je niet denken.

Je zit in de hoek van de kamer, daar waar je je boek uitleest. Het wordt langzaam donkerder in de kamer. Om de zoveel bladzijden kijk je even rond. Om te zien hoe de stadia van donker de dingen betasten. Ze zijn er nog, dat weet je. Wat ze zijn, het is er ook nog. Er gaat een grote rust uit van die trage verandering. Je zegt tegen jezelf dat je ziet dat de dagen al langer aan het worden zijn. Of het echt ook zo is, wil je nu liever niet weten.

Het is het eerste boek dat je helemaal hebt uitgelezen in deze nieuwe zetel. Je houdt even je adem in bij dit moment. Het moet ergens bewaard worden. Deze plek is gemaakt voor de vele die nog zullen volgen. En om naar het licht te kijken. Van opzij naar het licht kijken, dat is anders.

Je houdt je handen voor je hoofd bij het kijken. Tussen je vingers door kijken zou moeten beschermen blijkbaar tegen de spannende dingen die je ziet. Bij zo ongeveer elke aflevering zit je zo te kijken. In het kader van het zelfonderzoek test je even of het anders spannend is zonder handen. Toch maar liever met, denk je later.

De weekendkranten op een zondagochtend. Terwijl je leest, herinner je je het aantal keren dat je de voorbije week hebt zitten roepen tegen het scherm. Tegen een krant roepen doe je blijkbaar niet. Zou het uitzicht van woorden op zich al een verstillend effect hebben? Of is het enkel het uur van de dag?

De kleine drempel die je telkens weer over moet voor je begint te poetsen. Nog heel even zoek je een excuus om nog snel iets anders te doen. Heel even maar. Soms zoek je gewoon een uitvlucht. Soms ben je bang van dat hoekige lijf dat steeds weer kraakt tijdens die bezigheid. Van de pijn die weer zal komen.

Nieuwe apparaten, en hoe spannend ze zijn. Het in elkaar zetten van de nieuwe stofzuiger maakt je erg zenuwachtig, al weet je niet waarom. Je bekijkt later je bewegingen. De stand van de zon maakt dat je elk pluisje op de stenen vloer goed ziet liggen, en ziet verdwijnen in het nieuwe apparaat. Je moet nog leren hoe je sierlijk, en rechtop, de slang kunt bedienen.

De vragen voor het gesprek worden bedacht terwijl je met de dweil onder je bed gaat. Wat zou je jezelf toewensen voor dit jaar? Dus niet: wat zijn je goede voornemens. Dat zou te gemakkelijk zijn. Je kunt een ander iets toewensen, oprecht, vanuit je liefde of vriendschap. Je moet een beetje afstand nemen om het goed te kunnen doen, afstand van iets in jezelf. Maar wat zou je jezelf toewensen? Je schrikt van je eigen antwoord op die vraag.

Na het poetsen het eerste moment van zitten, het is altijd even moeilijk. Dit keer doe je het voor de piano. Je speelt de bewerking van het lied zoals die op het blad staat. De klanken verbazen en ontroeren je. Even begrijp je niet hoe die noten op het blad via je hoofd naar je vingers gaan. De piano lijkt je gerust te stellen: het komt wel goed, vertrouw me maar. Even is er een ander die je dit graag zou zien spelen, maar hij is er niet meer. Je zou het hem graag laten zien nu, deze plek.

Je ziet hoe ze allemaal rondom jou zitten, voor het eerst in het nieuwe huis. In een mooi gesprek, over de moeilijke vragen. Ze passen goed in het huis. Dat had je vooraf onrustig gemaakt. Hoe het zou zijn als ze er allemaal waren. Hoe het ritme van de ruimte zou zijn.

En als iedereen weer weg is, ruim je voorzichtig alles weer op. De afwas later wordt zorgvuldig uitgevoerd. Bij het naderen van het einde van deze dag horen rituele bewegingen.

Bij de woorden ga je trager ademen. Iets in je rug wordt traag wakker, bij Famous Blue Raincoat. Misschien zou je iets kunnen wensen.

08 januari 2011

Olivia

Ik zag haar zitten aan het onthaal. Ze zat wat doelloos voor zich uit te staren. Op het scherm van haar laptop was een lichtjes tot droefheid stemmend spel patience te zien. Om haar schouders had ze een brede sjaal geslagen. Ze heette Olivia, zo bleek.

‘Ik moet hier blijven zitten de hele avond, en veel mensen vinden het blijkbaar normaal om de deur lang open te laten staan. Maar voor mij is het wel koud elke keer. En ik warm al zo moeilijk op deze dagen.’

Of er dan iets speciaals was gebeurd of zo, wilde ik weten. En ze vertelde me over haar vriendje, of beter haar ex-vriendje. Giorgio, zo heette hij. Op nieuwjaarsdag had hij haar in de steek gelaten.

‘Weet je, zwaar doorzakken op oudjaar, dat is niet zo mijn ding. Eigenlijk wil ik het liefst met die donkere dagen in de zetel kruipen, onder een dekentje, en dan tranerige films kijken. En dan zo iemand die tegen je aan komt zitten, en zijn arm om je heen slaat, of je helemaal omringt als het ware, zodat je lekker warm hebt, en je helemaal veilig voelt. Maar Giorgio heeft dat soort dingen nooit echt graag gedaan.’

Giorgio, zo zei ze, was eigenlijk wel een goede jongen, maar hij voelde zich wat onzeker. In de loop der jaren was hij zich steeds vaker als een mannetje gaan gedragen.

‘Hij deed alsof hij een echte macho was. Nu ja, al die macho’s doen alsof ze iets zijn, een macho dus. Op mij maakt het nooit veel indruk, integendeel. Misschien dat hij daar wat zenuwachtig van werd, ik weet het niet. Met die sneeuw van de voorbije weken was het weer van dat. Hij begon er weer over dat we eigenlijk een 4x4 hadden moeten kopen. Dat zou nu erg goed van pas gekomen zijn, volgens hem. Als ik dan vroeg waarvoor, dan kon hij er niet echt op antwoorden. Hij begon ook al vanaf het ontbijt in een zwarte zonnebril in huis rond te lopen, want dat was cool. En dan nog de hele dag rondbazuinen hoe geweldig de NVA wel is, want dat waren toch echte mannen. Heb je die gasten al eens bekeken? Ik weet het toch niet zo goed.’

Bij het kerstfeest was het al een beetje fout beginnen gaan. De mama van Olivia had heel lekker gekookt, allemaal recepten die ze had leren kennen in de cursus vegetarisch koken die ze volgde. Giorgio zat de hele tijd te zagen omdat hij geen vlees kreeg. Allemaal een beetje voorspelbaar, en doorzichtig volgens Olivia.

‘Het is zo dat Giorgio om een of andere reden schrik heeft van broccoli. Het moet te maken hebben met een jeugdtrauma of zo, ik weet het niet. Maar zodra hij broccoli ziet, wordt hij heel zenuwachtig. Mijn mama had een heerlijke groentetaart gebakken, en hij was bang dat er ergens broccoli in zou zitten, dus begon hij maar te zagen over het vlees dat er niet was. Flauw allemaal. En vroeger zou hij dat nooit gedaan hebben, hij kon trouwens altijd goed opschieten met mijn moeder.’

Het was de voorbije maanden al af en toe moeilijk geweest sinds hij een nieuwe baas kreeg op het werk. Een vrouw. Dat zag hij blijkbaar niet zitten.

‘Hij begon ineens te praten over dingen die zij had gezegd of gedaan, en die tegen zijn eergevoel in gingen. Eergevoel? Dat woord had hij nog nooit gebruikt. Ik weet nog altijd niet goed wat hij daar juist mee bedoelde, maar hij voelde zich blijkbaar vernederd of zo. Hij zei dat de Jean-Pierre, zijn collega, er ook zo over dacht. Het had al lang genoeg geduurd allemaal. Wat er dan zo lang duurde, kon hij niet zo goed zeggen.’

In elk geval, met oudjaar de hele avond gezellig thuis blijven, daar had Giorgio geen zin in. Ze hadden nog wel samen gegeten. Olivia had voor hem blinde vinken gemaakt, dat at hij altijd graag. Maar veel had hij niet gezegd. Om half twaalf was hij vertrokken, hij wilde naar het vuurwerk gaan.

‘Vuurwerk, dat is echt mijn ding niet. Ik heb er schrik van. Maar ik vond het niet zo erg dat Giorgio wel ging kijken. Ik wist dat hij lang weg zou blijven, dus ik ben vroeg gaan slapen. En toen ik ’s morgens opstond, was hij nog altijd niet thuis. Tegen de middag kwam hij erdoor, en zei hij me dat hij bij het vuurwerk de vrouw van zijn leven had leren kennen. Ene Wendy. Wendy had wel respect voor hem, zij was tenminste wel een echte vrouw. En hij was weg.’

Voorzichtig vroeg ik haar hoe het nu ging, en of het misschien toch niet beter was zonder Giorgio.

‘Ja, eigenlijk wel, dat moet ik bekennen. Al is het soms wel heel stil en leeg in huis. Ik heb al zijn spullen al bij elkaar gezet, hij moet ze maar komen halen. Ik heb van de week al drie keer broccoli gemaakt. Lekker. Eigenlijk kan ik nu doen wat ik wil, alleen weet ik nog niet zo goed hoe ik dat moet doen, denk ik. Maar het komt wel in orde. Zeker als de mensen die deuren dicht zouden doen.’

Ik ben een glas champagne voor haar gaan halen, en gaf haar nog een afscheidskus voor ik doorging. En ik lette er goed op dat de deur goed dicht was. Ze wuifde nog even naar me, en draaide zich daarna weer naar haar laptop.

05 januari 2011

Na de stilte


‘Ben jij nooit bang dat je niet alles zult gezegd hebben wat je wilde zeggen, of wat je had kunnen zeggen?’
‘Nee, eigenlijk niet.’
‘Soms krijg ik ineens schrik. Dan denk ik: ik had dat nog moeten zeggen, misschien weet ze wel niet dat ik dat dacht of zo.’
‘Ik denk dat je je te veel zorgen maakt. Je bent eigenlijk wel duidelijk meestal.’
‘Het kan me zo onrustig maken soms.’
‘Je hebt al genoeg gedaan om je voor te bereiden op wat zou kunnen gebeuren. Je kunt het niet allemaal in je hand houden.’
‘Ik weet het, je hebt gelijk.’
‘Weet je nog toen je die foto’s van mij maakte? We waren ook hier toen.’
‘Ja, dat weet ik nog goed.’
‘Het was toen ook zo dat je iets wilde bewaren.’
‘Ja, een moment. Toen was het misschien wel een beetje om iets te bevriezen, of beter om een moment in de tijd vast te leggen. Een punt, waar je naar kunt kijken, waar je terug naartoe kunt gaan. Nu zou het meer zijn om de verandering in de tijd te zien.’
‘Jij blijft altijd maar kijken. Wat zie je dan?’
‘Het is elke dag verschillend. Je ziet andere dingen. En heel langzaam zie je ook de verandering. Nu vind ik dat gemakkelijker, er is tijd.’
‘Als ik je bezig zie, vraag ik me soms af of ik alles niet te gemakkelijk neem. Misschien is het wel uitstel, dat kan ook.’
‘Ik denk dat jij meer vertrouwen hebt in de dingen.’
‘Het zou kunnen. Maar ik weet niet of het dat is.’
‘Wat denk je dan?’
‘Misschien denk ik wel dat er altijd nog tijd genoeg zal zijn, als de dingen zich aandienen. En zelfs als het niet zo is, dan is het nog maar zo.’
‘Ik kan dat niet.’
‘Ik weet het, en het is niet erg.’
‘Herinner je je nog hoe we hier altijd naar de zonsondergang zaten te kijken?’
‘Ja, natuurlijk. Je denkt soms echt dat ik al die dingen zou kunnen vergeten, is het niet?’
‘Ik weet het niet, misschien wel.’
‘Maak je maar geen zorgen.’
‘Eergisteren droomde ik nog van je. Je kwam in mijn droom, en gaf me een plakboek. Met foto’s, en verhalen, en brieven, allemaal dingen die je had verzameld.’
‘Ja? Dat is mooi. Zou dat iets willen zeggen?’
‘Geen idee. Het was verrassend, het liet iets zien van dingen die ik niet wist, die ik niet vermoedde.’
‘Het is misschien wel een goed idee, om zo’n plakboek te maken voor jou.’
‘Dat zou spannend zijn. Wie weet ga ik het ook wel doen.’
‘Wat zou er dan gebeuren als je niet alles gezegd hebt?’
‘Ik weet het niet. Soms zeg je iets tegen iemand, iets dat mooi is, en dat die ander even doet glimlachen of blozen. Het kan heel klein zijn. Maar het blijft hangen, waarschijnlijk. Bij mij is het toch altijd zo, als er iemand zoiets tegen mij zegt. Het zijn die dingen die je dag maken. Als je het niet doet, voorkom je als het ware herinneringen. Je ontneemt iets aan een ander, iets dat er had kunnen zijn. En dat is niet goed, denk ik.’
‘En denk je dan dat er zoveel dingen zijn die je nog niet gezegd hebt?’
‘Soms wel.’
‘Weet je, als je er niet meer bent, zal er nog altijd genoeg van jou over zijn, daar heb je wel goed voor gezorgd ondertussen.’
‘Is dat zo? Ik zou willen dat het zo was.’
‘Ja, het is zo. Je kwelt jezelf steeds opnieuw, en het is niet nodig.’
‘Je bent lief.’
‘Zullen we nog een wandeling maken? Niet te lang. Maar even nog, voor het echt nacht is.’
‘Dat is een goed idee. Er zijn veel sterren vanavond.’
‘Ze wachten op ons. Maar ze vragen wel dat we heel stil zijn.’
‘Heel stil?’
‘Ja, heel stil. Tot we weer terug hier zijn. Zou je dat durven?’
‘Ik denk het wel.’

02 januari 2011

De lijstjes

Lijstjes van dingen die je zou willen doen. Zou moeten doen. Had willen doen. Lijstjes die je niet wil maken. Lijstjes die niet te maken zijn.

Je kijkt naar een lijstje, nu, aan het eind van de kerstvakantie. Er staan veel streepjes. Dat is goed. Misschien had je er extra veel opgezet, om veel te kunnen doorstrepen, zegt iemand in je. Daar houden we nu even geen rekening mee, zeg je.

Lijstjes die niet worden opgeschreven, maar enkel in je hoofd blijven. Ze bestaan ook. Misschien zijn ze niet voor publicatie, zelfs niet voor jezelf. Je zou ze gaan verstoppen. Soms doe je het toch, zoals je ook als kind al deed. Gedachten die niet gezien mogen worden toch even stiekem opschrijven. Om te zien hoe het is, als de woorden er staan. Om ze dan weer even snel te verscheuren, in duizend stukjes of zo.

Het verlangen naar een lijstloos lijstje. Naar de volle leegte die zo zou ontstaan. Het totale nu, de totale overgave, het totale verlies. Het is te denken, soms.

Soms lijkt het tijd voor een lichte melancholie. Toch misschien vooral op een zondag. Wat je dan voelt, moet onbenoemd blijven. Zodra het in woorden zou te zien zijn, en al zeker in een rijtje, zou het kunnen overgaan tot iets anders.

De dingen die je zou verteld hebben aan je dochter, als ze er geweest was.

In de overgang van een periode van veel doen, de hele tijd door, naar een periode van weinig of niets doen, is het alsof je zelf hapert. De onrust die je voelt als je dan kunt doen wat je al zo lang wilde, niets namelijk. De onrust die je niet wilt voelen omdat je toch enkele dingen moet doen, die je alleen nu zou kunnen doen. De onrust die je ook kunt voelen als je dan echt niets doet. En het verleidelijke van een lijstje van dingen die je moet doen, hoe klein of onbenullig ook, die je nadien het gevoel kunnen geven dat je iets gedaan hebt. Het wordt allemaal wel beter na die overgang, je weet het wel. En toch.

De gedachten van net voor het slapengaan. Je hebt de laatste lamp uitgedaan, en je loopt door het donker. Bijna donker. Er komt nog lichtschijnsel door de gordijnen in de grote kamer. Je loopt heel voorzichtig, bijna teder door de kamer. Je buigt nog even voor het einde van de dag. Het is nog even voor je het licht in de slaapkamer aan zult doen. De gedachten van dat moment.

Je kijkt naar de stapel boeken die nog te lezen zijn. Uitgesteld genot. Ook dat zal wel een vorm van discipline zijn. Je probeert je voor te stellen hoe je hoofd zal voelen als die stapel toch gelezen zal zijn, zou zijn.

Je kunt een dag ook zien als momenten. Elke dag is er wel een moment dat je verrast. Dat je onverwacht ontroert, dat je buik verwarmt. Je had het ook niet kunnen zien, denk je wel eens. Je had het zomaar aan je voorbij kunnen laten gaan. Er zijn de momenten van eenzaamheid. Ze kunnen je overvallen, je even wegzuigen. Ze kunnen ook langzaam weer weggaan. Er zijn de momenten dat de dingen gewoon stromen, als een rivier die alle vertrouwen heeft in de eigen beweging, die zich geen zorgen maakt over wat er morgen nog zal bewegen, zich misschien niet eens kan indenken dat er ooit geen stroming zou kunnen zijn.

En de dingen waar je bang van bent, of de dingen waarvan je weet dat ze je bang zouden kunnen maken. Als je zelf een tekening was, zou je kunnen aanduiden waar de niet af te dekken plekken zitten, waar je raakbaar bent.

Je betrapt jezelf erop dat je ergens, heel stiekem, zelfs niet zichtbaar voor jezelf, een lijstje had gemaakt van alle dingen die je zouden kunnen beschermen tegen elk onweer. En natuurlijk weet je dat dat geen zin heeft, en je net nog kwetsbaarder maakt. En je weet dat het zo vaak al wel lukt om het glijdende zand niet te willen vastnemen. En toch is er soms die verleiding. Misschien is het besef daarvan al voldoende.

En al het falen. De momenten waarop je iets hebt nagelaten dat in het andere geval had kunnen herinnerd worden. Het onvermogen dat je overviel, en dat later niet rechtgezet werd.

De kansen die je niet mag missen. De kans die je elke keer opnieuw krijgt, om iets te zeggen waarvan je ooit, anders, zult denken: waarom heb ik dat toen niet gezegd. Ze mogen nooit een lijstje worden, enkel een uitnodiging.

Het verlangen naar verhalen. Alle dingen die je zou willen horen. Of beter: het vertellen ervan. En hoe het zou zijn als al die verhalen verteld worden.

01 januari 2011

Voorname voornemens



Een nieuw jaar of niet, er moet natuurlijk nagedacht worden over belangrijke dingen. De voordelen van de alleenwonende staat zijn in dit verband duidelijk: er is niemand die kan controleren of je wel degelijk over belangrijke dingen nadenkt op een nieuwjaarsdag.

Zelfbevraging over goede voornemens. Je denkt eraan nadat je hebt liggen soezen in de zetel. Er zijn van die tradities op nieuwjaarsdag. Zoals het invullen van de nieuwe agenda. Netjes alle verjaardagen overschrijven, en telkens even aan al die mensen denken. En natuurlijk ook het bekijken van de Jools Holland Hootenanny. Zoveel uur later natuurlijk, ook al netjes opgenomen, zodat je rustig kunt kijken, subtiel meewiegend onder je dekentje. Andermaal is er niemand die je hier ziet liggen, wat ook wel zijn voordelen heeft. Als het weer voorbij is, dus actief nadenken over goede voornemens. Ze moeten er natuurlijk wel zijn voor de dag rond is.

Dan maar even terugdenken aan het einde van het vorige jaar. Het kleine meisje tegenover je aan de tafel doet hard haar best om te raden hoe oud je bent. Met zo’n blik van: ik zal me nog mild opstellen, want ik weet dat grote mensen gevoelig zijn voor verkeerde schattingen van hun leeftijd. Ze zit er toch stevig naast. Van de anderen in het gezelschap wordt de leeftijd quasi perfect geschat, al zou er in dat verband sprake kunnen geweest zijn van voorkennis. Maar je kunt gelukkig alles ten goede keren. Zo is het toch onmiskenbaar een fantastisch gevoel te weten dat je vijftien jaar jonger bent dan je eruit ziet. Op die manier kun je zeker nog heel erg oud worden.

Het blijft een bijzonder gevoel, midden in de nacht weer naar huis fietsen na het feest. Gelukkig is er nauwelijks nog ergens enige vuurwerkonzin te horen. De stilte van het fietspad naast het spoor is beter. Het is alsof je een geheim deelt als je daar fietst.

Beelden genoeg, denk je. Maar hoe staat het met de goede voornemens?

Toch nog even naar het begin van het nieuwe jaar. Het wakker worden. Met die nieuwe gordijnen kun je niet goed zien hoeveel licht er al is buiten. Daarmee vervullen ze in wezen een functie die eigen is aan gordijnen, zou je kunnen zeggen. Je had je er al op voorbereid dat je wel weer te vroeg zou wakker worden, zoals elk jaar. Het te vroeg valt nogal mee, het is gewoon een beetje vroeg. En wat zijn de eerste gedachten van het nieuwe jaar? Het is alsof je in je hoofd alle mensen die bij je zijn, in dat hoofd, verspreid over het hele landschap, even bekijkt, even spreekt en even aanraakt. Ze zijn er allemaal nog, stel je met een gerust hart vast. Je zou willen dat ze dicht bij je blijven.

Dat het een jaar van grote veranderingen was, denk je. En dat het veranderen nog niet helemaal gedaan is, probeer je te denken. Je observeert jezelf even, als stond je in de hoek van de kamer te kijken. Je ziet enkele dingen waarover je nu eigenlijk een diepgaand gesprek zou moeten voeren met jezelf, in het kader van het voorbereidend werk voor het maken van de goede voornemens. Misschien is dat toch iets voor later op de dag, zeg je tegen jezelf, opgelucht.

Iemand met een grote kennis van het subtiele diepte-interview zou nu zelfs veel uit je loskrijgen, denk je nog. Gelukkig is die iemand niet aanwezig.

Toch maar snel even de planten water geven. Dat is wel een tastbare daad. Zou zelfs een goed voornemen kunnen zijn.

Je had nog gedacht, toen je ’s nachts de straat van je huis in reed, dat je samen oud aan het worden bent, met al die mensen die in je huid zitten. Je kunt ze allemaal voelen. Het is alsof je de jaren ineens voor je ziet. Je wacht even voor je de sleutel in het slot duwt dat de grote poort zal openen van de parkeergarage waar je je fiets in zult rijden. Je glimlacht.

Zou je een lijstje moeten maken van die goede voornemens? Zou je ze moeten ordenen, per categorie?

Iets in de spiegel zegt je dat je eigenlijk al lang weet wat je voornemens zijn, ze zijn al tot je gekomen. Alles ligt al voor je, zoals steeds.

Tegelijk vraag je je ook af of er toch niet iets zou te doen zijn aan die vijftien jaar.

Nieuwjaarswens 2011

Misschien is het mogelijk, dat je
ergens aankomt, om er te blijven
Je hoeft zelfs geen zwerver
geweest te zijn

Misschien is het mogelijk, dat je je
neerlegt, om de verhalen te horen
Je kijkt om je heen, en ziet
waar de wind geweest is

Misschien is het mogelijk, dat er
nog tijd is voor heling
Je houdt het woord in je handen
zoals de aarde met jou doet

Misschien is het mogelijk, dat je de rivier
weerspiegeld ziet in trage ogen
Je kijkt naar de rimpels, en fluistert iets
dat ooit kan verdwijnen in het landschap


jan