29 juni 2013

Een tuintje

Heel wild. Met uitzicht op het terras een stukje schrijven. Je zou kunnen denken dat het bijna vakantie is.

Wat zou dat pak zijn dat je collega’s een voor een op hun schouder dragen tijdens het stadsbezoek? Je let er maar niet op. Jij bent immers de gids. Het is jouw stad. Je doet alsof je een gids bent. Daarvoor moest je de dag daarvoor wel allerlei dingen even op gaan zoeken, maar misschien merken ze dat niet.

Het pak bevat een tuintje. Basically een hoop planken eigenlijk. Maar in de juiste volgorde aan elkaar vastgemaakt zullen ze leiden tot het fenomeen terrastuintje. Een tuin van 1 m². Door die latjes onderverdeeld in vakjes. Waarin dan tuinonderdelen zullen worden aangebracht. Of zoiets.

Is het dan de bedoeling dat je na de constructie van die installatie zult kunnen zeggen dat je officieel aan urban farming doet? Zo zou je dus wel helemaal mee zijn met de vaart der volkeren. Minstens.

Heel wild dus. Terwijl heerlijke muziek over ramblers, gamblers, vagabonds and revelers. Die zijn echt wild natuurlijk. Gelukkig kun je horen hoe Charlie Poole and the North Carolina Ramblers het heeft over He Rambled. Moet iets zijn als klassieke muziek draaien tijdens je zwangerschap. Die muziek is nog embryonale tuindeelnemers aan het voorbereiden op enige wildheid.

In het kader van de liefde dienen natuurlijk gezamenlijke projecten georganiseerd te worden. Zoals ijsjes gaan eten. Maar ook andere dingen. Op de barkruk aan de toog werp je het onderwerp even in de groep. Gezien de als karig te omschrijven aanwezigheid in het café valt die groep overigens geweldig mee. Of de terrastuin ook gezamenlijk aangepakt kan worden. En hoe dat dan allemaal moet. Je had al enkele nuffige fips van je collega’s gekregen. Onder meer over het aan te brengen materiaal worteldoek. Het woord klinkt een beetje exotisch. Het advies wordt onmiddellijk ondersteund door je dierbare geliefde, die natuurlijk alles weet over dat soort dingen. (Een gerief in huis!)

In het kader van de uitwerking van het project dienen blijkbaar ook berekeningen gemaakt te worden. Zoals daar zijn: hoeveel potgrond is er nodig om die bak te vullen. Meteen begint de hogere rekenkunde. In dit geval 20 cm hoog. Met enige hindernissen, waarover geen verdere commentaar kan gegeven worden, doemt een resultaat op dat toch enigszins veel lijkt. Je probeert je snel even voor te stellen hoe je die hoeveelheid potgrond fietstasgewijs huiswaarts zult kunnen slepen. Toch straks eerst maar even vragen aan de mevrouw in de winkel, misschien kan zij zo uit het blote hoofd zeggen hoeveel grond er in zo’n bak moet.

In de winkel snel nog enkele plantjes vergaren en zakjes zaad. Goed kijken naar wat er op die zakjes staat, zodat er geen zaad op de rotsen zal vallen. En zodat ook de licht meewarige blikken van de rest van de mensheid beperkt zal blijven. Want zowat iedereen weet natuurlijk al alles over alle aspecten van het grootbrengen van diverse planten. Die bak op je terras zal ongetwijfeld je sukkelstatus gaan bevestigen. Dus alle strategieën om dat risico proactief te verkleinen zijn welgekomen.

Nog altijd wild. Ondertussen de Stanley Brothers, met The Rambler’s Blues. In je hoofd zijn er allerlei wilde dingen te bespeuren. Zo stel je telkens weer vast. Minstens twee. Per keer.

In de ene winkel schijnt het product worteldoek niet aanwezig te zijn. Daarvoor moet je naar de andere winkel, de grote. De ene winkel is de kleine. In die grote schijnt zich ook een alternatief te bevinden voor die massale hoeveelheid potgrond die moet worden aangevoerd. Tot een blokje samengeperste potgrond, die op miraculeuze wijze kan worden opgepompt tot de gewenste proporties.

In de andere winkel dus. De blokjes zijn daar inderdaad aanwezig. Je begint te tellen hoeveel je er nodig zult hebben. Die hoop zal zeker passen in je fietstassen, maar misschien zal het er wel uitzien als een drugstransport. Maar goed. Je vraagt aan een van die mannetjes of de worteldoek ergens aanwezig is. Dat blijkt achter een witte wand te zijn. Terwijl je er naartoe gaat wordt er via de intercom iets afgeroepen. Niet ‘Marina, kassa vier, droge voeding’, maar wel iets als ‘naam x, gevraagd voor worteldoek’. En inderdaad, daar komt – ondertussen achter die witte wand – een zwarte man aan. Je bevestigt dat jij de worteldoekman bent. Een stuk van 1 op 1 heb je nodig. Daar moet hij even over nadenken. Dat de grote rollen worteldoek bijna allemaal 1 m breed zijn, zou in deze kwestie toch behulpzaam moeten zijn, denk je. Hij vraagt of je alles even mee kunt vasthouden, zodat hij netjes kan knippen.

Na nog andere omzwervingen bevinden zich op je terras hopen dingen die, na samenvoeging, zouden kunnen leiden tot een terrastuin. De diepere inzichten van je geliefde, die ook hier ongetwijfeld voor heeft doorgeleerd, zullen je zeker helpen. Zouden er trouwens voor het maken van een terrastuin verschillende leerstijlen bestaan? Zoals verschillende strategieën bij het ineenzetten van een IKEA-kast en de intramaritale disputen waartoe ze aanleiding kunnen geven? Dat alles zal de nabije toekomst uitwijzen. Of zoiets.

De indruk geven aan je geliefde dat je, in het diepst van je gedachten, toch behoorlijk wild zou kunnen zijn. Het is een opgave natuurlijk. Ondertussen zingt Scrapper Blackwell de Rambling Blues. Het komt nog wel goed met de wereld. Vandaag dan.

27 juni 2013

Wat je niet bent

Soms ben je klein. Iemand zou je zo, met een vinger, open kunnen scheuren. Een hand zou niet genoeg zijn om je te helen.

Misschien is het een vorm van paniekvoorkoming. Toch nog maar even naar de dokter gaan. Om zeker te zijn dat je lichaam rustig aan het herstellen is. Dat je je geen zorgen moet maken. Vooral dat. Je bent niet goed in de mogelijkheid tot ziek worden in de zomer. Het brengt iets te veel herinneringen terug. En wat je toen aan jezelf beloofd hebt.

Zou het kunnen dat gelukkig zijn je soms verdrietig maakt? Zoals iemand die plots iets in je handen duwt en vraagt om het vast te houden. En dat je dan denkt dat het veel te warm zal zijn, en dat je het dus wel niet vast zult kunnen houden. En dat het alleen maar in jouw hoofd zo warm is. En dat je niet weet wat je moet doen.

Verlangen, in het algemeen dan, is een ingewikkeld woord. Misschien valt het te leren. Of misschien is het als een rivier. Je zit aan de oever te kijken. Watching the river flow. Je kunt blijven kijken, eindeloos. Je kunt ontdekken, misschien, dat je zelf een rivier bent.

En zoveel dingen waarop je je niet kunt voorbereiden.

Om sommige dingen te kunnen, zou je je eigen silhouet groter moeten kunnen maken. Een mooi afgerond geheel. Een vloeiende vanzelfsprekendheid. Lijnen die zich vlot bewegen op alle plekken, geven en ontvangen, zich plooien naar wat het moment vraagt, alsof het gewoon is. Niet die brokstukken met zoveel gaten ertussen.

Er zijn manieren van missen. Er zijn plaatsen van missen, in je huid.

Misschien heb je ooit geleerd te vermijden. Zou er nog tijd genoeg zijn om te leren niet te vermijden? Zou je niet te oud zijn? Zouden de nerven ingesleten zijn?

Je kijkt naar je handen. Je kijkt met je handen. Zou het zo zijn? Zou het er altijd geweest zijn?

Misschien moet je proberen dapper te zijn. En woorden zoeken.

Soms ben je klein. Terwijl je in de spiegel een groot lijf ziet. Misschien val je soms samen met jezelf.

En dat je denkt: dit is goed, dit is zomaar opvallend goed. En dat je achterom kijkt. Alsof iemand zal komen zeggen dat er een vergissing in het spel is.

En dat je denkt: het is alsof we tijd hebben. En dat het moeilijk is om aan de gedachte te wennen.

De verwarring in je huid. Ergens tussen zin en schaamte. En dat verwarring misschien wel je normale staat van zijn is. Dat er misschien niets mis is met fragmenten.

Zou het kunnen dat het geluk van een ander je soms verdrietig maakt. Alsof het niet aan jou is om het te mogen zien.

Maar blijkbaar gaat de weg naar (anders dan de weg terug) vanzelf. Stel je vast. Wil je er snel zijn.

Soms ben je klein. Soms wil je het zijn, klein. Om te weten waar ze zijn, de kieren. En hun ondichtbaarheid.

Of je onwerelds bent, of anderswerelds.

En dat het er, toch, zomaar allemaal is. En dat het, toch, niet zomaar allemaal voorbij is gegaan. Het zou een wonder kunnen zijn. Waiting to happen.

24 juni 2013

Laat me gaan

Als de tijd daar is. Laat me gaan.

Een oude man. Aan de andere kant van de wereld. Het doet je pijn. Uur na uur het nieuws te horen. Het heeft iets obsceens. Bijna hoor je de nieuwslezer zeggen: hij is nog niet dood, maar het kan nu elk moment gaan gebeuren. En je zou willen roepen, in totale verstomming, in totale stilte: zwijg! Je zou willen dat iedereen zou zwijgen. Kunnen we ons niet allemaal overgeven aan de totale stilte? En zo gewoon nabij het leven blijven, nabij de dood. Alleen het hoofd buigen, dicht bij elkaar blijven, dicht bij een oude man die het einde van zijn leven nadert. Misschien.

En tegelijk ontroert het je. De verhalen van die mensen die ineens lijken te beseffen: het zou kunnen gebeuren, hij zou kunnen sterven, wat zullen we doen? Ze denken het tot nu toe ondenkbare. En het ondenkbare is: hij is gewoon een mens, een oude mens.

En eigenlijk zou je niets willen denken, niets dat op een stelling lijkt, niets dat niet gestotterd wordt. En wat je, heel voorzichtig, denkt is: laat hem alsjeblieft gewoon een mens zijn. Mag hij alsjeblieft in wat nu of later zijn laatste momenten zullen zijn alleen maar mens zijn, geen symbool, geen vader des vaderlands, geen mythe. Maar alleen een oude man, zonder meer. Waar halen we het recht vandaan om te denken dat hij ‘van ons’ is? Hoe onheus is het te willen dat hij in leven blijft, omdat wij bang zijn van de leegte zonder hem? Over wie gaat het nu eigenlijk? Wat houden we ‘in leven’? Zelfs zeggen ‘hij heeft genoeg gedaan’ is eigenlijk stuitend. Je hoort mensen zeggen dat hij ‘genoeg heeft geleden’. Misschien is dat al minder erg. Maar impliciet klinkt het bijna als: we hebben aanvaard dat hij leed, maar het was voor ons, omdat wij ons niet konden indenken dat hij er niet meer zou zijn.

En je hoopt dat er alleen mensen bij hem zijn nu die van hem houden, als de oude man die hij is. Mensen die er alleen zijn om zijn hand vast te houden. Mensen die aanvaarden wat komt, en die hem op hun manier zullen zeggen als het tijd is: ga maar, het is goed geweest. Niets meer, niets minder.

Je hoopt dat ze naar zijn ogen kijken. Je hoopt dat zijn ogen mensen kunnen zien die hem duidelijk maken dat alles goed is, dat ze er zullen zijn, dat ze zijn hand vast zullen houden.

De ogen. Heb je het ooit zelf goed gedaan? Goed genoeg?

Je ziet de ogen van je vader. Die laatste vrijdag. Iets in die ogen had iets gezien. Iets dat niet gezegd werd. Dat niet gezegd kon worden, misschien. En toch.

Je ziet de ogen van je grootvader. De gebroken ogen. Hoe hij daar lag in het ziekenhuis, zijn handen aan het bed vastgemaakt. Hoe hij alles telkens weer los wilde trekken. De wrede en tegelijk ook ontroerende kracht in dat vertrekkende lichaam. Het verzet. En een hoofd dat elders was, zwevend tussen toen en nu. Hij leek zo bang, soms. Tot het rustiger werd.

Je ziet de ogen van je grootmoeder. Ze zijn er ook al in die laatste foto’s die je van haar maakte. Ze kijken je aan. Soms doen ze moeite om je te zien, en bij je te blijven. Vaak is het alleen maar een soort gelaten vermoeidheid. Dat het goed geweest is, zeggen ze. Dat het tijd is, al lang, zeggen ze.

Heb je het ooit zelf goed gedaan? Je zult het nooit weten.

En je hoopt dat, als de tijd daar is, jouw geliefden zullen zeggen: het is goed, ga maar. En nooit zul je het hardop durven zeggen, maar soms hoop je, onhoorbaar, dat er iemand zal zijn die je hand zal vasthouden. Tot je aan de andere kant bent. En die andere kant zijn zij zelf, daar zul je blijven. Misschien zullen ze iets zien in je ogen.

Maar wie ben jij? Wat heb je ooit gedaan? Zelfs geen rimpel op het wateroppervlak.

Dat je aan anderen denkt, dat je aan jezelf denkt, het wil zeggen dat die oude man, aan de andere kant van de wereld, ook jouw familie is geworden, een heel klein beetje toch. Het lijkt bijna onbeleefd. Het is alsof hij een mogelijkheid heeft laten zien, een mogelijkheid van zijn. En terwijl je dat denkt, denk je dat je hem bijna weer aan het herleiden bent tot een symbool, ook al wil je het niet. Misschien kun je niet ontsnappen aan de dubbelzinnigheden in je eigen hoofd. Misschien moet je dat maar aanvaarden. Terwijl je zwijgt.

En toch is het alsof je, onhoorbaar, iets zou willen zeggen. Als in een brief die nooit verzonden zal worden.

Lieve oude man, aan de andere kant van de wereld. Ik weet niet wie jij bent, ik heb je alleen gezien en gehoord, van op een afstand. En je hebt mijn ziel geraakt, met dat groot hart van jou. Het maakt me klein en zou me tot eindeloze nederigheid moeten aanzetten. Eigenlijk wil ik niet dat je een held bent, eigenlijk wil ik niet dat je wat dan ook bent, niets anders dan een oude man. En als het tijd is voor jou, ga dan. Niemand heeft iets te willen van jou. Niemand mag jou voor zichzelf willen. Misschien mogen we alleen verdrietig zijn, misschien mogen we alleen de allerkleinste woorden gebruiken, als het niet anders kan. Ik hoop dat deze brief verdwijnt, in een warme leegte. En ik hoop eigenlijk alleen maar dat er iemand is die je hand vast zal houden. Als het moment daar is, wanneer dan ook.

23 juni 2013

Taartjes

’s Ochtends in de winkel. Diverse taartjes in het uitstalraam. Het zondaggevoel. Wat zul je kiezen? Dus: frambozen, citroen en karamel. En nog een brownie. Je ziet die impressionante bolle chocoladetaart. Die ziet er klein uit. Tot je ervan begint te eten… Moet zo ongeveer gebakken chocomousse zijn. De taartjes in een doos. Dat is eigenlijk het enige probleem. Hoe moet je die doos nu weer op een redelijke manier op je fiets vervoeren zodat bij aankomst, zoveel kilometer verder, de frambozen zich nog min of meer op het taartje bevinden?

Eerder die week. Een warme avond. Dezelfde fietsweg. Het is alsof je door een gordijn van kleine vliegjes fietst. Je probeert zo min of meer met je ogen dicht te rijden.

De avond daarvoor. Mevrouw de buschauffeur (of is dat een chauffeuse?) zit de hele tijd te zuchten en te vloeken. Allerlei wezens lijken het zomaar aan te durven in haar weg te rijden. Het de weg op rijden na een halte (in het busjargon halteren, altijd een merkwaardig woord gevonden) gebeurt op licht forse wijze. Waarschijnlijk is dit haar laatste rit voor vandaag, en wil ze snel thuis zijn. Hopelijk wacht er een mooie man of vrouw op haar die haar in de armen zal nemen en sussen. Misschien is ze gewoon boos op de wereld. In het algemeen. De wereld dan.

Twee meisjes dartelen vrolijk rond. Ze hebben nog niet door wat er zich in de doos bevindt, denk je. Op de doos staat trouwens belangwekkende geheime informatie. 25 x 5. Zou dat betrekking hebben op het aantal koekjes dat in die doos kan? En zo ja, hoe groot zijn die koekjes dan? Is dat niet een wat rare inhoudsmaat? En waarom dan zeggen 25 x 5. Een stem ergens in je hoofd zegt dat het ook zou kunnen dat het hier gewoon het aantal centimeters betreft, wat dus informatie geeft over de grootte van de doos. Lijkt eigenlijk wel min of meer plausibel. Het ene meisje komt even in de doos kijken. Ze ziet lekkere dingen. Het andere meisje springt nog steeds door het huis. Misschien is in de wereld alles geweldig. In het algemeen. Geweldig dan.

De dag daarvoor. Je probeert op tijd aan het station te zijn. Maar er is geen andere weg dan dwars door de stad. En daar is het druk. De langste dag. Langste? Traagste zul je bedoelen. Er zijn blijkbaar mensen – veel mensen – die het om een of andere mysterieuze reden fijn vinden om traag over de straat te slenteren om dan zo vaak mogelijk te stoppen bij wat als aanbiedingen wordt voorgesteld. In dichte drommen vullen ze de straten. Er is natuurlijk weer geen rekening gehouden met mensen van een normale lengte zoals jij, die tegen een aanvaardbaar tempo aan het station moeten geraken. Of zoiets. De zenafdeling in je hoofd doet verwoede pogingen om je tot enige onthechting aan te zetten. Lukt niet helemaal. Natuurlijk ben je uiteindelijk nog ruim tien minuten te vroeg op het perron.

Twee meisjes putten uit hun arsenaal aan verfijnde ‘hoe bespring ik mijn mama die een kleine poging doet om even in de zetel te gaan liggen op de meest performante wijze’-technieken. Het arsenaal is uitgebreid, zo blijkt.

Dat het eigenlijk wel spannend is. Zomaar beslissen over een vakantie. Prentjes kijken op het net. En dan via een gestroomlijnde besluitvormingstechniek tot een voorstel komen. Zullen we de groene, de gele of de roze kamer nemen? Existentiële vraag. Op die foto ziet dat bed er wel indrukwekkend uit. Maar waarschijnlijk zul je dan je benen even moeten afhaken, of zoiets. En dan later op de dag een mail sturen naar die plek. Beetje zenuwachtig toch. Waarom eigenlijk? Het hoort bij het concept van een B&B dat mensen informatie kunnen vragen over de eventuele beschikbaarheid van een kamer op die en die dag. Ja, dat is wel zo, maar misschien kunnen andere mensen dat meer zoals het hoort. Toch maar doen. Om enkele uren later vast te stellen dat er al een antwoord is. Een antwoord met jullie twee voornamen bovenaan. En de mededeling dat de gele kamer nog vrij is.

Twee meisjes eten deskundig stukjes worst. Bij het ene meisje vloeit de r in worst er al iets beter uit dan bij het andere. Hoewel de r geen impact heeft op de zin in worst. De worstzin als het ware. Er moet trouwens ook nog uitgelegd worden wat het verschil is tussen een performante en een perforante persoonlijkheid. Of jullie een koppel zijn, wordt er gevraagd. Net voor de ansjovis, of zo. Daarna wordt er verder gegaan met de taartjes. Kleine stukjes. Om het taartjesverlangen onder controle te houden. In het algemeen. Taartjes dan.

Na het afwerken van enkele mails zou er nog iets nuttigs moeten gebeuren. Je had je voorgenomen om nog te poetsen. Op een zondagnamiddag? (Interne dialoog, poging tot het vinden van uitvluchten.) Tot je ziet dat die tomatenplantjes dringend verpot moeten worden naar die grotere potten, die al klaar staan. Toch maar snel dat eerst doen. Goed idee, want je rug gaf al sinds zondagochtend onmiskenbare signalen over dingen die je beter niet zou doen. Verpotten klaar. Heb je nu wel genoeg nuttige dingen gedaan? Misschien kun je, gewoon om even te proberen, al een stukje van je terras schoonmaken en opruimen? Terwijl je daaraan begint, stel je vast dat je rug dit ook niet echt een goed idee vindt. Tegelijk besef je dat het wel bijzonder lullig zou zijn om een derde van je terras schoon te maken en de rest niet. Dus maar alles doen. In lichte staat van geradbraakt (8 op de schaal van ergheid, minstens) wordt alles afgewerkt. En toch kun je je mensen indenken die meteen zouden opmerken dat je alles nog niet grondig genoeg hebt gedaan, wat ze zouden zeggen, wat jij zou denken, en dat soort dingen. Dan toch liever de buurvrouw die kwam vertellen dat het hele gebouw mee geniet van de planten op jouw balkon. Zou dat zo zijn?

Net traag genoeg weer naar huis fietsen. Stiekem hopen dat je nog net zult kunnen wuiven naar drie meisjes, twee kleine en een groot, die voorbij zouden moeten komen rijden. Het lukt. Misschien is er wel veel liefde in de wereld. In het algemeen. Liefde dan.

21 juni 2013

De edele kunst van de liefdesbrief

Het is die dag van het jaar die je elke keer weer zo droevig maakt, eigenlijk. Het keren van de seizoenen. Een bijzonder moment. Een magisch moment. En toch ook, een droef moment. Elk jaar denk je dat je je die keer wel in volle bewustzijn zult voorbereiden. Dat je die keer wel de langer wordende dagen zult eren en koesteren. Dat je niets verloren zult laten gaan. Dat je helemaal klaar zult zijn, in volledige aanvaarding, om het kantelpunt te ervaren.

De grote baas van BPost komt op de radio. Hij is helemaal opgewonden. Zijn bedrijf gaat naar de beurs. De eerste bewegingen op het scherm lijken tot een licht orgasmatisch plezier aanleiding te geven. Hij vertelt over de structurele veranderingen in het postverkeer. Het bedrijf moet zich op nieuwe markten wagen (en zal daartoe ongetwijfeld een strategie uitrollen nadat alle targets opgelijst zijn…). Het klinkt allemaal een beetje bekend. En dan ineens floept hij er iets uit, als voorbeeld van de veranderingen in de poststromen. “We schrijven elkaar al lang geen liefdesbrieven meer.”

Die merkwaardige paradox. Het moment waarop de zomer begint, het is ook het moment waarop de dagen korter worden. De natuurlijke hartslag van de dingen, verankerd in het ritme van de seizoenen. Dat alles wil ons iets zeggen. Iets als: denk niet dat je ooit iets zult kunnen vasthouden. Iets als: dat waarnaar je verlangt, het zal nooit bij je blijven. In het moment van bereiken, na lang wachten of smachten, ligt het moment van ontglippen, ligt het verlies. Het is niet anders, het is onvermijdelijk. Misschien zou je graag respijt krijgen. Er is natuurlijk nog de zomer die komt. En toch. Je kunt jezelf niets wijsmaken.

Achteloos heeft hij het gezegd. Over de liefdesbrieven. (Hij weet duidelijk niet welke brieven jij schrijft. Dat is nog een kleine troost.) Misschien glijdt die zin gewoon voorbij voor velen. Als een vanzelfsprekendheid. Misschien zullen velen zelfs geen rimpel op het wateroppervlak van hun geest toelaten. (Net zomin als ze een moment verwijlen bij het kerende seizoen.) Misschien zullen ze geen pijnscheut voelen, net onder een huid die tot tragisch verlangen in staat is. Misschien denken ze onderbewust wel dat het gemakkelijker is om niet te verlangen, want dan kun je niet op dat kantelpunt komen waar je verlangen echt zou kunnen worden, en waar dus het verlies kan beginnen.

Het is dus die dag. Je kunt er niet aan ontsnappen. Of je zou moeten ontsnappen aan het leven. Je denkt na over het ritueel dat je nog zult doen. Iets zal in die beweging met je huid en je adem samenvallen. Het zal je bijna troosten. Het zal je even een glimp laten zien van waar de lijnen in je ziel geheeld zouden kunnen worden. Het zal je het hoofd doen buigen, je handen gevouwen. Iets met overgave, je zal er even toe in staat zijn, zo hoop je. En je denkt aan je geliefde, die ergens ver weg hetzelfde zal doen. In een ander ritueel. Maar met dezelfde adem.

Hoe weinig er eigenlijk nodig is. Je moet alleen je ogen sluiten, heel even. En denken aan liefdesbrieven. Of alleen al maar aan de mogelijkheid van liefdesbrieven. Meer heb je niet nodig om te glimlachen. Meer is er niet nodig om iets warm te doen worden, ergens in dat gedeukte lijf dat we allemaal hebben. Je kunt zelfs je vingers het denkwerk laten doen. Zij kunnen zich zonder probleem de belofte herinneren die ze kunnen voelen bij het betasten van die brief die in brievenbus op je wachtte. Misschien wisten ze al, uren van tevoren, dat die brief daar rustig lag te wachten. En dan ben je daar. Zul je je stappen nog iets vertragen, om alles nog een fractie uit te stellen? Of geef je toen aan je verlangen om te versnellen? En dan is die brief daar, in je handen. Je ziet het handschrift. Er is het weten, het weten van woorden die gaan komen. Je kunt de woorden bijna voelen op het papier. En misschien ga je toch nog maar even wachten. Misschien ga je in je beste stoel zitten, met de brief op je schoot, en kijk je eerst nog even. Tot je hem openmaakt, tot je de brief openvouwt, en je lichtjes trillend begint te lezen. Klaar om te smelten.

En als die nacht weer voorbij zal zijn, als je aan de andere kant van het kantelpunt zult zijn, dan zal er een lichtjes aarzelende leegte door je lichaam sluipen. Heel even zul je de winter voelen in de zomer die gaat komen. Heel even zul je het afscheid voelen in de ontmoeting die nog moet komen. Het kan zijn dat je rust vindt. Zoals in het besef van de noten. Hoe je kunt verlangen naar muziek. Naar de chaconne die gaat komen. Je kunt ze dromen in je hoofd. Je kunt dromen hoe het zal zijn als ze klinken. En als ze daar zijn, raken ze je dieper dan je kon vermoeden. En tegelijk kan die goddelijke muziek er alleen maar zijn in de noten die verdwijnen terwijl ze er zijn, die er alleen maar kunnen zijn door hun verdwijnend wezen. Het kan zijn dat je lang moet wachten op die rust.

En, denk je, misschien moeten we het hardnekkig en roekeloos blijven doen, als een stormram tegen de vervliedende tijd, liefdesbrieven schrijven. Met iets wat alleen de moed der wanhoop kan zijn, en dat in zijn meest tedere en zachte vorm. Woorden die langzaam op het papier komen. Gedachten die in toom gehouden worden door en zich moeten plooien naar de beweging van je hand. Woorden die je bij het lezen bijna kunt ruiken. Woorden waarin je de huid kunt raken van wie ze schreef. Woorden waarin je de tijd kunt voelen, en daardoor ook de tijd even kunt ontstijgen. En als je leest, kun je met je vingers iets als een hartslag voelen in het papier. Je kunt met je vingers heel even die plek aanraken waar je zou willen zijn, dat leven naderen waarin je met een onkenbare droom zou kunnen samenvallen. Brieven hebben afstand nodig. In tijd en ruimte. Je hebt tijd nodig om ze te schrijven. Je moet ze naar de postbus brengen, met een mooie postzegel. Ze zullen daar een tijdje liggen, voor ze bevrijd worden. En dan beginnen ze aan hun reis, tot ze door vaardige handen losgelaten worden, om neer te dalen in de bus van de bestemmeling. Misschien moeten ze daar nog even wachten, geduldig. Misschien moeten ze nog de regen trotseren die de bus binnendringt. Tot het moment daar is. Tot ze komen waar ze zijn. En net door die afstand zijn ze een antwoord op de afstand tussen twee mensen. Hoe zou je niet kunnen begrijpen dat er een wereld verloren kan gaan, als er geen liefdesbrieven meer geschreven worden?

16 juni 2013

Een tweede stukje

En zomaar thuiskomen, telkens weer.

Je loopt door de stad. Het is al laat. Je zou thuis willen zijn. Maar je hebt eerst nog al die stappen te zetten. Je moet wachten in die beweging. De tijd laten. Even is er een moment van twijfel. Is dit de weg die je moet gaan? Waarom ga je in die richting? Waarom deze stad? Even is er een moment van twijfel. Dat die plek die je in je hoofd kunt zien en die je thuis zou moeten zijn er helemaal niet is. Dat je aan zult komen waar je denkt dat het eindpunt is, om daar te zien dat er een ander gebouw staat, waarop die sleutel al helemaal niet past.

De sleutel past. De deur gaat open. Alles is er nog, zoals het in je hoofd was. Het was dus een herinnering. Je sluit de gordijnen. Alleen deze plek mag er nog zijn. Je wacht nog op iemand. Misschien heb je je ook vergist. Misschien zal er niemand komen. Misschien zal er iemand komen die jou helemaal niet herkent. Je krijgt je thuis nooit vanzelf. Het is er nooit zomaar vanzelf, dat wat je zoekt.

Hoe vaak heb je dit verhaal al verteld aan jezelf? Je schaamt je een beetje. Misschien omdat het verhaal terugkomt. Misschien is het verhaal zelf je thuis.

Het zou kunnen dat een ander je huid raakt. En dat iets gaat liggen. Dat iets zich neerlegt. Op deze plek.

Het zou kunnen dat je elke dag moet kiezen, opnieuw. Zeggen: this must be the place. Dat er niet meer is, niet meer kan zijn.

Je zou willen uitleggen dat je daarom zo lang blijft kijken, telkens weer. Omdat je moet wachten op de beelden. Soms komen ze daar waar ze moeten zijn, soms zie je het meteen. Soms zijn er enkel je handen. Is het een omweg, of is het de betere weg?

En soms is het de pijn. Een trouwe metgezel van dat nomadische lijf. Ze trekt je naar de aarde, naar een blijven. Misschien moet je eerst blijven voor je haar van je af kunt leggen.

Het zou kunnen dat je de muziek nodig hebt om het te weten. Soms probeer je uit te leggen waarom die muziek zo onmisbaar is voor wie je bent, soms probeer je het te begrijpen. Het is hoe ze achterlangs je hoofd naar beneden schuift. Voorbij je schouders. En daar iets doet met je huid. En daarna met je adem. Alsof je ineens bent aangekomen op de plek die alleen de jouwe kan zijn.

Je kunt het leren, met je hoofd. Dat die storm je niet zal raken. Als je achter die muren bent. Je kunt het leren. Meer niet.

Telkens weer thuiskomen. Misschien is dat de sleutel. De eindeloze herhaling. Tot je zou kunnen geloven dat het vanzelfsprekend is. Misschien is dat genoeg.

Je zou willen uitleggen dat je ook daarom soms wilt blijven, in dat kale ritme. Om het nulpunt in je hoofd dat je zou kunnen bereiken.

Je zou iets willen begrijpen van verlangen.

Soms zou je willen zeggen: zeg me wie ik ben, en waarom hier, fluister het in me, streel het in me. En soms denk je: laat die vraag gewoon voor wat ze is, ga eromheen, zoek niet als je wilt vinden.

Misschien weten je handen hoe het is. Je aarzelt even, op een zondagochtend. Om daarna te beseffen dat zij meer weten. Dat zij er al zijn, waar jij zou willen komen.

En dan herinner je je hoe je jezelf erop betrapte. Dat je zei: laten we naar huis gaan. En dat ze zei: ja. En dat je dacht: dat wil zeggen dat die plek er dus is. En dat je besefte: als we geen vragen stellen, als we gewoon in die richting gaan, gewoon die deur openen en naar binnen gaan, gewoon de warmte zoeken in dat blijven, dan zou het kunnen dat de vragen verdwijnen. Zomaar. En dan is dat het antwoord.

Een eerste stukje


Er zijn mensen die merkwaardige afspraken maken met zichzelf. Zoals over het aantal stukjes dat per week zou moeten geschreven worden. Misschien hebben zij – af en toe – een heel klein beetje last van zeer lichtjes ontwikkeld plichtsgevoel. Het valt niet uit te sluiten. Als zij dan vaststellen dat het al zondag is, en dat er nog twee stukjes te gaan zijn voor het quotum van die week, dan komt er een subtiele vertwijfeling over hen heen. Soms.

De dag inglijden met een goede dosis Western Swing. Op de plaat omschreven als “toe-tapping, boot-stomping country”. En ja, je stelt vast dat er enig ritmisch bewegen is in die voet. Ook het wat zware hoofd beweegt, voorzichtig weliswaar, heen en weer.

Midden in de nacht wakker worden, en even niet meer weten waar je bent. Iets met je buik die helemaal hard is. En dingen die in je hoofd tollen. Even opstaan. Nadien een adem terugzoeken. En iets vertrouwds naast je weten, iets dat zomaar op een zekerheid lijkt. Zou dat wel mogen? En weer in deze plek komen. Daar waar je wou zijn.

Dat je toch eens even moet uitleggen wie die Linda nu eigenlijk is. Het is een vraag.

Op een krukje aan de toog. Een gesprek over mensen en die kloteziekte. Hoe de dingen gaan. En je schrikt van je eigen tranen.

Dat je niet zomaar dood mag gaan. Vooral nu nog niet. Als dat enigszins zou kunnen. Het lijkt wel een goede afspraak.

Het concept ‘een klein ijsje’ krijgt een heel nieuwe dimensie als je de toren ziet die met een soepele draaibeweging in het kleine bakje wordt gestapeld. Heeft iets te maken met het verlangen naar de hemel. Waarschijnlijk.

Lage afwasbakken zijn te beschouwen als een misdaad tegen de menselijkheid. Minstens. Compensaties in de vorm van verlangende ijsjes, chocolade muffins en uren durende rugmassages zouden – onverwijld! – in het internationaal recht moeten ingeschreven worden. Minstens.

Dat je zo kinderlijk gelukkig kunt zijn. De kaarten zijn besteld voor het volgend seizoen. En alles is erbij. Iets maakt je nu al verlegen. Al weet je niet wat.

Zijn er sierlijke manieren om dat nekhaar weg te scheren?

Een interessant gesprek over diverse vormen van lichaamshaar. Kom je in dat gesprek ergens de man in jezelf tegen? Voor zover aanwezig natuurlijk. Misschien eens de mening van Linda vragen. Ooit nog eens. In de HEMA.

Eigenlijk vind je dat stiekem wel een beetje fijn. Op een zondagochtend de zon binnenlaten, de tafel dekken, muziekje ontvangen, en dan nog even wachten op een blijde intrede.

Even terugdenken aan de aankomst op die verre plek. Wat is de streek mooi. Aan het station hangen bordjes. Dit is het oudste stationsgebouw van het Europese vasteland, zo staat er. (Dat woord vasteland fascineert je wel altijd.) Je staat nog even te wachten, in de zon. In je hoofd de lezing die je zo moet gaan geven. Dat ene moment van wachten, het lijkt een niemandsland dat je zomaar cadeau krijgt. Je koestert het.

Diezelfde avond. De trein vertrekt terug, uit dit einde van de wereld. Een wat schokkende diesel. De Britse man net voor je belt de ene na de andere op om te zeuren over een of andere vergadering, over hoe onheus hij wel behandeld werd, over hoe belangrijk hij eigenlijk wel is, en andere onzin. De trein heeft tijd, blijkbaar. Dat je die aansluiting graag zou willen halen, probeer je via intensieve magnetische hersenstralen duidelijk te maken aan de trein. Die trekt zich er niets van aan. Hij trekt zich rustig het grote station binnen. De andere trein is natuurlijk net een minuut weg. Nog even zitten op de bank op het perron. Perrons kunnen ’s avonds ook een einde van de wereld zijn. En eigenlijk wil je het niet toegeven aan jezelf. Want je zou op weg naar huis willen zijn nu, moe als je bent. En toch, hier even te zitten nu, met dat wonderlijk mooie licht. Daar, waar dat licht is, daar is de zee. En het is alsof je even daar bent. En ook dat krijg je zomaar cadeau.

En zomaar thuiskomen, telkens weer. Dat is wel een goede uitvinding.

13 juni 2013

Linda

Ik leerde haar kennen in de HEMA. Ik stond daar te zoeken naar stoffen zakdoeken. Vrouwenmodel. Niet gemakkelijk te vinden trouwens, tegenwoordig.

Ze kwam naast me staan, en keek me lang aan. Ze had nogal forse wenkbrauwen, altijd mooi. Ze zei dat ze me kende van de televisie. Ze wist niet meer van welk programma, ze wist niet meer welk personage of zo ik dan wel zou geweest zijn, maar het was van de televisie. En ik was een leraar. Of zoiets. Kon ook een visverkoper zijn. Maar van de televisie alleszins.

Ik legde haar uit dat ik niet van de televisie was. Wat voor de mensheid ongetwijfeld een gelukkige zaak is. Ze geloofde me niet helemaal, maar legde zich er toch een beetje bij neer, zo leek het wel. Dat het ook kon zijn dat ze had gedroomd dat ik van de televisie was. In haar dromen kwam vaak een televisie voor. Hoe ik dan in die droom terechtgekomen was, dat bleef een raadsel. Ineens moest ik weer denken aan die zin uit dat liedje van Bob Dylan: “I’ll let you be in my dreams if I can be in yours.” Maar ik zei maar niets. Ik legde haar uit dat in mijn dromen er steeds iets gebeurt met schoenen die verdwijnen. Ook vorige nacht was het weer van dattum. Ik was ergens terechtgekomen in een raar huis. Met veel mensen erin. En ik wilde weg. En naarmate ik weg wilde, leek het alsof het huis steeds kleiner werd, de gangen steeds ingewikkelder en het aantal mensen steeds groter. Na lang zoeken had ik iets gevonden wat op een uitweg leek. “There must be some way out of here,” said the joker to the thief. Ik moest daarvoor eerst door een klein raam klimmen, daarna op een soort ladder, en zo kon ik hopelijk op een begane grond komen. Net toen ik ging vertrekken, bleken mijn schoenen – typisch! – verdwenen te zijn. Ik liep even een stukje terug, en daarbij kwam ik naast iets wat op een soort ingemaakte douche leek. In die douche bevond zich een aantal mensen groter dan 1, en een meisje riep hard: “Yes! Yes! Oh yes!” Misschien had ze mijn schoenen gevonden. Ik durfde het toch niet gaan vragen. Het metadroombewustzijn was ondertussen geactiveerd. Ik dacht in mijn droom: zie je wel, die schoenen zijn weer weg, en als ik ze nu ga zoeken, komen er alleen maar meer gangen bij, loop ik alleen maar meer verloren, en vind ik die schoenen helemaal niet terug, zo is dat altijd. Even daarna werd ik wakker denk ik. Echt dan.

Linda, zo heette ze, had me de hele tijd met open mond aangekeken. Interessante case, dat zei ze. Linda had duidelijk iets gezien in mij, iets van een of andere kosmische bestemming of zo. Ik dacht weer aan een liedje. I’ve made shoes for everyone, even you, while I still go barefoot.

Wat ze deed in het leven, wou ik nog weten. Of ze met spannende dingen bezig was. Die vraag zorgde voor een diepe frons. Nou, spannend? Ze bleek te werken aan een doctoraat over de tao. En dat was een beetje vermoeiend zo af en toe. De hele tijd spreken over het onuitspreekbare, woorden zoeken voor wat ontsnapt aan de woorden. Ik herinnerde me dat ik er ooit een boek over las. In dat boek probeerde een zeer intelligente schrijfster en professor met omtrekkende bewegingen ‘iets’ te zeggen over het taoïsme. Ik herinnerde me eigenlijk vooral de omtrekkende bewegingen. Maar dat is een concept waar ik, in het algemeen dan, grote voorstander van ben. Er zijn mensen in mijn omgeving die daar soms een beetje zenuwachtig van worden. Maar ik kan er dan wel iets over de tao tegenaan gooien. Iets over ‘de weg’, en niet de bestemming of zo, dat klinkt altijd goed.

Tijdens het gesprek waren we al subtiel wat opgeschoven in de winkel. We stonden nu te kijken naar de dekbedovertrekken.

Maar Linda bleek wat moe te worden van dat taogedoe. Ze wou soms met haar beide voeten in de aarde staan. En daarom was ze, sinds vandaag, begonnen met een bijbaantje. Als personal assistant.

Van wie? Personal assistant dan? Van nog niemand, zei Linda. Van wie me maar zou willen. Of ze specialiteiten had, qua personal assistant, wou ik weten. Nou, alles een beetje, eigenlijk. Wat ik erg goed kan, is helpen bij het kiezen van een beha. Dat zei ze. Daar hebben veel vrouwen het moeilijk mee, zei ze. Ze legde me alle details uit. Ik ben altijd te vinden voor dat soort praktische informatie. Kan altijd van pas komen. In het hiernumaals of zo. Verder bleek ze ook erg goed in het kiezen van cadeautjes voor negenjarige jarigen die feestjes laten organiseren door hun personal assistant, het kiezen van boeken die de nachtrust bevorderen (of net niet), het voorproeven van chocolade, en het telefoneren naar Telenet.

Maar ze bleek dus nog geen klanten te hebben. Ineens zei ze me dat ze ook erg goed is in het zoeken naar stoffen zakdoekjes, vrouwenmodel. Ik legde haar uit dat ik dat liever zelf deed. Het was namelijk voor mijn geliefde. En dat zijn dingen die je in eigen hand, en eigen boezem moet houden. (Het leek er even op alsof ze aan het berekenen was welke maat beha ik zou moeten hebben, maar dat zal een professioneel automatisme van harentwege geweest zijn.)

Ze deed iets met die wenkbrauwen van haar, en gaf haar oordeel over mij. Dat ik zeker zo’n man was die alles zelf wil doen. Dat ze dat zo aan me zag. Ze had daar begrip voor, zei ze, zeker voor een man van mijn leeftijd al. (Al?) Maar ze zei dat er een dag zou komen waarop ik toch sommige dingen uit handen zou moeten geven. Zeker gezien de leeftijd die ik al had. (Al?) En dat ik toch ook een beetje aan mijn geliefde moest denken, dat die niet zoveel had aan een koppige oude man. Ik dacht: laat ik nog even een zin uit een liedje in de groep werpen. Ah, but I was so much older then / I’m younger than that now.

Linda keek me wat wantrouwig aan, maar begon daarna toch breed te glimlachen. Ze had een slachtoffer gespot. Bij de beha’s waarschijnlijk. Ik liep naar de kassa, met mijn zakdoekjes. Het zou ongetwijfeld nog een mooie dag worden.

09 juni 2013

De sleutel

‘Het is stil hier.’
‘We zijn ook al vroeg vertrokken vanmorgen. We hadden trouwens best wat langer kunnen uitslapen.’
‘Is dat een hint of zo?’
‘Nee, natuurlijk niet. Dat het vakantie is, wijst zichzelf eigenlijk uit. Of zoiets.’
‘Ik heb het begrepen.’
‘Je maakt je te veel zorgen over die afstand, denk ik. Terwijl ik me zorgen zou moeten maken. Jij hebt langere benen.’
‘Ja, misschien wel. Nu, ik stap ook wel graag ’s ochtends. Het is nog lekker fris en zo.’
‘Ja, dat is wel zo.’
‘Ik ben wel blij met wat je me verteld hebt gisterenavond. Ik ben blij dat ik die dingen weet.’
‘Ja? Ik vind niet altijd, zeg maar bijna nooit, de juiste woorden voor wat ik zou willen zeggen. En dan blijft het hangen, ergens, denk ik.’
‘Je zegt dat altijd wel, maar als je het uitlegt, begrijp ik het meestal wel heel goed. Misschien maak je je te veel zorgen.’
‘Zou kunnen. Maar jij hebt alleszins meer woorden, en ze zijn gemakkelijker oproepbaar, of zo.’
‘Misschien. Wat ik wilde zeggen, het wordt me vaak pas duidelijk in het zeggen, en dan nog. En ik heb dan vaak nog het gevoel tegenover jou dat ik te weinig zeg, dat ik de dingen niet uitleg, zeker als ik vind dat ik de dingen niet goed doe of zo.’
‘Het is al goed. Laten we nu even niet te veel zeggen, en gewoon rondkijken.’
‘Ja, dat is goed.’
‘Soms verlang ik er wel naar, dat de dingen ongefilterd door woorden tot je zouden komen.’
‘Hoe is dat dan?’
‘Gewoon, zoals wat je hier ziet. Dat je niet moet zeggen wat het is, wat het met je doet, wat het betekent. Dat het ook niet iets moet zijn.’
‘Alleen zichzelf.’
‘Alleen zichzelf.’
‘Wil je dan dat ik ook zo ben? Woordloos?’
‘Jij? Soms. Soms wel. En soms ben je dat ook, wees maar gerust.’
‘Ja?’
‘Je moet niet zo kijken, je weet goed genoeg wat ik bedoel. We hadden het er gisteren nog over.’
‘In woorden dus.’
‘Nadien.’
‘Kijk hier, hoe mooi.’
‘Ja, dit ken ik niet. Het lijkt erg op een andere plant. Maar die is het niet, dat weet ik wel zeker.’
‘En wil je het dan niet weten?’
‘Ja, en nee. Ik wil het wel weten, maar zo belangrijk is het niet.’
‘Misschien wil die plant graag aan een naam ontsnappen. Niet vatbaar zijn, niet catalogeerbaar.’
‘Misschien wel.’
‘Het is wel fascinerend, het geven van namen. Ik moet nu ineens denken aan die kunstenaar, die die speciale gepersonaliseerde stempels maakt. Hij kijkt naar een persoon, stelt een reeks vragen, en dan komt er een abstract beeld in zijn hoofd. En dat zet hij op die stempel.’
‘Ja, heel bijzonder.’
‘We zouden er eens naartoe moeten kunnen gaan eigenlijk.’
‘Zet het maar op je lijstje. Jij wilt precies overal met mij naartoe.’
‘Dat vat je goed samen, haha.’
‘En nu?’
‘Nu zijn we ook overal natuurlijk.’
‘O, op die manier.’
‘En ook nog altijd natuurlijk.’
‘Vanzelfsprekend.’
‘Het is toch simpel allemaal.’
‘Dus als we hier en nu zijn, zijn we eigenlijk overal en altijd.’
‘Dat is het plan.’
‘Ik ben alleszins al heel blij dat we nu hier zijn. Ik had eigenlijk niet verwacht dat je het ook echt zou doen.’
‘Nee?’
‘Nee, eerlijk gezegd niet.’
‘Zie je wel. Misschien heb jij iets geopend in mij.’
‘En al je systemen veranderd ook nog.’
‘Ja, minstens.’
‘Je bent wel grappig. En eigenlijk best wel dapper.’
‘Wat?’
‘Ik wacht misschien nog even.’
‘Waarmee?’
‘Met te zeggen welke systemen jij hebt veranderd in mij. Stel je voor dat je dat zou weten.’
‘Ja, stel je voor.’

08 juni 2013

Officieel niet opstandig

Elke dag een beetje beter, je voelt het. Goed zo.

Na een grondig onderzoek van je bloed heeft mevrouw de dokter je alles doorgebeld. Een aantal vieze en gevreesde dingen is het niet. Dat is al goed. Het zijn beestjes dus, geen virussen. Je krijgt de nodige wapens mee. Met nog iets extra’s. (Daarmee zul je misschien spontaan een onderhuids harnas ontwikkelen of zo.)

Iets in je is blijkbaar genetisch aangelegd tot optimisme. Dat is goed, toch? Dat iets wil geloven dat nu, met die extra wapens, patsboem! ineens alles weer gelanceerd zal zijn, of zoiets. Misschien nog een kuchje hier en daar, misschien nog een klein rimpeltje vermoeidheid op je wateroppervlak, maar dat zal het dan wel zijn zeker? Haha!

Je ziet jezelf weer liggen in het ziekenhuis, zoveel jaar geleden. Toen was het ook al zo, enigszins. Ja hoor, maak die pijnpomp maar los, het zal zeker heel goed gaan vandaag. En natuurlijk bellen alleen echte watjes naar de nachtzuster, met dat knopje boven het bed. Zoiets doe jij natuurlijk niet… Ook dat was, met een beetje goede wil, als onverstoorbaar optimisme te beschouwen. De nachtzuster die uiteindelijk wel naast je bed stond, en je een serieus standje gaf, dacht daar een beetje anders over. (En ergens hoor je iemand lachen, iemand die ook ervaring heeft met het fenomeen ‘op van die knopjes duwen, dat is voor watjes’.) En dan denk je even niet aan de slappe lach die je toverde op het gezicht van iemand die je uitlegde dat het echt niet zo’n goed idee is om quasi onmiddellijk nadat ze min of meer je hele buik hebben opengesneden terug te willen fietsen. Of je daar dan je buik voor nodig hebt misschien? Toen je na zoveel weken eindelijk een stukje mocht fietsen, kon je wetenschappelijk vaststellen dat je inderdaad een buik nodig hebt om te fietsen…

Elke dag een beetje beter dus. Maar wel op een pedagogisch tempo. Dus: steeds trager dan je zelf zou willen, eigenlijk, ondanks intense oefeningen in aanvaardingsontwikkeling. De kosmos kent jouw trucs blijkbaar al, er is voor de harde aanpak gekozen.

Dat het eten van een klein bordje fruitsla een halve marteling kan lijken die je de tranen in de ogen doet schieten, ook daar was je niet helemaal op voorbereid. Grappig is het eigenlijk wel. Gelukkig ziet niemand de wilde bewegingen van je rimpelkop. En, gelukkig beginnen dingen die officieel onder de categorie voedsel vallen ook terug, smaakgewijs dan, op voedsel te lijken.

Tussendoor voel je diepe schaamte. Je zit je in wezen een klein beetje op te winden over een akkefietje dat een aantal dagen zal geduurd hebben, terwijl voor zoveel anderen, en je ziet er meteen enkele voor je, dit gewoon elke dag zo is. Goh, ik zou nog graag dit ook even doen, het zal wel lukken nu, ik heb er zin in nu, waarom moet ik altijd rekening houden met dat achterlijke lijf, ik doe het gewoon (om dan even later vast te stellen dat dat geen goed idee is, en dat je lichtjes miserabel in de zetel ligt, of zoiets).

Zoeken naar tekenen van normaliteit. Plannen maken dus. In de hoop dat je er toch enkele van uit zult kunnen voeren. Normaal zit je waarschijnlijk aan een verhouding van 25 dingen van de 100 die je wilde doen. Nu blijven er van die 25 nog 5 over of zo. (Of misschien toch wel 6?)

Alleen al voor haar zou je willen – patsboem! – dat je spontaan kon zeggen: ja, ik kom nu naar je toe, daar. Alleen al voor haar (dus eigenlijk in dit geval voor jezelf) zou je willen kunnen denken dat je er niet over na moet denken en dat je dus gewoon ’s avonds de fiets op zult springen voor een stevig ritje. Haha!

Dan de plannen maar een beetje wankel uitvoeren. Met een andere stem en ogen die een beetje scheel lijken te kijken.

Het ene meisje onderzoekt de nieuwe stiften uit de grote doos bijzonder grondig. Ze worden mooi op een rij gelegd op de tafel. Op haar blad verschijnen hartjesvormige structuren. Netjes worden de verschillende kleuren ingezet. De stift komt daarna weer keurig in het rijtje, met het dopje naar boven. Ze gaat het nog ver brengen in het leven, dat zie je zo. Het andere meisje wil ook iets met de stiften doen. Er komt een tekening tot stand met een kameel die verliefd is op een andere kameel, maar die weet het nog niet. Er is ook een akelige cactus die blijkbaar de nakende romance zou willen vermijden.

En zo schuift de tijd voorbij. Zomaar. Je had nog zoveel meer willen… Je had liever niet die elektrische spanning in je lijf gevoeld… En toch. Dat zal wel, allemaal. Maar wat is dit mooi. Hier te zitten eten samen. Je ziet vier mensen die nu allemaal een licht suboptimaal hongertje hebben, misschien omdat officieel kan worden vastgesteld dat groene groenten niet lekker zijn, zo is een van de stellingen. Hoewel die spinazieburger – eigenlijk, stiekem – toch wel een beetje lekker is. En kleine kinderhandjes zien zoeken naar aardbeien in dat zakje, en daarbij – met enige moeite – toch nog een rationele afweging willen maken dat het nuttig kan zijn enkele van die lekkere rode dingen voor hun mama over te laten.

En altijd is het te kort, denk je. Je verbijt wat je had willen kunnen doen. En tegelijk denk je: dit was er toch zomaar. Je glimlacht. Het doet op allerlei plekken pijn, maar het geeft niet nu.

06 juni 2013

Zenziek

Het was dus eigenlijk al op zondag begonnen. Stramme huid na te weinig slapen, dat gaat normaal wel over na enkele uren. Dat het verdacht veel op een beetje koorts leek, dat leek je te ontsnappen.

Misschien is het een leerproces in nederigheid en aanvaarden. Ahum.

Misschien voelt het gewoon klote, kan ook.

Eerst nog dapper jezelf wijsmaken dat het wel vanzelf zal overgaan na enkele dagen. Gewoon even thuis werken, en dan komt het wel in orde. Je zit toch wel hevig te rillen tijdens het eten, denk je.

De maandagnacht, na enkele uren verdwaasd woelen. Zou het toch geen goed idee zijn om te zien of je die thermometer nog hebt daar in de kast? Misschien werkt hij nog wel?

En niet anders dan kunnen vaststellen dat. Inderdaad. Je schrikt wel een beetje.

Officieel had je je voorgenomen om de dag nadien in elk geval te gaan werken. Wakker worden met minder koorts. En toch nog maar even omdraaien. En uiteindelijk beslissen dat je ook die dag dus maar thuis zult werken.

Iemand had al gesuggereerd dat het misschien een niet helemaal onlogische zaak zou zijn om gewoon tegen jezelf te zeggen dat je ziek bent, als je inderdaad ziek bent. Ze zou wel eens gelijk kunnen hebben.

Er is nog werk aan, aan dat zengewijs ziek worden van jou.

Waarom zoekt die koorts werkelijk al je gevoelige plekken op om te sidderen?

Dat je eigenlijk zou moeten proberen te ontspannen, om je lichaam alle kansen te geven, denk je.

Daar zit je dan die avond. Zo graag had je iets anders gedaan, was je daar geweest, en niet hier. Maar het is niet anders.

Dinsdagnacht. Hier is geen sprake van zoete koortsdromen. Integendeel. Je wordt telkens opnieuw, als in een loop, in en uit een permanente nachtmerrie getrokken.

Toch maar even opstaan. Voelen dat je duidelijk minder koorts hebt. Gewoon even in de kamer gaan zitten met een tijdschrift. Het heeft wel iets. Je kunt doen wat je wilt, je kunt geloven dat je een klein beetje controle hebt.

Woensdagochtend. Geen koorts. Je springt uit bed, een beetje wankel, en met pijnlijke plekken overal. Maar je zegt tegen jezelf dat dit het moment van het keerpunt is (of zou kunnen zijn, met een beetje gevoel voor overdrijving en zelfverblinding). Dus naar het werk. Blij dat je daar bent. Minder blij dat je na enkele uren vaststelt, zo logisch als wat, dat alles gewoon weer opnieuw begint. En je vertrekt weer. Thuis kun je ook nog wel wat werken, zeg je.

Waarom is er tussen twee dagen telkens een kloof van zeven maanden? Zal ze je nog wel herkennen als ze weer eens komt? Zal ze je nog wel willen? Nu je niet de jij kunt zijn die je voor haar wilt zijn? Hoeveel dagen geduld zou ze met je hebben?

Herinneringen over kwetsbaarheid en niet meer weg kunnen. Overgeleverd.

Slim plan. Goed bezig. Toch maar eens een afspraak bij de dokter maken.

Stilaan in een ander ritme beginnen te komen. Je probeert jezelf te observeren. Te kijken, niet te oordelen. Kijken kan de deur zijn voor gewoon aanvaarden. Heel voorzichtig.

Je hebt iets te leren hier. Niet dat het daarom gebeurt, maar als het gebeurt, dan is er iets uit te leren. Iets dat zeer nuttig is voor jou.

Woensdagnacht. Je hoofd lijkt een centrifuge. Je haalt alle trucs uit de kast om je lichaam rustig te krijgen. Niets lijkt te helpen. Even dreigt een licht gevoel van wanhoop. Stel dat dit nooit stopt, dit wat nu met je hoofd gebeurt. Je weet wat het is, je legt het aan jezelf uit. Het helpt maar een klein beetje.

Misschien zou je je een beetje schamen om je rammelende lijf (dat dus nog knokiger zal gaan worden), misschien zou je verlegen zijn voor het missen, misschien zou je niet weten wat je moet zeggen. Alleen dat je haar zag, ergens in de nacht. Dat zou je haar nog moeten vertellen.

Je wou het altijd al weten, wie dat is, die om vier uur ’s nachts nog tv gaat kijken. Jij bent het. Blijkt een goed idee te zijn.

Blij dat het ochtend is. Straks naar de dokter.

03 juni 2013

Hoe warm

Raar toch. Je gaat naar een sessie over maatschappelijk verantwoord ondernemen. En jij bent de enige die met het openbaar vervoer is gekomen. Terwijl je staat te wachten aan de bushalte komen de andere deelnemers voorbij gereden in hun cabrio of grote terreinwagen. Ze knikken even, en trekken dan snel op. Misschien zijn ze een klein beetje beschaamd. Of anders denken ze: wat een sukkel.

There is no room in a mushroom. Zijn het nu dansende acteurs of acterende dansers die je ziet? Ze zijn iets geheel zichzelf waarschijnlijk. Een wonderlijke voorstelling met paddenstoelen in de hoofdrol. Revolutionaire paddenstoelen… Ze rukken op, en nemen mensen over. En terwijl je zit te kijken, denk je aan handen. En hun thuishaven.

Dat het serveren van kraantjeswater ‘te radicaal’ is, je moet er toch nog even over nadenken… Misschien is het eten van een zelf gebakken frangipanetaart dat ook. Misschien is het lezen van een zelf geschreven brief ook al te radicaal. Gelukkig heb je de zekerheid dat je een luierik bent omdat je fietst.

En dat je dus ook nog een hele reeks grapjes moet ondergaan, een dag later. Mogen we dat nog wel? Water drinken uit een fles? Huh huh huh… Zucht.

En ’s nachts komt ze je bezoeken.

Soms maakt het je opstandig. Officieel heeft je buik een minder goede week. Dat klinkt klein genoeg. Iets in jou is echter een beetje opstandig, heel soms, een heel klein beetje. Je denkt eraan als je op het punt staat om te vertrekken naar haar. Je had je voorgenomen om op tijd te vertrekken, om sneller daar te zijn. Je buik denkt er blijkbaar anders over.

Misschien is het daardoor. Misschien komt het door die foto. Hoe je schrok, toen je jezelf zag. En hoe je ineens moest denken aan je grootvader. Hoe hij schrok toen hij die foto zag die later de laatste foto zou blijken te zijn. Het is alsof je jezelf in de achterste linies van jezelf hebt teruggetrokken. Zonder dat je het wou. Het gebeurde gewoon. Het verwart je een beetje.

Is het verlegenheid? Of is het schaamte? Omdat je niet altijd kunt zijn wie je zou willen zijn. Misschien is het wel gewoon heel gewoon.

En hoe je altijd terug kunt komen. Misschien is het wel gewoon heel gewoon.

In de nacht weer naar huis fietsen. Je weet ondertussen waar de putten in het fietspad zijn die je moet ontwijken. Altijd weer een klein beetje schrik als je onder die brug gaat. Alles lijkt zo laag te hangen, en jij lijkt zo groot te zijn.

Het wachten. Zal ze nog komen? Ja.

Soms maakt het je opstandig. (Ze zegt dat dat niet mag, en ze heeft ongetwijfeld gelijk.) Na het poetsen ben je in een redelijk wrakkige toestand. Je wilt niet dat het zo is. (Met willen heeft het niet zoveel te maken.) Zou je die rug niet kunnen afschaffen, voor enkele uurtjes? Soms?

Op zoek naar stoffen zakdoekjes. Damesmodel. Mag lichtjes girlie zijn.

Wanneer was het? Iemand zou het kunnen vragen. Wanneer was het moment? Wanneer was er een moment, denk je. Hier op deze plek, een jaar geleden, denk je. En iets met een sleutel.

Hoeveel manieren zijn er om het weer warm te krijgen? Niet zoveel, gelukkig.

Soms maakt het je opstandig. Vormen van napijn.

De ochtend nadien. En de dag nadien, zo blijkt. Je zou hier willen blijven. En wegkruipen onder een dekentje. Dat je ook nog ziekjes zou worden, dat was niet voorzien. Wat doet die trein er lang over?

En nog iets over missen. Voor aan de andere kant van de woorden.