29 september 2013

Goede vriend

Goede vriend Willy

Het is een jaarlijkse gewoonte geworden. Dat ik een brief naar je schrijf op deze dag. We waren er weer allemaal. De mensen hebben gefietst of maakten een wandeling. Ik heb me een beetje kunnen verliezen in het nummeren van kaartjes en etiketjes die we daarna gebruikt hebben om alle mensen in te schrijven. Ik moet bekennen, op deze dag vind ik het altijd een beetje fijn om me ergens in te kunnen verliezen. Iets doen, iets dat lang mag duren en dat niet te veel nadenken vraagt.

Ze zeggen dat het verandert, maar ik weet het niet zo zeker. Ik voel nog altijd schroom terwijl ik deze brief schrijf. Wie ben ik eigenlijk?

Een beeld dat ik sterk had vandaag was een bepaalde houding. Je had een manier van staan, die ik ook terugzie als ik je familie zie. Een beetje voorovergebogen. En ik stelde me voor dat ik met je stond te praten. Jij een beetje voorovergebogen dus, kijkend vanonder je oogkassen. Met die pretrimpeltjes. En zo zou ik tegenover je staan, of naast je staan, en we zouden praten zonder elkaar echt aan te kijken. Een beetje zoals mannen dat vaak doen. Dat besefte ik ook ineens, mannen doen dat vaak, naast elkaar staan en zo met elkaar praten. Een beetje onhandig, maar zo hoort het. Een beetje onhandig dus zouden we het ergens over hebben. Misschien zou het wel niet zoveel uitmaken waarover. Gewoon daar staan zo. Goh Willy, wat wou ik graag daar zo staan met jou vandaag, om het met jou nergens over te hebben. En daarmee dan te kunnen lachen.

Ik doe mijn best om het niet te laten merken, terwijl we zo allemaal bezig zijn, maar ik voel me daar altijd een beetje kleintjes. De afwezigen zijn aanwezig, en dat mijn leven terwijl zomaar doorgaat, het lijkt zo futiel. En ik maakte misschien kleine foutjes, zoals – misschien – vergeten een routekaart mee te geven aan die ene meneer die kwaad kwam zeggen dat ik hem geen kaart had gegeven, dat hij dacht dat er pijlen zouden zijn, wat niet het geval was, en dat hij dus helemaal terug moest komen om die kaart te komen halen. En ik dacht alleen: kun je niet gewoon even denken aan Willy, aan waarom we hier zijn, en je niet zo opwinden over zo’n futiliteit, of zoiets. Soms zou ik het willen doen, aan mensen zeggen: denk eens aan Willy nu, ga eens iets zeggen tegen Willy, hij is daar. Misschien zouden ze zeggen dan: waar? En ik zou zeggen: daar. En terwijl ik dat zou zeggen, zou ik denken: waar is Willy, is dat geen spelletje of zo? En ik zou je zien glimlachen. Al die dingen zou ik soms willen doen, maar ik doe ze niet. Ik ben waarschijnlijk een watje.

En ik weet dat ik in herhaling val, want ik zeg het waarschijnlijk elk jaar opnieuw, maar ik ben nog altijd kwaad. Wat ben ik redeloos kwaad op die kloteziekte. Je moest eens weten… Ik kan er eigenlijk niets over zeggen. Ik ben ook kwaad op een systeem dat ervoor zorgde dat jij ziek zou worden, uiteindelijk, na zoveel jaar. Een systeem dat ervoor gezorgd heeft dat nog heel veel mensen ziek zullen worden, en een vreselijke dood zullen sterven. Maar wat doe ik met al die kwaadheid? Misschien hou ik die voor mezelf.

Terwijl ik dit schrijf, hoor ik je stem weer. Die laatste keer toen ik je aan de telefoon had. Het kostte je veel moeite om te spreken. Heb ik eigenlijk wel de goede dingen gezegd toen?

Ik werd ziek, en ik kwam erdoor. Jij werd ziek, en je kwam er niet door. Je hebt me ooit eens verteld wat je daarvan dacht, hoe dat voor je was. Je had een vonnis gekregen, zonder mogelijkheid tot gratie. Zo voelde ik het altijd. Je zou kwaad zijn als ik zou zeggen dat het soms als een grote verantwoordelijkheid voelt, dat je om een of andere reden zomaar door mag leven, terwijl een ander dat niet mag. Ik zeg het dus maar niet, want je hebt gelijk met je kwaadheid. Je zou me waarschijnlijk zeggen dat ik elke druppel leven uit het leven moet persen, en ik weet niet altijd of ik dat wel genoeg doe. Je zou zeggen dat je zoveel van het leven hield, en ik weet niet of ik dat wel elke dag doe. Dat we elkaar graag moeten zien, dat zou je waarschijnlijk ook wel zeggen. En ik weet soms niet wat ik moet met mijn rusteloosheid, met mijn onmacht, omdat ik nooit in staat zal zijn al wie mij lief is te beschermen tegen elk onheil, en als het zou kunnen tegen die verdomde kloteziekte.

Nu zit ik hier weer te janken, en dat is natuurlijk niet de bedoeling. Dat het tijd is om op de fiets te springen, of zo, dat zou je misschien wel zeggen. Voorovergebogen samen fietsen, dat is misschien wel iets als voorovergebogen samen staan te praten, of samen niets staan te zeggen.

En lachen, dat moeten we dringend weer eens doen. Lachen tot de tranen, dat moeten we dringend weer eens doen.

Het ga je goed, goede vriend Willy. Tot in mijn volgende brief.

27 september 2013

Verleiding

Je bent op weg naar een vergadering. Een meisje komt naar je toe gelopen. Ze vraagt of je haar zou willen helpen bij haar ontgroening. Haar wat? Ontgroening. Oeps. Je kijkt even rond. Ze merkt blijkbaar iets van je verwarring en legt uit dat ze een studente is, bezig met haar ontgroeningsactiviteit. En of je haar zou willen helpen bij haar opdracht. Even hoop je dat dat misschien iets zou kunnen zijn met een zweem van poëzie of mysterie. Als opdracht moet ze iets gaan kopen in een bekende hamburgerketen wat verderop, en daarvoor moet ze aan mensen op straat geld vragen. Twintig cent, of zo, dat is wat ze nodig heeft. (Heel even denk je dat jij zoveel jaar geleden leukere opdrachten kon verzinnen in de jeugdbeweging voor kinderen van 6 jaar dan dit, maar goed.) Je geeft haar twintig cent, en zegt iets over innige deelneming. Je denkt even later dat het toch ook wel een beetje raar is dat iemand aan jou vraagt om te helpen bij een ont-groening. Maar goed… Waar vindt een mens tegenwoordig nog poëzie en mysterie?

Eerst heb je het niet helemaal door. Het meisje dat voor jou staat aan te schuiven aan de kassa vraagt, zogenaamd toevallig, aan de jongen achter de kassa of hij niet zou willen helpen met het dragen van die zes flessen water. Hij zegt dat hij dat graag zou doen als er niemand achter haar zou hebben gestaan. Jij bent dus de schuld van iets. Je vraagt even voorzichtig of er een probleem is, en of ze hulp zoekt om flessen water te dragen. Ze beginnen allebei een beetje verlegen te lachen. Het gaat blijkbaar niet om die flessen an sich. Hier is some serious flirting going on, denk je. Moet je dan bijdragen aan een faciliterende omgeving? Er wordt een spel gespeeld. Maar de spelers moeten dan wel de gradaties ervan beheersen. De jongen zegt dat die vraag bedoeld is om hem zo mee te smokkelen naar haar slaapkamer. Dat had hij nu net beter niet gezegd, denk je. Je zegt: don’t push your luck (die uitdrukking hoorde je ooit in een van je favoriete films aller tijden). Het meisje glimlacht. Hij doet er nog een schepje bovenop, iets over nooit luck hebben. Je bent toch niet helemaal zeker of dit alles zal leiden tot genoeg poëzie en mysterie.

Je hebt veel medelijden met opgedirkte mevrouwen die in een overvolle trein toch nog een hele zitplaats extra nodig hebben om hun handtas op te leggen. Die mevrouwen kunnen wel heel intens hun krant lezen, vooral op het moment dat er nieuwe mensen instappen. Je hebt veel bewondering voor opgedirkte mevrouwen die ononderbroken kunnen kwetteren. Mocht deze trein doorrijden tot Moskou, ze zouden nog niet zijn uitgepraat, denk je even. Je hebt veel ontzag voor opgedirkte mevrouwen die voor het oor van de hele wagon zo luid zoveel instructies kunnen geven aan hun schatje dat thuis blijkbaar op hen wacht. (Normaal kun je je in jezelf terugtrekken, met de literaire katern van de krant, en zweef je zo vanzelf weg naar een plek met poëzie en mysterie. Maar als het quotum aan opgedirkte mevrouwen in de wagon echt buitenproportioneel groot is, lukt ook dat niet meer.)

(Je zou iets moeten zeggen over het woord verleiding. Over hoe dat woord altijd iets in je hoofd doet wankelen. Het is alleszins gehuld in veel mysterie, minstens daar in je hoofd. En poëzie, dat zal wel voor gevorderden zijn. Terwijl je met je mooie geliefde in een concert zit, denk je tijdens de pauze dat je iets zou moeten zeggen over het woord verleiding. Een algemene beschouwing uiteraard. Met woorden. Het is altijd fijn te merken dat je in de afdeling onhandigheid en omwegstotteren meteen kunt beginnen bij de gevorderden.)

En toch. Je hebt een zwak voor mensen die hand in hand over straat lopen. Dat iets oudere koppel (als je zegt ‘middelbare leeftijd’, is dat dan zo oud als jij bent?). Rustig en zelfzeker lopen ze daar hand in hand. Die twee vrouwen, allebei redelijk fors, ze moeten precies een beetje uit elkaar lopen. Ze moeten nog wennen aan het zo samen lopen, hun hand lijkt een beetje onzeker nog. Het jongetje dat zijn vriendinnetje trots meetrekt. (Misschien kan zij niet zo snel stappen, misschien is het een spel: trek dan…) Het jonge koppel dat net gaan winkelen is. Zij straalt, hij iets minder. Hij wil een klein beetje verder weg, zij wil hem een klein beetje dichterbij. Die twee mannen die je soms hand in hand ziet lopen. Ze zien er altijd zo gelukkig uit, zo heel, samen. Mysterie en poëzie, zomaar los op straat.

(Dat je dat eigenlijk wel graag doet, hand in hand over straat lopen.)

Vanuit het raam op je werk zie je in de verte, in het park, een jongen en een meisje. Van zo hoog gezien lijken ze allemaal nog een jongen en een meisje. Misschien zijn ze wel een man en een vrouw. (Wanneer ben je het ene niet meer en het andere al wel, of wanneer ben je het andere terug?) Ze lopen achter elkaar aan, zigzag.  Je kunt het geluid erbij denken. Ze maken elkaar aan het lachen. Zij loopt net zo hard dat hij haar bijna zou kunnen pakken. Hij loopt net zo hard dat hij haar zou kunnen pakken, als hij het zou willen. Het spel moet even duren. Ineens draait ze zich om. Hij wacht even, en begint haar daarna te kussen, midden op de trappen. Ze blijven er nog een hele tijd staan.

(Dat je soms wel een klein beetje verlegen bent. Maar dat het misschien ooit nog wel goed zal komen.)

25 september 2013

This Wheel's On Fire

‘Wat heb je daar op staan?’
‘Het is een nieuwe plaat van een oude opname. De tapes van dat legendarische concert zijn opnieuw aangepakt, en het klinkt allemaal nog mooier. Dichterbij eigenlijk. Er zit zoveel energie in dat concert. Hoe zij spelen, ik kan het niet uitleggen, maar soms maakt het me een beetje bang. Niet om van weg te lopen of zo, het is iets anders.’
‘Je bent een rare jongen.’
‘Ik weet het.’
‘Wel een lelijke hoes eigenlijk, als ik dat mag zeggen.’
‘Een heel lelijke hoes, eigenlijk.’
‘Je hebt het gehoord, je bent dus geen heks, want je bent te grijs.’
‘Maar mijn haar is wel wit blijkbaar.’
‘Dat ene haar.’
‘Jaja, het zal wel.’
‘Blijf maar in de buurt nu, niet weggaan.’
‘Was ik ook niet van plan.’
‘Heb je die man gezien? Met dat petje?’
‘Ja.’
‘Hij leek zo verloren, hoe hij daar zat.’
‘Misschien wachtte hij op iemand. Een eerste afspraakje of zo?’
‘Misschien wachtte hij op niemand, of iemand die alleen in zijn hoofd bestond.’
‘Van dit liedje krijg ik altijd tranen in mijn ogen. Ik weet nog toen ik het de allereerste keer hoorde. Ik moet een jaar of vijftien geweest zijn, en het was in de bioscoop, samen met mijn buurjongen. Het was als een bom die insloeg.’
‘Het is wel mooi, maar ik denk niet dat ik zie wat jij ziet, of zo. Is dat erg?’
‘Nee, het is niet zo erg. Trouwens, als ik geen heks ben, wat ben ik dan wel?’
‘Misschien een wat groot uitgevallen kabouter met een deuk of zo.’
‘Daar kan ik wel mee leven.’
‘Je zei gisteren dat je soms bang bent om de weg kwijt te zijn, leg dat eens uit.’
‘Hoe moet ik dat uitleggen. Misschien is de weg niet het goede woord. Het is meer iets als niet meer herkennen. Waar ik ben, wie ik ben, met wie ik ben.’
‘En heb je dat dan soms?’
‘Ja, soms wel. Het maakt me minder bang dan vroeger, denk ik. Ik probeer het gewoon over te laten gaan.’
‘Ik heb dat wel eens met mijn stem, en met mijn lichaam. Dat alles precies ergens anders is, en dat ik het terug moet halen. Door het water of zo.’
‘Vind je dat ook niet moeilijk soms dat zo’n lichaam zijn eigen weg volgt? Soms veel tijd vraagt om terug te komen, en je soms ook voor is?’
‘Ik denk het niet. Minder dan jij alleszins.’
‘Misschien wel.’
‘Jij wilt daar wel altijd woorden voor hebben, voor al die dingen. Misschien moet dat niet.’
‘Het is als een deur waar ik altijd wel weer door moet gaan, wat er ook gebeurt. Ik kan niet anders.’
‘Soms wil ik het, en soms helemaal niet.’
‘Misschien hangt het af van de maan. Misschien heeft de maan wel een of andere kracht over mij.’
‘Waarom zeg je dat?’
‘Heb je die maan gezien, het voorbije weekend? Daar was iets mee.’
‘Dit liedje vind ik wel mooi.’
‘O ja. De Unfaithful Servant. Die stem, het is alsof er altijd iets van verdriet in zit. Alsof het een soort ultiem lied is. Het laatste dat gezongen wordt. En dan moet die gitaar nog komen straks. Die maakt zich precies los van de rest, heel even dan.’
‘Je bent wel grappig als je over je muziek vertelt.’
‘Ja?’
‘Mooi eigenlijk.’
‘En jij was heel mooi daarstraks. Je was fel, en je ogen waren zo open.’
‘Zijn ze dan dicht soms?’
‘Ja, soms wel natuurlijk, maar er zijn soorten van open.’
‘Soorten van open, dat lijkt me wel een goede samenvatting van mij te zijn.’
‘Volgens mij ben jij niet samen te vatten. Gelukkig maar. Jij ontsnapt aan de zin.’
‘De zin?’
‘Ja, de zin met woorden die jou zou samenvatten.’
‘O, die zin.’
‘Over die andere zin hebben we het nu niet.’
‘Nee?’
‘En als we nu eens afspreken dat we binnenkort op maanvakantie gaan.’
‘Hoezo?’
‘Wel, ergens naartoe gaan om naar de maan te gaan kijken.’
‘En dan?’
‘En dan zien wat er gebeurt, zien wat de maan met ons doet.’
‘Lijkt me wel een goed plan eigenlijk.’
‘Ik zou zelfs zeggen: een redelijk goed plan.’
‘Redelijk wel ja.’

22 september 2013

Breekbaar landschap



De trein schuift door het landschap. Je huid voelt breekbaar.

Dat je misschien te vroeg moest vertrekken uit de ochtend. Een ochtend die zich liever traag een weg had gezocht in de dag. In nauwelijks waarneembare aanrakingen. Met alle tijd.

Alle tijd, hoe je soms denkt dat je alleen alle tijd nodig hebt.

Iets met seizoenen.

Hoe je de berg af wandelde, en je afvroeg of je niet te oud was. Een beetje verlegen. Hoe die gedachte wel weer weg zou ebben. Hoe je dat had willen zien bij jezelf, in die ochtend.

De herfst voelt als een trage en zoete adem. De herfst glijdt langs je heen en omgeeft je met doorwaadbaarheid.

Je durfde het niet goed die avond. Traag met haar dansen. Je zou het nooit zo goed doen als je het zou willen doen, in je hoofd. Zo soepel als een rivier die elke beweging kan volgen. Je zou te snel je hoekigheid tegen kunnen komen. Je zou haar teleurstellen.

Nauwelijks waarneembare aanrakingen. Tussen zoveel mensen. Als herinneringen aan wat blijft komen.

Misschien heeft een lichaam een eigen ritme. Is het niet erg om daar verdrietig over te zijn. Misschien heb je alleen nood aan lange ochtenden.

Iets wat als een trage wegwijzer zou kunnen doen dromen van die dans. Dat kun je ook doen op een korte ochtend. Heel even.

Hoe je probeerde om ongemerkt, of een beetje toch, altijd te zien waar ze was. Had je dat nu eigenlijk goed gedaan?

Het landschap schuift voorbij. Is het toeval dat het in jouw boek gaat over herinnerde landschappen?

Je schrijft het woord tederheid op een treinkaartje. Je zou er iets mee moeten doen.

Misschien ben je wel in een ander seizoen terechtgekomen. Je adem zegt dat dat goed is.

Het kan zijn dat je gewoon moet beginnen met je handen. Dat het niet moeilijker is dan dat.

Je ziet ogen aan beide kanten van de nacht. En je denkt: het is goed.

Soms kun je meer houden van de reis dan van het aankomen, denk je. Je bent het landschap dankbaar. En de herfst.

Hoe je ook het papier van de bladzijden van je boek voorzichtiger gaat betasten.

Woorden leggen zich langzaam neer, onder je huid. Zoals je jezelf neer kunt leggen, traag uitgespreid. Bijna klaar voor een ochtend.

Je beweegt anders, als je die avond terug naar huis loopt door de stad. Iets in je evenwicht beweegt anders.

Thuiskomen. Een bericht voelen, ergens. Een warme traan.

21 september 2013

Zomaar Summertime

De jongen staat daar, aan de rand van de markt, te spelen. Alleen hij en zijn trompet. Summertime. Een merkwaardige melancholie daalt neer over passanten, toeristen, trouwers, marktbezoekers en verlorenen. Zomaar. Hij brengt een kleur, als een soort sliert. Pas later besef je dat de muziek beter past bij het net veranderde seizoen dan de titel doet vermoeden.

En flarden van een week.

Het kleine jongetje trekt zijn mama aan de arm. Wenend, hevig wenend. Hij wil dat prentje uit het Tinyplakboek. Nee, dat prentje. Neeeeeeeeee, dat prentje. Neeeeeeeeeeeeeeeeeeeee, dat prentje. Hij zit in zijn neefase, blijkbaar.

Met drieën op zo’n bank in de trein is een klein beetje krap. Wat je ook doet, welk stuk van je lijf je ook een klein beetje probeert te verdraaien, alles lijkt te groot of te lang. En toch proberen soepel die krant te lezen.

Elke ochtend als je van het station naar je werk loopt ben je verbaasd over het er niet meer zijn. Het er niet meer zijn van dat grote, ondertussen gesloopte, gebouw. Er is zoveel lucht in de plaats gekomen. Het went niet.

Je gaat je geliefde en haar kinderen oppikken op de kermis. Ze huppelen opgewonden verder, de kinderen dan. Om een of andere reden straalt een kermis voor jou altijd een enorme tristesse uit. Maar daar merken zij duidelijk niets van. Je geeft een tactisch antwoord op een vraag over het spookhuis.

De nacht heeft een nog onbestemde afloop, denk je, ergens in het donker.

Je gaat de brug over, net voor je thuis bent. Een peddel drijft voorbij onder de brug. Eenzaam. Misschien is de Titanic vergaan, stroomopwaarts.

De tomaten zullen niet meer rood worden dit jaar, denk je. Ze hebben lang gewacht, en ineens waren ze daar allemaal. Misschien wil god je iets duidelijk maken. Over de erfzonde of zo.

Het jongetje in de kinderwagen roept je toe terwijl je staat aan te schuiven om dat pakje te laten verzenden naar die goede vriend. Je kijkt naar de mama, Aziatisch type. Het jongetje heeft spleetogen. En ook ros haar met krulletjes. Je staat je, politiek correct, af te vragen of je dat ooit al hebt gezien, tegelijk niet goed wetend of je jezelf dat wel mag afvragen. Tot je ziet dat de papa net voor je staat aan te schuiven. Weer een elementaire les in biologie, of zoiets.

Wat een heerlijke muziek. Die gitaar zou je uit duizenden herkennen. En waarom, je zou het niet kunnen zeggen.

Je zou al die stukken glas op straat gewoon moeten kunnen wegtoveren met je ogen, terwijl je fietst.

Je loopt over straat. Soms kun je je ineens ouder voelen dan anders. Nu is het soms, denk je.

Je staat je verhaal te vertellen voor de groep mooie jongeren. Je hebt het over de jaren 70, en je kunt zeggen dat je je die nog herinnert. Hier en daar zie je een veelbetekenende blik in je richting. Voor alle zekerheid begin je in je hoofd toch nog snel even te tellen om te checken of het wel waar is.

Dat het toch al een paar keer gelukt is om je spullen op die bewegende band aan de kassa te zetten zonder dat er iemand zo’n bordje ‘volgende klant’ omheen zet. Dit moet een megaoverwinning op de moderne tijd zijn.

Tijdens het werk hoor je op de radio de stem van een Nederlandse actrice en zangeres die zo ongeveer wereldberoemd werd door reclamefilmpjes van een merk van groenten in glazen potten. Ineens slaat het jeugdsentiment toe bij jou en je collega. Het programma waarin ze zetelde, ooit, op die witte stoeltjes, wordt snel opgezocht op YouTube. “Wil de echte … nu opstaan?” Het is er allemaal weer, glashelder. Je schrikt een beetje.

Je speelt dat liedje graag op de piano. Summertime. En je hebt altijd van de herfst gehouden. Het doet even iets met je adem.

19 september 2013

Wij zijn toch geen kleuters

En we schakelen nu live over naar de persconferentie voor de internationale pers die onmiddellijk zal beginnen.

‘Ja, ik ben dus Kevin. En het is niet omdat ik maar 2,5 jaar ben dat ik niet zelf het woord zou kunnen voeren. Ik heb overlegd met mijn advocaten over onze strategie na het zware incident van gisteren, en we weten goed wat we willen. Gisteren heeft Cindy van onze klas een doelgerichte en nauwkeurig voorbereide aanval op mij uitgevoerd. Zoals u allen kunt zien op de foto’s die we nu projecteren heeft zij daarbij, met haar scherpe nagels, diepgaande schrammen aangebracht op mijn armen. Het zou kunnen dat het nog goed zal komen, maar de kans is reëel dat ik hierdoor een kruis zal kunnen zetten over mijn toekomstige carrière als fotomodel en kindsterretje. De blauwe plekken die Cindy beweert te hebben, zijn – als ze er dus echt zijn – enkel en alleen het gevolg van wettige zelfverdediging van mijnentwege. Wij betreuren dat de directie en het volledige team van meesters en juffrouwen niet onverwijld het enige hebben gedaan wat ze moesten doen, namelijk ondubbelzinnig mijn kant kiezen in dit dispuut, en bevestigen dat een Kevin altijd gelijk heeft en nooit iets fout kan doen. We hebben dan ook een klacht ingediend, tegen de schooldirectie en tegen de ouders van de eerder genoemde Cindy. We beschouwen dit zonder twijfel ook als een schending van mijn fundamentele mensenrechten, al moeten we nog uitmaken welk juist. We zullen in dat verband dan ook de gepaste stappen zetten. Wat die zullen zijn, zal op het juiste moment het onderwerp zijn van een deliberatie.’

U heeft het gehoord, Kevin is van plan tot stevige juridische actie over te gaan. Eerder vandaag probeerden we een reactie te vragen van Cindy, maar zij verkoos niet voor de camera te reageren. We lezen hierbij haar statement voor.

‘Mijn ouders, mijn broer Olivier, ook mijn oma, en vooral ik zelf, wij vinden het zeer jammer wat nu aan het gebeuren is. Ongetwijfeld had ik niet mogen doen wat ik gisteren heb gedaan. Het spijt me heel erg. En ik had ook liever gehad dat Kevin mij niet had gestampt en ook niet had uitgescholden voor mislukt K3-afkooksel. Maar we waren aan het spelen. Hij wilde van die speelkaarten van de Delhaize ruilen. Zijn voorstel was 1 kaart van hem voor 4 kaarten van mij, of € 2,5 per kaart van hem. Ik zei dat ik dat niet eerlijk vond, en daarop is het dan begonnen. Veel meer kan ik er eigenlijk niet over zeggen, want er valt niet veel meer over te zeggen. Ik hoop dat dit snel voorbij is, want ik wil graag dat alles weer goed komt op school zodat we nog veel samen kunnen spelen.’

Wat moeten we denken van deze verklaring? We vroegen het aan onze collega Daisy Vannieuwerkerken. Zij volgt het juridisch nieuws, en is erbij komen zitten hier in de studio.

‘Dit is een bijzonder interessant dossier. Maandenlang zijn er al berichten over toenemende normvervaging op de speelplaats van kleuterscholen. Maar tot nu toe bleef dit binnen de schoolpoorten. Het gaat hier over ernstige feiten, die zeker niet met een GAS-boete kunnen opgelost worden. Mocht het tot een veroordeling komen van Cindy, dan zijn er overigens nog bijkomende problemen. Er zijn geen gevangeniscellen op haar maat, en een enkelband zal ook niet aan haar been blijven hangen. We kijken dan ook vol spanning uit hoe deze zaak zich zal ontwikkelen de volgende dagen en weken. Wij volgen alles op de voet alleszins.’

Zoals Daisy al zei, gaat het hier over een ruimer maatschappelijk fenomeen. We vroegen een eerste reactie aan de burgemeester.

‘Het is nog niet erg genoeg dat mensen hun stofdoek uitkloppen als ik in mijn nette zondagse pak over straat loop. We hadden al die luieriken van fietsers die te lam zijn om hun hoopje schroot 400 meter verder te gaan parkeren. En nu dit nog. Het is de schuld van de toenemende individualisering, dat zeg ik u. En ook van die demagogische groenen natuurlijk. Wat was uw vraag ook al weer?’

En ondertussen kregen we ook een reactie binnen van Silvio, de oom van Kevin.

‘Ik zeg u: ik ben onschuldig. Meer zelfs: ik ben absoluut onschuldig. Dit is een schande. Maar met uw steun zullen we dit gevecht winnen. Hierbij bevestig ik dat we vanaf morgen weer beginnen met de heroprichting van Forza Kleutera. Wat was uw vraag ook al weer? Is mijn goede kant in beeld?’

Om dit onderwerp af te sluiten, nog een laatste woord van een bekende moraalfilosoof uit Gent.

‘Het is allemaal de schuld van de overbevolking. Als men beter naar mij had geluisterd – want wat ik zeg is de absolute waarheid, niets minder – dan zou dit allemaal niet zijn gebeurd. Wat was uw vraag ook al weer?’

15 september 2013

Een lichte

Zou het weer regenen? Merkwaardig toch, de vorige dag, hoe je van regen die eruit ziet als een wat volwassen miezer toch zo ongelooflijk nat kunt worden. Als je die ochtend weer naar huis fietst, denk je dat de regen even weg mag blijven.

De naweeën van een verhuis en een week dolen nog door je rug. Een beetje toch.

Soms ben je niet zo tevreden over jezelf. Soms kijk je een beetje machteloos naar jezelf en vraag je je af. Als een niet afgemaakte zin, zo voel je je dan. Een beetje toch.

Het sijpelt door je hoofd. Ergens in de buurt van je slapen.

Langzaam de dingen in het huis nog wat opruimen. De dingen doen alsof je tijd hebt. En hoe het daardoor af en toe lijkt alsof jij het bent die de dingen stuurt. Veel dingen dus.

Uit elkaar gelegde repen. Met veel witruimte. Zo zou een goede zondag eruit kunnen zien. Het ene doen. Pas daarna het andere. En niet meer dan dat. Bijna alsof je jezelf zou kunnen uitspreiden, in stukken, op het malse gras.

Iets van een oud verdriet.

Een mooi gesprek dat je meer raakt dan je verwachtte. Dat wat je niet uit kunt leggen, nog steeds niet, en dat wat je, als was het voor het eerst, nog beter begrijpt nu.

Je rug legt zich ook uit elkaar, in wervels.

Een lichte zondagmelancholie.

Als ze nu zou komen, zou je dit alles zo en zo aan haar uitleggen.

Genoeg sentiment in die televisiereeks. Je geeft je er gewillig aan over. Niemand ziet je tranen nu.

Af en toe schuif je even weg in iets dat een randdroom zou kunnen zijn. Het blijft je verbazen. Dat het is alsof er ergens net onder je huid een stroom is van beelden. Je kunt er zomaar in vallen, als een naald die ergens in een groef van een plaat terechtkomt. Dat die stroom er eigenlijk altijd is, en dat je dat pas merkt als je niet geheel wakker bent.

Denken aan dingen die je zou moeten regelen, en die iets met een einde te maken hebben.

Misschien is het als die dunne regen van gisteren, hoe dat zondaggevoel door je huid beweegt.

Misschien komen sommige dingen enkel in je leven zoals ze kunnen komen. Niet eerder dan wanneer het tijd is. Niet anders dan hoe je ogen je gevormd hebben. En kun je dat alleen aanvaarden.

Zomaar liggen. Alsof je tijd hebt.

Je loopt een beetje haperend door het huis. Het is niet erg.

Het besef van wat je misschien falen zou kunnen noemen. Als je het van die kant bekijkt. Je zou het ook blijven proberen kunnen noemen.

Met een lichte toets het eten maken. De dingen voorzichtig aanraken.

Nog niet denken aan morgen. Alleen maar verlangen naar een zondag die heel langzaam leegloopt.

En morgen zal het lijken alsof gisteren anders was.

13 september 2013

Iets met zweven

Soms zou je leeg willen zijn. Of is het vooral ontheven aan de zwaartekracht? Bijna etherisch misschien. Alleen maar zweven. Alles wat pijn zou kunnen doen achtergelaten, ergens. Ingedikte tijd even op de pechstrook gezet.

Hoe aanraakbaar zou je zijn? Alleen voor gevorderden misschien.

En stel je voor dat die ander dat ook zou zijn. Zou het samensmelten zijn, of verdwijnen in elkaar, of in het nergens?

De regen zou door je heen gaan, en misschien wel je herinneringen afstoffen. Waar je dacht dat tot dan toe je hoeken en kantjes waren zou alles netjes uitgespoeld worden.

Je zou traag kunnen dansen, met enkel de wind die je draagt. Je zou er even op kunnen leunen. Even maar, om dan weer verder te gaan.

Zouden de woorden die soms door je heen kunnen jagen en je uit de slaap houden of enkel in lichte kramp uit de dag laten vertrekken ook anders zijn? Zouden ze ineens transparant geworden zijn? Klaar om als zand tussen je vingers weg te sijpelen? Of zouden ze zich gewoon terugtrekken, ergens in het bos?

Je zou naar de zee kunnen gaan. Zachtjes je verhalen delen met die moeder van ooit. En je gewoon in het water laten glijden. Zomaar golf worden, zonder begin en zonder einde. Dichter dan dat zou je nooit je oorsprong kunnen naderen.

En je adem zou vrij zijn. Bewegen waar je schouders en je rug zijn. Telkens opnieuw. En je dragen.

Je zou je niet moeten afvragen hoe rechtop je loopt. Je zou niet moeten zoeken naar graden. Je zou niets voelen kraken.

En hoe zou je slapen? Wat zou je lichaam bedekken? Iets van zijde misschien, of zelfs dat niet.

Al strelend zou je niet meer dan een bries kunnen zijn. Hoewel.

En om alles wat je anders zou hebben tegengehouden zou je eenvoudigweg heen kunnen plooien.

Je zou de grond amper raken bij het stappen. En de trappen zou je misschien niet eens betasten. Het woord schrijden zou zelf al een te hoog soortelijk gewicht hebben.

Je zou anders kunnen troosten. Misschien wel ongemerkt gewicht weg kunnen nemen.

Je zou de kieren van een ander kunnen vullen, en helen wat nooit geheeld was.

Je zou niet hoeven te weten: hoe lang ben ik hier al, hoe lang heb ik nog. Je zou alleen maar hier zijn.

Zou de muziek anders klinken? Zou je ineens beseffen dat die partita een echte buik nodig heeft om te resoneren?

En wat met je tranen? Waar zouden ze naartoe gaan?

Je zou anders verlangen naar een aardse huid, nog meer misschien wel.

Je zou na je terugkeer anders thuiskomen in de armen van die ander. Je zou misschien wel gaan houden van hoe je weegt. En hoe je onverzettelijk kunt zijn in het bewegen.

Je zou het verglijden van de tijd weer omarmen als een zoet lot. Met het verlies dichterbij is de liefde dat ook.

08 september 2013

Waar het scheurt

Je huppelt bijna, als je die avond na het werk naar huis gaat. Nog even olijven halen, die eet ze graag.

In een noodtempo nog snel even wat poetsen en opruimen. (Is trouwens tegelijk een kans om die nieuwe dweil even uit te testen.) Zou ze het merken straks? Je kunt altijd een beetje achteloos doen alsof het altijd zo is, of zoiets. (De dweil valt overigens goed mee.)

Een klein beetje zenuwachtig. Alvast al maar een stuk van de afwas doen, terwijl je nog staat te koken.

Een klein beetje verlegen.

Het went nooit helemaal, hoeveel maanden er in een week zijn.

Een klein beetje aarzelend, waarschijnlijk. Of is het aftastend?

Misschien zijn de muzikanten daar vooraan ook wel een beetje verlegen? Deze stoelen zijn niet helemaal gemaakt voor mensen van jouw lengte, denk je.

Het regent een beetje als je weer naar huis gaat. Je weet niet waarom je daar blij mee bent.

Hoe je toch altijd te vroeg opstaat, zo blijkt.

Welke oude schoenen zou je best aantrekken voor bij het schilderen?

Waarom ontroert dat korte gesprek je ineens zo?

Je zou een plafond even moeten kunnen kantelen, om het te schilderen, denk je.

De middagpauze tijdens de schilderdag. Donkerbruin tafelbier. Dat bestaat blijkbaar nog. En inderdaad, vroeger noemde jij dat ook PietBoef. Het terugblikken op kinderprogramma’s uit jouw jeugd blijkt andermaal iets over je leeftijd te bevestigen.

Snel weer terug, want zij komt ook snel weer terug. Nog even gaan liggen. Ondanks alle pogingen om sierlijke bewegingen te maken tijdens het schilderen blijkt andermaal dat je rammelende lijf zichzelf bevestigt.

Mooie muziek in een mooie kamer. Hoe doet die ene man met zijn bouzouki dat? Tussendoor schrik je weer: wat is ze mooi, als ze zich zo ineens naar je omdraait.

Die afwas toch nog maar laten staan, voor een keer.

Kleine stoeltjes (of lange mensen, kan ook). Soms zijn buiken vervelend. Maar wat een leuke film. “Is dat je zoon die we nu horen? Nee, dat is Beethoven.” Een van de mevrouwen in de film heeft een theorie over hoe je wil je eigen werkelijkheid kan beïnvloeden. Je probeert je af te vragen welke grote gebeurtenissen je in je leven zou kunnen laten gebeuren, alleen maar door ze te willen. En is dat dan iets anders dan: hee, we zeiden allebei op hetzelfde moment hetzelfde, nu mogen we een wens doen?

Een weddenschap verliezen kan ook bepaalde voordelen hebben.

Jezelf uit bed trekken. Door de kamer wankelen. Gelukkig is zij nog niet wakker, ziet ze het niet. Zouden er plekjes op je lijf zijn waar je geen pijn voelt? Er zit een knoop in je lichaam, blijkbaar. Je zit onrustig op je stoel, als je ineens iets voelt bewegen achteraan je nek. En iets scheurt in je. En dat is goed. Iets moest scheuren, om die knoop eruit te krijgen. De tranen bevestigen het.

Dat het om een of andere reden heel goed was voor jullie.

Je loopt door het gebouw in aanbouw. Langzaam schuif je terug in de tijd, in het hier.

(Later denk je dat je het heel fijn vindt als er allerlei dingen gebeuren in je stad. Maar waarom moeten mensen dan telkens weer een hoop berichtjes zetten die zeggen dat het toch zo geweldig is dat de stad bruist? Het is misschien dat woord bruisen. Het is misschien dat je het ook zelf wel zult merken als het leuk is. Je zou trouwens niet weglopen als het niet de hele tijd leuk is. En dat soort dingen.)

Gaten boren in de grond, en terwijl stiekem even kijken naar hoe zij de palen erin klopt met die grote hamer. Binnenglimlach.

Zoals zo vaak en bij zoveel dingen krijg je het niet goed uitgelegd, of zeg je steeds net de verkeerde dingen (net dat ene woordje dat een onderliggende gedachte zou kunnen verraden waar je je niet eens bewust van was). Dat jullie goed zijn in vakantie. Dat zou het wel samen kunnen vatten. En dat je dankbaar bent. Verlegen.

Ondanks je voornemen toch nog maar even gaan liggen. Iets uit je lichaam laten wegglijden in de zwaartekracht.

En nog even gaan kijken naar de mensen die op het plein zitten te dansen. Ze stralen.

05 september 2013

En kom je altijd terug

‘Het is toch bijzonder, om nu hier te kunnen zitten. Op deze bank. We zitten eigenlijk zelfs een beetje boven de zee, je kunt het water door de kieren zien.’
‘Omarmd door de zee, een beetje toch.’
‘Heb je het niet koud?’
‘Nee, nog lang niet.’
‘Die mevrouw daarnet was wel nogal fris aangekleed. Een beetje ambitieus wel.’
‘Of ze rekende vooral op de warmte van haar vriend.’
‘Dat zou kunnen ja, dat ze alleen met elkaar, zo dicht bij elkaar terug warm kunnen krijgen. Dat is wel een mooie gedachte.’
‘Dit wou ik echt wel, hier de zon zien ondergaan.’
‘Het is alsof het licht zo stil is. Je kunt dat niet zeggen, maar zo voelt het wel.’
‘Kijk eens naar me.’
‘Wat is er?’
‘Ben je niet meer kwaad?’
‘Waarvoor?’
‘Voor deze week, wat er gebeurd is.’
‘Nee, ik ben niet kwaad. En ik was ook niet kwaad.’
‘Het gebeurt, en ik kan er zo weinig aan doen.’
‘Ik weet het.’
‘Wat denk je dan?’
‘Soms ga je weg, zo lijkt het toch. Dan ga je weg, en dan is dat gewoon zo.’
‘Ja, soms ga ik weg. Ook al wil ik dat niet. Het gebeurt zo, en ik zie het in zekere zin gebeuren.’
‘Ik begin het een beetje te begrijpen stilaan. Het is niet zo erg, ik wil alleen heel graag dat je elke keer weer terugkomt. Anders word ik bang.’
‘Ik weet het.’
‘En kom je dan altijd terug?’
‘Ik denk het wel.’
‘Ik ga soms ook een beetje weg. Misschien is het wel ook een beetje zo.’
‘Dat zou kunnen.’
‘Ik denk dat ik dan wel een beetje begrijp wat er gebeurt, dat ik het wel voel, ook aan je lichaam. Ik zou alleen willen soms dat je iets zegt, als het weer voorbij is. Dat je op een of andere manier zegt: ik ben weer terug hier.’
‘Dat probeer ik altijd wel.’
‘Ik weet het.’
‘Ik wil er niet echt meer over praten eigenlijk.’
‘Het is goed.’
‘Ik heb trouwens nog een verrassing voor jou. Je zult het wel merken straks.’
‘Een verrassing? Woew.’
‘Stel je er maar niet te veel bij voor.’
‘De zon is zo ongelooflijk mooi.’
‘Kom maar wat dichter bij me zitten, het begint toch een beetje kouder te worden.’
‘Soms lijkt er tussen het ene en het andere moment zoveel tijd te zijn. Denk jij dat ook niet?’
‘Ja.’
‘Het lijkt dan zo lang te zijn. En in die tussentijd zou alles fout kunnen gaan, zomaar. Hoewel het dan misschien helemaal niet zo lang is.’
‘En hoewel we niet moeten denken dat er iets fout zou kunnen gaan.’
‘Het maakt me soms een beetje onrustig. Dan lig ik te draaien in bed ’s nachts. En dan zou ik je willen bellen. Om te vragen of alles goed is. Maar dat doe ik dan maar niet.’
‘Waarom niet?’
‘Dat heeft toch niet zoveel zin. Welk verschil kan het maken?’
‘Dat weten we niet.’
‘Heb jij dat ook? Dat gevoel? Dat je zou willen bellen of zo?’
‘Ja, maar bij mij dan toch meer of zo dan bellen, denk ik.’
‘Als we denken dat we een beetje uit elkaar drijven moeten we het wel zeggen, vind ik.’
‘Maar misschien denk ik dat wel sneller dan jij, en ga ik dat dan veel te vaak zeggen. En dan ga jij dat vervelend vinden.’
‘Nee, dat denk ik niet.’
‘En hoe moet je dat dan zeggen?’
‘Gewoon.’
‘Gewoon? Voor jou is dat misschien wel gewoon, of toch een beetje. Maar voor mij niet.’
‘Voor mij ook niet hoor.’
‘Nee, maar jij hebt wel meer woorden in voorraad.’
‘Het maakt eigenlijk niet zo uit of het met of zonder woorden is. Als we maar.’
‘Ja, ik zal mijn best doen.’
‘Ik wil denk ik altijd wel ongeveer weten hoe het is.’
‘Ja, jij wilt altijd alles weten. Ook als ik het zelf niet weet.’
‘Zo erg is het niet, denk ik toch.’
‘Laat maar, het is al laat. Zullen we teruggaan?’
‘Ja, dat is goed.’
‘Ik wil eigenlijk alleen nog maar een beetje schuilen bij jou.’
‘Alsof ik een schuilhuisje ben dan.’
‘Ja, in het heelal.’
‘Of het meestal.’
‘Ja, daar dus. Of hier eigenlijk.’
‘Kom we gaan door. Voor je het echt koud zou krijgen.’
‘Ja.’

01 september 2013

Het verschil tussen een oceaan

Soms kan het een klein beetje tegenzitten. Een bushalte die zomaar wordt afgeschaft, tijdelijk dan, waardoor twee treinen gemist worden. Een trein die niet verder gaat dan het station waar je die trein wilde nemen, omdat iemand het blijkbaar een cool idee vond om een steen door het raam van de locomotief te gooien. De volgende trein die je dan maar neemt en die een pak vertraging heeft door een kabelbreuk. Een extra overstap op een trein die, zo blijkt, niet het meest frisse toilet van het gehele universum heeft. Gelukkig rijdt de kusttram gewoon lekker gewoon.

Tussen enkele van de etappes van de vertraging nog even een terrasje voor een koffietje. Het tafeltje achter je. Twee mensen zitten te eten. Gehaktballen in tomatensaus met frieten. En daarbij een milkshake. Moet heel lekker zijn, ongetwijfeld…

Het raadsel van het groene dubbelverdriet gaat al vele jaren mee. Ooit bedacht tijdens een lange afwasbeurt op kot, en nog steeds bruikbaar. Hoe komt het dat je sommige dingen zo lang kunt onthouden? Het verschil met een vogeltje, die doet het ook nog altijd.

Creatieve rekenkunde. Als je bij de leden van de quizploeg genoeg personen omschrijft als ofwel kind ofwel kinds, dan kom je nooit boven het maximumaantal per ploeg.

Geriatrische rekenkunde. Via simpele deductie vaststellen dat jij de oudste bent van de hele quizploeg. Jij bent immers de enige die weet wie Lucille Ball is. (Toch ook verbazing wekken met de vaststelling dat jij meteen het programma Gossip Girl herkent, zal wel niet goed zijn voor je imago.)

Zoals gewoonlijk niet de punten afwachten. Liever met je geliefde in de donkerte van de nacht over de pier lopen, en merken hoe de zee iets doet met je adem.

Nog eens een poging doen om je gsm als wekker te gebruiken. En weer, uit schrik voor het alarm, ruim eerder wakker worden.

Wat is nu eigenlijk het verschil tussen een zee en een oceaan?

Blijkbaar ben jij de muntjesman.

Niet goed weten hoe je dat allemaal moet doen, wat je nu doet, wie je nu geworden bent.

Dit is de eerste keer zo, in al die jaren. Nog niet goed weten wat dit allemaal betekent. Misschien mag dat later ook nog wel, dat weten.

Zou je het goed doen?

Het zengehalte van een uur lang door het raam kijken naar een zwembad. En hoe je van een gele glijbaan kunt schuiven.

Terwijl je eindelijk bijna in de buurt van de cateringtafel bent aangekomen, na een lange file, toch dapper blijven herhalen dat wie nog niets gekregen heeft voor mag kruipen. Hoewel je stiekem denkt dat dat principe van Last In First Eat toch ook aan een quotaregeling zou mogen worden onderworpen. Maar het zal wel goed zijn voor je karma. Of zo.

Een late wandeling langs de zee. Grote en nog grotere hartjes in het zand. Vooral oma scoort goed, qua hartje. Een jongetje met zijn papa aan de rand van het water, vruchteloos proberend een telegeleid autootje weer aan de praat te krijgen. Ergens in de appartementen in de verte een raam dat helemaal rood is. Misschien een wat bloederige film op de televisie? Maar vooral de zee. Gewoon zomaar daar. De zee fluistert iets in je oor, en knipoogt in het donker.

De wekdienst.

Zomaar op een podium zitten, en praten over boeken. Eigenlijk doe je dat wel een beetje graag. Zou het te merken zijn?

Een trosje oudere vrouwen, met nog een man erbij, wurmt zich op de al behoorlijk volle kusttram. Die ene mevrouw heeft alles onder controle, zij geeft de in- en uitstapinstructies.

Het heelal is het alles. Het meestal is iets minder. Het bijnal nog minder.

(Je had vorige week nog een artikel gelezen over kinderen op reis. Waarom ze niet kunnen inschatten hoe ver het nog is. En wat je daaraan kunt doen. Je wel nog herinneren dat je het las, maar niet meer wat nu al die tips waren. Ineens herinner je je er nog een.) Spelletjes met meisjes op de trein. Zo snel mogelijk een ding zien daar buiten in het donkerblauw.

Je geliefde heeft iets met fuchsia. Ze is dan ook een heel slimme vrouw. Dat leg je ook maar even uit aan de kleine meisjes.

Een haarspeldje in je haar. Het meisje plaagt je: ‘Jij bent een meisje, jij bent een meisje.’ Later zal ze je pet op je hoofd zetten: ‘Anders gaan ze lachen met je kale kop, en dat mag niet.’

Ik zie ik zie wat jij niet ziet.

Er nog steeds even over moeten nadenken, denk je. Maar dat is niet zo slecht.

Door de straten lopen met die zware rugzak en denken: is de vakantie nu echt voorbij?