31 januari 2014

Waar komen ze vandaan

Soms kom je van ver. Wakker worden, en je afvragen waar je bent, wanneer je bent. En het pas na een hele tijd weer weten. Een weten in omtrekkende bewegingen.

Dat je te vroeg komt op je afspraak, zoals steeds. En dat je je verontschuldigt omdat je bijna te laat was, zoals steeds.

Soms de woorden niet vinden. Iets is er, tussen jou en de woorden. Een kleine heuvelrug of zo. Wat wel een mooi woord is. Overigens.

Verwoede pogingen om lijstjes af te werken. Na een tijdje is het alsof er weer licht door het lijstje komt. Door transparante witruimte. Ook een bijzonder woord. Overigens.

De mevrouw tegenover je in de trein haalt haar breinaalden boven, legt een verse bol wol klaar. Mooi rood. Ze begint met het opzetten. Je probeert niet te veel te kijken.

Je komt terug van een afspraak. De avond is al goed rijp. Het is koud. Je staat te wachten voor een rood licht. Het lijkt een beetje op dat verkeerslicht midden in de woestijn.

Blijkbaar drink je niet genoeg tijdens die receptie. Blijkbaar drink je binnen dat niet genoeg ook nog eens niet genoeg alcohol. Je hoort opmerkingen over die groenen die…

Of je een asceet gaat worden, dat is de vraag. Worden? Dat zeg je. Misschien is je ironie iets te subtiel. Soms ben je wel graag een beetje een asceet. Overigens.

Even tussendoor een gedichtje schrijven voor de gedichtendag. Je schrikt van de beelden die daarbij door je hoofd dolen. Waar komen ze vandaan?

In de winkel zie je de cd met Leipzig Cantatas. Had je die nu al? Of nog niet? Toch maar meenemen. Gelukkig. Naar die hemel wil je wel verbannen worden.

Een mooi artikel over de deugd van de nederigheid. Het maakt je iets duidelijk dat je al langer vermoedde. Je loopt iets lichter nadien.

Misschien zul je het ooit nog wel leren, hoe je dat op elegante, en oogtreffende wijze moet doen, dat inbrengen van die oogdruppels.

Je schrikt een beetje van de reactie van die ene mevrouw, ’s morgens vroeg. Je dacht dat spontane empathie met het leed van een ander vanzelfsprekend is. Min of meer dus.

Om een of andere reden doe je het niet zo graag. Het uitladen van de grote boodschappentas vol groenten. Vers van de markt. Ze staat er altijd nog even. Tot.

Waarom kunnen alle andere mensen niet gewoon even stipt zijn als ik? Dat is toch niet te veel gevraagd? Zeg je. Iemand kruipt bijna onder zijn bureau van het lachen.

Toch al maar even stiekem oefenen voor de linkerpartij uit dat boek met quatre-mains. O jee. Een andere keer nog eens oefenen, niet zo’n slecht idee.

Een brief in de brievenbus. Van die ene verzekering waar je zo hard voor hebt moeten vechten. Bang, een beetje. Enkel de overstap naar de Europese domiciliëring. Oef.

Proactieve verjaardagsfeestverwarring. Die gelukkig snel weer is rechtgezet. Dat je je zo gelukkig mag prijzen. Denk je. (Dat is twee keer gelukkig.)

Je staat in je blootje voor de spiegel. Het scheermes is bijna in vrijdagstaat, niet meer zo scherp dus. Je denkt aan iets. Iets met een chocoladevlek. Je glimlacht.

30 januari 2014

Over het verdampen van een gedicht




De kleuren van bijna februari, ze hullen je
In een vermoeden van troost. En de schaduwen
In dat schilderij, je zou daar, in die aarzeling van licht
Jezelf kunnen uitgommen. Tot niet meer dan verlangen.

Dat denk je toch. Je kijkt naar je handen. En de nerven
Die je niet verlaten. Wellicht. Er was ook die cantate,
Gisteren nog. En je zag de weelde van verdwijnen.
In een gedicht. Net voorbij je vingers.

Zou het kunnen? De woorden in haar huid schrijven.
En wachten tot de inkt verglijdt in nachtplooien.
Tot de zinnen onzichtbaar onuitwisbaar zijn.
En er alle tijd is voor een bestemming.

jan

26 januari 2014

Oorlog en terpentijn

Wat een overweldigend mooi boek… Oorlog en terpentijn, van Stefan Hertmans. Niet zomaar een boek ‘over’ Wereldoorlog 1, maar meer een boek over een mensenleven waarin die oorlog een erg bepalende rol heeft gespeeld. Een boek over overeind blijven in het leven, ondanks zware tegenslagen. Een boek over de liefde. Een boek over kunst, en het verlangen ernaar, en hoe dat een uitweg is uit het leven, om zo in het leven te blijven. En een boek over taal, over talen.

In het boek staat de grootvader van Hertmans centraal, Urbain Martien. Die leefde tussen 1891 en 1981. Net voor hij stierf, gaf hij aan zijn kleinzoon twee schriftjes, helemaal volgeschreven.  Daarin heeft Martien zijn herinneringen tot aan het einde van de oorlog neergepend. Hertmans heeft min of meer beloofd iets met die verhalen te doen. In het boek voel je ook hoe hij nog iets goed te maken had tegenover zijn grootvader. Het verhaal van het gevallen horloge speelt een cruciale rol in het boek.

Urbain Martien wordt geboren in een arme Gentse volkswijk, als zoon van een restaurateur van fresco’s in kerken. Zijn vader zal jong sterven, wat een zware slag is voor hem. Hij gaat, erg jong nog, werken in een ijzergieterij. Hij krijgt ook interesse in tekenen en schilderen, net als zijn vader. Dat is meteen al een soort mogelijkheid van vlucht uit een grauwe werkelijkheid. Martien gaat naar de militaire school, waar hij wordt opgeleid in de militaire logica van eer van de negentiende eeuw. (Het zal een zware schok zijn, in het begin van WOI, om geconfronteerd te worden met een heel andere logica, die hoort bij een moderne industriële oorlogsvoering.)

Martien wordt opgeroepen, maakt de eerste weken van de oorlog mee, en zal zich met wat overblijft van het Belgisch leger terugtrekken tot achter de IJzer. Daar maakt hij de gruwel van die eindeloze slachting mee. Op veel momenten geeft hij blijk van grote moed. Hij wordt enkele keren gekwetst, en wordt voor zijn herstel overgebracht naar Groot-Brittannië. (Zodra ze genoeg opgelapt waren, mochten de soldaten terug naar de modder in de loopgraven.)

Na de oorlog leert Martien zijn grote liefde kennen, maar ook dat loopt slecht af. Nog voor hij dertig is, heeft hij zijn dierbare vader verloren, een gruwelijke oorlog overleefd en is hij ook nog de liefde van zijn leven kwijt. Hij zal uiteindelijk toch nog behoorlijk oud worden. Maar zijn demonen zullen hem niet loslaten. Nochtans blijft hij opgewekt en rechtop door het leven lopen, als een trotse militair, maar ook sterk bepaald door zijn verbondenheid met het katholieke gedachtegoed. Zijn leven is in veel opzichten ingeperkt, maar in hem smeult het verlangen naar kunst. Hij kopieert bekende schilderwerken, en voegt er soms – zo zal blijken – iets aan toe. Het verlangen om zelf een kunstenaar te zijn, het dromen van die schitterende schilderijen, het luisteren naar klassieke muziek, al die dingen zijn in zekere zin zijn ‘andere’ leven, in het leven weliswaar. Dat andere leven is als een droom, die je toch niet echt kunt aanraken. Het is heel mooi hoe Hertmans dat verscheurende verlangen erg liefdevol beschrijft. Martien kan bepaalde drempels niet over, en blijft ergens gekluisterd. Het boek van Hertmans zou je kunnen zien als het portret dat Martien nooit zelf had kunnen schilderen.

Dat portret is een heel erg mooi portret, maar het is in de taal, en in de vorm van de kleinzoon. Het is geen documentaire, maar een roman. De kleinzoon moet het verhaal naar zijn eigen taal toe kunnen trekken om er een boek van te kunnen maken.

Het eerste deel laat de auteur aan het woord, in de ik-vorm. Daarin beschrijft hij de jeugd van zijn grootvader, met fragmenten uit de schriftjes. Voor de lezer is het een tijdsdocument, waarin een harde wereld van lang geleden oplicht. Rustig zet de auteur ook de lijnen uit van het portret dat hij van zijn grootvader zal laten ontstaan, laag na laag. Heel mooi is de relatie tussen moeder en zoon, en hoe die groeit na de voortijdige dood van de vader.

In het tweede deel is Urbain Martien zelf aan het woord, in de ik-vorm. Als lezer zit je op de eerste rij om die hele oorlog mee te maken zoals die door een dappere soldaat beleefd werd. Want heldhaftig is Martien wel. De gruwel wordt direct, maar ook ingetogen verteld. En de soldaat blijft bescheiden zijn plicht uitvoeren.

In het derde deel komt het leven na die cesuur van de oorlog aan bod. De kleinzoon Hertmans komt meer naar voor, in hoe hij het leven van zijn grootvader probeert te begrijpen. Dat alles gebeurt heel omzichtig, zonder oordelen, met veel mededogen. Schrijnend mooi is het te lezen hoe je een plaats kunt geven aan een definitieve liefde in een leven van beperkingen. En met elke bladzijde voel je hoe die man met die vele verhalen een beslissende invloed heeft gehad op wie zijn kleinzoon zou worden.

Hoe aangrijpend dat levensverhaal ook is, als lezer ben je steeds in taal aanwezig, in woorden. En dat maakt mee de grote kracht uit van dit boek. In het eerste deel voel je hoe Hertmans vanuit zijn eigen taal, zijn eigen woorden, naar de jeugd van zijn grootvader kijkt. Je voelt tussen de regels groeien waar grootvader en kleinzoon elkaar raken. Via een subtiel opgebouwde compositie met zorgvuldig gekozen motieven wordt de rest van het boek aangekondigd. Het tweede deel, dat beslissende eiland van verhalen, is een geduldig verteld relaas. Het zijn dingen die beschreven zijn in de schriftjes, maar in een taal van nu. Als een mooie restauratie, respectvol gepresenteerd, het mooiste eerbetoon dat Hertmans aan de geschriften van zijn grootvader kon geven. En in het derde deel is het alsof Hertmans zijn grootvader als het ware bevrijdt uit wat hij nog niet over hem wist. De taal van de schrijver wordt een taal van voorzichtig zoeken. Als die laatste penseelstreken die diepte geven aan het schilderij, die het mysterie in de ogen van de geportretteerde kunnen doen oplichten. De auteur doet zo voor Urbain Martien wat die zelf niet kon, en lost zo zijn schuld tegenover hem meer dan in.

Oorlog en terpentijn is een indrukwekkend boek. Het is meer Rembrandt dan Rubens. Hoewel je het boek bij het lezen zo ongeveer verslindt, heb je toch het gevoel dat je heel lang zit te kijken naar een schilderij, waarbij je maar langzaam alle lijntjes en schakeringen begint te zien, en zo steeds meer diepte vermoedt in het spel van licht en schaduw. Het leert je heel erg veel over die Eerste Wereldoorlog. Maar het laat je vooral een fascinerende mens zien die een plek zoekt in de tijd. En door het andere dat de kunst is, zie je ook af en toe iets van jezelf. Heel erg mooi.

25 januari 2014

Oponthoud

Het belooft een mooie dag te worden. En dag met een reis. Naar het noorden. Even een cadeautje wegbrengen…

Die uren in de trein, je kijkt er wel een beetje naar uit, eigenlijk. Je zult weer die trein kunnen nemen. Afgeschaft. Vervangen door een onding. Onding afgevoerd. Behelpen. En sinds een tijd is er weer een trein zoals vroeger, toch enkele keren per dag. Je zit graag in die trein, en vandaag kun je die eindelijk weer eens nemen. Zo lang ongestoord door het landschap schuiven. Alleen jij, je boek, en je meanderende gedachten. En het landschap natuurlijk.

Rustig loop je in Mechelen naar het juiste perron. Je hoeft zelfs niet te kijken naar het bord. De trein die je gaat nemen, zal er al wel op staan. Voor alle zekerheid check je nog even enkele minuten voor hij zal komen. De trein staat niet op het bord van spoor 7. Gaan kijken op het overzichtsbord. “Trein afgeschaft” Iets in de kosmos gunt je deze reis niet, zegt een stemmetje ergens in je hoofd. Er komt een aankondiging. "Wegens een aanrijding van een persoon tussen Roosendaal en Essen is de trein afgeschaft." De trein die uit Nederland naar Brussel moest komen, en daar dan waarschijnlijk weer moest omkeren of zo, staat dus nog ergens stil, veronderstel je. Het wordt dus weer de stoptrein naar Roosendaal. De stoptrein naar Roosendaal blijft regelmatig stilstaan. Op een bepaald moment zie je de rechtstreekse trein die je een uur later in Mechelen had kunnen nemen voorbij rijden. Met veel vertraging kom je aan in Roosendaal. Nu nog een trein naar Dordrecht. De trein staat een kwartier later klaar. Maar vertrekken doet hij niet. “Dames en heren, we hebben op dit moment nog geen conducteur, en kunnen niet vertrekken.” Even later. “We hebben een conducteur, en kunnen binnen enkele minuten vertrekken. Door een aanrijding is alles een beetje in de war.” Uiteindelijk kom je met anderhalf uur vertraging bij je zus aan. Na vijf uur onderweg.

Het is op een droeve manier tragisch. Ergens in de ochtend is er een ‘incident’ geweest. Honderden mensen komen veel later op hun bestemming aan. Tientallen mensen proberen allerlei dingen te regelen om de hinder zo beperkt mogelijk te houden. En x aantal mensen moeten het incident zelf opvangen: vaststellingen doen, familieleden verwittigen, …

Was het een ongeluk? Of wou iemand het leven vaarwel zeggen? Je weet het niet. Maar er is iemand die er vorige nacht nog was, en nu waarschijnlijk niet meer. Misschien was iemand moe door het leven, en leek dit de uitweg. Het lijkt een uitwaaierende dood. Als een druppel midden in de vijver, die langzaam golfjes maakt.

Tussen beide landen zijn er niet zoveel lijnen, en net op die ene lijn gebeurt het. En het breidt uit, als dominosteentjes. Steentjes van “een storing”, zoals het in Dordrecht ondertussen al wordt omschreven. Maar misschien zijn het wel steentjes van verdriet. Misschien was iemand in een tunnel in het hoofd aanbeland. Misschien zag hij of zij enkel die aankomende trein als de eigen deur naar buiten. Niet wat het teweeg zou brengen.

Het heeft iets onwezenlijks, die immense machine die zichzelf weer op gang trekt, hortend en stotend. En die ene mens die achter de aankondiging op het perron schuilt. Zo’n groot verdriet misschien wel, in zo’n kleine mens.

De reis gaat verder. In een landschap waarin iets lijkt te ontbreken, al zou je niet kunnen zeggen wat. Het grijs is treurig, daar buiten.

De reis terug. Alles loopt volgens het boekje.

Het eerste stuk erg vlot. De treinmeneer is net iets te opgewekt, denk je. In Dordrecht komt de trein die je die ochtend niet kon nemen netjes op tijd binnenrollen.

Er zijn zoveel herinneringen in dit station, denk je. Hier heb je veel gedacht. Veel geschreven. Onderweg merkte je het al. Je zag mensen beneden lopen, en ze leken op mensen uit je herinnering. Ooit waren ze in je leven. Ooit reisden ze met jou, in je hoofd, deze reis mee.

De trein vertrekt uit Dordrecht. Je nestelt je, als in een warme cocon. Je schuift weer in dat overweldigend mooie boek dat je aan het lezen bent. Langzaam wordt je lichaam weer warmer. De koude wind vond jou overal vandaag, op elk perron.

En buiten, aan de andere kant van het raam, wordt het donker. Als een warme deken.

(Je herinnert je ineens dat vandaag, op deze zelfde dag, een goede vriend ook de deur uit het leven open deed.)

En het landschap is al voorbij dat wat gebeurde ’s ochtends. De dingen gaan weer door. Iemand is in de plooi van de tijd verdwenen. Zo lijkt het. Ergens daar in de verte zit nu misschien iemand met betraande ogen voor zich uit te kijken. Je weet het niet.

Even denk je: misschien mag de trein op die plek van deze ochtend heel even wat trager rijden, heel even het hoofd buigen.

Iets in je huid…

24 januari 2014

Koekjes en zo

De lange gang naar het metrostation. De man duwt de kinderwagen. En zingt. Hij zingt voor zijn zoontje in de wagen. En je zou willen blijven staan, en kijken. Een soort uitwuiven. Even lijkt het alsof alles goed zal komen met de wereld.

Het deeg voor de koekjes afwerken. Je moet er bolletjes van rollen. Volgens het recept mag je die niet platdrukken. Daar liggen ze. Je kijkt het nog even na, volgens het recept had je meer dan eens zoveel bolletjes moeten hebben. Het bolletjeshalveren. (En terwijl de wasmachine daarnaast die maar blijft zeggen: haal mij leeg, nu!)

Onderweg naar huis. Je had het nog gedacht. Dat iets wel weer zou gebeuren. Het gebeurt dus. Stilzwijgend roep je allerlei dingen, heel erg hard, in stilte dus.

Een geur vult je huis. De geur zal er nog een hele tijd blijven hangen. Voor als je binnenkomt. Het koekjeswelkomstcomiteit.

Iets maakt je even verdrietig. Je weet iets even niet meer. Iets wankelt in je hoofd. Even.

Er is ook koekjesnazorg. Het ziet er een beetje onnozel uit, denk je. Maar niemand ziet het. Ze zijn anders dan je had gedacht. Wel lekker eigenlijk. Wat had je dan verwacht? Geen idee.

Met vereende krachten. Lekker met de jongens. Oplossingen zoeken. Het bureaublad optillen. De schroeven weer vast maken. Lekker, heel lekker, zo’n bureau op niveau. Wie weet wat het voor je nek zal doen. Het komt goed, denk je.

De reacties van je dierbare collega’s over de koekjes zijn een beetje zorgwekkend. Ze zijn wel erg verbaasd dat jij dat zelf gedaan hebt. Iets als: dat hadden we nu echt niet gedacht… Je begint je stilaan zorgen te maken. Iets met universele saaiheid of zo.

Het is eigenlijk wel leuk, zo met je geliefde een nieuwe bril gaan kiezen. Je denkt nog na over iets met hebben en zijn.

En ja, je kunt amaretto in amaretti doen, maar het moet niet. Maar je zou het wel kunnen overwegen, denk je.

Het is al laat als je weer thuis bent na de conferentie. Nog even de berichtjes checken. Net dat moment heeft je computer uitgekozen om in zichzelf vast te lopen. Een of andere interne crisis. Iets met koppig en zwijgzaam. Niet te bereiken. Je kijkt naar jezelf. Merkwaardig toch, hoe je in de war kunt zijn door een apparaat dat niet werkt. Je bent niet goed in dingen die stuk gaan.

En hoe je je ineens zo ver weg kunt voelen van iemand, omdat een apparaat niet werkt.

En dat je vorige week nog tegen jezelf zei: het gaat gebeuren, binnenkort, het gaat gebeuren. Zie je wel.

Tussendoor denken dat een middagdutje niet eens zo’n slecht idee zou zijn. En zo.

Er lijken toch wel veel slimme mensen te zitten in die conferentie, denk je, als je even rondkijkt. Er zijn ook mensen die het zeer interessant vinden, blijkbaar, om hun eigen stem te horen, bij het enigszins uitgebreid (en herhalend) formuleren van hun vraag. Raar toch, dat dezelfde mensen die van jou als moderator verwachten dat je ervoor zorgt dat de koffiepauze zeker op tijd zal beginnen, ook zelf nog allerlei vragen willen stellen.

Merkwaardig, hoe je ergens in je achterhoofd kunt blijven denken aan een apparaat dat stuk is. En aan alle scenario’s voor het oplossen van dat probleem. Het moeten kopen van een nieuw apparaat, de keuzestress bij de gedachte alleen al. (Eigenlijk moet dat apparaat gewoon doen wat ik wil dat het doet, denk je.) En dan toch maar even bellen naar een vriend die je zou kunnen helpen  bij het stukke apparaat. Hij geeft je een goede tip voor het oplossen van het probleem. Zo blij als een kind zijn, als door die suggestie het apparaat weer gewoon gaat werken.

De mevrouw op die foto’s doet allerlei ingewikkelde dingen met haar lijf. Zal wel yoga zijn, of zo. Misschien iets voor een volgend leven.

Welke koekjes zou je de volgende keer bakken?

19 januari 2014

Woorden worden

Je zit in de schouwburg, derde rij. Zij zit naast je.

Terwijl je daar zit, bedenk je dat je niet te veel woorden wilde. Kijken naar bewegingen, een vorm die een beetje afstand zou houden van woorden.

Alsof iets in je wilde zeggen: wees zacht, raak me voorzichtig aan, spreek traag.

Nog altijd ben je een beetje bang dat je het niet zult vatten, de dans die je zult zien. Waarschijnlijk zijn woorden jouw taal, denk je. Misschien kun je in de woorden een beetje overeind blijven, begrijp je stilaan een klein beetje hoe ze bewegen. Met de rest van je leven zoeken kom je misschien nog ver genoeg. Maar die andere talen, je bent zo klein.

Hoe omschrijf je de vrouw op het podium? Danser? Danseres? Iets klopt niet in die woorden.

In wat je ziet, spelen woorden toch een rol. Ze beweegt in een grijs vlak. Bijna lege muziek. In het eerste deel lijkt ze bewegingen te zoeken, in een vrije ruimte, misschien wel leeg. Er is de muziek. Er zijn bewegingen, die samen met de muziek zijn, een plek zoeken. De woorden van het opzwepende spreken komen soms, in gebroken fragmenten even, als door kleine scheurtjes, in de ruimte. Ze lijken een andere logica dan de bewegingen die je ziet. In een volgend deel zijn de scheurtjes scheuren geworden. De woorden zijn woorden nu, niet langer fragmenten. De woorden nemen de bewegingen over, woorden worden beweging. De vrijheid die er was, is teruggedrongen. Waar sommigen van dromen, nog steeds, dat er een soort rechtstreeks verband zou zijn tussen woord en betekenis, of tussen woord en uitbeelding. Sommigen noemen dat transparant, het is vooral beangstigend. Er zit geen ruimte tot verdwalen meer tussen. Woorden worden bewegingen, hevige, maar willoze bewegingen. Die woorden, uit een opwellende, de dingen overnemende stroom, hebben dat lichaam, dat bewegingen zocht, ingenomen. In het laatste deel is het alsof ze voorbij een grens is. Achter een ruis hoor je de woorden, hoor je zinnen. Alsof je te lang in te luide muziek hebt gestaan, met bonkende bassen, en te veel drank in je vermoeide lijf, je kunt geen kanten uit. In je hoofd is er een akelige roes, de woorden klinken in de verte. Ze zijn al voorbij jou, het onheil is geschied. De bewegingen hebben zelfs geen herinnering meer van de vrijheid waarmee het begon. Wat je ziet, lijkt meer op geweld. Het geweld dat door de woorden is gelegitimeerd. Het lichaam is leeg gemaakt. De woorden op de achtergrond kunnen op zoek naar nieuwe slachtoffers.

(En je weet het eigenlijk niet, denk je zoveel uur later. Of je verwoording van wat je denkt gezien te hebben wel ergens op slaat. Het verwart je, dat je door de woorden moet gaan, om iets te zeggen over een taal die op zich ergens voorbij de woorden is. Of is het voorafgaand aan.)

Terwijl je in de zaal zit, kijk je met enige verbijstering naar de vrouw op het podium. Hoe doe je dat? Dat ene stuk van je lichaam laten trillen, of alleszins die indruk geven. De rest van het lijf beweegt onbeweeglijk, of zoiets. Hoe doe je dat? Met je lichaam tonen hoe woorden eerst nog op afstand zijn, daarna in jou (als iets dat je overneemt) en daarna voorbij jou, je als een lege huls achterlatend.

(En, zoveel uur later denk je: laat er ruimte zijn tussen de woorden. Laat de woorden ontoereikend zijn, falend, zoveel richtingen uitgaand, twijfelend, maar zo vol van verlangen, en nooit vindend. Laat het idee van sommigen, hun ideaal, van een een-op-een-communicatie vooral erg ver weg blijven.)

En je denkt dat de nacht het verdient zacht te zijn. Voorzichtige bewegingen. Die niets meer zeggen dan: mag ik even bij je schuilen, mag ik even je huid naderen.

(En, zoveel uur later, overgeleverd aan de melancholie van een zondag, denk je aan trage woorden. Dat het goed is, om even alleen door het huis te gaan. Zonder woorden. Iets moet terug over je heen komen, iets met een zondag. Dit alleen zijn, het staat niet los van het samen zijn dat je eerder die dag met moeite achter je liet. Dit alleen, het leert je iets over samen. En met enige aarzeling ga je toch maar zitten, neemt een nieuw boek, en begint te lezen. Je ziet de woorden komen. Ze stromen zachtjes door je heen. Ze nemen je niet over, ze bezoeken je. Ze laten je huid intact. Alles wat je met je handen zou kunnen doen, het is er nog. Je zou traag strelen nu.)

En je kijkt naar de vrouw op het podium. De manchetten van haar witte hemd zijn lang. Je denkt dat het hemd speciaal voor haar gemaakt zal zijn. Aan haar gezicht zie je het niet altijd, maar haar hemd wordt transparant van de inspanning. En je denkt: het klopt, die kleren houden iets binnen. Enkel huid zou te veel toelaten, te veel openheid, te veel vrijheid.

Jullie verdienen het, denk je, om in de nacht nabij te zijn, als in een trage nacht. Met dromen als een voorzichtig deken. In de ruimte tussen woord en beweging.

16 januari 2014

Amaretti

Hoe komt het dat je de ene dag bij het ontbijt tien minuten meer lijkt te hebben, en dus een heel stuk verder geraakt in de krant dan de andere?

Hoe komt het dat je net in die ene put in het fietspad rijdt? En die laatste seconde zie je dat je erin zult rijden, er is niets meer aan te veranderen. En je vloekt. Er is niemand die het hoort, gelukkig. En die vloek is erg onnozel. Je fietst maar snel verder, hoopt dat je fiets zich geen pijn gedaan heeft.

Die nacht twee maal even opstaan. Twee maal uit een diepe en heftige droom komen. En blijkbaar snel terug in een volgende droom schuiven. En ’s ochtends het gevoel hebben dat de nacht minstens eens zo lang heeft geduurd. Droomgewijs dan toch. Uitgerustgewijs iets minder.

Snel nog even een was in de machine steken. Je hoort de machine rustig zoemen achter de deur. Tot er ineens die ‘de was is klaar’-toon is. Je holt meteen naar de machine, probeert die tweede ‘de was is echt wel klaar hoor, je moet nu echt wel snel komen’-toon voor te zijn. Wat kan het oordeel van die machine jou eigenlijk schelen?

Nu al beginnen nadenken over wat je zult maken voor je verjaardagsfeestje binnenkort (of binnenlang, gezien het agendagepuzzel). Je zou ijs willen maken. En daarin moeten amaretti zitten. Koekjes. Nu al een beetje zenuwachtig. Normaal maak je – in het kader van het verhogen van de kookstress – voor je feestje altijd dingen die je nog nooit eerder maakte. Daar dit jaar van afwijken, en toch al maar een proefversie vooraf maken, het valt te overwegen. (Of je zou natuurlijk ook nog altijd een ander dessert kunnen kiezen. De watjesoplossing.)

Om een of andere reden durf je niet goed tegen je kinesiste zeggen dat je de voorbije weken veel pijn had in je rug en je nek. En dat terwijl je op haar tafel ligt, waar ze jou masseert, omwille van pijn in de rug en de nek. (Moet iets zijn als niet goed een brood durven vragen bij de bakker.) In een angstflits krijg je een terechtwijzing. (Erg waarschijnlijk, iets als: wat denk je wel, zomaar een brood vragen bij de bakker?) Je doet het uiteindelijk toch maar. En je overleeft het.

Soorten wolken die je in de verte door het raam ziet. Een mooie afleiding tijdens het werk.

En elke ochtend zie je het weer, en het troost je, heel even. Heel even lijkt de existentie iets waarmee je je zou kunnen verzoenen. Die grauwe weg naar het werk, die nog grauwere tunnel waar je altijd door moet. Maar die takken van de klimop, die heel langzaam, centimeter per centimeter, naar het midden van de tunnelingang groeit. Hoe lang zou het nog duren eer de takken aan de andere kant zijn? Daar waar iemand een foto van Einstein heeft gehangen. Waarom Einstein trouwens?

De mevrouw in de metro kijkt je lang en doordringend aan. Je kijkt even terug. Niemand kijkt weg. Je stapt uit. De dag gaat verder.

De mevrouw aan de ticketbalie. Je wilt twee tickets voor een dansvoorstelling in het weekend. Er zijn nog best wel wat plaatsen vrij. Stiekem hoop je dat ze je zal zeggen: ik zou die twee nemen daar mijnheer, daar zit je goed, zal ik dat doen? Ze zegt niets. Misschien denkt ze wel aan koekjes. Amaretti of zo.

De oogarts onderzoekt je ogen. Net daarvoor, in de wachtkamer, was je al even in paniek. Stel dat je net nu vermoeide ogen zou hebben, en dat zo een vertekend beeld zou ontstaan. Maar het valt mee. Het ene, wat mindere oog blijkt nog een klein beetje minder geworden te zijn. Je vraagt of dat aan de ouderdom ligt. Nee, zegt ze, aan de leeftijd. En dat je nog de helft van je leven voor je hebt. Dat lijkt je als compliment wel een beetje overdreven. Het is dus tijd voor een nieuwe bril. (En dat is wel een spannende gedachte.)

Je probeert je te concentreren tijdens de conferentie. Er loeit iets door je wervels. (Je wist niet eens dat je er zoveel had…) Aan de overkant van de zaal zie je wel vier mensen die proberen wakker te blijven. Onopvallend knikkebollen, voor gevorderden. Terwijl praat de Finse spreker rustig verder. En je denkt: zou ik haar nu een berichtje sturen? Met de boodschap: ik wou je nu graag een berichtje sturen. Maar stel dat ze dan zou vragen: waarover? En je zou niet verder komen dan: het berichtje is de boodschap. (Moet iets zijn als: the medium is the message. Maar wat zou de bakker daarvan vinden?)

12 januari 2014

Hier tot later

‘Het is goed om hier te zijn met jou.’
‘Ja, ik ben blij dat het gelukt is.’
‘Even weg, dat was wel goed.’
‘Hoewel weg bij jou natuurlijk altijd een behoorlijk relatief begrip is.’
‘In het hoofd dan toch.’
‘Ik voel me nog altijd wat onrustig, het zal nog even duren eer ik weer helemaal bij mezelf ben.’
‘We hebben alle tijd hier. Alleen dit is er.’
‘Misschien was het gewoon moeilijk, bijna onmogelijk, voor mij de voorbije weken om helemaal tot rust te komen. Laat me maar een beetje doen dus, ik weet nog niet waar ik uit zal komen dit weekend.’
‘Hier, hopelijk.’
‘Ja, hier.’
‘Het klinkt raar misschien, maar vorige week besefte ik ineens: het is al zo lang geleden dat ik nog geluisterd heb naar de cellosuites van Bach. En tegelijk dacht ik: het is hoog tijd voor de zee.’
‘Ben je nog altijd bang dat de zee kwaad zal zijn als je te lang wegblijft van hier?’
‘Ja, eigenlijk wel. Maar het komt wel altijd goed.’
‘Is het goed als we vanavond gewoon binnen blijven? Misschien nog een korte wandeling hier eerst, maar daarna gewoon binnen. Ik had al bijna gezegd: gewoon thuis.’
‘Ik ben blij dat je dat voorstelt, ik had er ook een beetje op gehoopt.’
‘Hoe lang denk je eigenlijk dat wij hier nog zullen lopen?’
‘Nu, vandaag?’
‘Nee, gewoon, in de toekomst. Na nu dus.’
‘Is dat een strikvraag? Dat zou jij zeggen misschien.’
‘Nee, het is geen strikvraag.’
‘Ik zal met een omweg antwoorden.’
‘Zucht, daar ben je weer, met je omwegen. Zeg het nu maar gewoon.’
‘Vanmiddag zag ik je zitten, in dat jurkje, en met die kousen. En ik dacht: wat is ze mooi. En toen – ja, ik weet dat het stom is om het zo te zeggen – dacht ik: in hoeveel jurkjes zou ik haar nog zien tussen nu en later, hopelijk nog veel.’
‘Misschien is dit wel het laatste jurkje waarin je me zult zien. Misschien houdt het hierna wel op.’
‘Dat zou altijd kunnen natuurlijk, maar ik denk het niet.’
‘Wil dat dan zeggen dat je in de toekomst hier alleen met mij wilt lopen als dat in een jurkje is?’
‘Nee, natuurlijk niet. Zonder mag ook. Nou ja, bij wijze van spreken. Maar daar gaat het niet over.’
‘Waarover dan wel?’
‘Terwijl ik daar zat te kijken, kwamen er allerlei dingen door mijn hoofd. Zo van die clichédingen, als: zal ik haar wel gelukkig kunnen maken, of loop ik alleen maar in de weg? Of: ik zou het fijn vinden als ik niet te snel oud word. En toen, in een flits, zag ik ons, hier, arm in arm lopen. Ergens in de toekomst. Later dus. En in dat beeld was alles rustig, op een of andere manier, ik kan het niet uitleggen.’
‘Rustig en een jurkje dus, als ik het goed begrijp.’
‘Ja, zoiets, maar je mag me nu niet te hard uitlachen.’
‘Ik heb niet zo graag dat je praat over dat ouder worden. Dat is voor later later, niet voor gewoon later.’
‘Soms denk ik dat ik andere dingen zou moeten kunnen zeggen.’
‘Welke dingen dan?’
‘Grootsere dingen of zo, ik weet het niet.’
‘Hoeft niet hoor, wat je nu zegt is al meer dan genoeg.’
‘Zie jij iets daar, later dus?’
‘Misschien ben ik te onrustig om iets te zien. Het is alsof ik kijk met mijn ogen dicht. Het is niet anders.’
‘Gewoon hier zijn, nu, zou dat al niet ruim voldoende zijn?’
‘Bijna.’
‘Bijna?’
‘Ja, chocolade ook nog natuurlijk, dat moet er ook zijn.’
‘Op die manier, ik snap het.’
‘Morgenvroeg wil ik wel een croissantje eigenlijk.’
‘Daar kan voor gezorgd worden.’
‘Maar uitslapen ook.’
‘Uitslapen ook. Als ik echt niet meer kan blijven liggen, sluip ik wel uit bed.’
‘Maar dan alleen om een croissantje te gaan halen natuurlijk.’
‘Vanzelfsprekend, wat dacht je.’
‘Misschien zie ik het wel zitten.’
‘Wat?’
‘Later.’
‘Wat later?’
‘Nog een jurkje.’
‘Aha.’
‘Misschien. Haal je nog maar niets in je hoofd.’
‘Nee hoor, zo ben ik niet.’
‘Grrrr.’

11 januari 2014

En soms

De zelfopvoeding is een nimmer eindigend proces. Met weinig opstaan, en meer…

En soms. Soms denk je dat je faalt over de hele lijn. Al die dierbare vrienden en vriendinnen. Al die wonderlijke mensen. Je zou onmiddellijk, voor het hele jaar, eindeloos veel bezoekjes moeten vastleggen, om eindeloos veel tijd te hebben voor alle verhalen. Je probeert er achteraan te hollen, met berichtjes, met nieuwjaarskaarten, met cadeautjes, … Beter dan niets, waarschijnlijk. En toch.

En soms. Soms denk je dat je toch, spontaan, alsof het niets is, over de dansvloer zou moeten kunnen glijden, in salsa of tango, of eender wat. Misschien moet je stiekem een geheime cursus overwegen, zodat je zelfverzekerd op elke dansvraag in zou kunnen gaan met souplesse en vanzelfsprekend dansvertrouwen.

En soms. Soms denk je: ik heb geen zin in al die positieve communicatie. Ja, je weet het wel, positieve boodschappen, geen vingertjes, perspectief bieden, vriendelijk zijn, ondersteunend en niet aanvallend, wijzen op de meerwaarde en niet het verlies, en al die andere dingen die je al zoveel jaar hoort. En ja, het zal allemaal wel zo zijn. Ongetwijfeld. En toch. Soms denk je: het klimaat gaat wel naar de bliksem, en iedereen vindt dat het alleen de anderen zijn die iets moeten veranderen, omdat we geen zin hebben onszelf in vraag te stellen, en dat soort dingen. En dan zou je heel even willen roepen. Of zo.

En soms. Soms denk je: zou ik niet iets moeten doen om een mooie jongen te worden? Wat dat iets dan is, je zou het niet weten. Oefenen in aantrekkelijke loopjes? Oefenen in zwoele stemmetjes? Spierontwikkeling op diverse plaatsen? Extreem uitslapen, zodat je er voor het eerst glad en nieuw uit ziet? Oefenen in sierlijke handbewegingen? En dan, met een soepel sprongetje ineens voor je geliefde staan, en zeggen: kijk! (Waarna zij ongetwijfeld de slappe lach krijgt, minstens.)

En soms. Soms denk je, na de jaarlijkse aankoop van een nieuw vegetarisch kookboek: als ik zoveel kookboeken heb, waarom maak ik voor mezelf dan zo vaak dezelfde dingen? Er ontstaat een interessante interne dialoog, met allerlei nuttige argumenten. Jezelf geheel overtuigen lukt niet echt.

En soms. Soms denk je, terwijl je op een soldendag op de herenafdeling van de Inno rondloopt: waarom zijn hier nu zoveel mensen? Je kwam eigenlijk om een nieuwe riem te zoeken. Ja, de riem die je nu hebt, is enigszins aan het verslijten. Allerlei riemen, in gradaties van lelijkheid. Maar verschillende lengtes. Hoe doe je dat? Een riem passen? (Allerlei stemmetjes in je hoofd leggen je rustig uit dat dat heus niet zo moeilijk is, en dat je niet zo kinderachtig moet doen, of zo.) Je beslist dat het gemakkelijker zou zijn om uit te zoeken welke riem bij jou zou passen als je helemaal alleen in de winkel was. Niet dus met al die andere mannen die onhandig, op vraag van hun echtgenote, allerlei dingen staan te passen. Je loopt dus maar weer naar buiten, die riem kan nog wel een tijdje meegaan.

En soms. Soms denk je dat het niets wordt met al die talen. Je bent er zo gek van. Nog elke dag kan het je vullen met een warme gloed. Het genot van woorden, zinnen, uitdrukkingen, beelden, in al die verschillende talen. Nog elke dag kan het verlangen naar al die talen je rillingen bezorgen, ergens in je rug of nek. En toch. Na al die jaren, na zoveel spreken, na nog elke dag dingen lezen en denken in het Engels, lijkt het soms alsof het alleen maar moeilijker wordt. En dan krijg je bevestiging van dat taalcertificaat Frans. En heel even is het alsof het je alleen nog maar onzekerder maakt. (Het stemmetje in je hoofd legt uit dat als de officiële instanties die bevoegd zijn voor het testen van je taalkennis zeggen dat jouw kennis van het Frans voldoende is om dat bewuste certificaat te krijgen het zou kunnen dat dat ook het geval is. Het helpt niet echt.) En dat Duits, waar je ook al zo graag in vertoeft, mag al helemaal niet getoond worden. En soms denk je zelfs dat je niet meer trouw genoeg bent aan het Nederlands, die taal waarin je woont. (En dan zegt een stemmetje dat het misschien toch nog wel meevalt, een klein beetje toch.)

En soms. Soms denk je dat je onhandig bang bent met alle andere wezens van de kosmos. Mensen overleven qua ‘hoe doe je dat, normaal omgaan met anderen’, dat begint soms al wat te lukken. Maar met niet-menselijke dieren ben je alleen onhandig, en denk je de hele tijd dat je vanalles fout zult doen. Zelfs planten die je toevertrouwd worden (die dus gewoon in je huis staan) kunnen, denk je, niet helemaal zeker zijn van je goede zorgen. Gelukkig heeft god de schepping niet in jouw handen gelegd. Er af en toe enkele verhaaltjes over vertellen, misschien zul je niet verder komen in dit leven.

En soms. Soms denk je: er is op een bepaalde manier ook wel veel troost in al dat falen. Misschien is dat wel een vorm van ouder worden. Zou het?

10 januari 2014

Hebben of zijn

Hoe zit het nu eigenlijk? Heb je een lichaam, of ben je een lichaam? Politiek correcte antwoorden geven is niet zo moeilijk, maar die stellen je wel niet altijd helemaal gerust.

Je kijkt naar jezelf. Hoe je dat lichaam voortbeweegt door de straat. Een beetje moeizaam. Tegen de wind in. En het is alsof je telkens alle onderdelen op gang moet trekken, als een soort marionet. Alsof je merkt hoe elk been zich ontrolt. Alsof je ineens beseft dat al die onderdelen een gewicht hebben, bijna afzonderlijk.

Je bent op weg naar huis, je bent er bijna. Na een late vergadering. Je had vroeger thuis willen zijn. Thuiskomen om weer te vertrekken. Dat zit er niet meer in. Je merkt dat je niet eens merkt hoe je, bijna soepel, over de kasseien stapt. Onverwacht.

Je denkt nog even terug aan bijna een week eerder. Het onweer met de zwarte lucht. Hoe je even ging schuilen onderweg. Hoe je daar stond. Je afvroeg of dat lichaam genoeg was om het onweer door te komen. Alsof het onweer je zou komen vinden onderweg. Je vertrok toch maar, na de hagel. Mooi rechtop lopen. (En stiekem toch sneller willen kunnen lopen.)

Ervan schrikken dat je zo moe bent als je ’s avonds in de zetel gaat liggen. Tegen jezelf zeggen dat dat misschien wel normaal is na een dag werken. Antwoorden dat je na de vakantie nog niet helemaal terug in het ritme zit, en daarom misschien wel gewoon normaal moe bent. Het toch niet helemaal vertrouwen. Een beetje raar naar dat lijf kijken als je uiteindelijk in bed ligt, en voelt dat je zeer snel in slaap zult vallen.

Zoveel pijn hebben in je rug dat je met tranen over straat loopt. Regende het maar, denk je.

Dat er allerlei plekken zijn op je voetzool die zouden verbonden zijn met onderdelen van dat lijf. Die daar weergeven wat er elders gebeurt. Je voetzool lijkt nog veel groter. Alsof je alle plekken kunt zien. Je ziet de plek waar het nu lijkt te trillen. Je duwt op die plek, iets met bliksems in je lijf. Nadien iets met bijna-tranen. Hoe iets uit je vertrekt. Daarna toch nog maar even controleren op de voetzoollandkaart.

Uitstralen, hoe zat dat ook weer? Dat wat je in je handen voelt, soms. Als een soort omgekeerde afstandsbediening. Elders begint het.

Je loopt tegen je nek op. Zoals tegen de muren, of zo. Is het sleet, of is het droesem? Soms wil je het niet weten.

’s Nachts wakker worden en merken dat je lichaam je in de steek laat.

En het verlangen, hoe beweegt het tussen hebben en zijn? Hoe beweeg je tussen kijken, milde aanvaardende aandacht, en verdwijnen in zijn?

Er is een deur open gegaan, denk je. Zoveel dagen later.

Hoe zit dat met het ouder worden? Zou dit het zijn?

Als je kwaad wordt op je lijf, heb je het dan, of ben je het?

Zouden er dingen stuk kunnen gaan? Je merkt dat je stiekem begint te rekenen. Hoeveel jaar nog? En hoe gaat dat dan?

Niet meer weten waar jij ophoudt, en een ander begint. En nauwelijks durven zeggen hoe gelukkig dat je maakt.

Een liedje dat je niet loslaat. Waar zit dat in je lichaam? En kun je het verplaatsen?

Staan wachten op het groene verkeerslicht. Traag wachten, als dat zou kunnen. Even door je lichaam lopen. Alle plekjes. Jezelf van binnenuit een beetje uitdeuken.

Wat je handen voelen. Hoe je alleen maar daar bent, op dat moment. Hoe je daarna anders hier bent.

Op weg naar huis. Een vrijdaglichaam. Een lichaam bevat lichamen. Die kunnen veranderen, van dag tot dag.

05 januari 2014

Het fantoom van Alexander Wolf



Schuld en boete. In een spiegelpaleis, ergens ver weg. Zijn het de schaduwen van de anderen die rondom jou spoken, of zijn het je eigen demonen? Is het je lot om altijd ontheemd te zijn? Of kun je een tijdelijke rust vinden in de liefde? Die dingen blijven nazinderen nadat je Het fantoom van Alexander Wolf hebt weggelegd, een boek van Gajto Gazdanov, uit 1947.

De auteur van dit boek was uit Rusland gevlucht en woonde daarna het grootste deel van zijn leven in Parijs, waar er een grote gemeenschap was van Russische bannelingen. Hij had als jonge man de kant van het witte leger gekozen om na de revolutie van 1917 te vechten tegen ‘de roden’. Zo maakte hij de burgeroorlog mee, en vluchtte het land uit na de overwinning van de bolsjevieken.

De verteller in het boek heeft iets gelijkaardigs meegemaakt. Als jongen van 16 heeft hij tijdens de burgeroorlog een man neergeschoten, en dat blijft hem de rest van zijn leven achtervolgen. Dat ene moment hangt als een gewicht om zijn nek. Het is alsof er zo een ‘ander ik’ is geopend, een boze schaduw die nooit meer af te schudden is, en die de dood in zijn leven heeft verankerd.

De verteller vlucht, en komt in Parijs terecht. Hij krijgt een boek in handen waarin een kortverhaal staat dat akelig nauwkeurig dezelfde scène beschrijft die al jaren door zijn hoofd spookt. Hij dacht dat hij die man in de oorlog gedood had, maar nu lijkt het erop dat die het overleefd heeft. Via de Britse uitgever komt hij niet op het spoor van de auteur van het boek, Alexander Wolf. In Parijs komt hij in contact met Voznesenski, een Rus die ook betrokken was bij het bewuste oorlogsincident. De man kende en kent Alexander (of Sasja) Wolf. Ooit verloor hij zijn geliefde aan hem.

De verteller, die als journalist werkt, leert na een boksmatch de mysterieuze vrouw Jelena kennen. Ze worden een paar. Net als de andere personages lijkt ook zij een vrouw met een geheim, een schaduw die haar achtervolgt en iets van mogelijke levenslust heeft weggenomen. Als uiteindelijk duidelijk wordt wat haar kwelt, beginnen de spiegels zich steeds meer te verdubbelen.

Via de verhalen van Voznesenski heeft de verteller al veel vernomen over Wolf, waardoor het gewicht van de schuld die op hem woog lijkt te verminderen. Maar hij zal Wolf ook in het echt ontmoeten. Zo blijkt dat ook voor Wolf het leven definitief is veranderd in dat ene moment toen hij door die kogel getroffen werd en bijna het leven liet. Hij is een ‘andere’ geworden. En het is die andere die het boek heeft gemaakt met daarin het verhaal over het schietincident. Hij is eigenlijk wel gestorven toen, tot een zinvol leven was hij niet meer in staat. Hij stevent noodlottig af op een einde van de kwelling die zijn leven is.

Alle personages zijn op hun manier zwaar getekend door de burgeroorlog. Gekwetst proberen ze te overleven in de Parijse microkosmos van ontheemding. Ze dolen rond, gekweld door existentiële vragen over de mogelijkheid van een zinvol leven. Gebukt onder schuldgevoelens, vluchtend in een decadente levensstijl, of ronduit cynisch. Voor de verteller is er een lichtpunt in de liefde. Het is een liefde die hem overrompelt, met een vrouw die hij toch nooit helemaal kan vatten of bereiken. Zij draagt haar fantomen met zich mee. Tijdens een nacht, gestrand ergens in een bos tijdens een uitje, wanneer zij bij hem ligt te slapen is er een ontroerend moment van ultieme rust en vervulling.

Het boek bevat verschillende lagen. Het beschrijft de levenssituatie van ballingen die worstelen met hun demonen. Het is een spannend verhaal dat soms lijkt opgebouwd als een detective. Maar dat masker schuift al vrij snel weg van het verhaal, als er meer en meer plaats komt voor lange beschouwingen over de mogelijkheid van een zinvol leven. Het is ook het verhaal van een onvermijdelijke liefde, die een moeizame uitweg lijkt te suggereren.

Wat vooral opvalt, naarmate je dieper doordringt in het verhaal, is de bijna eindeloze reeks spiegels. Verhalen in het verhaal weerspiegelen elkaar. Twee mannen die naar een vrouw getrokken worden, een fantoom buiten jezelf en een fantoom in jezelf, een alles bepalend moment dat een noodlottige breuk betekent in levens, … Er is veel fantoompijn in dit boek. Je schaduw loopt altijd als een spook met je mee, en kan elk moment toeslaan.

De kracht van het boek schuilt in de combinatie van een sterke compositie, met spannende verhaalelementen en tegelijk lange existentiële beschouwingen, en personages die de overheersende tragiek belichamen. Die personages dolen door wat wel een Russische enclave lijkt in een Parijs dat de Tweede Wereldoorlog nadert, in een al even vertwijfelde tijd dus. Soms verliest het boek een klein beetje de balans, maar toch blijf je tot het einde gekluisterd aan het verhaal. Je merkt hoe je traag zou willen lezen, ook al jaagt het boek je soms op. En nadat je het hebt weggelegd, voel je hoe het door je hoofd blijft gaan, terwijl je langzaam steeds meer spiegels begint te zien.

03 januari 2014

Melanie

Ze zat ineens naast me op het ambtenarenbal. Eigenlijk waren we allebei gestrand daar. Zij wilde er niet zijn, en ik ook niet.

In het algemeen ben ik een grote voorstander van rituelen. Mooie en kleine rituelen. Die leiden tot verbinding, tot een heel klein beetje deel worden van iets dat groter is dan jezelf. Zoals die kleine hoofdbuiging die ik elke avond maak, als alles donker is in huis, net voor ik naar de slaapkamer ga.

Waarschijnlijk is het ambtenarenbal ook een ritueel. Maar niet het mijne. Min of meer onder gewapende dwang was ik er naartoe gevoerd. Aangekomen op het ambtenarenbal wilde ik er vooral zo snel mogelijk weer weg.

Met groeiende wanhoop zat ik te kijken naar de kolkende atmosfeer. Hoe meer de pret toenam op de dansvloer, hoe droeviger ik werd. Maar ik had nog enkele intacte goede voornemens op de tweede dag van het nieuwe jaar. Sommige mensen krijgen in hun leven tot in den treure te horen: eet nu eindelijk eens wat sneller! Ik krijg vooral te horen: wees nu eindelijk eens een beetje gezellig! Om een of andere reden denken sommige mensen dat ik af en toe een zekere ernst uitstraal. En je weet niet altijd goed hoe je overkomt bij anderen. Dus dacht ik: laat ik eens doen of ik een beetje gezellig ben. En zo komt een mens dus toch op het ambtenarenbal.

Terwijl de meeste anderen volop in de alcohol doken, de diensthoofden hun das wat losknoopten, de vrouwen allerlei gevaarlijke dingen deden met hun decolleté, had ik een plekje gevonden achteraan in de zaal. Een beetje in het donker. En daar zag Melanie me zitten.

Of ze bij me mocht komen zitten. Dat mocht. Of ik ook een beetje schrik had van het ambtenarenbal. Dat had ik. Of ik ook een baas had die iets te graag en iets te dicht met mij wilde dansen. Zo’n baas heb ik niet, zei ik, hij is trouwens ook van het mannelijk geslacht. Mannen kussen, dat lukt al aardig, zo lang ze maar geen baard hebben. Maar uitgebreid met mannen dansen, dat is toch niet echt mijn ding. Het zal wel wijzen op een gendergewijs onderontwikkeld gebied, maar dat is dan maar zo.

Ze heette Melanie. Die naam leek een teken. In de jaarlijkse Hootenanny van Jools Holland – het bekijken ervan hoort bij mijn nieuwjaarsritueel – had Melanie C (ja die van de Spice Girls) behoorlijk indruk gemaakt met een nummer van Stevie Wonder. Wat een soulvolle stem… Ik zei het haar. Ze keek me aan met een brede glimlach. Ze had het ook gezien.

Dat is wel het mooie aan de Hootenanny. Er is altijd iets dat je verrast, van iemand van wie je het niet verwachtte. Goh, mijn dag kan al helemaal niet meer stuk, zomaar iemand tegenkomen die het ook gezien heeft. Toen ik haar hoorde, dacht ik: met die naam van mij valt het misschien nog wel mee.

Waarom zou het niet meevallen, vroeg ik?

De voorbije maanden was het soms een beetje moeilijk. Hoe het komt, je weet het niet altijd. Maar ik had de indruk dat er iets was in de stem van mijn vriend. Het was alsof hij moeite moest doen om mijn naam uit te spreken. Heel vaak deed hij het gewoon niet. Ik denk dat hij het wel wilde, maar het ging gewoon niet. Machteloos. En dan lag ik ’s nachts in bed soms te denken: misschien is er iets mis met mij, met die naam misschien wel.

Ik vroeg of hij dat liedje ook gezien had?

Nee, hij vindt dat denk ik een onnozel programma. Misschien moet ik eens zoeken of het niet op You Tube staat, en het hem laten zien. En dan zeg ik hem dat ik er stiekem een heel klein beetje van droom om daar zo te staan zingen. Melanie D dan of zo, haha. Wie weet gaat hij wel een beetje glimlachen.

Ik zag dat ze even een traan moest wegpinken.

We hebben daar nog even gewoon zo gezeten. Ik vertelde haar nog van die immense tas vol knuffeldieren die ik mee moest nemen op de trein. Een lang verhaal. Maar misschien zou het er ook wel voor zorgen dat enkele mensen een beetje zouden gaan glimlachen. Ik vond het wel een spannende gedachte, al die mensen die zich zouden afvragen: wat loopt die man daar nu met een tas vol met knuffels?

Melanie zei me dat ze hoopte dat het zo zou lopen. Dat ik een spoor van glimlachen zou trekken door de wereld, of zoiets. En ik zei dat ik echt wel uitkeek naar het eerste optreden van Melanie D, en of ze me dan zou uitnodigen. Dat zou ze zeker doen.

Ze aaide me nog even over mijn kale kop, en toen vertrok ze. Ik niet zo snel daarna.

Overigens, het viel uiteindelijk een klein beetje tegen met dat spoor van glimlachen. Misschien zijn veel mensen de verwondering een beetje kwijt. Ofwel dachten ze alleen maar aan de solden, en aan alle fantaaaaaaaaastische dingen die ze zouden gaan kopen.

01 januari 2014

Wens 2014


Ik vroeg aan de zee: ken je me nog?
Ze zei: hoe zou ik je kunnen vergeten
En ik streelde het water, als was het een begin
En keek naar het getij

Ik vroeg aan het kind: zie je dat daar?
Het kind zei: ik kan alles zien
En ik legde me neer, als was ik thuis
En vond het verhaal

Ik vroeg aan de vrouw: was je daar altijd al?
Ze zei: daar waar hier ophoudt
En ik vergat de tijd, als was het mogelijk
En werd als huid



jan