30 juli 2014

Ben je een verhaal

‘Zo goed?’
‘Ja. Ik kijk graag naar jou.’
‘Dat weet ik.’
‘Je blijft veranderen. Misschien zie ik gewoon elke keer andere dingen. Of anders verander je, in het kijken, door de tijd.’
‘Of misschien is het alleen de tijd.’
‘Ik denk het niet. Het is iets in de ogen van wie kijkt. Soms kan het verrassen. Dat je ineens iemand anders lijkt te zien. En dat je dan twijfelt aan je herinnering. En soms is het alsof je meer ziet. Meer lijnen, meer vormen, meer bewegingen.’
‘Maakt het je nooit triest? Al dat kijken?’
‘Soms. Soms zie je wat er niet meer is. Hoe een bepaald beeld je kon doen trillen. En nu niet meer. Tegelijk kan het zijn dat je dan, in dat nu, meer ziet. En dat is iets anders dan trillen. Ik weet niet welk woord erbij hoort, maar het is iets als samenklinken of samenvallen. Soms heb je dat, met een toon, een diepe toon, dat je voelt hoe die samenvalt met iets in jou. Ik kan het niet uitleggen. Maar het is anders alleszins. Het is als een tragere foto.’
‘Soms denk ik dat jij beter bestand bent tegen verlies. Ik ben er niet zo goed in. Ook niet in alleen zijn trouwens. Maar dat is misschien hetzelfde.’
‘Ik heb je dat al enkele keren horen zeggen. Ik weet niet echt of het zo is. Misschien ben ik alleen beter in het verpakken van dat alles in verhalen.’
‘Ik herinner me een gesprek met een vriend. Hij vroeg zich af of we eigenlijk wel echt een leven hebben, of alleen maar doen alsof. Hij zei dat hij nooit zeker wist wat hij moest doen om te beseffen dat hij wel echt een leven had. Je doet de dingen waarvan je denkt dat je ze moet doen, je kijkt ernaar, en je denkt dat het dat dus wel zal zijn. Als kind denk je vaak dat het er ineens zal zijn, als je groot bent, het. En als je groot bent, denk je dat je geen idee hebt of het er al is, en of het ooit nog zal komen. En dat niet weten wordt het dan uiteindelijk. Je bent dan als het ware een verhaal.’
‘Je hebt een slimme vriend. Ken ik hem?’
‘Dat zou wel eens kunnen.’
‘Soms denk ik dat ik het kan zien, door te kijken. Dat moment in een ander. Een moment waarop het stil wordt in een ander. En je iets van een waarheid kunt zien. En dan zie je het leven. Nadien ben je een beetje verlegen. En dankbaar.’
‘Wie weet ken je mij dus wel een beetje.’
‘Wie weet.’
‘Als ik jou die dingen hoor zeggen, in die woorden, dan is het alsof er iets rustig wordt. Het komt door de woorden, denk ik, door het feit dat jij woorden hebt om die dingen te zeggen. En zo slaag je er telkens een beetje in om mij mijn rusteloosheid te doen vergeten. Dan is het een klein beetje alsof de dingen kloppen.’
‘Als in een verhaal?’
‘Als in een verhaal. Ik denk soms dat ik, voorafgaand aan de woorden, in het algemeen dus, eigenlijk een rommeltje ben.’
‘Net als iedereen dus.’
‘Is dat zo?’
‘Waarschijnlijk wel.’
‘Ga je nog iets doen?’
‘Ik weet het nog niet.’
‘Ik denk het wel.’
‘In dat geval…’

26 juli 2014

Ondertussen

Toch ook enkele nuttige dingen doen. Het zal wel plichtsgevoel zijn. En toch voelt het ook goed om als het ware terrein terug te winnen. Of zoiets.

Te vroeg wakker worden. Dat was niet de bedoeling.

Het lichaam begint zich langzaam te schikken naar het andere ritme. Met enkele horten en stoten. (Ook daarna blijven er nog genoeg zere plekken over.)

Je oordeelt dat het zeer nuttig is om naar de winkel te gaan. Op zoek naar een nieuwe broek. Je past er een. De pijpen zijn te smal, denk je. Dat wordt lastig bij het fietsen. (Heb je dan zo’n gespierde benen? Was je nog niet opgevallen. Mag je zoiets denken?) Geen broek. Wel een kleurig hemd. (Je neemt je voor om het nieuwe hemd dit keer meteen aan te doen, en niet nog eens drie weken te laten liggen.)

Pas na enkele dagen met middagdutjes zit de leesnamiddag goed. En kun je dus enkele uren doorlezen.

Je krijgt zin om een lange brief te schrijven. Het is niet geheel duidelijk aan wie.

Het blijkt andermaal niet eenvoudig om een nectarine zonder deuk van de markt tot bij jou thuis te krijgen.

En ja, de lekkere druiven zijn er weer. Je laat ze eerst enkele uurtjes liggen vooraleer je de eerste proeft. Je zou het bijna willen uitroepen, maar je doet het niet. (Je kijkt nog even om je heen, er is niemand, dus waarom niet eigenlijk? Heeft iemand je ooit gezegd dat je braaf moest zijn? Misschien was je zelf wel die iemand?) Lekkere druiven dus. (En ze doen iets met je buik, merk je blij.)

Boeken uitlezen, het maakt je intens gelukkig. (Er ligt nog een stapel te wachten. Eigenlijk zou je zo nog een stapel extra willen kopen.)

Kleine stukjes opruimen. Hoekjes waar al te lang dingen waren blijven liggen. (Met telkens: dat doe ik volgende keer wel, of ooit.) Misschien zullen anderen het niet eens zien, maar jij wel.

(Een lijstje maken met nuttige dingen uit te voeren tijdens de vakantie, is dat er niet een klein beetje over? Een heel klein beetje?)

Je kijkt naar de bezoekafspraakjes in je agenda. Mmm.

Onherroepelijk. Herinneringen aan liefdes, ze horen bij de vakantie. De goede en de kwade dagen, ze doemen op in de vakantie, telkens weer. Iets als een trage rivier door je heen. (Dingen laten stromen, dat is misschien ook wel vakantie.)

Je had ook nog een stapel DVD-boxen met mooie reeksen die je allemaal in je vakantie ging bekijken. Bij het opruimen van de kleine stukjes, en het op een stapel leggen van de desbetreffende boxen denk je dat je misschien iets te ambitieus was. (Gelukkig zijn DVD-boxen niet biodegradeerbaar. In tegenstelling tot nectarines.)

(En de boze wereld daarbuiten ademt door je adem heen. Hij is er altijd, nooit weg. Die knop zet je niet uit.)

Het blijft een mysterie, wat de rest van de mensheid doet met de slang van de stofzuiger als je niet aan het stofzuigen bent, als je even de stekker uit moet trekken om verderop in het huis weer te beginnen, of als je het stofreservoir moet losklikken om het leeg te maken. Je hebt al allerlei dingen geprobeerd, zoals over een stoel hangen, aan een klink hangen, om de slang maar niet op de grond te moeten leggen. Het gaat altijd fout.

(Niet dat de politiek ver weg is, maar je wilt hem even aan deze kant van de woorden houden. Het lichaam verzet zich tegen die woorden. Voor een tijdje.)

Buiten op het terras. Je kijkt naar de zonnebloem die al open is. Een andere is op komst. Ze bezoeken jou. Je voelt je meer dan vereerd.

De kranten netjes helemaal uitlezen, en daarna ook weer netjes dichtvouwen en mooi op de tafel leggen. Het hoort bij het ritme.

Bij het koken CD’s draaien die je al lang niet meer hoorde. Je staat mee te dansen. Het leven kan soms overzichtelijk zijn.

Door de stad fietsen en kijken naar mooie mensen. En je afvragen wat hun verhalen zijn.

Je leert steeds iets over jezelf. Zoals: wat er aan residu overblijft in jezelf na het ontspannen, ergens tussen hoofd en de rest van het lichaam.

Buiten op het terras. Ineens denk je aan x. Zou x nu ook aan jou denken? Hoe verplaatsen gedachten zich door de lucht?

(Weten dat er binnenkort een verhaal zal komen over een zomer, in 1999, toen de zon verduisterde, en toen je te weten kwam wat er al maanden aan de gang was. Het zal wel komen, je moet er geen moeite voor doen. Het hoort bij augustus waarschijnlijk.)

(Je ziet een filmpje over een massage. Ja, dat is het, denk je, dat wat je niet uit kon leggen.)

Je mag niet vergeten ijs te halen in de winkel voor het bezoek dat je zult krijgen binnen enkele dagen.

Gedachten gaan door je hoofd. Dingen die je zou moeten zeggen. (Je neemt je voor dat ook te doen.)

(Soms zie je in een flits hoe zacht je zou willen zijn.)

(Soms zie je in een flits waar je naartoe zou kunnen gaan. Soms zie je in een flits hoe het zou kunnen zijn. Soms denk je: het stroomt, het is goed zo. Soms weet je het niet helemaal zeker, ook dat is goed, denk je.)

Een interview op de radio. Tegelijk eten, en de krant lezen, en toch ervoor zorgen dat je helemaal niets mist. Het blijft nadien nog door je hoofd gaan. In allerlei richtingen.

Hoe je van woorden kunt houden. Voorzichtige woorden. Voorzichtig geschreven, voorzichtig gelezen.

25 juli 2014

Ik denk

“Nadenken is een soort van ordenen.” Dat zegt Bart Moeyaert in het voorwoord van het prachtige boek Ik denk, met portretten door Ingrid Godon en teksten van Toon Tellegen.

Eigenlijk kun je nauwelijks iets zinnigs zeggen over dit boek. Je moet het ervaren. Een beeld dat opkwam, was dat van een wip. Zo’n wip in de speeltuin. (In het dialect van mijn jeugd was dat een ‘kwikkwak’.) En als lezer zit in het midden, waar de as is. Aan de ene kant heb je de teksten, aan de andere kant de tekeningen. De twee kanten lopen niet in elkaar over, jij zit ertussen als lezer, net als de naad in het boek. De twee kanten zijn verschillend. En hoe het juist zit, dat kun je niet uitleggen, maar ze kunnen niet zonder elkaar.

De tekeningen zijn bevreemdend en vertederend tegelijk. Je ziet mensen, je vermoedt mensenlevens. Soms zijn ze herleid tot hun rafelige essentie. Soms verschuilen ze zich in het papier. Ze lijken meestal een beetje in zichzelf gekeerd. Waar denken ze aan? Dat denk je regelmatig. Ze zijn niet de illustratie van de teksten, ze zijn.

De teksten zijn puntgave beschouwingen, bewegingen, overwegingen, vragen, herinneringen… Ze cirkelen rondom het denken. Ze stellen iets, en daarna stellen ze zichzelf weer in vraag. Ze denken en kijken naar dat denken. Denken beweegt op een andere plek dan weten. Denken gaat door, de hele tijd. Denken gaat zijn eigen weg. En het is de enige weg. Je kunt er niet aan ontsnappen, toch niet in dit leven, je kunt er niet omheen, en je kunt het niet vatten. Denken opent een wereld, en denken sluit je in.

Als lezer beweeg je de hele tijd tussen de woorden en de beelden. De woorden staan steeds netjes in het midden van een blad, met veel wit eromheen. Daardoor lijken ze iets van hun autonomie te bevestigen. De portretten bewegen in een andere ruimte. Soms nemen ze veel plaats, soms niet. Soms zijn ze gedrukt op doorzichtig rood kalkpapier. De kleur rood houdt het hele boek bij elkaar.

Je kijkt naar die mensen, zij kijken naar iets, je weet niet wat het is. Ze lijken toeschouwers, misschien wel een klein beetje verloren gelopen in het leven. Van de kinderen denk je soms dat ze iets gezien hebben, iets te veel. Waar zullen ze terechtkomen later? Misschien zijn ze verdrietig, durven ze niet laten zien dat ze bang zijn. Misschien zijn ze gewoon een beetje in zichzelf gekeerd. Soms zie je mensen die erg alleen lijken. Soms zie je mensen dansen en springen.

En bij dat alles, door die teksten, door die beelden, zie je zoveel in je hoofd. Soms denk je: ja, het is die persoon die die woorden zegt, het kan niet anders. Soms drijft het uit elkaar. Eigen herinneringen komen terug. Soms voel je je een beetje betrapt, misschien dacht je wel dat jij de enige was die zo de hele tijd aan het denken was.

Gelukkig hoef je niet te weten voor welke leeftijd dit boek bedoeld is. Het zit ook op de wip tussen jong, heel jong, en oud, heel oud.

Een ander beeld dat opkwam, was dat van de schoolfotograaf. Hoe het vroeger was. De schoolfotograaf kwam. Op zoveel van die foto’s hangt een onwezenlijke sfeer. Te vaak werd je als kind in een pose gezet. Er werd te veel moeite gedaan om haren te kammen of te borstelen, waardoor je er ineens anders uit zag. Je moest stil blijven staan, serieus kijken. En zo vaak zag je nadien die lichte, bijna existentiële, angst in de ogen van dat kind op de foto. Je zag een kind met een soort breuklijn. Er hing al een zweem van het grote kind dat het ooit zou worden, maar dat was nog onbereikbaar. Op die foto’s zag je ook iets van die wip. De kinderen in de portretten van Ingrid Godon zouden misschien wel voor zo’n schoolfotograaf kunnen staan. De teksten van Toon Tellegen zijn vragen die door een kinderhoofd kunnen gaan, maar even goed door het hoofd van een grote mens. Misschien verdwijnt die blik in je ogen niet met het ouder worden, misschien leer je die gewoon beter verbergen. Misschien beweeg je wel steeds op de grens tussen jong en oud.

Denken is een vorm van ordenen van de chaos die het leven is. Je blijft ermee bezig. Het is een mooie manier van zijn. Dat besef je eens te meer terwijl je het wonderlijke boek Ik denk leest.

24 juli 2014

Een kort oponthoud op de weg van Auschwitz

Het kan zo anders lijken, maar soms halen de schaduwen je onherroepelijk in. Wat je hebt achtergelaten, het is er niet meer. Meer beschadigd dan velen vermoeden kom je terecht op een volstrekt nieuwe plek. Je wilt vooruit, want ook dat ben je verplicht aan zij die er niet meer zijn. Maar je lijkt wel vastgezogen in de spraakverwarring. De wereld draait door, anderen vinden dat er wel lang genoeg over toen is gesproken, ze willen vooruit. Er zijn geen woorden voor het onuitspreekbare, en al helemaal niet als je aan het apparaat moet verwoorden hoe beschadigd je bent. En het overleven van te veel gruwel en te veel plekloosheid leidt enkel naar de dood.

In het intens mooie en aangrijpende Een kort oponthoud op de weg van Auschwitz van de Zweedse auteur Göran Rosenberg probeert de schrijver te ontrafelen waarom zijn vader uit het leven stapte, zoveel jaar geleden. De Plek, dat is het Zweedse Södertalje, waar Rosenberg geboren wordt en opgroeit. Ergens opgroeien, dat is ook die plek veroveren, samen met alle verhalen die zo ontstaan. Je groeit in relaties, in verhalen, in een ruimte die zich ontwikkelt, in een gezin van mensen die je koesteren en alle kansen willen geven. Zo is het voor Göran. Voor zijn vader David was het een plek van aankomst, op 2 augustus 1947. Een plek waar alles zou beginnen, het nieuwe leven. Het werd een eindpunt, als een tijdelijk uitgestelde dood.

De auteur heeft het boek volledig in de tegenwoordige tijd geschreven. Hij loopt als het ware naast zijn vader, langs de verschillende haltes van diens tragische leven. Hij wil niet de toekomst (die in werkelijkheid al een verleden is ondertussen) er al bij halen. Hij wil zijn vader nog niet belasten met die toekomst, maar naast hem lopen, om zo te begrijpen wat hij als zoon nooit helemaal had kunnen vatten. Regelmatig spreekt hij zijn vader rechtstreeks aan, maar die antwoordt nooit.

Het verhaal van de Poolse Jood David Rosenberg begint in het getto van Łódź. Het is al bijna aan het einde van de oorlog als David vanuit het getto wordt weggevoerd naar Auschwitz. Vrij snel zal hij van daar weer worden verplaatst naar een werkkamp van de vrachtwagenfabriek Büssing in Braunschweig. Als de fabriek wordt gebombardeerd volgt nog een hele tocht, onder meer via Ravensbrück, tot hij aankomt in het nog in opbouw zijnde concentratiekamp van Wöbbelin. Het is daar dat de Amerikanen hem zullen bevrijden. Na verdere omzwervingen komt David uiteindelijk aan in Södertalje, waar hij al snel gaat werken in een vrachtwagenfabriek (van Scania).

Voor Göran begint de tocht van zijn vader op het station, waar de trein naar Auschwitz vertrekt. Dat is het punt waarop de definitieve breuk wordt gemaakt met de wereld van toen, de plek van toen. Voor dat moment was er nog een wereld waarin David opgroeide, met al zijn familieleden, een wereld met verwachtingen die – ondanks de werkelijkheid van de oorlog – zouden voortvloeien uit die plek. Na dat moment is er geen terugkeer meer mogelijk. Bijna al zijn familieleden zullen sterven in Auschwitz. Zijn jeugdliefde Hala ligt met haar hoofd op hem te slapen in de beestenwagon die hen naar Auschwitz brengt. Bij aankomst worden ze gescheiden. De twee zullen uiteindelijk weer herenigd worden in Södertalje.

Het is ongelooflijk knap hoe de auteur dit alles opbouwt. Als een observerende journalist wordt elk element van de tocht gereconstrueerd. Göran heeft al die plaatsen bezocht en via uitgebreid onderzoek in archieven elk puzzelstukje van het verhaal bij elkaar gezocht. Maar nooit wordt het een academisch onderzoek. Je voelt de hele tijd hoe hij naast zijn vader loopt, en samen met hem ontdekt hoe de dingen lopen. Stukken uit de brieven van David worden verwerkt, en die komen naast stukken uit kranten van die tijd. Het woordgebruik van de nazi’s wordt subtiel genadeloos ontleed. De auteur kijkt soms met meer afstand vanuit het nu naar toen, en brengt nuances in gangbare beeldvorming. Zo is het heel aangrijpend te lezen hoe hij kijkt naar het verhaal van de voorzitter van de Joodse Raad in het getto van Łódź. Die gedroeg zich in veel opzichten als een medeplichtige van de nazi’s, maar heeft er misschien mee voor gezorgd dat een aantal mensen pas later in Auschwitz terechtkwam, waaronder David. Er is de kwestie van de ‘slavenarbeid’ in de Duitse fabrieken. Toen er in de bezette landen geen dwangarbeiders meer te pakken te krijgen waren, onder meer door het oprukkende Russische leger, werden Joden uit het vernietigingskamp gehaald om in de fabriek te gaan werken. Wat de Duitse bedrijven deden, was moreel verwerpelijk, maar in het geval van David betekende het dat hij niet stierf.

En tussen al die beschrijvingen door gebruikt de auteur enkele sterke beelden, die steeds terugkomen: de plek, de schaduwen, de scherven, de brug, de spraakverwarring, … Die houden alles bij elkaar en onthullen op hun manier, voorbij de woorden, hoe David bijna onherroepelijk op zijn dood afstevent.
En als lezer zie je hoe David ogenschijnlijk goed begint aan zijn nieuwe leven in Zweden, hoe hij iets begint op te bouwen. David ziet een ‘project’ voor zich. Hij komt uit het duister, en in Zweden is er zoveel licht. Göran is een kind van dat licht. Maar David raakt niet uit de tentakels van de duisternis, de schaduwen liggen op de loer, en komen bijna geruisloos dichterbij. In de fabriek krijgt David steeds maar geen promotie. Het eigen huis komt er niet. Allerlei plannen komen niet van de grond. Wanneer hij een dossier moet indienen voor het verkrijgen van een compensatiepremie van de Duitse overheid (de Wiedergutmachung) gaat het fout. Hij kan, volgens de bureaucratische machinerie, onvoldoende bewijzen dat hij echt gekwetst is. En hoewel hij er voor de buitenwereld goed uitziet, wankelt hij vanbinnen steeds meer.

Als je het boek uitgelezen neerlegt, zie je die beelden weer voor je, en begrijp je waarom gebeurde wat er gebeurde. Er is geen plek meer van toen voor David, hij kan zijn kinderen niet meenemen om te zeggen: hier was het. Alles is weg. En zowat alle mensen die er nog overbleven  van toen, zijn ook weg uit die nieuwe plek in Zweden. De nog levende broer van David is naar Israël getrokken. De jaren na de oorlog zijn de jaren van de grote vooruitgang van de welvaartstaat Zweden. En hoe hij ook zou willen, het lukt niet voor David om niet weg te zinken in die nieuwe plek. De wereld rondom hem praat niet meer over de oorlog, wil vergeten en vooruitgaan. David is vanbinnen veel harder getraumatiseerd dan de buitenwereld ziet, of wil zien. Er is letterlijk en figuurlijk geen plek voor zijn wonden, er zijn geen woorden voor. Zijn psychische problemen worden groter en groter. Uit het leven stappen is voor hem de enige uitweg. De schaduwen hebben hem ingehaald…

Göran Rosenberg heeft met Een kort oponthoud op de weg van Auschwitz een indrukwekkend mooi boek gemaakt. Het is het verhaal van een vader en een zoon. Tussen hun beider werelden zit een kloof die nauwelijks te overbruggen bleek, een kloof geslagen door de tijd. Het boek is een teder eerbetoon aan een kwetsbare man die probeerde te overleven, maar te zeer geraakt was vanbinnen. Voor Göran, die een gelukkige jeugd had op de plek die zijn hele wereld was, is het boek als een brug in woorden naar de plekloosheid van zijn vader.

23 juli 2014

De hel



Sommige momenten denk je: misschien ben ik wel een beetje raar. Ik zou een lijstje kunnen maken met ‘rare dingen van de Jean’. Ik heb me ondertussen trouwens al lang verzoend met dat raarzijn. En misschien geldt dat ook wel voor mijn dierbaren.

En dan ineens lees je een artikel, en denk je dat het eigenlijk allemaal nog best meevalt. Er blijken mensen zo maar los rond te lopen die pas echt weird zijn… Zo is er ene Ken Ham, een creationist, die CEO is van Answers in Genesis. In zijn woorden ben ik een secularist, en dat zou dan het hardnekkig niet willen zien van gods schepping moeten zijn, of zoiets.

In elk geval, de heer Ham heeft ook uitgesproken ideeën over buitenaardse wezens. (Hij vindt dat hij verkeerd geciteerd wordt, maar wie zijn zogenaamd verhelderende teksten leest, kan alleen maar denken dat de marsmannetjes al onder ons zijn, in de figuur van de heer Ham.) Nu moet ik eerlijk bekennen dat ik dat zoeken naar buitenaards leven eigenlijk een beetje onnozel vind. Statistisch gezien zou het best kunnen dat er ergens anders nog leven is (it’s life Jim…). En dan? Fijn toch. Verandert dat iets aan hoe ik mezelf zou moeten zien als mens? Ik zou niet weten waarom. Het hoeft niet. Als we al onze immense collectieve intelligentie en onze schaarse middelen zouden gebruiken om alle mensen op deze planeet een waardig leven te geven, dan zou dat al geweldig zijn. En dat we de ultieme vragen over wat er voorbij de oerknal was niet kunnen beantwoorden, dat lijkt me helemaal niet erg. Dat de mens misschien niet meer is dan een schitterend ongeluk (zoals in de mooie VPRO-reeks van jaren geleden), dat lijkt me ook helemaal niet erg. En dat anderen die wel geloven zich beter voelen bij de gedachte dat er een grotere orde is en dat zij een unieke persoon zijn, die niet zomaar verloren kan gaan, daar heb ik geen moeite mee, en ik gun hun die hopelijk rustgevende gedachte van harte.

De heer Ham vindt dat zoeken naar buitenaards leven ook onzin, zij het om diametraal tegengestelde redenen. Volgens hem is die zoektocht ingegeven door de rebellie van de mens tegen god, in een wanhopige poging om de veronderstelde evolutie te bewijzen. Oeps. De aarde is volgens hem speciaal geschapen voor de mens. De zonde van Adam had betrekking op het hele universum, maar alleen de nakomelingen van Adam kunnen gered worden. Aliens zijn dus wel geraakt door de zonde van Adam, maar - mochten ze bestaan - ze kunnen niet gered worden.

Ik heb hem dus maar even opgebeld met enkele prangende vragen. Het werd een klein beetje een dovemansgesprek, zoals te verwachten.

‘Het zijn toch mensen die de verhalen in dat boek hebben geschreven. Misschien is dat wel een grote blijk van liefde van god dat hij/zij het aan de mens heeft toevertrouwd om in menselijke woorden verhalen op te schrijven. Verhalen kunnen bedoeld zijn om inzicht te geven, via symbolen, via verhaaltechnieken, en misschien krijg je zo zicht op iets moois. Als god bestaat, zou dat toch een mooi geschenk zijn. Ik kan me niet voorstellen dat god zou willen dat woorden in dat boek letterlijk moeten genomen worden, integendeel eigenlijk. Dat zou anders toch van weinig liefde voor de mens getuigen, en god is liefde, hebben ze mij altijd gezegd.’ Nou, de heer Ham begon daar even te razen aan de telefoon. Je merkte goed dat hij zijn best deed om niet te vloeken. Dat ik vervloekt was, dat was wel duidelijk…

‘Ik heb ook nooit goed begrepen dat mensen kunnen zeggen: dit stuk grond is van ons, want het staat in het boek. Of dat ze zeggen: jij bent een minderwaardige mens, omdat jij niet aanvaardt wat er in het boek staat. Dan zeg je zo eigenlijk toch: jij moet dood omdat jij niet vindt wat ik vind dat jij moet vinden. Dat gaat volgens mij weer over mensen. En misschien wou god met een verhaal zeggen: ik ben het symbool van de hoop, de hoop dat jullie ooit veilig en thuis zullen zijn, niet meer verdwaald in de chaos van deze wereld. Dat is toch mooi, maar is die hoop niet genoeg? Dat zou toch een mooie god zijn? Als ik, die niet in god geloof, mijn hele leven mijn best doe om een goed mens te worden, en om andere mensen als mijn gelijken te behandelen, dan doe ik toch hetzelfde als mensen die hun inzet kunnen motiveren door die hoop? Maar toch zal ik niet gered worden, en ga ik dus naar de hel. En die andere moet dan blijkbaar vooral een godvrezende mens zijn. Dat is toch een rare vorm van liefde? En dat mensen met elkaar vechten over letters, is dat niet raar? Dat mensen eindeloos met elkaar kunnen discussiëren over de hoop, zonder ooit het definitieve antwoord te vinden, dat zou mooi zijn, en daar zou god dan toch alleen maar heel blij mee moeten zijn.’ Van de heer Ham kreeg ik andermaal een eindeloze reeks citaten uit het boek die volgens hem bewijzen dat het is zoals het is (volgens de heer Ham, overigens ook een mens, veronderstel ik toch). Het gaat volgens hem over een onwankelbare waarheid, en ik weiger dus systematisch die waarheid met een grote W te aanvaarden.

‘Ik begrijp ook niet goed waarom je zo hardnekkig wilt dat de geschiedenis van de aarde is gelopen zoals dat in een verhaal in een boek staat. Als we via de wetenschap dingen te weten komen over hoe de evolutie is gelopen, en dat we daarbij terug kunnen gaan tot aan de oerknal, en dat we via die weg niet weten wat er dan voor die oerknal was, dat maakt toch voor god niets uit, denk ik dan. Als je dan toch in god gelooft, dan heb je het toch niet nodig om elk element van de werkelijkheid met alle geweld zo te interpreteren dat het ondubbelzinnig past in een schema dat komt uit een verhaal dat geschreven is door mensen. Dat lijkt me zo ongelooflijk krampachtig. Iemand die gelooft, en die daar rust in vindt, die heeft zoveel krampachtigheid toch niet nodig? Dat je kiest voor een aantal rituelen, als menselijke uiting van je verbondenheid met iets dat groter is dan jezelf, dat is mooi, en het is de taal van mensen, net als de woorden in een boek. Als er een god bestaat, een god die van de mens houdt, dan zou die toch vragen aan de mens om zichzelf te ontstijgen (de zoon heeft het voorgedaan, zou je kunnen zeggen) en meer mens te worden dan hij of zij was, en zich over te geven aan universele goedheid, aan liefde en vergeving, aan mildheid en nederigheid, aan een open en ruimdenkende geest (dat is ook eenvoudiger te begrijpen dan die vurige tongen trouwens).’ De heer Ham zat zo ongeveer te schuimbekken aan de andere kant van de lijn. Hij riep me toe dat ik totaal verloren was, gedoemd om te branden, door mijn onwil om de hogere orde der dingen te zien. Er was geen twijfel mogelijk: ik was een slechte mens.

Ik had altijd gehoord van mijn vrienden die geloven dat het geloof hen gelukkiger maakt, soms toch. In het geval van de heer Ham begon ik er toch een beetje aan te twijfelen. Zelf voelde ik me nog gelukkiger dan voor het telefoongesprek. Misschien valt dat raarzijn van mij nog wel heel erg mee.

20 juli 2014

Een volle maan

De avond ruikt anders, bij volle maan.

‘Bijna een uur heb ik daar gestaan, bij de brievenbus. Met die brief aan jou in mijn handen. Wel of niet versturen, ik wist het niet.’
‘En weet je het nu al? Kijk hier ligt hij, en je ziet dat ik hem al vaak gelezen heb. Ik hield hem de voorbije dagen dicht bij me. Hier.’
‘Ik werd ’s nachts wakker uit een woelige droom. Even wist ik niet meer waar ik was. En toen kwam het als in een flits: ik moet haar een brief sturen, het kan niet wachten. Soms ben ik ineens bang dat jij niet zult weten hoeveel ik van je gehouden heb. Het zou zomaar verloren kunnen gaan, in de plooien van de tijd.’
‘Het is niet verloren gegaan. Ik wist het, en je hebt het nog eens geschreven in je brief.’
‘Het was het licht bij de brievenbus. Pas later besefte ik het, dat ik had staan wachten op het licht. Tot het goed was, tot het ja zei.’

Ze kijkt naar buiten.

‘Vroeger, toen we nog samen waren, moest ik bij een mooie lucht vaak aan jou denken. Dan zag ik de lucht, en wou je meteen bellen of zo, om te vragen of jij de lucht ook had gezien. Maar eigenlijk hoefde ik niet te bellen, ik wist het altijd. Nu is het de volle maan. Als ik in bed lig, en het is volle maan met een heldere nacht, dan denk ik aan jou. Maar nu weet ik niet meer of jij de volle maan ook hebt gezien.’
‘Misschien moet je eens bellen dan?’
‘Ja, misschien wel. Of misschien ook niet.’

Hij slaat zijn ogen neer.

‘Wat zouden de mensen denken die daar voorbij lopen en ons hier aan dit tafeltje zien zitten? Wie zouden ze denken dat wij zijn?’
‘Hopelijk zien ze de volle maan niet. Want die is van ons.’
‘Er zijn van die woorden die ik niet meer kan gebruiken sinds we niet meer samen zijn. Woorden die hoorden bij jou, bij jouw lichaam, bij hoe ik je in mij voelde.’
‘Wie weet zijn die woorden daar wel ergens, in die heldere nacht.’

Zij streelt zijn wang.

‘Dat ik zelf verdwijn, dat ik zomaar dood zou kunnen gaan midden in de nacht, alleen thuis, daar kan ik mee leven. Maar dat ik niet zou weten of onze liefde is opgemerkt door de tijd, dat is een moeilijk te dragen gedachte. Daarom wou ik die brief maken, denk ik.’
‘Vorige week vond ik nog een brief van jou terug uit die tijd. Ik herinner me hoe het was toen. Als er een brief kwam van jou, wou ik die eerst voelen op mijn buik. Ik was altijd ongeduldig, maar toch moest het zo.’
‘Om de woorden op te warmen?’
‘Misschien zijn het de woorden die blijven. Je hebt gelijk, ik herinner me de woorden die van ons waren. Het is goed dat je ze niet meer gebruikt, dat wij ze niet meer gebruiken. Ze zijn aangeraakt, en dat moet zo blijven.’

Even lijkt het of zijn ogen vochtig worden.

‘Wist jij dat het vanavond volle maan zou zijn toen je dit moment voorstelde?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Bij de vorige volle maan lag ik trouwens ook wakker ’s nachts.’
‘Waarom heb je me dat niet verteld?’
‘Ik weet het niet.’

Zij kijkt naar de maan.

18 juli 2014

De plot van de liefde

Je bent een beetje in de war. (Misschien is dat overigens wel jouw normale manier van zijn, een beetje in de war.)

Je had een vraag gekregen om een verhaal te schrijven voor een site met verhalen. Na enige aarzeling had je dat toch maar gedaan. Helemaal goed voelde het niet vooraf, maar je weet niet waarom.

Het duurde allemaal een beetje lang, maar je kreeg ondertussen het bericht dat je verhaal niet zal gepubliceerd worden. Om verschillende redenen.

Op zich is dat allemaal niet zo erg. De dingen die men blijkbaar niet goed vond, waren de dingen die je net beoogde met je tekst. Dat wil natuurlijk nog niet zeggen dat het ook gelukt was. En het zal ook best wel kunnen dat je verhaal niet goed genoeg was, en dat zij andere verhalen beter vonden.

(Soms denk je overigens ook zelf dat je helemaal niet kunt schrijven. Dat heeft iets te maken met wie je bent. Iets met een drempel.)

(En soms denk je dat je heel goed weet wat je zoekt, in de tekstjes die je schrijft. Ze falen dan wel vaak, maar ergens in je hoofd zie je de tekst van je verlangen. Als je nu nog de rest van je leven oefent, kom je misschien een klein beetje dichter.)

(En soms heb je moeite met verhalen die iets te opzichtig een verhaal willen zijn. Je ziet hoe ze zijn opgebouwd. Je ziet het bordkarton van het decor. Maar je voelt niets trillen aan de achterkant van de woorden. Je voelt niet hoe ze noodzakelijk zijn.)

(Misschien zoek je dat. Woorden die als stipjes net boven het water uitkomen. En wat er gebeurt, het verhaal, dat bevindt zich aan de andere kant. Het verhaal zit als het ware niet al te zeer in de woorden zelf, maar voorbij, of achter de woorden. Daar waar de dingen niet uitgesproken worden, of kunnen worden.)

(Maar, zoals je zegt, het is een verlangen. Het verlangen van een falend en zeer onvolmaakt en ook wel een beetje bang jongetje. Als de tekst het niet doet, als de tekst geen plek kan zijn, dan werkt het gewoon niet, natuurlijk.)

Een van de dingen die je te horen krijgt als blijkbaar een minpuntje van je verhaal is dat er geen plot is. Daar moet je even over nadenken.

(Je denkt: trouwens, een kort verhaal is geen roman, het mag een flard zijn. Je denkt: doe niet onnozel, probeer jezelf er niet uit te praten.)

(Het verhaal gaat over een ontmoeting tussen twee voormalige geliefden. De volle maan speelt er een belangrijke rol in. Ze zijn onwennig. Er is de afstand, van de tijd, en van andere levens ondertussen. En er is de herkenning, van dat wat gebleven is. De herinnering van de droom. Er is het onvermogen, het onvermijdelijke onvermogen. Ze praten een beetje naast elkaar. Verlegen. Ze zeggen veel dingen niet, waarschijnlijk. Sommige dingen mogen niet gezegd worden. Het verhaal is een moment. Alsof je als lezer binnenkomt in een café, en de tafel naast hen neemt. Je hoort flarden van een gesprek, je zou daarmee een verhaal kunnen maken.)

Je houdt van dat soort verhalen, merk je. Je houdt van teksten die zich niet prijsgeven. Waarschijnlijk is de voormalige liefde ook jouw echte specialiteit. Misschien wel de enige.

Heb je iets geleerd van de liefde? Misschien wel een paar dingen. Zoals: de liefde verloopt niet volgens een plot. Het blijft toch geweldig, hoe mensen in boeken of films tegen elkaar praten in volledige zinnen. Het is mooi, en het sluit aan bij een diep verlangen, dat er in boeken of films een lijn zit in de liefde. Met hindernissen, en hier of daar een crisis, vinden ze elkaar. Of vinden ze elkaar niet, terwijl je als lezer weet dat het wel zo zou moeten zijn.

In het echt merk je dat je zelf niet in zo’n mooie volzinnen kunt spreken. Soms oefen je er wel eens eentje in, die je dan op het juiste moment in de groep kunt gooien. En alles wat niet lukt in die drassige werkelijkheid, dat kun je soms wel in een brief. Daar kun je de woorden netjes naast elkaar zetten. Een zin met een punt.

De echte liefde rammelt en schuurt. Verlangen en onvermogen vergezellen elkaar. Wat je zou willen kunnen zeggen, het zwerft door je hoofd. Als je je eigen falen al zou begrijpen, dan heb je er daarom nog niet de woorden voor. De ander kan je sprakeloos maken, en met warmte vervullen. En soms heb je geen idee wie die ander is, en vraag je je af op welk eiland je gestrand bent.

En de tijd gaat wel verder. In de liefde zit een belofte. De belofte van tijd, van een liefde die de tijd zal duren. En misschien zelfs overleven. De belofte dat je zo een lijn zult voelen in de dingen, een zin, een richting. Van een vertrekpunt naar een bestemming. Een plot als het ware.

Tegelijk is je ervaring, in de liefde, in het leven, veel rommeliger. Je ervaring is vaak veeleer een hier en nu, zonder enig idee waar je bent, zonder besef waar je naartoe gaat. Het spreken gaat veel meer via flarden, woorden die op elkaar afketsen, die onvolmaakt en stuntelig zijn. Het lijkt alsof je zelf ook regelmatig in het fragment woont waarvan de lezer aan de andere tafel getuige is.

En op een of andere manier zweeft er wel een verhaal boven dat rommeltje waar je in zit. Het rust soms meer in de lege plekken tussen de woorden. Het is een naakte en stille versie van de verhalen die we elkaar vertellen. Het is een mooi verhaal.

Misschien is dat je droom wel, een verhaal schrijven dat dat zwevende verhaal niet is, maar het wel laat vermoeden, en het bijna onthult. Bijna.

(Je denkt: dat heb je weer sierlijk gezegd, maar dat wil nog steeds niet zeggen dat je het ook zou kunnen. En zo blijven we bezig…)

16 juli 2014

Beatmuziek

Woorden zijn werelden.

In een of ander gebied in de nabije verte wil een burgemeester een groep zigeuners verjagen. Met inzet van gesofisticeerde middelen. Die dragen de naam van DJ Jos. DJ Jos dient over te gaan tot het uitvoeren van een geluidsbombardement. Bij navraag denkt hij eraan te beginnen met enkele Vlaamse schlagers. Aan de burgemeester wordt ook gevraagd welke muziek hij verwacht dat ingezet zal worden voor deze speciale missie. Zijn antwoord is: “Beatmuziek.” Je leest het nog eens opnieuw, en er staat wel degelijk beatmuziek. Je kijkt voor alle zekerheid na of we nog steeds leven in het jaar 2014. Dat blijkt het geval te zijn. Even dacht je terug aan het legendarische optreden dat je met je neef bracht, toen je een jaar of acht of zo was. Uitgevoerd met diverse metalen deksels. Boven op een afdakje, ter hoogte van het kippenhok. Het nummer was enigszins repetitief van aard, en bestond basically uit één zin: “Ik zen nen Beatle zonder haar.” Gelukkig bestaan er van dat nummer geen demo’s. Ze zouden evenwel erg nuttig zijn als antiterroristisch wapen.

Het woord vernedering wordt door sommige mensen iets te gemakkelijk gebruikt. Het aantal personen van het mannelijk geslacht bij die sommige mensen is buitenproportioneel hoog. Onlangs zag je er nog een op de televisie. De gruwel in kwestie is ooit nog een tijdje president van Frankrijk geweest. In real life is hij van het korte type. Sommige gezagsdragers van het enigszins korte type ontwikkelen soms een redelijk hoog brulgehalte. De man in kwestie was opgepakt in het kader van een gerechtelijk onderzoek naar corruptie. Hij was een beetje lang ondervraagd. Iedere normale mens zou na zo’n zaak een klein beetje beschaamd in een hoekje kruipen, en aan zijn of haar vrouw vragen: “Schat, kun jij vandaag even naar de winkel gaan voor een flesje melk? Ik zie het niet echt zitten.” Maar niet het vilein heerschap in kwestie. Nee, die laat zich uitnodigen voor een tv-programma, in prime time. Die man is zo’n zielige übermacho dat er zelfs al testosterondampen uit de krant opstijgen als enkel nog maar zijn naam genoemd wordt in een artikel op pagina zeven. (Hij gebruikt ongetwijfeld Tabac als aftershave…) Die ondervraging was volgens hem alleen politiek gemotiveerd, en het was bovenal… een vernedering. Een vernedering van een groot staatsman, van een belangrijke mens quoi. Dat hij mensen ooit als tuig omschreef dat met een hogedrukreiniger moest worden verwijderd, was misschien ook wel een beetje kwetsend, maar dat mocht dan misschien of zo, want dat waren geen belangrijke mensen. Voortgedreven door een interstellair ego gaat hij verder, en zegt dat hij wel wil terugkeren “als het volk hem roept”. Mensen die van zichzelf geloven dat ze een messias zijn, en in al hun goedheid bereid zijn de veronderstelde achterlijkheid van de rest van de schepping nog even te tolereren, tot ze ‘geroepen’ worden, er moet daarover in de DSM een omschrijving te vinden zijn.

De formulering gemiste kans kan mooi zijn. Misschien heb je de ultieme kans gemist om aan die mooie vrouw te zeggen dat je haar in je dromen zou willen toelaten. Misschien heb je de kans gemist om te zeggen dat het je spijt wat je die dag eerder deed of zei, waardoor de liefde tussen je vingers glipt. Het zullen litteken blijven op je hart. Dat zou een gemiste kans kunnen zijn. Maar een schepen die zegt dat de Vlaamse beweging een fout maakte door geen merchandising te maken op basis van de Vlaamse Leeuw rond het WK en de Rode Duivels, dat is – laten we zeggen – van een andere orde qua existentiële dimensie. Het WK zou zo een Belgisch verhaal geworden zijn, terwijl het even goed een Vlaams verhaal had kunnen zijn, nog steeds volgens die man. En dat is dan “een gemiste kans”. Die gemiste kans wordt dan weer goedgemaakt, want burgers die een leeuwenvlag aan hun raam hangen kunnen “schone prijzen” krijgen. Die DSM ligt nog ergens in de buurt waarschijnlijk? In de goede oude communistische traditie zijn er mensen die vinden dat als hun schema niet op de werkelijkheid past de werkelijkheid maar moet worden aangepast aan hun schema. De man in kwestie is geen lid van een of ander communistisch fanclubje, maar van een partij die steevast beweert namens ‘de’ Vlamingen te spreken. Dat hij wel zal bepalen aan welke criteria je moet voldoen om als een ‘echte’ Vlaming te worden beschouwd, en dat gelukkig toch heel wat mensen helemaal niet door anderen willen gemodelleerd worden als echte Vlaming, dat zal ook wel een gemiste kans zijn waarschijnlijk?

13 juli 2014

Trage geuren

Hoe je je geuren herinnert. Je weet niet helemaal goed hoe dat werkt. Ergens in je hoofd kun je die geuren zien. Ze zijn als een soort voetafdruk in het mulle zand. Je kunt niet zomaar de geur oproepen. Wel het effect ervan. En je weet dat je de geur zult herkennen als die zich weer zou aanbieden.

Je staat met je grootvader voor het raam te kijken naar het onweer. De lucht kleurt purper. Je staat in de voorkamer. Je steekt je hoofd onder het glasgordijn. Hij staat achter je. En de geur van die kamer, die is er nog.

Je vader bespeelt de beiaard. Hoog boven in de toren. En hoe het daar rook.

Toen je de eerste keer brood bakte. In die gammele oven in het huis vol studenten. Hoe de keuken zich vulde, met geur.

De grote bibliotheek. Waar je zat te werken aan je thesis. Soms wou je weglopen. Soms deed je het. De geur van de kranten.

Terug thuis na weer een chemo. Je moeder en je zus staan te poetsen. De geur van de poetsproducten. Normaal zou je die niet eens of nauwelijks opmerken. Iets draait binnenstebuiten. Die herinnering brandt zich in je hoofd.

Je grootmoeder maakt aardbeienconfituur. De geuren nemen de ruimte in.

Met je vader op bezoek in de winkel met achteraan het atelier. Waar ze muziekinstrumenten bouwen.

Achter het podium staan wachten, voor de jaarlijkse opvoering van de muziekschool. De geuren zijn er nog.

Samen met je zus meedoen aan het free podium in de jeugdclub. Met een wat duffe geur onderaan het spectrum.

De herfstgeuren op de speelplaats van de gemeentelijke lagere school, met de grote populieren ernaast.

Mooie herinneringen aan een vakantie. Veel zon. Enkele dagen wandelen. Bossen en kleine riviertjes. Veengebied. En ergens in die beelden zit ook de geur van aftersun. Die had een verzoetend effect. Maakte je een beetje week. Nog meer.

Logeren bij een oom. Een naamgenoot. Jij en je zus, klein nog, jullie slapen in een caravan buiten. In het huis wordt nog gewerkt. De geur van het huis.

Door het bos fietsen. Geuren vermengen zich. Een kleine picknick.

Uren in de donkere kamer.

De buurman die staat te werken boven de smeerput in zijn VW-garage.

Je grootmoeder die nieuwe aardappelen staat te bakken in die rode pan die jij nog zoveel jaar hebt gebruikt.

Zoveel baby’s die op je buik liggen te slapen.

De geuren van een geliefde. Ruiken met je huid. Wankelbaar, ben je.

De fietswinkel op de hoek van de straat waar je soms naartoe ging als kind. De man die daar werkte, waar je een beetje bang van was. De geur die naar je toe kwam zodra je die grote groene deur opentrok.

De nachtmis op kerstavond.

De kleurpotloden van Caran D’Ache. Je hebt ze al 35 jaar. Ze zijn er nog steeds.

De inkt van de stencilmachine die boven staat.

Chocolade. (Moet een oergeur zijn.)

Een bezoek als kind, met je vader, in het Plantin-Moretusmuseum. Een geur die hoort bij het donkerbruine hout.

Met je grootvader staan schilderen. In de veranda. Die ene muur. In het groen. Jij met een klein borsteltje. Hij doet bijna al het werk.

Je staat kleine ronde koekjes te bakken. Je bent boos op jezelf, omdat ze onderaan een klein beetje verbrand zijn. Je krabt de zwarte plekjes eraf.

Je zus maakt groentetaart.

Een ochtend. Voor je je ogen opent.

12 juli 2014

Na een droom

‘Was dat wel een goed idee? Een wandeling in de regen?’
‘Och ja, we zijn hier nu toch. Wat maakt het uit?’
‘Maar straks wil ik wel ergens binnen zitten, waar het droog en warm is.’
‘Dat zal zeker wel lukken. En de regen heeft toch ook iets. Het spoelt je huid, al dat water, en alles wat daar achtergebleven was.’
‘Lijkt me weer echt iets voor jou, zo’n opmerking.’
‘Ik ben nog niet helemaal veranderd blijkbaar.’
‘Nee, duidelijk niet. Maar het geeft niet. Ik vind het fijn dat we hier nu lopen, weer. We zijn hier vroeger ook nog geweest, weet je dat nog?’
‘Ja, natuurlijk. Niets gaat verloren. En zeker in de zomer komt alles weer terug.’
‘Om een of andere reden was dit het moment.’
‘Het rare is, het is me de voorbije week tweemaal overkomen. Dat ik ’s nachts van iemand droomde, en dat ik die de dag daarna zag of hoorde. Jij was er dus ook in.’
‘Ja? Jij was ook in mijn droom. Maar ik durfde het niet zeggen. Nu weet je het ook.’
‘Ik was een beetje onrustig de voorbije dagen. Misschien gewoon moe, ik weet het niet. Heb jij dat ook? Dat je het ene moment helemaal alleen zou willen zijn, en dan het andere moment met iedereen, om te zien of ze er allemaal nog zijn? Die twee vallen bijna samen, hoewel dat niet kan natuurlijk.’
‘Bij mij is dat niet zo, denk ik. Misschien was de onrust er bij mij door dingen die niet gezegd waren. En daar is de regen misschien wel goed voor. Maar ik ben nu nog niet nat genoeg, denk ik. Of iets in die aard.’
‘Laat me eens kijken. Nat al wel, verzopen nog niet.’
‘Ik had een gesprek met een vriend, vorige week, en ineens begreep ik iets. Iets dat ik anders had moeten doen. Misschien zijn we daarom wel hier.’
‘Ik zal wachten tot de regen zijn werk doet.’
‘Misschien is het ook door de ziekte. Jij weet ondertussen al hoe dat gaat, maar voor mij was het nieuw. Het kwam allemaal een beetje samen. Ik was begonnen aan een brief. Drie keer zelfs. Maar  het lukte me niet.’
‘Waarom niet?’
‘Ik kreeg altijd graag brieven van jou. Maar zelf schrijven, dat is wat anders, en nu was het alsof ik meteen je ogen moest zien, bij elk woord. Alsof ik het niet aandurfde om zoveel woorden ineens uit handen te geven.’
‘Dat gevoel herken ik wel.’
‘Weet je nog, die avond, toen we waren gaan kijken naar dat koor, in het park?’
‘Ja, je had je dochter bij.’
‘Ik moest daar ook ineens aan terugdenken gisteren. Ik wou je vragen om dat nog eens te doen samen. Het is binnenkort weer.’
‘Als je het vraagt, zal ik misschien wel ja zeggen.’
‘Ik weet nog niet of ik het ga vragen.’
‘Het is raar, in die droom was je dochter er ook bij. En je was heel vriendelijk. Dat is zo’n raar woord, maar het was alsof ik dat niet had verwacht. Ik herinner me dat ik in die droom verbaasd was.’
‘Was het zo erg dan?’
‘Soms wel, maar dat heeft geen belang.’
‘Door de ziekte is mijn gevoel van tijd veranderd. Ik dacht altijd dat ik nog heel veel tijd had, voor alles. Maar nu besef ik dat dat misschien wel niet zo is.’
‘Dat is denk ik die onrust van alleen en samen willen zijn. Het heeft iets met tijd te maken. Met ineens denken: ik heb geen tijd meer, en ik wil zeker weten dat alle anderen er nog zijn.’
‘Dat laatste is toch meer iets voor jou, denk ik. Zo ben je wel altijd geweest. Ik had het er soms moeilijk mee.’
‘Dat alle anderen er ook waren?’
‘Misschien wel.’
‘Ik begrijp het wel. Maar ze zijn wel allemaal bij mij, hier. En jij bent daar ook natuurlijk, altijd.’
‘Volgens mij begint het harder te regenen.’
‘Denk je?’
‘Ongetwijfeld.’
‘Misschien is het tijd.’
‘Waarvoor?’

10 juli 2014

Zomerverlangens

Een beloftevol woord. Misschien is het wel groter dan wat er in je hoofd omgaat. Of misschien wil je de dingen liever ver weg houden van de woorden.

Je dacht het nog, eerder van de week, toen je bij de dokter zat. Ze vertelde je dat uit de resultaten van het onderzoek bleek dat het verwijderde vlekje niet kwaadaardig was. Je wou heel stiekem overgaan tot een heel klein gilletje van geluk. Later liep je met een glimlach over straat. En die avond in een vergadering zitten, het klopte niet helemaal in je hoofd. Gelukkig was iemand aan wie je wilde zeggen hoe blij je was ook daar. Wat je dacht was: nu kan in mijn hoofd de zomer beginnen.

Je weet niet goed hoe dat moet, denk je, zomer. Je bent een beetje in de war. Alsof het niet mag.

Alsof er iets is waarvoor je je moet schamen. Een dierbare vriendin herinnert je eraan: vergeet niet een cadeau voor jezelf te zoeken. Iets met het leven.

Nog een week werken, en dan. Zomerverlangens wasemen door je kieren.

Soms denk je: zou iedereen misschien even een dag kunnen ophouden met zo verschrikkelijk opgewekt te zijn en alles zo ongelooflijk fantastisch te vinden en dat vooral de hele tijd feesboekgewijs rond te toeteren? Nee, natuurlijk wil je dat iedereen  gelukkig is. Maar je verlangt eigenlijk een beetje naar traag geluk, voorzichtig uitgesproken, teder en kwetsbaar, nauwelijks waarneembaar bevrijd uit het wateroppervlak. Of zoiets. Je weet het niet zo goed.

Soms denk je. Een heel trage aanraking.

Soms lijkt het alsof je wacht op iets dat niet komt. Soms is het anders.

Je weet niet goed hoe dat moet, zomer. Iets is nog niet doorgedrongen.

Iets in die muziek. Ze is zo bescheiden en tegelijk zo onmiskenbaar aanwezig. Het is alsof de wind er vrij doorheen zou kunnen. Je zou het misschien wel willen, dat je huid die muziek is.

Soms denk je. Gaan liggen, en ineens in de juiste huidplooi vallen. Met net genoeg zwaartekracht, zonder pijn. Een nauwelijks waarneembaar dekentje. Veilig zacht. En zo de tijd laten wegsijpelen.

Zou je het hun durven zeggen? Dat je blij bent. Dat het zomer is. En iets over blijven.

Je denkt aan een gesprek. Het ging over de kinderen.

Soms verlang je naar sommige dingen die je zullen verrassen. Misschien zijn ze er al.

Soms verlang je naar verhalen. En het verdwijnen dat daarbij hoort.

Iets over de zee, die zich langzaam van het land terugtrekt. En hoe het zand zich dan voelt. Nog nat, voor even. De zon aarzelt nog wat. En straks komt het water wel weer terug.

Dat je de dingen zo zou kunnen zien. Voor even. Zo uit elkaar gehaald. Zo bijna aanraakbaar. Zo naakt.

Sommigen zullen misschien zeggen: maar het is al lang zomer. Ze zullen wel gelijk hebben. Maar dat verandert niet veel.

En je zag een filmpje. En ineens begreep je het. Iets over zomerverlangens. Iets over krijgen.

En zoals dat stuk fruit van de vorige avond. Je schrok een beetje van die smaak. En hoe het niet moeilijk was je eraan over te geven.

Er zijn veel herinneringen die bij de zomer horen. Ze mengen zich, en je vindt het niet erg. Ze mogen blijven. Altijd.

Misschien moet je het jezelf horen zeggen. Iets over die zomer. Iets met het leven. En hoe verkeerd het zal klinken. Pas daarna kan het gaan liggen, misschien.

Nog zoveel dagen, denk je soms.

De dingen, ze komen tot net bij de woorden. Niet verder. Je zou er weinig over kunnen vertellen. Misschien blijven ze liever weg van de woorden. Nog even. Tot iemand de juiste vraag stelt.

06 juli 2014

Dingen die eindigen

Een mooi interview in het weekendmagazine van de krant. De historica en de theatermaker. Je voelt zelfs een klein beetje schroom bij het lezen. Voor het zomaar aanwezig mogen zijn bij een gesprek tussen twee mensen.

Ze zien elkaar graag, denk je. Hij gebruikt graag het woord ‘schoon’. Dat woord past goed bij hem. Je hoort het hem zeggen.

Je voelt iets van het ritme van het gesprek, van het ritme tussen die twee. Zo lijkt het nog. En je voelt iets van haar onrust.

(Je denkt, stiekem, niemand weet het: ik zou graag eens met haar praten.)

(Je denkt: hoe vaak hebben we dit, zo’n ‘groot’ gesprek?)

Hij zegt het mooi: “Zelfs aan de momenten die zwaar waren, heb ik een zeker genoegen beleefd. Ik heb altijd een stap buiten mezelf kunnen zetten om te kijken naar wat ik voel. Dat verlicht. Het heeft ook iets: triest in de zetel zitten. Ik observeer dan mezelf en zie mijn verdriet. Het leven blijft zo altijd, ergens, een vorm van spelen. Voor mij heeft dat veel opgelost.”

(Het is moeilijk, steeds moeilijker, schrijven over de woorden van iemand anders. Je leest iets wat je raakt, en je zou eigenlijk alleen maar mogen zeggen: dit is mooi, dit raakt me. Als je te veel zegt, of als je te veel of te snel de woorden op jezelf betrekt, is het alsof je je de woorden van een ander toe-eigent, alsof je iets van het licht dat een ander toekomt op jezelf wilt laten schijnen.)

Zij vindt zijn houding benijdenswaardig. Ze vraagt hem of hij niet treurig wordt van de eindigheid.

Hij zegt: “Dat iets nooit zal stoppen, dat vind ik pas een deprimerende gedachte.”

En zij zegt, die zin die uren na het lezen van het interview nog altijd door je hoofd gaat: “Ik kan er niet tegen dat dingen eindigen. Almaar minder.”

En je denkt: ja, je voelde het zo goed in het hele interview, dat ze daarmee bezig is.

(En je denkt: wat zou ik zelf antwoorden? En tegelijk denk je: je mag nu nog niet over jezelf denken, je moet wachten, en misschien wel helemaal niet denken.)

(En je denkt: ik kan ‘almaar minder’ tegen mensen die in een gesprek te snel, als iemand iets zegt, over zichzelf beginnen, of alleen maar vanuit hun perspectief kunnen denken, dus moet ik dat nu vooral zelf niet doen.)

(En je vraagt je af, bij zijn en bij haar woorden, ook voor de rest van het interview: zou het pijn doen, om die woorden uit te spreken?)

Het is schoon, de eindigheid omarmen, en het is zo herkenbaar, het verlangen naar dingen die blijven.

(Misschien mag je dat zo wel zeggen in een stukje over de woorden van iemand anders.)

(En je vraagt je af: zou het iets te maken hebben met het verschil tussen mannen en vrouwen, dat ze anders kijken naar het verloop van de dingen, zoals zij lijkt te suggereren in het artikel? Of heeft het er ook mee te maken dat hij ouder is, en zo meer tijd heeft gehad om wijsheid te vinden?)

Die zin, over dingen die eindigen. Hij klinkt zo eerlijk.

(Als je voor jezelf zou zeggen, zelfs als niemand het zou kunnen horen, wat je denkt. Over je verlangen naar dingen die blijven. Over je verlangen naar mensen die niet weggaan. Zou je dan ook zo dapper zijn, zo eerlijk?)

Misschien zou je haar een briefje moeten schrijven: geachte mevrouw, ik vond het een mooi interview. (Je mag zeker niet zeggen: ik vond het een schoon interview.)

En na het schrijven van al die woorden weet je eigenlijk nog steeds niet wat je nu eigenlijk wilde zeggen.

Misschien is dat wel goed.

05 juli 2014

IJsje

Het lijkt stil op straat. Het regent.

Alsof je zo naar dit moment verlangde. Alleen zijn met de woorden. En de beelden. De dagen schuiven langzaam weer door  je heen.

Het lichaam wordt trager. Raar, hoe je het in dat lichaam voelt: ik wil geen vergaderingen, ik wil nog wel werken, ik wil graag afspraken maken voor de vakantie, ik wil heel graag die en die zien en praten over alles, maar ik wil geen vergaderingen.

Die reeks op tv die je ’s avonds zat te bekijken. Die actrice, ze blijft door je hoofd spoken.

Het lichaam wordt trager. Het lichaam denkt: laat me alleen, als ik zit te werken, kom me niets vragen, kom me vooral niets zeggen over dingen die ik nog moet doen later, laat me alleen werken, dit lijstje afmaken, meer niet.

Uit het raam op de zevende verdieping zie je de mensen zitten, daar beneden in het park. En dat trosje kinderen, ze lopen heen en weer, ze dollen met elkaar. Even lijkt het alsof alles goed is, alsof alles nog kan.

Je staat bij de deur, een beetje zenuwachtig. Even lijk je groot en oud. En dat lange grijze haar. En later ook een beetje verlegen. Zou je dat durven vertellen, van die tekeningen bij dat kinderboek dat je ooit nog zou kunnen schrijven? Het wordt een mooi gesprek.

Elke ochtend het gepruts om die plakband rond dat kompres aan je teen te krijgen. Telkens bijna de slappe lach krijgen. En zoals insiders weten: netjes inpakken was nooit je sterkste kant. Wel met karakter natuurlijk.

Soms verlang je. Je zou veel lange verhalen willen vertellen, veel lange brieven willen schrijven. Om zo enkel het ritme van de woorden te worden.

Je zit op de bank aan het plein. Het eerste ijsje van het seizoen. En verhalen. En je denkt: ik zit hier lekker zo, het is goed. Je denkt niet: ik zit hier weer te verbranden door de zon. (Dat niet denken helpt wel niet tegen het verbranden, maar het geeft niet.)

Dierbare mensen beginnen stilaan te vertrekken op vakantie. Het zal je altijd een beetje zenuwachtig maken. Ze moeten wel terugkomen natuurlijk… (Zou je dat ook nog speciaal moeten zeggen, dat ze terug moeten komen?)

Je doet toch je best om snel te fietsen. Is natuurlijk moeilijk met dat nog lange haar. Veel meer luchtweerstand, of zoiets. Straks zul je door de avond glijden als door zachte boter, met dat korte haar, vanzelfsprekend.

Ze laat je de groentetuin zien. Zoals ze dat al zo vaak deed. En je zou willen zeggen: weet je wel hoe gelukkig je me maakt door dit te doen? Je zou het niet kunnen uitleggen.

Helemaal alleen op het werk. Zowat een hele verdieping voor jou alleen, zo lijkt het wel. En de mensen daarbuiten natuurlijk. Je ziet de vliegtuigen opstijgen, daar in de nabije verte. Je kijkt naar de wolken. Je had je voorgenomen dat hele artikel in één dag te schrijven. Het lukt net, en je haalt die wat vroegere trein nog net.

Dierbare mensen. Het is alsof je hun nog dringend veel zou moeten vertellen.

Tegen het dessert is er een plaatsje vrij in de tuin van het restaurant. Als je hier komt eten, wil je altijd de chocoladetaart proeven. Dit keer chocoladekaastaart. Er zijn veel mensen in de tuin. Het maakt je onrustig. Het gesprek loopt nog lang door, de rest van de avond, op een plein, onder de parasol, net niet in de regen die soms je rug raakt. De mevrouwen aan de tafel naast je zijn op stap voor een girls night. Die ene zegt dat als het te hard zou regenen je dan op haar schoot mag komen zitten. Je tafelgenote merkt terecht op dat het beter omgekeerd zou zijn. De regen blijft ver genoeg weg. Het mooie gesprek ontroert je.

Het lichaam wordt trager. Het lichaam denkt: mooie gesprekken met mooie mensen, dat is goed.

En tussendoor denk je aan de kinderen. Misschien moet je het hun zeggen, van die tekeningen.

Je kijkt uit naar een lege dag. De dingen traag doen. De woorden traag betasten. En denken aan dierbare mensen.

01 juli 2014

Melissa

Er zijn van die mensen die zeggen dat de dingen alleen maar gebeuren met een reden. Melissa was zo iemand.

Ik zag haar voor het eerst in de trein, na een stakingsdag. Ik ging naast haar zitten. Het leek een mooi plaatsje, waar ik ook mijn benen kwijt kon. (Je voelde trouwens dat de trein er nog een beetje aan moest wennen, zo weer onder de mensen komen, na een dagje stilstand.)

‘Wat is er met uw teen gebeurd?’ Ze zat met iets van verbazing te kijken naar het verband rond een van mijn kleine tenen dat zich – qua elegantie – nog diep in de provinciale afdelingen bevond. Ik legde haar uit dat er draadjes in die teen zaten, van het type grove steek. Het was mijn taak om elke dag een nieuw verbandje rond die teen te leggen. En het was mijn vaste voornemen om dat ooit ook goed te kunnen, ongetwijfeld tegen de dag dat de draadjes er uit zouden gaan.

‘Ja, we denken wel eens: och, het is maar een kleine teen. Maar zo is het niet. Die tenen zijn daar met een reden.’ Ik kon dat bevestigen. De natuur heeft mij gezegend met een hoofd dat zich – qua omtrek – ruim in de eredivisie bevindt, om het vriendelijk te zeggen. Ik ben dus topzwaar, en dan kun je elke teen gebruiken als je niet voorover wilt vallen.

Ze vertelde me haar naam. Melissa. Ze was danseres. Met haar gezelschap werkte ze nu aan een dansstuk op basis van Das wohltemperierte Klavier. ‘Het is eigenlijk echt naakte muziek. Zo zouden we ook moeten dansen, denk ik, maar dat durf ik nog niet.’ Ik zei haar dat die nog niet veelbelovend klonk, in de zin dat ze zou komen waar ze wilde komen. ‘Het zal anders zijn dan je dacht, maar je zult voelen of het klopt.’ Ik schrok een beetje van mezelf. Was dat niet een beetje te? (Op dat moment herinnerde ik me dat ik in een droom, dus enkele uren voor dit gesprek, ook iets dergelijks had gedroomd.)

‘Weet je, vroeger dacht ik dat ik alle tijd van de wereld had. Nu geloof ik dat niet meer. Ik dacht dat ik gewoon kon blijven zoeken, en de dingen een beetje doen. In de hoop dat ooit de puzzel wel vanzelf in elkaar zou vallen. Nu denk ik dat we zelf de puzzel zijn.’ Daar moest ik even over nadenken. Ik had bijna gezegd dat ze toch nog erg jong was om al over vroeger te spreken. Maar ik zag iets in haar ogen dat me deed besluiten om enkel te glimlachen. Ik vroeg me af of ik haar zou vertellen wat er door mijn hoofd ging. Ik deed het toch maar.

‘Gisteren was ik bij een chocoladeproeverij. Een wonderlijke avond. Je krijgt de kans om verschillende vintage chocolades te proeven. Behoorlijk overweldigend. En er was een chocolade bij die me zowaar tranen in mijn ogen bezorgde. Melissa. Dat was de naam van die chocolade. En nu zit ik hier naast een Melissa. Wat wil dat zeggen?’

‘Alles. Niets gebeurt zonder een reden.’

Ik vroeg me af wat er nu zou komen, maar Melissa zei niets. Ze keek enkel voor zich uit. Naar een punt in een of andere verte. Ik ging dus nog maar even verder.

‘En bij die chocolade heb ik dan een klein glaasje rum gedronken. Heel wild van mij. Maar soms mag dat wel eens zeker?’

‘Dat moet. U mag best wat wilder zijn. Dat voel ik zo. Ik denk dat u soms te vriendelijk bent, te begrijpend. Dat is natuurlijk een kwaliteit. Maar misschien heeft u, diep verstopt in uzelf, ook nog wel een wilde kant.’

‘Kant maakt me wel wild, eigenlijk. En ik bedoel niet de filosoof.’

Melissa had een glimlach en ogen die me deden denken aan de smaak van die chocolade van de avond daarvoor. Kan dat eigenlijk wel? Kan de schoonheid van iemand je doen denken aan een geur of een smaak?

‘Waar denkt u aan?’

‘Kan de schoonheid van iemand je doen denken aan een geur of een smaak?’

‘Natuurlijk. Denk maar eens aan een schoonheid in uw leven. Kunt u zich haar geur nog herinneren? En haar smaak?’

Ik begon een beetje te blozen. Maar ik kon enkel met ja antwoorden.

‘Wat een fijn gesprek hebben wij. Een geschenk. En dat zomaar op een ochtend in de trein. Hoewel, het kan niet zomaar zijn, zoals ik al zei. Niets gebeurt zonder een reden.’

Ik probeerde even in mijn hoofd te achterhalen wat er die ochtend gebeurd was. Normaal ga ik altijd te voet naar het station. Lekker snel stappen, goed voor de conditie. En voor het nadenken. Maar door die teen had ik nu voor een keer de fiets genomen tot aan het station. Ik was dus een beetje uit mijn routine. Ik wou nog snel een tweede krant gaan kopen, maar toen bleek dat de krantenwinkel gesloten was. Nog snel dus naar de nieuwe winkel, aan de andere kant van het vernieuwde stationsgebouw. En daardoor stapte ik dus in in een heel andere wagon dan gewoonlijk. Als die teen er niet was geweest, had ik Melissa dus nooit leren kennen. Of lag het toch aan de krantenwinkel? Maar er was dus in elk geval een reden. En dat zei ik ook zo aan Melissa.

‘Ik ben zo blij dat ik u heb leren kennen. Dankzij uw teen dus eigenlijk. Toen ik wakker werd vanochtend, kwam ik uit een akelige droom. En ik voelde me rusteloos, en een beetje verloren. En toen dacht ik: misschien gebeurt er wel iets moois. En toen kwam u naast mij zitten hier.’

Ik wenste Melissa alleen nog maar mooie dingen. Dingen die even intrigerend en complex waren als de smaak van die chocolade. En heel veel liefde natuurlijk ook. Ik wenste haar heel veel liefde. En  ik beloofde haar dat ik op de eerste rij zou zitten als haar dansstuk met die muziek van Bach ergens in de buurt zou komen.

En toen moest ik uitstappen in Brussel-Noord. De trein was exact op tijd aangekomen, helemaal geen vertraging. Misschien zou het nog wel goed komen met de dingen.