31 augustus 2014

En de zee zei

Opnieuw een wat onrustige nacht. Ergens halverwege wakker worden. Lawaai op de gang. Draaien in bed. Uitgestelde indrukken tollen door je hoofd.

Onderweg naar zee. Liever had je je trager voorbereid. Met meer tijd om alles klaar te leggen. Alsof het een ritueel had moeten zijn. Met alleen maar de zee in je hoofd.

Het zal iets met een kind te maken hebben. De eerste glimp van de zee. En je zou een klein sprongetje willen maken, of zo. Je doet het maar niet.

En wachten op de slaap. Alsof je je lichaam in een omweg zou willen krijgen. Waarna je de slaap zou voelen naderen. Weten dat je alleen kunt wachten.

Zoveel herinneringen in dit kabbelende ritme. Verhalen die hier telkens weer op je wachten. En toch. Soms lijkt het alsof je iets achtergelaten hebt. Ergens.

Je had je voorgenomen om te gaan slapen. Je zou alleen nog even langs de zee gaan. Om iets te fluisteren. Maar mensen onderweg, bij wie je te graag nog even blijft. Verhalen.

Stukken lijf die je zacht zou willen kunnen strelen. Met een enkele beweging. Als een overgave aan het water dat je zou kunnen zijn.

Er is een nabijheid die je als een zoete mist omgeeft. Aanraakbaar. Iets smelt een beetje. Het maakt je verlegen. Een verhaal dat hier op je wachtte.

Hoe je er soms nog steeds niet op voorbereid bent dat iemand je naam noemt. Alsof je daardoor iemand anders zou worden. Heel even.

Je zult het pas merken als je er weer uit bent. Een droom waar je in zit. Dromen zijn anders op deze plek.

Je hoort je woorden. Een avond. En even de tijd voelen die aan deze woorden vooraf ging. Iets over een weg samen afgelegd. En stilletjes beseffen hoe trots je bent.

Als een onverwacht geschenk. Traag op weg. En verhalen. Het is goed zo, denk je. Misschien ben je wel onhandig. Het is niet erg.

Een wekker gaat, besef je na even. Iets in jou zou willen blijven liggen. Iets in jou weet dat je moet opstaan. Veel in jou denkt: ik moet zeker nog…

Heen en weer lopen om de dingen goed te zetten. Je wilt zo graag dat alles goed loopt, dat je gasten zich welkom zullen voelen, dat alles goed lijkt.

Even vraag je jezelf af: wat zit dit kleine jongetje hier op deze plek te doen tussen die grote mensen? En al die lampen, die grote mensen die mooi antwoorden op je vragen. Misschien is het een droom.

Maar eerst nog even onder het warme water. Dingen onder je huid uitspoelen. Dingen zacht maken, een beetje toch.

Nadien voel je je een beetje onzeker. Het hoeft waarschijnlijk niet. Je hoort de woorden. Je laat ze zachtjes aanschuiven. Doordringen is voor straks.

Wie je geworden bent. Ook hier. Wat je hebt achtergelaten. Soms zou je de tijd uit elkaar willen kunnen trekken.

Op weg nu. Een beetje rusteloos. Je zou bijna willen rennen. Voor alle andere dingen beginnen kan er nu alleen maar de zee zijn.

En later wil je alleen maar alleen zijn. Voor een tijdje. Reizen door het landschap. Als een terugkeer naar jezelf.

Je denkt nog even aan de liedjes van de avond daarvoor. Ze ademen om je heen. Ze zouden je bijna kunnen optillen. Een beetje.

Je kijkt. Hoe lang heb je nog? Hoe lang kan je hier blijven? Hoe dicht kun je komen? Bij de zee. Je loopt over de pier. Zo ver mogelijk, daar, wil je zijn. Waar het water is.

Je beweegt weg van de zee. Je bent kwaad op je buik, maar dat haalt niets uit. En toch ook daarom wou je alleen met de trein. Om alleen met je buik te zijn.

Je blijft bij de woorden. Je wacht op de woorden. Tot ze bij je binnen schuiven. En je overnemen. Als iemand die zegt dat je thuis kunt komen.

Je bent daar. Je kijkt naar de golven. Alleen maar kijken. Je wankelt even. Er is zoveel, daar. En de zee? De zee zegt: zacht, je bent zacht.

27 augustus 2014

Augustus

Borgen bij de Romeinen. Daar moest ik soms aan denken bij het lezen van de schitterende roman Augustus van John Williams (nu ook in Nederlandse vertaling). Vooraf was er enige aarzeling. Williams was ook de auteur van het overrompelend mooie boek Stoner. Misschien was die aarzeling vooral een soort schrik om teleurgesteld te worden. Gelukkig bleek die schrik geheel onterecht. Het boek is heel anders, én heel erg gelijkaardig. In Stoner lazen we beschouwingen van een man die naar zichzelf keek in een ‘kleine’ setting, een kleine universiteit, een klein leven, grote vragen in kleine gebaren. In Augustus zien we een groot man, aan het hoofd van een groot rijk, met grote gebeurtenissen, maar in wezen worstelend met dezelfde vragen, in dezelfde fundamentele eenzaamheid.

Augustus is het verhaal van het leven van de Romeinse keizer Augustus (63 v. Chr. – 14 n. Chr.). Na de moord op Julius Caesar komt Octavius, zoals hij dan nog genoemd wordt, stap voor stap aan het hoofd van wat het grote Romeinse rijk zal worden. Na een erg woelige periode zal zo een lange Pax Romana aanbreken.

Wie was Augustus? Stel dat je als journalist een boek zou moeten maken over de figuur van de keizer, dan zou je op zoek gaan naar allerlei bronnen. In dit geval zouden dat allemaal geschreven bronnen zijn, de man leeft immers al een tijdje niet meer. Via die bronnen zou je dan een beeld bij elkaar puzzelen. En zo lijkt het in dit boek ook een beetje te gaan. Al is het natuurlijk een roman. En al blijft Augustus (ook voor zichzelf trouwens) als persoon onvatbaar, niet te herleiden tot één beeld. De mechanismen van de macht worden beschreven, samen met de prijs die mensen betalen voor die macht. De keizer die bijna ironisch vaststelt dat men van hem een god maakt, en dat voor het hogere goed ook wel wil aanvaarden, kijkt tegelijk bijna ongelovig naar zichzelf als naar een vreemde. Een toeschouwer van zijn eigen voorbij schuivende leven.

Het boek is opgevat als een briefroman. Je krijgt de ene na de andere brief, met af en toe een officieel besluit of verslag van de Senaat. De brieven zelf zijn grotendeels fictief, de personages niet. Die vorm doet in veel opzichten heel modern aan. Via de brieven, met beweeglijke chronologie, kom je wel de nodige feiten te weten, maar krijg je vooral allerlei gezichtspunten. Er is geen alwetende verteller. Als lezer kun je zelf de spelletjes achter de schermen reconstrueren, en dat in een vorm die werkt als een snel gemonteerd docudrama.

De stem van Augustus zelf komt pas helemaal naar het einde van het boek aan het woord. Je ziet hem dus de hele tijd door de ogen van anderen. En wel als een complexe figuur die door de omstandigheden in een bepaalde rol terechtkomt en dan zijn bestemming uitvoert, en dat met een soort pragmatische hardnekkigheid. Je zou hem kunnen vergelijken met een moderne politicus die een beetje tegen zijn eigen verwachting in ineens in een situatie zit waarin hij eerst de omstandigheden volgt, en langzaam de omstandigheden naar zijn eigen hand zet. Niet zozeer op basis van een afgelijnd ideologisch programma, niet door een indrukwekkend charisma of een briljante geest, maar wel met een ijzeren ambitie en een groot plichtsgevoel.

Het is uitermate fascinerend om al die gebeurtenissen die beschreven worden van zo dichtbij mee te maken (het Borgen-gevoel). Maar het zijn vooral de vragen die dat alles bij je oproept die je als lezer aan het boek kluisteren. Het is soms schokkend, schrijnend en tragisch te zien welke menselijke prijs betaald wordt voor het hogere doel. Kon het alleen zo? Was dat het waard? Wat is vriendschap? Wat is liefde?

Zo is het mooi doorheen alle verhalen de vriendschap te voelen tussen Augustus en Agrippa. Ze staan zij aan zij in hun grote project, maar uiteindelijk zijn ze echte vrienden, in een vriendschap ondergesneeuwd door plicht. Heel erg mooi is de relatie tussen Augustus en zijn dochter Julia. Hij houdt zielsveel van haar, en moet haar toch in ballingschap sturen. Het breekt zijn hart, al mag niemand het zien.

In het laatste deel van het boek kom je heel dicht bij Stoner. De oude keizer, aan boord van een schip, tijdens zijn laatste reis, schrijft een brief naar een vriend. Hij blikt als oude man terug op zijn leven, bijna nederig, en vol twijfel. Hij heeft dan officieel zijn hoger doel gerealiseerd, maar beseft dat het allemaal zeer tijdelijk is. Hij heeft gedaan wat hij dacht te moeten doen, maar heeft daar menselijk een zeer zware prijs voor betaald. Hij klinkt niet bitter of cynisch, maar je voelt een loden eenzaamheid tussen de regels.

Augustus is een heel sterke roman. Je moet er als lezer even inkomen bij de eerste hoofdstukken. Het is handig om nog snel even wat dingetjes op te zoeken over de personen die aan bod komen. Maar na een tijdje ben je helemaal mee, en wordt het allemaal bijzonder spannend. Elke brief heeft een eigen klank, passend bij de persoon. In die meerstemmigheid zie je de persoon van Augustus (gedeeltelijk) uit de mist van de geschiedenis komen. Niet als een bovenmenselijke figuur of eendimensionale held. Maar vooral als een complexe en tragische mens die door de omstandigheden in een rol geworpen wordt, doet wat hij denkt te moeten doen, en daardoor iets van dat menszijn moet achterlaten, onherroepelijk.

24 augustus 2014

Oregano

Ze kwam naast me lopen, in de winkelstraat. Ik was op weg naar huis, nadat ik een lezing was gaan geven in het verre Voeren.

Wat was het mooi daar trouwens. De gids bij de wandeling nadien had andermaal, zoals zovelen voor hem, zijn best gedaan om mij de namen van planten en bloemen te leren. Bij het einde van de wandeling had hij het bij een welbepaalde plant nog zo gezegd, dat ik die zeker niet zou vergeten. Het mocht niet baten. Mijn hoofd is geschikt voor het onthouden van onbenullige details, zoals het telefoonnummer van de vriend met wie ik vroeger, meer dan 30 jaar geleden, samen gitaar speelde. Maar niet voor de namen van bloemen en planten. Ik laat me die graag steeds weer opnieuw uitleggen, bij voorkeur door mooie vrouwen. In dit geval was de gids een man, maar dat geheel terzijde.

Ze heette Octavia. Een bijzondere naam. Voor ik het besefte, had ik haar allerlei vragen gesteld: 'Ik ben nu bezig in dat boek over Augustus. Ik heb het bijna uit trouwens, geweldig boek. Ik vroeg me nog af daarnet in de trein – het stond in een van die hoofdstukken – hoe dat nu eigenlijk juist weer zat met die Vestaalse Maagden. Kun jij me dat uitleggen?'

Ze keek me met een doordringende blik aan, en kon alleen iets zeggen als: ‘Huh?’

Oeps, foutje natuurlijk. Ze was daar niet bij toen, in de tijd van Augustus. ‘Maar je hebt wel een heel mooie naam, mag ik dat zeggen?’ Het mocht.

‘Weet je, eigenlijk hoor ik dat niet zo vaak. De meeste mensen vinden het een rare naam.’

Ik legde haar uit dat ik bij de Octavia uit het boek meteen een heel sterk beeld kreeg van hoe ze eruit zag. En het beeld klopte nog ook, met de echte Octavia die naast me liep. Ze had iets strengs over zich. Dat lag zeker aan die donkere, en vrij forse wenkbrauwen. (Erg mooi trouwens.)

‘Ik zou u iets willen vragen. Ik zag u voorbij lopen, en dacht: die is niet zo heel dom, die kan ik wel iets vragen.’

Ik zei nog dat ik niet zo’n slimme mens ben (maar besefte net op dat moment dat iemand me onlangs nog zei dat ik dat niet mag zeggen, omdat dat op zich misschien niet zo slim zal zijn, of zoiets).

‘Ik was gisteren aan het zeggen tegen mijnen Eddy dat hij dringend eens The Waste Land zou moeten lezen. Maar hij had al te veel gedronken. Hij heeft eigenlijk, eerlijk gezegd, bijna altijd wel te veel gedronken, al beseft hij dat zelf niet. Ik maak me daar een beetje zorgen over, en ik zoek manieren om er iets aan te doen. En The Waste Land lezen, dat is misschien wel iets.’

Ik zei iets over april, de wreedste maand.

‘Zie je wel? Ik wist het! Niet dat ik dat allemaal begrijp wat er in dat gedicht staat, helemaal niet. Maar ik lees het graag. En dan probeer ik me er iets bij voor te stellen. En vooral, dan kan ik dromen. Dromen dat ik de rest van mijn leven verder kan blijven lezen, en telkens een beetje meer ervan zal begrijpen. Het heeft iets met de liefde te maken, maar hoe dat juist zit, weet ik ook niet.’

Ik vertelde haar over mijn droom om tegen het eind van mijn leven de twee boeken van Das Wohltemperierte Klavier te kunnen spelen. Dat het waarschijnlijk niet zal lukken, omdat ik daarvoor minstens 116 zou moeten worden. Maar de droom is wel mooi.

‘Ja, die droom, daarover gaat het. Ik denk soms dat Eddy geen dromen meer heeft. Vroeger had hij er wel. Misschien besefte ik dat toen nog niet zo goed. Ik vond hem knap, en mannelijk, een beetje woest ook. Maar nu zou ik misschien voor een andere man kiezen. Een man die mijn droom kan begrijpen.’

Ik zei dat iemand die je droom begrijpt misschien ook wel je verdriet begrijpt.

‘Voilà, zo is dat. Soms zie ik hem daar zitten, met die rij lege bierflesjes, en dan denk ik: wat is er van jou geworden? En dan ga ik maar wat strijken, of in de tuin een boek lezen. Gelukkig zijn er nog veel mooie boeken.’

Of ze dat ook zo erg vond, wou ik weten. Het besef dat je in heel je leven maar een fractie zult kunnen lezen van de boeken die je zo graag zou willen lezen, en die daar zomaar op jou wachten in de boekenkasten.

‘Ja, natuurlijk. En misschien is het ook wel omgekeerd. Dat die boeken maar wachten en wachten, en denken: wanneer komt ze nu eindelijk? En dat ze dan toch niet komt.’

Ik vroeg haar of ik even iets praktisch mocht vragen tussendoor. Of bij haar de oregano ook zo woekert?

‘Ja, bij mij ook. Ik zei het nog gisteren tegen Eddy, maar hij pikte het niet echt op. Er was iets over formule 1 op de televisie.’

Zelf vind ik formule 1 behoorlijk vreselijk, om het vriendelijk te zeggen. Maar ik zei maar niets. Ik dacht nog even aan de oregano. Ik hoopte dat dat woekerding op mijn terras wel degelijk oregano was, anders zou ik wel helemaal afgaan als een toeter. Tijdens de wandeling had de gids trouwens ook nog wilde kruiden laten ruiken. Ik schaamde me eigenlijk een beetje over dat plantennaamgebrek, een van mijn vele afwijkingen. Ik vroeg haar of dat iets was dat ze zou kunnen vergeven in een man, dat gedinges met het niet onthouden van die namen, en zo.

‘Ik kan veel vergeven in een man. Dat zeker ook. Sommige dingen iets minder. Maar dan zou ik daar een ander woord dan vergeven voor moeten zoeken.’

Ik zei haar dat ik hoopte dat ze heel erg oud zou worden.

Ze glimlachte, en bleef staan terwijl ik verder liep. Ik zwaaide nog even naar haar. Ze zwaaide terug, en draaide zich om.

23 augustus 2014

Zoals een dans

Zoals een dans. Of misschien de aarzeling. Het moment net voor. Misschien ben je roekelozer als je jong bent. Misschien maakt het dan wel minder uit. De aarzeling. Aan de ene kant het verlangen. Verdwijnen in een dans. In die eindeloze beweging. Aan de andere kant de twijfel. Dat het lichaam zal haperen, ergens. Dat het hoekig zal zijn. Dat het teleur zal stellen. En dat je niet zult weten wat te doen.

Zoals een dans. Soms denk je eraan. Op een onbewaakt moment. Zomaar, op weg naar huis, terwijl je door de straten loopt. Af en toe sluit je je ogen. Drie stappen met je ogen dicht. Soms wel vier. En je ziet iets als een dans. Alsof het binnen bereik zou zijn.

Zoals een dans. Verlangen naar gewichtloosheid. Zoals je iemand in je armen kunt dragen in het water. Gedragen worden door gewichtloosheid. En wat er dan zou gebeuren.

Zoals een dans. En wat het met je huid zou kunnen doen. In die kamer ga je niet binnen. Daar waar de dans zou kunnen zijn. Ze zouden je kunnen zien.

Zoals een dans. Dat het je over een drempel zou kunnen dragen. Weg van waar  je gebaren te klein zijn. Het in de dans stappen. Misschien moet het wel zo omschreven worden.

Zoals een dans. De schaamte die je zou voelen. Voor de afstand tot de dans. Het falen van handen.

Zoals een dans. Het kijken. Het eindeloze kijken. Even eindeloos als de beweging. Soms zou je alleen dat maar willen. Kijken. Naar elke dans, daar. Naar de bewegingen, daar. Soms zou je ze misschien heel even willen aanraken, die bewegingen. In een verzoek tot streling.

Zoals een dans. Zo dicht zou je bij de woorden willen komen. Zo dicht dat je er bijna doorheen kunt waden. Zo dicht dat je niet meer weet waar zij beginnen, en jij eindigt. Zo dicht dat je het zou kunnen vergeten.

Zoals een dans. En de troost die erin besloten ligt. Soms denk je eraan, die dans, op een onbewaakt moment. En dan zie je de troost. Als een belofte. Misschien durf je daarom niet dichterbij komen. Misschien blijf je daarom staan, aan de rand van die plek.

Zoals een dans. Soms kun je je ogen sluiten. En denken aan die wals. And I’ll dance with you in Vienna, I’ll be wearing a river’s disguise. Alsof het zou kunnen. Een laatste wals. Altijd weer een laatste wals.

Zoals een dans. Dat het zou kunnen. Dat je niets moet zeggen tegen die ander. Dat je niets moet vragen, niets moet vrezen. Misschien zelfs niet moet verwachten. Dat er alleen maar de dans is, die dans. Dat het zo eenvoudig zou zijn.

Zoals een dans. Dat je het zou kunnen vragen. Mag ik deze dans van u? En dat het antwoord zomaar ja zou kunnen zijn.

Zoals een dans. Dat je soms door de ruimte kunt bewegen alsof. Misschien is het al laat, en is het buiten stil. Misschien is het overdag, tussen veel mensen, en zag niemand het. Misschien heeft iemand het wel gezien.

Zoals een dans. Dat je het soms niet weet, of iemand het aan jou zou vragen. Mag ik deze dans van u? En dat je iets zou willen zeggen van dat hoekige lichaam. En dat je zou willen zeggen: ja, graag.

Zoals een dans. Dat het soms even zo kan zijn. In de trein. In het landschap. In een niemandsland van een seconde. Dat je het bijna zou geloven.

Zoals een dans. Dat je je zomaar uit handen zou kunnen geven. Dat je het zou kunnen. En dat je dan niet zou vallen. Alleen maar bewegen. Zoals een dans.

17 augustus 2014

Verhaaltje voor de laatste dag

‘Aan jou wou ik het vragen om mee te gaan, voor dit moment, voor de laatste dag. Ik wou er een bijzonder moment van maken. En dat wou ik graag met jou doen. Morgen gaat alles weer gewoon verder, het gewone leven en zo. Maar nu, nu is het nog even bijzonder.’
‘Ik ben blij dat je aan mij dacht. Ik had bijna gezegd: dat is nuttig.’
‘Je ziet dat soms in een film of een serie, dat ze zo op een bank zitten boven op een berg. En dan kijken ze naar de stad of wat dan ook daar beneden. En daar hebben ze dan altijd mooie gesprekken.’
‘Zullen we dat doen? Een mooi gesprek?’
‘Minstens. Zit je goed? Niet te koud?’
‘Nee, alles is goed. En je hebt lekkere dingen meegebracht.’
‘Weet je, dat we na al die jaren dit kunnen doen, nog altijd, dat betekent heel veel voor mij. Wist je dat?’
‘Ja hoor, je bent heel duidelijk in dat soort dingen. Misschien ben jij er wel beter in dan ik.’
‘Ik moest nog denken vanmorgen aan die foto’s die ik van je maakte, daar aan de rand van dat riviertje. Weet je dat nog?’
‘Ja, het was heel warm in het huisje waar we waren, maar daar bij het water was het koel.’
‘We waren nog zo jong op die foto’s. Ik schrik er elke keer van.’
‘Nu zijn we beter, denk ik. Jij bent beter met die rimpels, ze passen beter bij jou dan dat zo jonge gezicht.’
‘Het valt me op dat je ogen niet veranderd zijn. Je hebt heel beweeglijke ogen. Ze kunnen heel diep zijn, ze kunnen vlammen, ze kunnen gesloten zijn. Maar je kunt je niet verbergen.’
‘Nee, al zou dat soms wel handig geweest zijn.’
‘Wat is er? Is er iets?’
‘Nee, niets. Een klein beetje verdrietig. Gewoon. Dat heb ik wel vaak als ik bij je ben. Misschien is het omdat ik je zo goed ken. En omdat ik altijd blij ben met je woorden.’
‘Waarom ben je dan verdrietig?’
‘Gewoon. Ik kan het niet uitleggen.’
‘Het is wel goed.’
‘Je moet niet te veel twijfelen aan jezelf. Dat dacht ik nog, na ons vorig gesprek. Je wilt de dingen altijd zo goed doen. En je stelt altijd eerst jezelf in vraag. Eigenlijk hoeft dat niet. Je bent geen sukkel, om nu maar even dat woord te gebruiken.’
‘Dat is lief. Als je zo’n dingen zegt, kan dat nog dagen door mijn hoofd gaan.’
‘Soms zou ik zoveel willen voor jou. Weet je dat?’
‘Ja, dat weet ik. Al durf ik dat niet goed toelaten, die gedachte.’
‘Doe het maar gewoon.’
‘Als je hier zit, lijkt de stad zo vredig.’
‘Soms zou ik willen dat ik de tijd trager kon laten lopen. Af en toe. Voor de momenten tussen woorden, tussen bewegingen. En om meer te kunnen zeggen. Dingen die blijven.’
‘Is het nu soms?’
‘Ja, nu is het soms. En ik hoop dat het nog lang duurt.’
‘Hoe weet je eigenlijk wanneer je oud bent? Ik denk soms: als ik oud ben, ga ik haar dat en dat vertellen.’
‘Mag dat alleen als je oud bent?’
‘Ik weet het niet, zo had ik het me voorgenomen.’
‘We kunnen ook afspreken dat we niet oud worden. En dan kunnen we elkaar nog altijd vertellen wat we van plan waren te zeggen als we oud zouden zijn.’
‘Dat zou als voordeel hebben dat je dan kunt zeggen: maar je moet dat dan later nog wel eens opnieuw zeggen.’
‘Lijkt me een heel goed plan.’
‘Zal ik dan toch maar die fles bubbels openen? We gingen toch een beetje wild doen?’
‘Jij? Wild?’
‘Ja, ik. Om te oefenen. Tegen dat ik oud ben.’
‘In dat geval zou ik zeggen: laat maar komen.’

16 augustus 2014

Erg nuttig

Aan jezelf merken dat sommige dingen terugkeren. De vakantie heeft effect gehad.

Op het lijstje met nuttige dingen staan klusjes die je heel lang had uitgesteld. Eens ze achter de rug zijn, ben je heel erg gelukkig, een beetje onnozel gelukkig zelfs. Je vraagt je af waarom je ze eigenlijk zo lang had laten liggen. Mysteries van de mensheid.

Voor sommige klusjes ben je vooraf een beetje zenuwachtig. Je ziet allerlei dingen die fout kunnen gaan. Fout zou hier kunnen staan voor: jezelf een beetje belachelijk maken omdat je iets moet vragen wat waarschijnlijk voor alle normale mensen ook heel normaal is. Het valt telkens op dat het in wezen geweldig meevalt. De mensen aan wie je je vragen moet stellen zijn geweldig goed getraind blijkbaar in het niet laten merken hoe onnozel je bent. Er is misschien nog wel hoop voor jou.

Je had aan iemand beloofd dat je het zou navragen hoe het nu zat met dat mogelijk idee voor het mogelijk eventueel maken van een misschien mogelijk eventueel boek met jouw stukjes. En aangezien je dat beloofd hebt, zul je er niet onderuit kunnen, vrees je. De interne politie is streng in dat soort zaken.

Er zijn mensen die zeggen dat je te streng bent voor jezelf, heb je andermaal gemerkt.

’s Morgens wakker worden in een wensdroom, en daar nog de hele dag mee verder kunnen.

Soms schrik je van jezelf. Je vertelt een verhaal over een jongen die een kaartje naar huis stuurde tijdens een van je eerste kampen met de jeugdbeweging. Je weet nog exact wat hij op dat kaartje schreef, je weet nog wie het was. Het is ongeveer veertig jaar geleden. (Je telt die veertig voor alle zekerheid nog eens enkele keren na.) Is toch een beetje raar.

In je kast de filmmuziek zoeken van die ene Spaanse film. Hoort bij augustus.

Vaststellen dat je beste vriend ook zijn vragen heeft bij dat artistiekerige koffielepeltje. Het zou kunnen dat het gewoon design is, en niet echt functioneel. Altijd geruststellend als andere mensen dezelfde dingen ook niet begrijpen. Je voelt je meteen een beetje minder verloren.

Een erg boeiende documentaire over een actrice en dansers. Zij werkte altijd met woorden. Ze werkt nu met vijf dansers, zij werken met hun lichaam. Hoe de twee talen elkaar vinden. De choreograaf probeert bruggen te maken tussen de talen. De actrice komt over zo’n brug naar een andere plek dan de haar vertrouwde.

De mevrouw op de markt zegt dat het precies al zo lang geleden is dat jullie nog over de politiek hebben gesproken. Je lijf zegt ergens in je: het is basically half acht ’s morgens en het is een vakantiedag, en je bent nog niet goed wakker. Ze heeft allerlei vragen. Je legt haar de inzet uit van de federale regeringsonderhandelingen en de rol van de verschillende (Franstalige) partijen daarbij. Of zoiets. Je hoort het jezelf zeggen. Je stem valt nog niet helemaal samen met jezelf.

Die ene plant in je woonkamer groeit iets te enthousiast. Je weet niet goed wat je moet doen.

Vaststellen dat het met die rozemarijn op je terras uiteindelijk elke keer wel weer goed komt. Min of meer dan toch. (Vaststellen dat je trouwens nog steeds niet in staat bent de namen van al die dingen op je terras te onthouden, maar dat is een andere zorgwekkende kwestie. Vooral in het besef van het wel kunnen onthouden van twee woorden op een kaartje veertig jaar geleden.) Hoe vaak heb je al gedacht dat een of andere godheid je probeert te straffen voor een erfzonde, of voor je algehele saaiheid, door het telkens weer laten sterven van sommige planten, zoals de rozemarijn (of de salie, maar die kwam er niet bovenop).

Vaststellen dat de bovenbuurvrouw nog steeds lang ruzie kan maken aan de telefoon.

Merken hoe die druiven je heel gelukkig maken. Ze doen iets met je buik. Iets als vrede sluiten.

Aan mensen denken, zou dat ook nuttig zijn?

14 augustus 2014

Wat leer je

Misschien is de vakantie een goede periode voor diepgaand zelfonderzoek. The full option. Je kunt met jezelf afspreken dat je je niet zult verliezen in allerlei afspraken, en in druk druk druk. Je kunt ook afspreken dat je moeilijke vragen die zomaar uit het niets (of uit het struikgewas) ineens voor je neus staan welwillend toelaat. En zo kan dan een vruchtbare dialoog ontstaan.

Je zorgt dus voor genoeg leegte. En dan ga je voor de spiegel staan. Geen hulplijnen inroepen. Geen excuses. Geen make-up.

Je begint er nog vol optimisme aan. Het zelfonderzoek is een deel van de zelfopvoeding. Een element van dat alles is het concept ‘leren’. Het idee dat je kunt leren uit de fouten die je maakt, uit het dagelijkse kleine, of het meer structurele grotere falen. Dat je dus kunt zien wat er gebeurde, en dat je zelfs dingen zou kunnen doen die ervoor zorgen dat je het anders gaat doen. Wat die ‘het’ ook moge wezen.

Verschillende methodes kunnen gebruikt worden.

Je kunt het meteen relatief groot aanpakken. ‘Leef ik wel echt, en altijd, en overal, volgens de waarden die ik belangrijk vind?’ En dan leg je een of andere situatie op de ontleedtafel. Je kunt je dan afvragen: ‘Heb ik toen wel echt egoloos gereageerd? Was ik wel bescheiden genoeg? Heb ik niet te veel toegegeven aan de verleiding om kwaad te worden, enkel omdat iemand op een of andere egoteen had getrapt? Heb ik niet op een of andere manier in mijn reactie die ander gebruikt ter opvulling van de kwetsbare plekken in mezelf? Ben ik wel echt met die ander omgegaan zoals ik wilde dat zij/hij met mij omging?’ Boeiende vragen, waarbij je je al heel snel afvraagt waarom je in godsnaam aan het zelfonderzoek bent begonnen. In het kader van het dialectisch proces laat je meteen de advocaat van de duivel toe in de arena. ‘Ja, allemaal goed en wel, al dat gedoe over de waarden, maar het kan ook zijn dat je zo te veel over je heen laat lopen, ook al zeg je dat je dat concept wilt ontstijgen, of zoiets.’ Je loopt dus behoorlijk vast. Het besef van het prutserzijn.

Je kunt ook de lichaamstest doen. ‘Bij welke gangbare activiteiten of domeinen van mijn leven voel ik eigenlijk in mijn lijf een zekere aarzeling tot lichte weerzin?’ Niet in de zin van angst of onzekerheid, maar meer iets als: ik wil hier eigenlijk niet zijn, op deze plek, dit zorgt ervoor dat er dingen wegdruppelen uit mij die er beter zouden blijven. De eerlijke antwoorden, voor zover je die tot je hoofd toelaat, ze zijn toch een beetje brrrr. En wat zou je dan nog moeten doen met die antwoorden? Je probeert met jezelf te onderhandelen om te bekomen dat je je in deze zittijd mag beperken tot de contouren van de antwoorden. Het trekken van conclusies, gericht op een of andere vorm van verandering, kan dan worden doorgeschoven naar een volgende zittijd. Of zoiets.

Je kunt uitgebreid praten met al wie je lief is. Daarbij kun je putten uit je privécollectie ‘fijne vragen die ik niet zo graag in de groep werp’. Je probeert te laten doordringen wat die fijne mensen je zeggen. Je kunt daarbij vaststellen dat je er tegelijk warm en moe van wordt. Warm door het besef dat je omringd wordt door mensen die je graag zien. Moe omdat je in de spiegel ziet hoe je er af en toe een rommeltje van maakt, omdat je de dingen zo graag goed zou willen kunnen doen. Iets als het warme besef van het sukkelzijn.

Je kunt kijken naar de patronen. Een redelijk genadeloze oefening. Je ziet patronen in hoe je de dingen doet, hoe je geeft, in de liefde, in de vriendschap, in de wijde wereld (je kunt de lijst naar believen korter of langer maken voor jezelf, afhankelijk van welke dag van de week het is, sommige dagen zijn meer geschikt voor zelfonderzoek dan andere, blijkbaar). Je hebt jezelf voorbereid door eerst de nodige vakliteratuur tot jezelf te nemen. De afspraak met jezelf is: alleen kijken. Waar komen ze vandaan? Hoe zijn ze zo geworden? Hoe werken ze nu? En verklaringen zijn niet meer dan dat. De vraag is alleen hoe je verder gaat met deuken. Je hoort iemand op de radio zeggen wat je zou moeten doen, en je denkt: ja ja, je hebt waarschijnlijk gelijk, maar hoe doe je dat? Je voegt die vraag ook toe aan het lijstje ‘fijne vragen die ik niet zo graag in de groep werp’.

Je kunt ook een vraag aan jezelf voorleggen tijdens het fietsen. Met de afspraak dat je er alleen aan denkt tijdens die rit. Zodra je op je bestemming bent, is het afgelopen met denken (en kun je weer gewoon aan mooie vrouwen denken, of aan dat ene liedje dat vorige nacht door je hoofd bleef gaan, of aan de vraag welk nuttig ding je vandaag zult doen). Er zijn veel mogelijkheden. ‘Stel dat iemand iets zegt of doet wat me niet bevalt, en lichtjes kwaad maakt. Stel dat ik ervan uitga dat een deel van mijn reactie meer met mezelf dan met die ander te maken heeft, wat blijft er dan nog over?’ ‘Stel dat ik over iets vind dat het nu toch stilaan uit de hand loopt of zo, kan ik dan bij mezelf weten of ik gewoon een oude zeur geworden ben, of dat het echt uit de hand loopt? En als ik dan toch een beetje een oude zeur geworden ben, maar terecht dan, hoe lang kan ik dat dan nog volhouden zonder echt een oude zeur te worden?’ ‘Stel dat ik eerlijk zou zijn over mijn verlangens, en stel dat ik met een vingerknip van een of andere godheid nu – na het fietsen dus – op een plek zou terechtkomen waar al die verlangens zouden kunnen gerealiseerd worden, wat zou er dan gebeuren?’ Het voordeel van in de stad wonen, is dat de afstanden vaak nogal kort zijn. En een beetje ervaren stadsfietser kan ook snel fietsen. Je kunt dus snel op je bestemming zijn.

Je staat daar nog steeds voor die spiegel, ondertussen. Terwijl je daar toch staat, ga je nog even stiekem op de weegschaal staan. Zie je dat goed dat er een kilootje of twee af is? Je glimlacht even.

Je denkt: het antwoord op al die vragen is een vraag. Je denkt: het is mogelijk om al die vragen door je heen te laten stromen, en dat is ook al wat. Je denkt: ik wil wel graag een rivier zijn.

En daarna denk je: nu is het wel weer tijd om verder te lezen in dat geweldige boek, of toch nog een aflevering mee te pikken van die geweldige serie, met die actrice die het zo geweldig doet dat je aan haar denkt tijdens het fietsen, waardoor je vergeet om jezelf moeilijke vragen voor te leggen.

En er is natuurlijk ook nog altijd chocolade.

11 augustus 2014

Onvoltooide liefdesbrieven

Kunnen woorden de tijd bezweren? De tijd die onherroepelijk naar de dood gaat. Misschien wel. Een beetje toch. Het met soms lichte wanhoop pogen de dood te ontstijgen is misschien wel de essentie van de liefde. Je kunt het ervaren, als je jezelf uit handen geeft aan het schitterende boek Onvoltooide liefdesbrieven van de Russische (in Zwitserland wonende) auteur Michaïl Sjisjkin.

Het boek is een brievenroman, die bestaat uit brieven die afwisselend door Volódjenka en zijn vriendin Sasjenka worden geschreven. Bij het begin van het boek zijn we rond 1900. Volódjenka komt in het leger terecht, en zal als soldaat worden ingezet bij het neerslaan van de Bokseropstand in China. Een internationale coalitie van verschillende landen ging daar vechten tegen de opstand van nationalistische Chinezen. Pas in de loop van het boek wordt duidelijk dat het om die oorlog gaat. (Sjisjkin heeft echte brieven van Russische soldaten kunnen inzien die vochten in die oorlog en heeft dat materiaal mee verwerkt in dit boek.) Sasjenka blijft achter, en zal later een leven uitbouwen in een Russische stad.

De brieven die ze elkaar schrijven, zijn smachtend, vol verlangen naar de afwezige geliefde. Maar na een tijdje begint het je als lezer op te vallen dat de twee niet echt op elkaar reageren. Er wordt niet geantwoord op elementen van de brief van de ander. Je krijgt ontroerende verhalen over hun jeugd, filosofische beschouwingen, allerlei verwijzingen naar auteurs. Er zijn mythologische figuren die op verschillende plekken terugkeren.

Volódjenka zal in zijn legereenheid een functie als schrijver krijgen. Hij moet verslagen maken van de menselijke tol van de gevechten. Het is ook zijn taak om de brieven te schrijven aan het thuisfront als er iemand sneuvelt. Zijn brieven aan zijn geliefde zijn een vluchtweg om te ontsnappen aan de gruwelijke werkelijkheid waarin hij dag na dag verkeert.

Door te blijven schrijven, houden ze hun liefde in stand, maar ook het leven. Na een 80-tal bladzijden wordt het duidelijk dat Volódjenka zelf sneuvelt. Sasjenka is heel erg overstuur. Maar de brieven blijven gewoon komen, over de dood heen. Hoe het echt zit, weet je eigenlijk niet, en dat geeft ook niet zo. Misschien blijven ze de hele tijd maar brieven schrijven, in de hoop dat die aankomen, zonder er ooit een terug te krijgen. Misschien bestaat die ander zelfs alleen in het hoofd. Misschien is het niet nodig te weten hoe het zit, is dat het punt niet.

De brieven gaan door, maar tegelijk komt er een breuk. Volódjenka blijft in hetzelfde moment van die gruwelijke oorlog zitten. Sasjenka gaat verder met haar leven. Ze wordt vrouwenarts, gaat in een ziekenhuis werken. Ze krijgt een man. Die gaat weer weg. Ze blijft alleen achter in een troosteloze omgeving en wordt langzaam oud. De twee groeien enkele tientallen jaren uit elkaar.

Het doet pijn om te voelen hoe de twee van elkaar weg lijken te drijven. Hij is in het begin heel erg overtuigd van de kracht van de woorden om afstanden en tijd te overbruggen. De woorden helpen hem om een stuk van zichzelf te bewaren naast de werkelijkheid waar hij zich in bevindt. De woorden voor de geliefde houden hem in leven. Maar brief na brief voel je hoe de gruwelijke oorlog de kracht van de woorden overneemt en hem lijkt te versmachten. Steeds meer afgesneden van de helende kracht van de woorden en van het weten dat de geliefde daar ergens is, aan de andere kant van de brief, groeit de eenzaamheid. De dood komt dichterbij, en zou het wel eens kunnen halen. De tijd lijkt ingedikt, er is niet uit te ontsnappen.

Zij probeert op haar manier te overleven. Haar werkelijkheid is grauw. Vreselijke toestanden in het ziekenhuis, liefdeloze relaties, gefnuikte kinderwensen, lichamen in verval, … De tijd gaat dan wel sneller vooruit, zij kan ook niet echt ontsnappen van haar eiland.

In al die brieven zijn eindeloos veel andere verhalen verweven. Er is die hele oorlog, die hier niet zo bekend is. Er zijn verhalen over tragische en eenzame relaties. Er zijn de mooie verhalen over de ouders van Volódjenka en Sasjenka. Er zijn verhalen over wel erg echte ingebeelde tweelingzusjes. En nog veel meer. Al die verhalen, samen met de briefstructuur, maken dat je als lezer een beetje beweegt door een patchwork.

Maar naarmate je naar het einde van het boek gaat, voel je steeds meer hoe de brieven een vorm van willen leven zijn. Als een bericht aan de levenden, over hoe ze met de dood moeten omgaan. Beide hoofdpersonen blijven zich aan de liefde vastklampen via hun brieven, of die ander ze nu krijgt of niet, of die ander leeft of niet.

Op de eerste bladzijde is er een verwijzing naar de oerknal, naar het feit dat alles er al is, altijd was, en dat het enkel moet ingevuld worden. Aan het einde is het alsof de cirkel rondgemaakt worden. De twee geliefden snellen naar elkaar toe, kunnen niet wachten om elkaar terug te vinden. Mensen kunnen elkaar bereiken, lichamen kunnen elkaar aanraken. Misschien schuilt de dood net voorbij de laatste bladzijde, maar het kan.

Onvoltooide liefdesbrieven is een overrompelend boek. Het raakt je op allerlei plekken. Om het te lezen moet je jezelf uit handen geven. Hoe het juist zit met die brieven hoef je niet te weten. Dat lijkt ook steeds meer een vraag die er niet toe doet. Je moet je laten meedrijven met een indrukwekkende stroom woorden en verhalen. Je mag  verblijven in de wereld van mannen en vrouwen, hun eenzaamheid en hun verlangen. En misschien zijn de brieven zelf wel de liefde. Ergens tussen wanhoop en droom.

10 augustus 2014

Iets met de zon, vijftien jaar geleden

Er is nog een andere herinnering die hoort bij half augustus. Vandaar de muziek die je nu hoort, die trage bezwerende muziek, een piano en een viool. Maar dat was een ander jaar. En een heel ander soort herinnering. Je ziet dat de plaat wel dateert van dat ene jaar. Vijftien jaar geleden.

Je wist dat het verhaal zou komen. In augustus. Zoals elk jaar. En het is wel goed.

Je hebt het even opgezocht. 11 augustus 1999 was een woensdag. Je zus was op bezoek, met een van de kinderen. En jullie gingen bij een dierbare vriendin, in haar grote tuin, kijken naar de zonsverduistering. Terwijl je daar was, ging het een beetje fout. Ja, het werd even donker, het werd een beetje frisser waarschijnlijk. Maar je zat hevig te rillen van de koorts.

Een dag later belde je toch maar naar de dokter. En iets meer dan een week later zou je weten wat er in je buik zat. In het ziekenhuis, met die vriendin en je dokter naast je, kreeg je te horen dat je kanker had. Terug thuis zou je enkele uren lang al je vrienden opbellen om te zeggen wat er aan de hand was.

Dat zijn de feiten. Of zoiets.

Soms weet je niet meer wat de feiten zijn, of waren. Je moet ver gaan zoeken in je hoofd. En dat zal wel niet zo erg zijn. Maar nu je eraan terugdenkt. Je zou nog exact de plaats in de tuin kunnen aanduiden waar je toen zat, met die zon. Je ziet nog de blik van je dokter, die dag later. Je ziet nog de mevrouw die enkele dagen later een eerste onderzoek deed, en je door zou verwijzen naar het ziekenhuis. En je kunt jezelf nog zien zitten, in het midden van de zetel, met je rug naar het raam, terwijl je zat te bellen naar je vrienden. Het is er allemaal nog wel, ergens.

En wat is er nu? Misschien zijn er verhalen, die zichzelf aandienen. Het meisje in het groene zomerjurkje vraagt je waarom er een beer in je bed ligt. Je voelt enige schroom om het te vertellen. Je probeert uit te leggen dat je die beer kreeg van je vroegere partner, toen je in het ziekenhuis lag. Zij had je die beer gegeven, om niet bang te zijn. Het kleine meisje kijkt je veelbetekenend aan, met een ernstige blik, en zegt: “O ja, kanker.” Misschien hebben grote jongens geen beer aan de andere kant van het bed liggen, maar die zal blijven.

Misschien is het een mooi moment om het hoofd te buigen, voor het leven. Het is bij jou gebleven. En je begrijpt nog steeds niet helemaal waarom. Je hebt ondertussen al oneindig maal gehoord dat je je die vraag niet mag stellen. Het verandert er niet veel aan. Je doet het al vele jaren, elke avond, voor je gaat slapen, even het hoofd buigen, om dank uit te drukken dat je weer een dag extra hebt gekregen. Je bent dat aan iets of iemand verplicht, ook. Je denkt aan die dierbare mensen die zo dicht bij je waren, die maanden. Je hebt je leven ook aan hen te danken. En het geeft je rust. Maar misschien moet je op de 11de toch nog even bellen naar die vriendin van de tuin, toen in 1999.

Zij die er niet meer zijn, zij die nog niet bevrijd zijn van die kloteziekte. Je denkt ook aan hen. Eigenlijk altijd wel een beetje. Soms een beetje meer, soms ergens op de achtergrond. Je wou het zo graag geloven, dat als jij het al gehad had, niemand in jouw omgeving het nog zou krijgen. Dat mocht niet. Het ging anders, zoals te verwachten. Je dierbaren weten het wel, dat je soms onredelijk wordt als het over die kloteziekte gaat, als je denkt dat die dicht bij hen zou kunnen komen, als je denkt dat zij iets zouden kunnen doen om het te vermijden. Je kunt er niets aan doen. Het zal wel liefde zijn. En het spiegelbeeld van je nooit eindigende razernij voor wat de ziekte heeft aangericht, bij die anderen, zij die er niet meer zijn, zij die nog niet bevrijd zijn.

(Je las een stuk in het weekendmagazine van de krant, dat we het huilen verleerd zijn. Jij nog niet voorlopig.)

Er is veel veranderd in die vijftien jaar. Misschien heb je geleerd weer toekomstplannen te maken, want dat was je afgeleerd, zo bleek. Misschien ben je rustiger geworden, in sommige dingen. En toch. Je blijft wankelbaar.

Je zit naar een film te kijken. Een of andere melodramatische huilfilm op WijfTV, ongetwijfeld, je kunt je lekker laten gaan. En ineens. In de film wordt er gesproken over “cancer stage x”. Je hebt dat al zo vaak gehoord. En ineens. Ineens vraag je je af welke stage jij was, en wat het Nederlandse woord voor stage is. Rusteloos ga je meteen zoeken in je papieren, naar de code met letters en cijfers. Je had stadium 3b. Op een schaal van vier. (Weet je ineens ook dat het stadium is in het Nederlands…) En even denk je: het was toch een beetje erg, eigenlijk.

Je krijgt een vraag over wat de ziekte met je lichaam heeft gedaan, nu, en met de liefde. Het is een moeilijke vraag. Het is niet eenvoudig om eerlijk te antwoorden. En waarschijnlijk is het antwoord: ja, het heeft me onzekerder gemaakt, voor de liefde. (Verder dan dat kom je voorlopig niet, in dat antwoord.)

Je krijgt voor de zoveelste keer de vraag waarom je iets niet eet, wanneer het je wordt aangeboden bij een aperitief of receptie. En je legt het weer uit, waarom het zo is. En dat je het vervelend vindt, omdat het lijkt alsof je onbeleefd bent, ondankbaar, of gewoon saai. En het is niet zo (buiten dat saai dan misschien). Soms is het niet erg om het uit te leggen, je hebt liever dat mensen het gewoon weten, het is niets om je over te schamen of zo. Soms schaam je je toch, denk je dat je jezelf aanstelt. Soms ben je vooral heel kwaad op dat stomme lichaam.

En hoewel je rustiger geworden bent, misschien toch, doemt er soms een kwetsbaarheid op die je niet verwachtte. Misschien dacht je: ik drijf verder weg van dat moment vijftien jaar geleden, ik kom wel in rustiger water, ergens aan de andere kant. Het is niet zo. Het lichaam hapert (soms denk je meer dan vroeger, maar dat weet je niet). Het lichaam blijft kwetsbaar. Je leest in het verslag van het ziekenhuis van je laatste controle: “Toch blijven we hem best als een hoger-risicopatiënt beschouwen, zelfs 15 jaar postprimodiagnose (…).” Je denkt dat dat een mooi woord is, postprimodiagnose. Verder weet je het niet zo goed, wat je moet denken. Je blijft wankelbaar.

Maar je hebt gelezen dat er een heel grote maan te zien zou zijn. De avond voor de dag, vijftien jaar later, dat de zon verdween. Misschien is dat wel een goed teken.

Sommige dingen zijn niet echt veranderd. Regelmatig schrik je op, en vraag je je af: weten ze wel allemaal goed genoeg hoe graag ik hen zie? Regelmatig denk je: doe ik wel genoeg om het leven te vieren, dat zomaar bij mij is gebleven al die tijd? Regelmatig denk je: doe ik wel genoeg om niet te vergeten wat er toen met me gebeurd is?

Iets met de zon dus, vijftien jaar geleden.

09 augustus 2014

Het boek der gelijkenissen

Een schrijver op leeftijd. Hij cirkelt rond de vraag of hij een liefdesroman zou kunnen of moeten schrijven. In het besef dat de dood dichterbij komt. In het besef dat de verlossing enkel in de liefde ligt, de liefde tussen mensen.

Het heel erg mooie Het boek der gelijkenissen van de Zweedse auteur Per Olov Enquist heeft als ondertitel Een liefdesroman. In het boek reconstrueert een oude schrijver – waarschijnlijk met veel autobiografische elementen uit het leven van Enquist – flarden van zijn leven. En zo construeert hij zijn liefdesroman. De auteur heeft altijd beweerd dat hij dat niet kan, een liefdesroman schrijven. Hij koos vooral voor historische romans (zoals Enquist zelf), omdat hij zich daarin beter kon verbergen. Een liefdesroman schrijven “waar je in kunt kruipen” zou te bedreigend zijn, te dichtbij komen.

Maar de schrijver beseft dat hij eerlijk moet zijn met zichzelf. In de afscheidsrede voor zijn overleden moeder had hij zichzelf ontweken, en had hij zo een cruciaal deel van de waarheid buiten beeld gehouden. Verder is er de druk van zijn oude vrienden, waarvan er enkele nog in leven zijn. Zij zijn de hele tijd op de achtergrond aanwezig, en roepen hem op om nu eindelijk eens een boek te maken dat zegt hoe het leven echt in elkaar zit. Het is alsof ze op hem wachten, op dat verhaal dat alleen hij kan maken, om te kunnen sterven. De auteur weet diep vanbinnen dat hij de verlossing enkel kan vinden door de voor hem moeilijkste weg te nemen, die van de poging tot een liefdesroman. De schrijver is iemand die worstelt met zichzelf, heen en weer geslingerd tussen aarzelende inzichten en herinneringen. De verbrokkelde structuur van de roman drukt die worsteling ook uit, al wordt het geheel goed bij elkaar gehouden door enkele sterke beelden en motieven.

De schrijver in het boek is opgegroeid in een erg religieuze, bijna sektarische christelijke gemeenschap in het noorden van Zweden. Die opvoeding en dat gedachtegoed hebben een zeer diepe stempel gedrukt op de schrijver. In de loop van zijn leven heeft hij zich met veel moeite en ellende losgemaakt van dat alles. Hij vlucht in relaties en in de drank, verteerd door twijfels en schuldgevoelens.

De christelijke beelden en woorden zijn heel erg aanwezig in het boek, bijna op elke bladzijde. Het is als een kader waar hij doorheen moet om het te kunnen ontstijgen. Elk hoofdstuk heeft ‘gelijkenis’ in de titel. Een gelijkenis of parabel is blijkbaar een vorm van ‘poëzie’ die als een omweg kan gebruikt worden om over het echte leven te spreken zonder dat de verlossing in het gedrang komt. In het boek zijn enkele gelijkenissen opgenomen die verwijzen naar kernmomenten in het leven van de schrijver, momenten die in wezen allemaal te maken hebben met de liefde.

Verspreid over die hoofdstukken maak je als lezer kennis met verschillende personen uit de familie van de schrijver. Dat zijn veelal verhalen vol ellende. Of verhalen van gefnuikte liefde, kapot of bewust onmogelijk gemaakt onder druk van het verstikkende geloof. Verschillende mensen worden gek. Maar er zijn ook mensen die nee durven zeggen en zo een keten doorbreken.

Een van de cruciale triggers in het verhaal is de verbrande blocnote. Die blocnote bevat de liefdesgedichten die de vader van de schrijver voor zijn vrouw schreef. De moeder van de schrijver had altijd gezegd dat die blocnote bewust verbrand was. Uiteindelijk blijkt de blocnote nog te bestaan. Zijn moeder heeft die net op tijd weer uit het vuur gehaald. Maar er zijn enkele bladzijden uitgescheurd. Stonden daar misschien erotische gedichten op? De blocnote is als een symbool voor de ‘aardse’ liefde tussen zijn vader en zijn moeder, en vormt zo een vrijbrief voor de schrijver om te doen wat hij moet doen: over de liefde schrijven.

Als de schrijver de afscheidsrede voor zijn moeder opnieuw zou doen, of als hij wil ingaan op de dwingende vraag van zijn oude vrienden, dan zal hij moeten spreken over “de vrouw op de kwastvrije grenenvloer”. Het verhaal van die vrouw vormt het hart van de hele roman. Op zijn vijftiende wordt de schrijver ingewijd in de liefde door een 51-jarige vrouw. Die gebeurtenis wordt op een bijzonder mooie manier beschreven. Die ervaring zal het leven van de schrijver fundamenteel veranderen. Hij zal de vrouw nog tweemaal zien.

De inwijding is in wezen meteen ook de verlossing, of alleszins de mogelijkheid daartoe, maar die bevindt zich op aarde, in de liefde tussen mensen. Seksualiteit is het openen van de deur naar de “binnenste ruimte” van een ander. Je gaat in elkaar op, en daarna kan het nooit meer zijn als tevoren. “Het was het enige moment waarin je onbeschermd kon zijn zonder dat je bang was. Daarna verliet je de binnenste ruimte en dacht: nu is de deur weer dicht, maar je herinnerde je hoe het geweest was.” (p. 101).

In het verhaal over de liefdesroman van de schrijver (“hij”) heeft auteur Per OIov Enquist een heel erg mooie liefdesroman geschreven. Het boek maakt het je als lezer niet altijd erg gemakkelijk. Je volgt de schrijver die zichzelf de hele tijd bevraagt en onderbreekt, en je gaat mee heen en weer tussen beelden en herinneringen. Niet alle verwijzingen zijn altijd duidelijk, maar daarin voel je de mechanismen van schuld en verdringing. Als je stukken herleest, zie je hoe ingenieus het allemaal is opgebouwd. Het worstelen is tegelijk ook het beseffen van de ultieme kracht van de liefde als verlossing in het leven, als de kern van het leven zelf.

Als lezer kun je niet anders dan je overgeven aan dit erg indringende boek. Het is bijna alsof je de schrijver in het boek tegen zichzelf hoort vertellen tijdens het schrijven terwijl het associatieve proces van herinneringen en zelfcorrecties plaatsvindt. Dat gebeurt in een taal die zichzelf probeert te bevrijden van de versmachtende greep van een fundamentalistische geloofsvariant. Het is alsof de schrijver de gelijkenissen voor zichzelf nodig heeft als een instrument om dat te doen wat hij nooit eerder durfde. Zo kan hij eindelijk naar de liefde gaan, erover schrijven, en zo zichzelf misschien wel helen met het uitzicht op de dood.

Ja, Het boek der gelijkenissen is een liefdesroman. Een mooie liefdesroman.

08 augustus 2014

Overstappen

Nog net op tijd, na ook nog de markt, voor die vroege trein. Klaar voor een lange reis, denk je.

De regen daarbuiten wil je iets zeggen. Al weet je niet wat.

Nog niet in het ritme. Het er naartoe gaan is altijd een beetje onbekend terrein.

Iets als een prop. In je lichaam. Het middenrif. Alsof de voorbije dagen verhalen gelicht zijn. Alsof ze hun weg kunnen gaan. Je verbergt je tranen achter iets. Al weet je niet wat.

Het landschap is verder weg.

Iets schokt. Iets is nog niet weg.

Het liedje blijft door je hoofd gaan, het zal er blijven de rest van de dag.

Je bent de grens over. Waar op je huid zou ze liggen?

Je verdwijnt langzaam in het boek.

Een overstap. Die plek was altijd een keerpunt. Iets dat een briefverlangen zou worden, telkens.

Verhalen over de liefde.

En wat doe je met de eenhoorn?

Het ritme van je stappen, en de knerpende steentjes. Er zijn geen lege plekken hier. Alles heeft een bestemming. Zou dromen van een bestemming niet beter zijn?

Het woord somptueus.

Een verhaal dat altijd dicht bij je huid zal blijven. Iets in je lichaam krimpt weer samen.

Het terugkeren. Het landschap is er nog niet helemaal klaar voor. Jij ook nog niet.

Dat het regent, het klopt. Al weet je niet waarom.

Over iets dat blijft. En altijd zal blijven.

Je vindt het niet erg als de geluiden van de anderen even op een afstand blijven. Je wilt dicht bij je boek zijn.

Het ritme lijkt anders.

Terug op de plek van de overstap. Misschien is het omdat je hier zoveel brieven hebt geschreven. Ze zijn er. Wat zou je nu schrijven?

Je schuift door het landschap. De wolken dreigen.  Je bent alleen in deze beweging, en het is goed zo, voor nu.

En weer de grens over. Aan welke andere kant ben je?

Hoe het juist zit, weet je niet. Maar het boek begint beter in je handen te liggen.

Je kijkt naar je handen. Van wie zijn ze?

Even zou je willen dat ze er allemaal zijn. Je denkt aan het fotoboek.

Een laatste overstap. Je loopt voorzichtig van het laagste naar het hoogste perron. Dit moet zorgzaam gebeuren.

De beelden komen steeds bij de overstap.

Het laatste stuk.

Het is tijd.

05 augustus 2014

Kantelranden

De taart die je bezoekster bij heeft, is wel erg lekker.

Een mooi gesprek op het terras. Woorden uit ingedikte verhalen. Weinig omtrekkende bewegingen. Misschien heb je een beetje schrik voor wat je met die woorden zou moeten doen.

Enkele dagen eerder kreeg je van een meisje in een groen zomerjurkje enkele gerichte vragen te horen over de beer die aan de andere kant van je bed ligt. Die vragen brengen je heel even aan het twijfelen, maar de beer zal je later helemaal geruststellen.

Voor je aan de bespreking van een boek begint, ben je altijd zenuwachtig. Je weet niet helemaal zeker waarom. Misschien iets met: later als ik groot ben, zal ik het wel kunnen.

Kijken naar de regen. Een immense regenvlaag. Je bent nog steeds verbaasd dat je daar zomaar kunt staan, op je terras, zonder nat te worden. Het water stroomt. In de verte komt een mevrouw de brug over gewandeld. Ze heeft zich er duidelijk al bij neergelegd dat ze – zo zonder regenjas – doorweekt thuis zal komen, en ze haast zich niet meer.

Op weg naar de film. (En hoe je de hele tijd voor je vertrok zat na te denken: zal ik nu wel of niet een regenjas aandoen?) Meteen al enkele regendruppels.

De film is mooier dan mooi. (De hele tijd denk je: laat er alsjeblieft geen erge dingen gebeuren.) Na de film wil je iemand naast je vastnemen, alleen maar om te kunnen zeggen dat de film zo mooi was. Je doet het toch niet, te verlegen waarschijnlijk. De stad voelt zachter aan bij de terugweg. Er zijn enkele regendruppels.

Onderhuidse onrust duikt soms op ’s ochtends, en gaat dan niet meer helemaal weg.

Een koffie drinken op een terrasje met je maatje. Het ontroert je meer dan je laat zien. Het is altijd goed als dierbaren goed en wel terugkeren uit vakantie.

Heen en weer lopen, in de buurt van de stapel nog te lezen boeken. Er uiteindelijk drie uit nemen, en nog niet weten of je nu eigenlijk in een van die drie zin hebt. Een van de drie opzij leggen. In een tweede beginnen, twee hoofdstukjes. Onrust. Nog even heen en weer lopen. In het derde beginnen, enkele hoofdstukjes. Voelt al beter, maar nog niet helemaal overtuigd. Dan maar eten gaan maken.

Een vergadering waar je niet zoveel zin in had. Alsof je ineens naar een andere jezelf moet overschakelen. Die andere mag normaal pas binnen enkele weken komen, of zo.

En hoe je lichaam daardoor veel tijd nodig heeft om zich aan de nacht uit handen te geven.

Nuttige dingen doen, het zorgt blijkbaar toch voor een zekere gemoedsrust.

Nog eens een koffietje. Het voelt bijna als te veel luxe aan. (Je weet overigens niet zo goed hoe je dat
lepeltje juist moet gebruiken bij het schuim van je cappuccino. Zal ook wel aan jou liggen.)

Naar de boekhandel om een boek te halen voor je buurman. En – als je dan toch daar bent – nog een boek meenemen voor jezelf. Een boek waar je wel zin in hebt, nu. (Die andere komen later wel weer. Je kunt bijna niet wachten tot het namiddag is, op het boekenterras.)

Als voorbereiding van een gesprek over boeken dat je binnen enkele weken moet begeleiden, heb je een boekje gelezen. Het boekje is van een van de vier mensen die jaren geleden (het blijkt 1989) in vier avondvullende programma’s indringend werden geïnterviewd op de Nederlandse televisie.
Terwijl je las, net voor een zondagse regenbui, kon je niet anders dan de hele tijd ook terugdenken aan die reeks, die toen zoveel indruk op je maakte. Je gaat zoeken, en de hele reeks staat online. Je hebt ook nog de volledige transcriptie van al die programma’s. Je begint te kijken. Het is verbazend, hoe je meteen helemaal terug daar bent. Het ontroert je hevig. Je neemt je voor de hele reeks opnieuw te bekijken de volgende weken.

De vorige nacht was te kort, blijkbaar. Je wilt meteen aan je nieuwe boek beginnen, maar het is toch aangewezen eerst nog een korte middagdut te doen. Luxeproblemen van de vakantie.

Tussendoor sijpelen woorden en vragen nog wel steeds door je heen. Stel je vast.

Het lijf voelt iets te hoekig aan. Je zou het moeten kunnen schikken, of zo, maar dat lukt niet. Het boek is mooi. Je hebt nu al spijt dat het snel uit zal zijn.

Om een of andere reden smaakt je eigen eten lekkerder als je terwijl zit te kijken naar een programma over koken. (Die tiramisu die ze daar in Venetië zitten te maken ziet er toch wel heel lekker uit…)

Tussendoor. Soms is het alsof iets in jou moet kantelen. Of zo. Hoort bij de vakantie, waarschijnlijk.

03 augustus 2014

The Blazing World

Wie ben je, uiteindelijk? Hoe wordt wie je bent al dan niet vooral bepaald door hoe men je ziet? Hoe ziet men mannen en vrouwen, en hoe worden ze gezien of niet gezien in de kunst? Ben je iemand als je niet gezien wordt? Hoe beweeg je tussen identiteiten? Deze, en veel andere vragen stuwen het verbluffende boek The Blazing World (vertaald als De Vlammende Wereld) van de Amerikaanse schrijfster Siri Hustvedt voort. Het boek is een spel met meervoudige stemmen, dat toch een grote eenheid heeft. Het is een indrukwekkende intellectuele prestatie, dat toch vooral het ontroerende relaas is over een meer dan levensgroot personage: Harriet Burden. Misschien verliest die vrouw zichzelf in een eindeloos spel met maskers, misschien kan ze niet anders.

Het verhaal gaat dus over Harriet Burden (‘Harry’ voor de vrienden), een niet meer zo jonge artieste uit New York. Na de dood van haar man Felix Lord, een kunsthandelaar, komt ze in een moeilijke periode. Ze is verbitterd door de miskenning van de kunstwereld voor haar werken, en door het steeds maar gezien worden als ‘de vrouw van’. Ze begint met de voorbereiding en uitwerking van een groot project: “Maskings”. Ze overtuigt drie mannelijke kunstenaars om onder hun naam haar installaties tentoon te stellen. Daarmee wil ze onthullen, en uiteindelijk aanklagen, hoe de kunstwereld anders kijkt naar werken die door mannen of door vrouwen gemaakt zijn. Maar evenzeer wil ze wijzen op alle onbewuste processen (huidskleur, gender, beroemdheid, …) die spelen in de waarneming.
Waar op haar kunst tot dan toe nogal denigrerend werd neergekeken, doen die drie exposities het goed. Het spel met de maskers is echter gevaarlijk. Bij de derde man, Rune, gaat het fout. Hij speelt het spel iets te goed, en gebruikt Harry voor zijn eigen cynische egostrategie. Als Harry, via een pseudoniem, uiteindelijk onthult hoe alles is gegaan, geloven weinigen dat zij de ‘echte’ auteur is van de kunstwerken. Ze blijft de ‘andere’.

Het boek is erg ingenieus opgezet als een soort bloemlezing die na de dood van Harry is gemaakt. De zogenaamde samensteller, Hess, van het boek schrijft een inleiding waarin hij/zij uitlegt hoe is geprobeerd verschillende stemmen te verzamelen om zo het verhaal van Harry te vertellen. Een groot deel van het boek bestaat uit fragmenten uit schriftjes die door Harry werden volgeschreven met al haar gedachten. Daarin merk je de immense en verbeten gedrevenheid van Harry. Als lezer krijg je hopen verwijzingen naar filosofie, kunst en psychologie. Hess zorgt voor verhelderende voetnoten.

Uit al die teksten komt een beeld naar voor van een intellectueel onderlegde en gepassioneerde vrouw. Soms kun je dat alles lezen als een indirecte satire op vrij steriele intellectualistische discussies en rituelen in de kunstwereld. Heel vaak roepen al die referenties ook heel relevante vragen op naar wie we zijn. Je voelt hoe dat alles voor Harry wel oprecht is wat haar drijft als kunstenaar, ze is niet cynisch. Waarschijnlijk is ze te naïef voor het wereldje dat ze zou willen ontmaskeren, waarschijnlijk zijn de mechanismen die ze wil blootleggen te sterk. Maar je merkt even goed hoe achter al die bespiegelingen een heel kwetsbare vrouw schuilt. Een vrouw die letterlijk en figuurlijk groot is, dominant, vaak erg vermoeiend voor wie met haar moet leven, een vrouw die worstelt met zichzelf.

Naast de fragmenten uit de schriftjes komen nog heel wat andere stemmen aan het woord. Je krijgt de verhalen van de drie mannelijke kunstenaars, direct of indirect. Er zijn kunstcritici. Er zijn de kinderen van Harry. Er is de geliefde van Harry tijdens haar laatste jaren.

Zo krijg je telkens een verandering van tekstsoort of perspectief, maar dat werkt heel goed. In de vele stukken van Harry zelf, als dagboekfragmenten, merk je haar geworstel, maar ook haar twijfels en radeloosheid. Je voelt hoe ze niet aan zichzelf kan ontsnappen. De andere stukken verruimen het beeld. Zeker de teksten van haar kinderen en van haar geliefde zijn ontroerend mooi. De manier waarop Harry zich – in volle razernij – doorheen haar laatste maanden vecht, zonder echt rust te vinden, is hartverscheurend, en tegelijk vertederend.

Doorheen alle verhalen zie je ook steeds beter de diepe tragiek die het leven van Harry kenmerkt. Als kind had ze een moeilijke, verstikkende relatie met haar vader, die haar te druk en te aanwezig vond. In zekere zin herhaalde het patroon zich in haar huwelijk met haar man Felix Lord. Het was een erg complexe en moeilijke relatie, die tegelijk ook heel liefdevol was. Verbitterd en ook naïef stort ze zich in haar grote project Maskings, maar je voelt als lezer goed hoe ze zich verliest in het spiegelpaleis van de ‘lege’ opportunist Rune. Wat ze wilde bewijzen zal haar ook fataal kwetsen. Je voelt hoe haar geliefde Bruno oprecht houdt van die grote vrouw, maar echt bereiken kan hij haar ook niet. Hij zou willen dat zij het gewoon achter zich laat, maar zij kan het niet loslaten. Wat haar uiteindelijk al die tijd heeft gedreven was de hoop ‘gezien’ te worden, erkend te worden door de (mannelijke) wereld.

Je voelt grote emoties, grote verlangens, diepe kwetsuren, en ook heel veel onmacht. Achter de intellectuele discussies voel je grote persoonlijke passie, maar ook afstand. Het atelier van Harry, tegelijk een soort kunstenaarskolonie, is een microkosmos van enkele merkwaardige figuren. Een van hen, een wat zweverig ‘new age’-meisje, bezig met chakra’s en aura’s, komt op haar manier wel heel dicht bij de kwetsbaarheid van die mensen die elkaar niet echt kunnen bereiken. En zij ‘ziet’ de waarde van de kunstwerken van Harry.

The Blazing World is een boek dat je als lezer heen en weer slingert. In het begin moet je soms een beetje ploegen, maar gaandeweg is het alsof je steeds dichter komt bij dat merkwaardige, complexe, dwarse en ook zo kwetsbare hoofdpersonage. Siri Hustvedt maakte geen eenvoudig boek, schotelt geen eenvoudige waarheden voor. Heel veel  vragen en heel veel stemmen, en tussen dat alles zie je een levende persoon verschijnen. Wie we zijn? We weten het zelf niet, we zijn een hoop fragmenten, we zijn een hoop verhalen, als flitsen van een meervoudige identiteit, bewegend tussen een eindeloze reeks spiegels. Hoewel het opzet van dit boek erg ambitieus is, is het geen saai intellectualistisch essay geworden, integendeel. Hustvedt weet je mee te slepen in een diepmenselijk verhaal dat uiteindelijk gaat over de grote vragen waar we allemaal mee worstelen: wie zijn we, is er iemand die ons ziet, waar zijn we veilig?

01 augustus 2014

Breuklijnen

Soms nader je. Soms zijn het omtrekkende bewegingen. Soms blijf je er ver vandaan.

Soms voel je het aankomen. En denk je: er hangt verdriet in de lucht vandaag. Je zou niet weten waarom.

Het doet iets met je huid. Met hoe die de lucht raakt.

Soms is er tijd nodig voor aarzelende waarheden. Ze wachten tot de dingen zich hebben teruggetrokken. Tot alleen de adem het ritme bepaalt.

Waar de niemandslanden van jezelf zouden kunnen zijn.

Misschien is het goed, denk je. Misschien zal het je goed doen. Misschien zul je iets zien.

Je zou willen herleid worden tot die woorden die je zou zeggen aan de rand van het water, daar waar de wijze zee je zou betasten.

Tot het je overneemt. Toch nog onverwacht.

Misschien is het niet meer dan de warmte die je verrast. Misschien had je gewoon te weinig gedronken, te weinig geslapen de vorige nacht. En dat soort dingen. Misschien vindt de onrust in je lijf dit wel een geschikt moment.

Je botst tegen de letters van je boek. Je gaat liggen, maar de slaap komt niet.

Even wankel je.

En het ligt open. De breuklijnen. Ze zijn daar. Je bent alleen nu.

De dingen waartegen je jezelf probeert te beschermen. Ongefilterd.

De tranen. Ze zijn daar. Bijna aanraakbaar.

En je kijkt. Dat heb je geleerd. Alleen maar kijken. Wat dit is, het trekt langzaam voorbij. Het is er wel geweest.

En de woorden. Ze komen ook wel terug.

De tijd, en de gesprekken met je dierbaren, misschien hebben ze je nu pas bereikt, als een trage golf. Hadden ze even tijd nodig. Je hoort zinnen, ziet ogen, alles is er nog. Het komt weer. Het is een beetje groot. Het maakt je een beetje klein.

Wat het je leert.

Je kijkt naar je handen. Iets over falen. Iets over verlangen.

En wat je zou willen, in de tijd die rest. Misschien wel. Er is iets met het woord willen, of iets niet.

Het zou streelbaar kunnen zijn.

En alles wat niet benoemd mag worden.

Over steeds onderweg zijn, en thuis willen komen.

De woorden hebben je hoofd weer bereikt. Je adem neemt zichzelf weer over.

Het lichaam is er nog. Of terug.

Je ziet de dingen die zouden mogen gebeuren.

Je zoekt een veilig plekje waar je weer in je boek kunt schuiven. Je lichaam lijkt nog wat te groot, te hoekig. Maar het ebt langzaam weg. Tot alleen het boek overblijft.

Je weet nog niet helemaal waar je bent. Maar dat is niet zo erg. Je bent.

Misschien zou je brieven moeten schrijven.

Misschien is het goed. Dat het gekomen is.