29 oktober 2014

Aanleunen


Ik leerde haar kennen in de trein terug naar huis. Ik zocht een plaatsje om een beetje ruim te zitten. Met mezelf en de kranten. We zaten op een bank waar drie mensen op kunnen. Zij en ik. Er was dus nog overschot. En toch. Ik dacht even dat het leek alsof ze dichter bij me kwam zitten.

De bank achter ons was gevuld met een trosje jongeren. Ze deden hun best, vooral dan een van de meisjes, om zo hard mogelijk te roepen, zodat iedereen vooral erg goed kon horen wat ze te zeggen hadden. En dat was aan de magere kant. Ik las terwijl verder in de krant, verhalen over nieuwe boeken. Lezen over boeken, het is een troost. Het geeft je de indruk dat het een ietsiepietsie minder erg is dat je al die boeken zelf niet kunt lezen. En het leek alsof ze weer iets dichter was komen zitten. Misschien had ze ook last van de herrie achter ons.

Het is een van de edele treinkunsten. Het heel langzaam en voorzichtig tegen elkaar aanleunen. Nauwelijks merkbaar, en nog minder waarneembaar. Het is een beetje als je adem niet meer inhouden, en dan vaststellen dat je, zomaar, elkaar op nanowijze aanraakt. Zo subtiel dat je het nadien altijd naar de ander kunt doorschuiven, en zeggen dat die alleen maar dacht dat er van enige aanraking sprake was. Om daarna allebei heel fijntjes te glimlachen.

Een deel van de kunst is het niet meer bewegen van de arm die bij de aanraking betrokken is. Want anders zou de betovering zomaar kunnen doorbroken worden. En alles zou zomaar voorbij zijn, alsof het er nooit was. Een ander deel van de kunst zijn de lichte onderhuidse trillingen die, zomaar, ontstaan uit het aanleunen. En er is natuurlijk ook de hoop dat de treinreis eindeloos lang zal duren.

We hadden geluk dit keer. De trein bleef een tijdje staan, in Haren.

Het aanleunen is als een stilzwijgend verbond. Twee mensen die voor de duur van een rit elkaar toestaan om verbonden te zijn. Twee mensen die even niet alleen zijn, voor heel even. Om daarna weer te verdwijnen in de massa.

In andere gevallen had ik kunnen zeggen: ik zag haar voor het eerst in de … en haar naam was … Dat was nu niet zo, en ik wou het ook niet. Ik wou niet dat er namen uitgesproken zouden worden. Verhalen mochten nog niet vermoed worden. Dit – en dat hoort bij de kunst – speelde zich af in het domein waar er nog geen namen zijn en geen verhalen. Geen vragen.

De essentie van de kunst van het aanleunen is de vergankelijkheid. Misschien is het de heimelijke vervulling van een verlangen dat we allemaal wel eens hebben, af en toe. Iemand zien, en eigenlijk willen vragen: mag ik even naast u komen zitten, en een heel klein beetje tegen u, zonder iets te zeggen. Gewoon omdat het op die manier een beetje warm wordt. Meer niet.

Maar we doen dat niet. Kleine kinderen kunnen dat nog wel. En soms zijn we een heel klein beetje jaloers misschien, op dat kind dat we niet meer zijn.

Het gaat overigens niet om grote dingen. Een klein stukje bovenarm kan al genoeg zijn. Veel meer zou onwenselijk zijn. Net meer doen dan de grens aanraken zou een andere plek zijn. Dan zou je dichter bij een verhaal komen.

En zo ging de rit verder. Toch nog altijd te snel.

Er zijn mensen die het kunnen. Wachten tot de trein stilstaat in het station. En pas daarna opstaan, hun krant dichtvouwen, hun jas pakken en rustig naar de deur gaan. Aangezien er altijd wel een kleine file is, is dat een veilige gok. Ik ben niet bij die mensen. Ik sta altijd net te vroeg op. Om op tijd te zijn. Voor iets. Geen idee waarvoor, maar het is zo.

Er was nog een kleine aarzeling. Moest ik nu, met die aanleunende arm toch niet wat langer blijven zitten. Tot net voorbij het aankomen. Ik probeerde het een beetje te rekken, maar helemaal lukte het niet.

Ik stond op, en ging in het halletje staan.

Zij stond ook op, en kwam naast me staan.

“Uw trui was lekker warm.”

Dat zei ze. En ze glimlachte fijntjes.

26 oktober 2014

Zullen we traag en stilletjes

‘Zullen we traag en stilletjes praten? Hier in de zetel?’
‘Ja, dat is goed.’
‘Ik ben een beetje moe. Vanmiddag dacht ik nog aan traag en stil. En ik dacht aan jou. Dat ik alleen dat wilde. Dat ik niemand moest zijn, dat ik alleen maar moest zijn, zonder meer.’
‘Ik was vanmiddag in mijn hoofd al aan het aftellen om bij je te zijn. En ik dacht: zou hij het erg vinden als ik weinig zeg?’
‘Nee dus. Ik zag de dingen voor me die ik nog moest doen vandaag. En ik zag het al voor me, hoe ik de gordijnen zou sluiten, hoe ik een kaarsje zou aansteken, en hoe het warm zou zijn. En daarna zou jij binnenkomen, en we zouden hier gaan zitten. Traag en stil.’
‘Je ziet er wel moe uit, als ik dat mag zeggen.’
‘Het is ook wel zo. Maar straks zal het anders zijn, dat weet ik al.’
‘Kom maar even bij me zitten hier. Leg je hoofd hier maar. Zo is het goed.’
‘Ik herinner me nog dat je ooit bij me kwam, en dat je me vroeg of je er gewoon mocht zijn, zonder dat we iets zouden zeggen. En ik zat daar, en jij begon aan de strijk of zo. En zo ging er meer dan een uur voorbij, zonder dat we iets zeiden. Het voelde wonderlijk.’
‘Ik herinner me dat niet meer. Jij herinnert je veel meer dingen, dat is me al vaker opgevallen. Ik herinner me nog wel veel beelden. En ook de dingen die ik dacht, en die ik je nooit vertelde.’
‘Heb jij het wel warm genoeg trouwens?’
‘Ja hoor, hoe zou ik zo koud kunnen hebben?’
‘Het is belangrijk dat jij het warm hebt.’
‘De herfst is mooi, vind je niet?’
‘Ja, het viel me vanmorgen weer op. Ik zat in de trein en keek naar buiten. En het was alsof ik de geur van de herfst zag. Op een of andere manier.’
‘In je brieven schreef je vroeger vaak over de herfst. Dat dat je favoriete seizoen was.’
‘Ik weet niet of dat nu nog zo is. Waarschijnlijk wel. Het is het kantelen dat me zo boeit in de herfst. Er zit iets van overgave in de herfst. Jezelf uit handen geven, jezelf loslaten. En vertrouwen dat je aan de andere kant zult komen, terwijl je het niet echt weet.’
‘Voor jou is dat toch altijd een moeilijke gedachte geweest. Terwijl ik het zo aantrekkelijk vind, dat idee.’
‘Ja, voor jou is het anders. Vroeger was ik bang dat je me daarom niet zou willen. Maar het was niet zo. Je hebt het me geleerd.’
‘Ik vond dat niet zo moeilijk.’
‘Ik wel, heel erg zelfs. Maar met jou in de buurt was het gemakkelijker om te vertrouwen. En heel langzaam, traag en stilletjes, kwam ik dichterbij, bij dat punt waarop je kunt loslaten. Het zal wel nooit helemaal vrij aanvoelen, maar toch al veel meer.’
‘Dat is een van de mooie dingen die je me liet zien van jezelf, dat kantelen, in jou dan. Het was heel bijzonder dat ik dat mocht zien.’
‘Jij mocht het zien. Dat wist ik, altijd al.’
‘Jij hebt alle seizoenen in je. En dat is mooi.’
‘Jij bent alle seizoenen. Dat is nog mooier.’
‘Wil je me verlegen maken?’
‘Nee, alleen maar een klein beetje.’
‘Ik weet niet of het zo is, maar als het zo is, dan ben ik zo toch alleen maar bij jou. Het is alsof jij me groter ziet dan ik mezelf zie, of zoiets. Ik kan het niet uitleggen. Maar het is alsof er ruimte bij komt, in mij.’
‘Daar word ik wel een beetje stil van.’
‘En traag was je al.’
‘Het komt dus nog goed.’
‘Ja, natuurlijk.’

25 oktober 2014

Een regenboog

Thuiskomen na een erg boeiende dag, maar ook een beetje uitgeput. Wat zou je tintels kunnen geven, achteraan je nek? Bach dus. En het is alsof je anders gaat ademen. Alsof je anders thuis bent. Dichter bij huis.

Langzaam terug bewegen in beelden van de week. Om alsnog iets terug te vinden.

De vrachtwagen vol met folders. Alles wordt gelost en komt binnen bij jou. In alle kamers staan stapels. Je voelt je een beetje ontheemd. Al zeg je dat niet.

Een droom met twee kleine meisjes. Ze zijn op de speelplaats. Jij bent iets aan het doen op het voetpad aan de overkant. Geen idee wat eigenlijk. Ze zien je, en komen naar je toe gelopen. Je roept nog dat ze moeten oppassen voor de auto’s. Daarvan lijken ze zich niet al te veel aan te trekken. De auto’s stoppen wel, misschien door jouw strenge blik. Zijn ze nu weer gegroeid?

Je had al vaker gedacht dat die armatuur met die tl-lamp boven de spiegel in de badkamer er een beetje los op lag. Op zich geen probleem, wie of wat zou ze daar wegduwen? Een meeuw is niet erg waarschijnlijk, in de badkamer. Tot op een avond. Het licht maakt zichzelf los, en valt neer. Je ziet het gebeuren. Plof. De vloer ligt vol met stukjes glas. Het zal nog enkele dagen duren eer je een nieuwe lamp kunt gaan kopen. De stress van de Gamma. Voor het rek met de tl-lampen terechtkomen, en daar intelligent voor je uitkijken. Hopen dat je, als een volleerde klusser, recht op je doel zult afgaan, en meteen de juiste lamp zult zien. Lukt niet meteen. Er staat een andere man zijn best te doen om – zoals echte mannen in de Gamma – recht op zijn doel af te gaan en meteen de juiste lamp te zien. Hij ziet niets. Je ziet hem denken: had ik thuis toch maar opgeschreven hoe lang die lamp was en welk type het moest zijn, maar ik wil niet terug naar huis, dus ik blijf hier koppig staan tot het tl-inzicht spontaan tot mij komt. Hij vertrekt uiteindelijk zonder lamp. Jij stelt vast dat er een infobord hangt dat zelfs nuttig is, en dat je zelfs (een beetje toch) begrijpt. Je neemt – zo blijkt bij thuiskomst – de juiste lamp mee. Jippie! De oude lamp was cool white, de nieuwe is warm white. Altijd goed als je jezelf moet bekijken in de spiegel…

Ruw weer, die namiddag. Je kijkt door het raam op de zevende verdieping. Donkere wolken en zonnige momenten wisselen elkaar af. En de stad daar beneden laat het allemaal rustig over zich heen gaan. En ineens is daar een mooie regenboog. Een halve regenboog. De tweede helft wordt opgezogen in een wolk. Bijna begin je te wenen. Geen idee waarom.

En nog iets met paarden. (In je hoofd dan toch.) En denken dat het goed is dat je iets zou doen wat je eigenlijk bang maakt. Enigszins toch. En dat het daarom goed zou zijn, dus. Of zoiets. Veel concreter kan het niet.

De mevrouw in de winkel is erg mooi. Als ze lacht, ineens iets minder, eigenlijk. Je kunt toch moeilijk zeggen: mevrouw, u bent mooier als u niet te hard lacht, een klein glimlachje behoudt uw mysterie beter dan die iets te grote en iets te geforceerde glimlach. Je zegt dus maar: ja, geef maar dat speltbrood.

Een overvolle trein. Je staat in de middengang. Je probeert je jas uit te doen. Je probeert in eenzelfde vloeiende beweging je krant uit je rugzak te nemen. Je zoekt een houding om rechtstaand de krant te lezen. Het literair katern. Wat je ook doet, je raakt altijd wel iemand, bij elke beweging. Is je lijf dan zo immens?

(Je moet het toegeven aan jezelf. Het is toch wel een beetje fijn, met de verwarming weer aan. Maar niet verder vertellen.)

’s Avonds laat thuiskomen, na een debat. Je bent erg moe. Toch nog even de afwas afwerken en alles netjes opruimen. Alleen maar om zo het huis een beetje terug te winnen, en de volgende ochtend prettiger de keuken aan te treffen. De rust van het lege aanrecht in de ochtend.

Agnus Dei. Tintels, veel tintels.

22 oktober 2014

Warmteaarzeling

Het zal wel een typisch herfstgevoel zijn. De warmteaarzeling.

Stiekem verlangen naar warme plekjes. En toch nog willen wachten met die eerste keer weer de verwarming aan.

Alsof het nog niet mag.

Dingen bedenken. Als dat, dan… En dan mag het.

Misschien is het wel stiekem een verlangen naar warmte. Het opgenomen worden in. En nog.

Sommige plekken in het landschap van je lichaam zijn kwetsbaarder. Warmteverlangender. Is je hele rug, met uitbreiding naar het buurland van de nek, nog wel als een plek te beschouwen?

Hoeveel mag je verlangen? Dromen van thuiskomen, en de warmte. Dat is veel tegelijk. Een voor een. Om te oefenen.

Weer eens wakker schieten. Misschien was je niet rustig genoeg bij het slapen gaan. Het is alsof je lichaam niet helemaal wil opwarmen. Uitgestelde warmte.

En tussendoor toch dromen. Iets met handen.

Je zou het kunnen verdragen. Iemand die iets in je oor komt fluisteren.

Toch al maar even een wollen trui. Als een klein geschenk. Na toch ook even wolaarzeling. En heen en weer wandelen in het huis. Alsof het te verleidelijk is.

Je zei het nog, de andere dag, iets met uitgesteld verlangen, uitgesteld genot. Een mens moet ergens goed in zijn.

En dat alles goed zal komen, en dat iemand dat zegt.

Je handen blijven warm. (Na de afwas.) Meestal wel eigenlijk.

Preventief. Je hebt ze al preventief gekocht. Nieuwe handschoenen. Voor ooit. Als het winter wordt. Ze zien er zachter uit dan die andere.

’s Morgens vertrekken. Het is nog fris buiten. Vaststellen dat je het, eigenlijk, wel fijn zou vinden om een warm sjaaltje te hebben. Niet aan gedacht. Niet aan willen denken? Toch maar niet terug naar huis gaan. Misschien morgen overwegen.

Ergens, achteraan je ogen, kun je je indenken hoe het zou kunnen voelen. Je wervels die warm zijn vanbinnen.

Je zit voor de televisie te eten. Je warme bord op je benen. Het mag.

Je zou je kunnen indenken dat je iemand anders warm zou kunnen maken. Dat zou wel mogen, misschien.

Snel stappen. Voelen hoe het stroomt. Hoe het opspaart.

Denken aan de woorden. En wat ze zouden kunnen doen.

Misschien kun je ook een kaarsje overwegen. Om naar te kijken. Wel eerst de gordijnen dicht.

De wereld daarbuiten. En het hier. Omringd. Of zoiets.

Het zal wel komen.

Als de tijd daar is.

En dan zal het goed zijn.

19 oktober 2014

Barbara

Geachte heer Mertens

Hierbij een brief van Barbara. Daar op aarde noemen jullie mij de Heilige Barbara, maar zeg maar gewoon Barbara. Al dat gedoe, dat is voor niets nodig.

Eerst en vooral moet ik u de groeten doen van uw grootmoeder. Ze vraagt me u te melden dat er in de hemel dus wel degelijk ook rijstpap is, maar gelukkig niet met gouden lepeltjes. We hadden die lepels vroeger wel, maar dat gaf echt te veel problemen bij de afwas.

Verder kan ik u zeggen dat we hier in de hemel uw blog ook lezen. We zitten er steeds op te wachten. Ga vooral zo door, zou ik zeggen.

Misschien wist u dat niet, maar ik ben ook de beschermheilige van de beiaardiers. Uw vader maakt het overigens ook goed hier. Het voordeel van de hemel voor hem is dat hier zijn sloefen niet verslijten, en zijn hemden ook niet. Hij kan ze dus altijd blijven dragen.

Nog even over uw blog. U zult in uw statistieken onze bezoeken niet terugvinden. Onze IT-dienst heeft daar een speciaal systeem voor gemaakt, waardoor wij niet op te sporen zijn. Er zijn, zoals u merkt, ook voordelen aan in de hemel zijn.

Het spijt me dat ik u zo overval met deze brief, maar ik moest met iemand mijn frustratie kunnen delen. En u lijkt me wel een open geest te hebben.

Ik heb dus ook de berichten gevolgd over die synode van de bisschoppen. Man, man, man… Ik had graag eens goed gevloekt. Maar ook hier hangen overal van die bordjes met ‘God ziet u, hier vloekt men niet’. En ook nog overal camera’s, in het kader van dat zien. Vloeken is hier dus heel moeilijk.

U kennende dacht ik: de Jean zal zich tijdens de afwas zeker afvragen of ze het in de hemel ook eens zijn met de analyse en de aanbevelingen van die oude knarren van bisschoppen. Ik kan u meteen geruststellen, het antwoord is nee. Die conclusies, dat is toch een totale ramp qua PR voor de kerk, en het gaat al zo moeilijk tegenwoordig.

Even tussen ons gezegd en gezwegen, die onzin, dat kun je toch zelfs geen tsjeverij meer noemen? Waar slaat dat nu op? Zeggen dat de kerk vindt dat homo’s en lesbo’s niet mogen gediscrimineerd worden. Om er daarna aan toe te voegen dat men tegelijk vindt dat die mensen niet tot homo- of lesbodaden mogen overgaan. En welkom in de kerk zijn ze ook niet. Ik zat hier tegen de televisie te roepen: “Hoezo, en is dat dan geen discriminatie? Kunnen jullie mij even uitleggen wat jullie dan wel verstaan onder het woord discriminatie?” Hetzelfde over voorstellen over gescheiden en hertrouwde mensen. Onvoorstelbaar… Weet u, de kleine zelfstandige in mij zou zeggen: dan zijn er nog een paar mensen die wél bij de kerk willen horen en die er niet gillend van weglopen, maar die mogen vooral niet binnen. Die oude mannen in hun zwarte kleedjes zullen eens even gaan zeggen wie volgens hen recht genoeg is in de leer om tot het exclusieve clubje te worden toegelaten. Wat een ellende.

Ik kan u bevestigen dat dat soort dingen zelfs hier in de hemel al lang geen probleem meer zijn. Iemand van de collega’s, ik kan niet onthullen welke heilige, want ze wil gewoon bescheiden blijven, heeft daar ooit een vlammende speech over gehouden, samen te vatten als: “Get over it!”. En zo geschiedde.

Het is jammer dat jullie dat van beneden niet kunnen zien, maar eigenlijk is het veel gezelliger hier in de hemel dan die heren bisschoppen doen vermoeden. En daarom ben ik ook zo kwaad, begrijpt u? God is liefde, zoals u weet, en hier in de hemel is er erg veel liefde. Love is in the air, zou ik zeggen, in alle varianten. Ook voor mensen zoals u, die in het aardse leven van het celibataire type zijn, is er nog een grote toekomst hier. Hoe dat allemaal werkt, dat zult u wel zien bij aankomst. Hopelijk duurt dat trouwens nog lang, zodat we nog lang uw stukjes kunnen lezen. (En trouwens, er een boek van maken zou echt wel een goed idee zijn, dat vinden wij hier ook.)

Er zijn natuurlijk wel problemen hier in de hemel. Af en toe is er een chocoladetekort. En eerlijk gezegd vind ik dat studiootje dat ik hier heb toch echt wel wat aan de kleine kant. Ik heb veel boeken, moet u weten, en zo’n e-reader, dat is echt niets voor mij. Ik wil zo’n boek kunnen voelen en ruiken en betasten. U kent dat gevoel wel.

In veel opzichten is het leven hier veel gewoner dan mensen op de aarde denken. Wij kijken hier ook naar Game of Thrones. (En wij snappen hier al evenmin iets van dat verhaal, maar niet verder vertellen.) Er is hier ook donderdag veggiedag, maar het is perfect mogelijk om alle dagen van de week veggie te eten. Elektrische fietsen, dat begint nu nog maar pas op te komen, maar je begint ze stilaan wel meer en meer te zien.

Eigenlijk, en misschien is het daarom dat ik deze brief schreef, schamen we ons een beetje als we die bisschoppen bezig zien. Het probleem is: aan hen kunnen we geen brief sturen, want daarvoor moet je een open geest hebben, zoals u. Wie ontvankelijk is voor de hemel, kan ook ontvankelijk zijn voor de aarde. Nu ja, u begrijpt wel wat ik wil zeggen.

Mijn excuses dat ik u met dit alles heb overvallen. Vergeet het maar snel weer. Ik voel me al een heel stuk beter, helemaal opgelucht eigenlijk.

Geniet nog van de goede dingen, en blijven schrijven!

Barbara van Nicomedië

18 oktober 2014

En nooit weet je het

Zoveel dingen die je nooit zult weten.

Was je op het juiste moment op de juiste plaats? Misschien heb je ooit net een ontmoeting gemist. Keek je net op het juiste moment de verkeerde kant uit. Misschien had die ontmoeting je leven kunnen veranderen. Of misschien was het omgekeerd. En had je bijna iets gemist dat daarna zo belangrijk zou worden.

Heb je wanneer het moest de juiste dingen gezegd? Eindeloos veel momenten zijn er geweest. Momenten waarop je woorden ertoe deden. Hoe vaak heb je iets niet gezegd? Misschien uit schaamte, angst, of kleine lafheid. Of net uit zorg, de wil om iemand te sparen. Maar de momenten waarop er moed nodig was. De momenten waarop die woorden van jou het verschil hadden kunnen maken voor een ander. De momenten waarop je had kunnen zeggen, in allerlei varianten: ik zie je graag, ik ben bij je en ik ga nu niet weg, ik wil je troosten. Niet als een deel van een of andere grote belofte, maar enkel als wat het was, woorden die ook niet hadden kunnen gezegd worden.

Heb je je niet meer door angst laten leiden dan nodig was of dan je aankon? Het is een deel van het langzaam ouder worden, waarschijnlijk. Je verzoenen met je angsten. Ze niet meer ruimte laten dan nodig. Soms schrik je van jezelf, en zie je pas later dat wat je deed iets met angst te maken had. Soms besef je dat dat nergens voor nodig was. Soms aanvaard je dat je niet anders kon. Maar weten doe je het nooit.

Heb je je niet afgesloten van de liefde, soms? Het kunnen momenten zijn. Het kunnen blikken zijn. Het kunnen houdingen zijn. Het kan alles zijn. Misschien liep je wel weg, soms. Misschien was je op de vlucht, soms. Misschien bleef je zitten, terwijl je had moeten bewegen. Misschien durfde je niet aanvaarden. Misschien kon je het niet geloven.

Heb je genoeg gelachen? Je probeert en oefent elke dag. Je zoekt de kieren waar je de lach zou kunnen toelaten. Waar die kleine verstoring het wonder kan laten ontstaan. Het is ook als een ritueel, om anderen te eren. Sommigen die er niet meer zijn. Als je aan hen denkt, denk je aan: lachen. Je had je ooit heilig voorgenomen: voor hen zal ik lachen, tot altijd.

Hoeveel onvermogen was er wanneer je iemand kwetste? Je hebt ongetwijfeld talloos veel fouten gemaakt. Je deed zo vaak de dingen die je niet wilde doen, waarschijnlijk. En soms kon je niet weerstaan aan de verleiding om een ander te raken, hoe subtiel ook, ongetwijfeld. En vaak deed je het toch, al dacht je dat je het tegenovergestelde deed. En zo vaak was er waarschijnlijk alleen maar onvermogen.

Zou je een goede vader geweest zijn? Waarschijnlijk de moeilijkste van alle vragen.

Was je mild genoeg voor jezelf? Je hebt het moeten leren, waarschijnlijk. Er was tijd voor nodig. De weg die aan de mildheid voorafgaat, heeft zijn tijd nodig. Het is niet anders. Soms moet je wachten. Maar eens het tijd is, hoeft dat niet meer altijd.

Heb je genoeg met het hout gedaan? Hout, dat was iets van je grootvader, van je vader. En een heel klein beetje van jou. De woorden werden jouw hout, waarschijnlijk. Soms is er nog dat schuldgevoel, alsof je iets hebt doorbroken. Soms denk je dat het goed is zo.

Heb je genoeg schoonheid in je leven toegelaten? Ook dat oefen je elke dag. Je kunt niet zonder muziek. Je snakt naar mooie woorden, telkens weer. Je droomt van foto’s, en het moment waarop ze je verrassen. Je kijkt naar beelden en schilderijen. En al die andere dingen, nog eindeloos veel meer. De schoonheid in een rimpel, in een scheur. De schoonheid van de mooie mensen die je zo graag ziet. En toch, je weet het niet.

Was je zacht wanneer je zacht had kunnen zijn? Of liet je de momenten voorbij gaan, omdat het gemakkelijker was zo? Zo vaak is zacht een keuze. Je kunt ze ook niet maken.

Heb je de aarde aangeraakt?

16 oktober 2014

Welke talen

Op weg naar het werk. Het is nog stil in de straat. Alleen het geroep. De mama roept tegen haar kleine dochtertje. In een vreemde taal. Ze lijkt heel kwaad. Het dochtertje antwoordt rustig, in het Nederlands. De mama gaat verder in de andere taal. Het dochtertje antwoordt weer, en de mama schakelt ook over. Het geroep is ineens weg. Ze kwetteren gezellig samen, zo lijkt het wel. Welke taal het is, dat kun je niet meer horen.

Je houdt van de verwarring, op het werk. Wie zal in welke taal beginnen, hoe ga je verder, en hoe vaak schakel je over van Nederlands naar Frans naar Nederlands naar Frans… Soms kun je bijna in het niemandsland komen, waar de twee talen elkaar omarmen.

De man in de winkel vraagt twee stukken quiche. Hij heeft een accent. Ineens gaat de telefoon, hij neemt op. In een flits probeer je te gokken: welke taal zal het zijn? Het blijkt Frans, al spreekt hij dat ook met een accent. Je weet het nog steeds niet.

Soms probeer je het in de trein ook, gokken: wie zou welke taal spreken. En het klopt nooit. Gelukkig.

Tijdens de vergadering, een discussie over dialecten. Mensen gaan heen en weer in hun hoofd. Soms moet je zoeken of het er nog is. Soms schrik je ineens van een woord dat zomaar uit je mond komt. Je weet niet eens meer of het wel klopt. Of zoiets.

In het televisieprogramma op Canvas. Een Nederlands koppel. Een gesprek over jaloezie. Hij wordt ondertiteld, zij niet. Je probeert te begrijpen waarom dat zo is. Het lukt niet.

Een programma met Britse stand-up comedians. Je probeert te horen waar ze juist vandaan komen. Het lukt niet altijd.

Thuiskomen na een debat dat je moest modereren. En nog een gesprek daarna op café. Je bent erg moe, de dingen razen door je lijf. Je zou eigenlijk een uur of twee voor de televisie moeten blijven liggen, tot je lichaam zegt dat het tijd is. Je doet het niet, en gaat toch maar naar bed, omdat het volgens de klok tijd is. Het is ook al laat. En je merkt het al snel: het zal nog lang duren, je lichaam wordt niet rustig. In je hoofd raast een eigen taal. In je lijf een andere. De plek waar alles zich neer zou kunnen leggen kun je niet bereiken. Je kunt alleen wachten, tot de talen zich terugtrekken.

Verlangen naar een andere taal, aan de andere kant van de woorden. Waar de huid geduld heeft. Niet weg kunnen uit deze taal, denk je.

Heeft je buik ook een taal? Waarschijnlijk wel. Gradaties van vreemdheid. Soms begrijp je ze een beetje, soms niet. Even gaan zitten. En de druiven proberen. En niet veel later gebeurt er iets daar. Druiven zijn vredesbrengers.

De bovenbuurvrouw die weer eens ruzie maakt in de telefoon. Je hoort de woorden stuiteren. Je wilt ze niet kunnen verstaan.

Elke dag op het internet een portie Duits lezen. In het lettertype van die ene site is het Duits mooier.

Verlangen naar een dekentje. En iemand die zegt dat alles goed zal komen. Zoals je kunt verlangen naar verdwijnen in een taal.

Je leest een artikel over een voorstelling van een Deense choreografe. Misschien was je er wel graag bij geweest. Misschien had je het niet gedurfd. Wat je leest, bevestigt het. Het zijn andere talen, andere werelden. Daar mag jij niet komen, denk je.

Je staat te spreken voor die groep mensen. Drie uur lang. Soms kijk je naar je eigen taal. Van op een afstandje. Je kijkt naar de woorden. Je spreekt even wat trager, ziet de pauzes. Je kijkt naar je gebaren. Je ziet de taal bewegen. Je hoofd kun je niet zien, in dat beeld.

Het effect van enkele te korte nachten. Je kunt sommige woorden niet bereiken in je hoofd. Je ziet waar ze zijn. Je zou ze kunnen aanraken. Maar ze laten zich niet lezen. Ze laten zich niet vinden. Als kloven in je eigen taal.

Je vraagt je af hoe de taal klonk in je hoofd toen je een kleine jongen was. Je kunt niet meer terug naar die taal.

En.

Talen van je hart. Talen van je verdriet. Talen van je vrede. Talen van je eenzaamheid. Talen van je  aanraakbaarheid. Talen van je rusteloosheid. Talen van je onveilige plekken. Talen van je genot. Talen van je sprakeloosheid. Talen van je verbrokkeldheid. Talen van je zijn.

12 oktober 2014

Iets met kreupelhout

Je leest het interview in de krant met de kunstenares. Enkele dagen geleden las je ook al een interview met haar. En net als toen aarzelde je een beetje om het te lezen.

Je herinnert je de documentaire op de televisie over haar. En hoe die helemaal onder je huid kroop. Hoe ze werkte, hoe ze aanwezig was, de beelden met de paarden, en het aura dat leek te hangen rond alles wat ze maakte.

Misschien heeft die aarzeling iets met dat aura te maken.

Ze maakte een tijdje geleden een boek, samen met die schrijver uit Zuid-Afrika die je zo bewondert. Van zijn boeken heb je ook een beetje schrik, of zoiets. Dat boek dat ze samen maakten, je nam het verschillende keren vast in de winkel, bladerde erin, en legde het weer terug. Je weet niet goed waarom.

Pijn, lijden, mededogen, troost, schoonheid. Die woorden komen terug in de interviews. Die woorden zaten ook al in je hoofd, bij je herinnering aan haar beelden.

Je ziet een foto van hoe ze die grote constructie, met als naam Kreupelhout, opnieuw aan het opbouwen is in het Gentse museum waar er binnenkort een tentoonstelling over haar werk start. Je leest dat die naam een suggestie was van de auteur met wie ze het boek maakte.

Het is alsof alleen al kijken naar die foto’s, denken aan haar beelden, je klein en kwetsbaar maakt.

Misschien is het de overweldigende lichamelijkheid ervan. Overweldigend, maar niet uitbundig, integendeel.

Als je aan haar denkt, hoe ze was in die documentaire, dan weet je niet goed welk woord er eerst komt. Het maken is heel erg fysiek. Het is alsof de pijn door haar heen gaat naar het beeld. Ze is ook zo soeverein. En tegelijk zo kwetsbaar.

Je zoekt de documentaire terug op. Het is alsof je die stem weer wilt horen, haar in beweging zien. De herinnering was een beetje anders in je hoofd, maar het raakt je opnieuw heel erg.

En het is alsof de woorden sputteren, terwijl je de beelden ziet. Ze zijn op een plek waar woorden niet kunnen komen. Niet binnen dat aura.

Zou dat ook een deel van de aarzeling geweest zijn? Het voelen van die rand, tot waar de woorden kunnen komen? Je kunt geen woorden bedenken die die schoonheid beschrijven. (In je hoofd probeer je enkele woorden uit, maar niets werkt, niets klopt.)

Of was je alleen bang van de intensiteit? Je moet iets van jezelf loslaten om te kijken, en te zien. Dat je dat weet, misschien is het dat.

Je zult zeker proberen te gaan, naar die tentoonstelling. Ook al heb je tegelijk schrik. Je weet nog niet wie je zult vragen om mee te gaan. Misschien is het beter alleen te gaan. Misschien niet.

In tegenstelling tot de titel van een boek dat je ook erg raakte, kun je verlangen naar troost, erg verlangen naar troost. Misschien ben je bang dat die beelden die plek in jezelf zullen raken. Misschien zullen de beelden je laten voelen dat ze zelf de troost in zich hebben.

Je merkt dat alle gedachten die door je heen gaan omgeven zijn door stilte.

Misschien is het goed om daarmee de dag af te sluiten.

11 oktober 2014

Luxe XL

Ik zag haar in de krantenwinkel. Ze was net als ik een beetje de kluts kwijt. Je moet soms al moeite doen om iets zinnigs te vinden in de magazines die bij de weekendkranten gevoegd worden. Maar dit weekend deden ze er nog een schepje bovenop. Alsof ze het onder elkaar hadden afgesproken of zo. Bij de twee kranten die ik altijd lees, zaten magazines die eigenlijk als enige inhoud hadden: luxe. Op een daarvan stond het ook met zoveel woorden: Luxe XL.

In de gang buiten de krantenwinkel keken we elkaar aan met dezelfde o jee-blik, gevolgd door een zucht. Zullen we een koffietje doen, stelde ik voor, een gewoon koffietje, dat is al luxe genoeg.

Irma, zo heette ze. Fijn, dacht ik, dat er toch nog iemand is met die naam.

‘Begrijpt u dat nu? Kijk nu, zo dik, zoveel foto’s, zoveel artikels. Zoveel mensen die uren, dagen hebben gewerkt om een magazine te maken waarin ze het over luxe hebben. Is het nu de bedoeling dat ik me, door dit alles aan te raken en te lezen, ook verbonden ga voelen met die andere droomwereld, dat ik me ook luxe ga voelen? Het enige wat ik denk, is: dit ben ik niet, dit gaat nergens over. En ze hebben veel moeite gedaan om het te maken, en dat moet stukken van mensen kosten, en waarom? Wat wil men hiermee zeggen?’

Eigenlijk was daarmee die discussie gesloten, want we waren het behoorlijk eens. Ik vulde nog aan dat zoveel uitgestalde luxe, met zoveel vanzelfsprekendheid gebracht bij de krant, me alleen maar verdrietig maakte.

‘Weet u, ik had eigenlijk gehoopt dat de magazines vol zouden hebben gestaan met verhalen over de liefde. Dat lees ik wel graag in het weekend, zo aan de ontbijttafel. Hebt u dat ook?’

Ja, zei ik, alsof het een guilty pleasure was. Irma ging snel weer verder.

‘Soms vraag ik me het af, hoe anderen dat doen, de liefde. Ik vind het toch wel een beetje ingewikkeld. Ik heb een tijd een vriendje gehad. Hij zei dat hij me mooi vond, maar te traag. In de liefde dan, niet in de rest, want daarin ben ik nogal snel, denk ik.’

Ik zei dat ik dat wel een beetje herkende. Mensen zeggen me vaak dat ik snel stap, wat misschien ook wel zo is. Ik zag dat Irma haar best deed om haar stem niet te laten overslaan.

‘Hij is weggegaan, en heeft een snelle madam gevonden, veronderstel ik toch. Ze heet Peggy. Peggy zou trouwens zo in dat boekje van Luxe XL kunnen staan. Hoewel, die vrouwen in dat boekje hebben toch niet zo’n grote borsten als Peggy. No way, dat die van Peggy echt zijn. Hij zei tegen mij dat Peggy hem beter begrijpt, en dat hij zich voor haar niet moet inhouden. Subtiel, qua stille wenk.’

Ik had mijn koekje bij de koffie aan Irma gegeven. Ze at het eerst rustig op, voor ze weer verder ging.

‘Ik denk dat ik de meeste dingen wel snel kan. Opruimen, afwassen, mails beantwoorden, de krant lezen, koken, een artikel over de tweede wet van de thermodynamica begrijpen. Maar de liefde, dat gaat traag bij mij. Ik open me traag, denk ik. Niet dat ik dat zo wil, integendeel zelfs, maar het is nu eenmaal zo.’

Ik vertelde haar dat dat bij mij niet zo anders is. Iets over deuken, en hoe ermee om te gaan.

‘Ik had het hem nog gezegd, dat hij geduld moest hebben met mij. Maar dat leek hij niet goed te begrijpen. Of hij dacht dat dat maar eenmalig was of zo. Alsof ik een blikje was waarvan het deksel knelde, en dat je dat dan gewoon even open moest maken. En misschien ben ik wel meer als een mossel, die telkens weer dicht gaat. Sorry voor de beeldspraak, maar op dit uur van de dag ben ik nog niet in staat tot grootsheid.’

Ik zei haar dat men misschien ook, voor de beeldspraak dan, een vegetarisch alternatief zou moeten zoeken voor de mossel, om dan hetzelfde te zeggen. Maar ik realiseerde me meteen dat dat een ongemakkelijk grapje was. Lichte humor om de herkenning niet te laten blijken, of zo.

‘U kunt wel goed luisteren, wist u dat? Nu ja, soms ben ik ook wel blij dat hij weg is. Zoals in het weekend. Ik heb niet bepaald een ochtendhumeur. Maar in het weekend wil ik graag in stilte lang aan tafel blijven zitten. De ene dag de ene krant, de volgende de andere. En hij kon daar helemaal niet tegen. Misschien zou hij nu dit weekend wel blij geweest zijn met die luxebijlagen. Ik wil eigenlijk alleen verhalen lezen, verhalen van mensen. Luxe, als onderwerp op zich, dat is geen verhaal.’

Irma maakte zich klaar om te vertrekken. Ze moest nog boodschappen doen. En ook nog een cadeautje zoeken, en naar het postkantoor brengen om te laten verzenden naar een vriendin. Ze glimlachte nog eens, streelde door mijn haar, leek even iets te willen zeggen, en vertrok toen. Ik bleef nog wat zitten, en toen was het ook voor mij tijd voor de boodschappen. Snel boodschappen doen kan ik overigens ook, dat had ik haar nog moeten zeggen, dacht ik nog.

10 oktober 2014

Waar is de maan

Op weg. Je moet die avond in een debat zitten. Je zit in de trein, die bijna gaat vertrekken. Je voelt hoe moe je bent. En je rug lijkt al enkele dagen een slagveld. Vier kwetterende meisjes komen net voor je zitten. Verse deogeuren komen je tegemoet.

Je hebt het nieuwe boekje van de bekende psychiater bij. Over de liefde. Je probeert je te concentreren. Het lukt nog niet helemaal.

’s Avonds naar die stad gaan maakt je altijd een beetje zenuwachtig. Het is de stad waar je overdag bent. En hoewel het waarschijnlijk een beetje onnozel is, wou je het toch. Eerst naar huis gaan. Even thuis zijn. Om eten te maken, de afwas te doen, en de dingen een beetje op te ruimen. Om dan weer te vertrekken. Het voelt anders. Het heeft iets met je ritme te maken.

Je zit op het perron te wachten, voor de overstap. Er zijn veel mensen op het perron. Niet heel veel, zoals op de andere uren wanneer je hier bent. Maar genoeg. En ze passen goed in het licht. Wat dat wil zeggen weet je ook niet, maar zo voelt het. Het licht is zachter dan je verwachtte.

De trein vertrekt weer. Naar de andere kant van de stad. Normaal als je deze trein neemt, ga je naar dat grote parlement, waar je altijd zo graag was. (Het wordt trouwens tijd dat je nog eens gaat…) Nu ga je een halte verder. Het licht in de trein maakt de mensen rustig, denk je.

Het perron van je bestemming. Nadien zul je je afvragen of je de maan ook al bij aankomst zag, of alleen bij het vertrek, na het debat.

En weer is er iets met het licht. Je had minder licht verwacht op dit perron, ander licht. Je gaat de trappen op naar de straat daarboven. Je stapt naar de plek waar men je verwacht. Onder de bomen. Het is er aangenaam.

De plek waar je moet zijn ligt boven de sportzalen. Beneden zie je mensen in een zaaltje allerlei inspannende bewegingen maken, in strakke pakjes. Vooraan, op een verhoogje, staat een man aanwijzingen te geven. (Je bent wel blij dat je daar niet bij staat.) Boven in het café – je bent dus blijkbaar toch weer te vroeg – kun je het zwembad zien. De dames en heren beneden zijn baantjes aan het trekken, in allerlei varianten. Die ene, behoorlijk gespierde mevrouw, zwemt met één arm, de andere gebruikt ze niet. (Als jij dat zou doen, zou je waarschijnlijk in rondjes draaien, of gewoon naar de bodem zakken.) Ze doet het heel rustig en geconcentreerd.

Je praat jezelf op gang tijdens het debat. Je praat je rugpijn naar de achtergrond. Het is een geanimeerd gesprek. Je vraagt je af wie die jonge mensen in het zaaltje zien als ze naar jou kijken. Eens je bezig bent, denk je: dit doe ik eigenlijk wel graag.

Je vertrekt, tijd om naar de trein te gaan. Het pad onder de bomen, naast de straat, is nog steeds stemmig. Je bent – zoals steeds – weer minstens tien minuten te vroeg op het perron. En heel anders dan je vooraf had gedacht, besef je dat je best wel even hier wilt blijven. Even. En daar is de maan, dus. Een heel erg mooie maan. De maan glimlacht. Je zoekt een plekje tussen het wachthokje en de bank waar de twee meisjes zitten te babbelen. Met genoeg licht van de lamp om nog stukjes te kunnen lezen in het boekje over de liefde. En met uitzicht op de maan, de mooie maan. Een beetje verlegen stap je in. Je wilt graag naar huis, maar er was iets hier, denk je.

Er is nog een overstap. De zwarte man loopt sierlijk heen en weer op het perron. Hoe zou hij dat doen, vraag je je af. Waar moet je wat bewegen om dat effect te verkrijgen? Het zal wel een geheim zijn. En ook helemaal buiten het bereik van je aan alle kanten rammelende lijf.

De trein rammelt ook, denk je terwijl die het station binnenrijdt. Die oude treinstellen, ze hebben iets. Ze zijn ondertussen opgelapt. Het licht is anders. Vroeger waren ze somber, alsof ze altijd de nacht in zich hadden. Nu zijn ze fris. Als een plek waar de nacht je niet kan raken, voor even toch.

Dingen over de liefde. Ze gaan door je hoofd.

Het station van aankomst. Dit is dus de vierde keer vandaag dat je hier komt, denk je. Het geeft niet. Er is een ruime stilte, zoals altijd op dit uur hier. Een stilte die breed aanvoelt.

Het is nog een eindje stappen naar huis. Even denk je: kon ik maar, als met een sprong van een reus, ineens thuis zijn. Dat gaat snel weer weg. Je kijkt naar de mensen onderweg. En het licht in de winkelstraat, nu het nacht geworden is.

Voorzichtig binnenkomen. Zachtjes de gordijnen sluiten. Traag een glas water nemen. Even de televisie nog aan. En onder het dekentje. Hopen dat allerlei dingen zomaar spontaan zouden wegvloeien uit die rug en die schouders en dat hoofd. Al weet je al dat het niet zo zal zijn. Je weet nu al dat je waarschijnlijk weer wakker zult worden, ergens halverwege de nacht die nog overblijft. Het is niet erg, het is zo.

En de maan, die is nog steeds daar ergens. Buiten. Jij bent nu binnen, denk je. Dit is de plek, hier wou je zijn.

05 oktober 2014

Sporen in het bos

‘Hoe lang is het geleden dat we dat nog deden, samen naar het bos?’
‘Heel lang, ik wil het niet weten, denk ik.’
‘Is je knie goed? Heb je er niet te veel last van?’
‘Nee hoor, het gaat goed.’
‘Vroeger kwam ik hier elke week. En altijd dezelfde weg. Als een soort ritueel, denk ik. En om de kleine veranderingen te zien.’
‘Zijn wij nu eigenlijk veranderd, of niet? Wat denk je?’
‘Misschien wel niet. Misschien zijn wij zoals dat pad hier. Stel je voor.’
‘Dat is wel iets voor jou, om dat te zeggen. Jouw antwoorden op zo’n vraag zijn altijd een beetje mild en verzoenend. Ik zou misschien iets anders antwoorden, maar dat is niet zo belangrijk nu.’
‘Soms ben ik nog altijd verlegen.’
‘Ik ook.’
‘Grappig.’
‘Ja? Vind je?’
‘Ja, natuurlijk. Het is wel goed, denk ik. Weet je dat ik nog altijd de namen van de planten en de bloemen niet ken?’
‘Ik had wel niet anders verwacht, eerlijk gezegd.’
‘Het is iets dat ik niet goed kan uitleggen, maar soms vind ik het moeilijk. Ik dacht er nog aan de voorbije dagen. In de loop van je leven probeer je je te verzoenen met wie je bent, waar je vandaan komt, en al die dingen. Je ziet hoe de dingen gelopen zijn, hoe de tijd verder ging. En meestal is dat goed. Maar soms niet. Dan zie je de lege plekken in jezelf ineens weer. En dan lijkt het weer alsof je nog niet veel verder bent of zo.’
‘Wil jij niet gewoon te veel? Ik denk soms dat jij denkt dat het bij anderen beter is of zo, maar misschien is dat wel helemaal niet zo. Alleen laten ze het niet merken. Jij zoekt het op soms. Misschien durven anderen dat wel niet.’
‘Zou het zo zijn?’
‘Ik denk het wel.’
‘Daar moet ik eens over nadenken.’
‘Niet te veel, het is niet nodig.’
‘Vorige week probeerde ik aan een vriendin iets uit te leggen. Iets dat me heel erg geraakt had, en me ook heel erg in de war had gebracht. Ik had er een hele nacht van wakker gelegen. En hoe meer ik het probeerde uit te leggen, hoe meer ik voelde dat zij het niet begreep, of misschien vooral hoe meer ik begreep dat ik het niet uit kon leggen omdat het waarschijnlijk ook onnozel was.’
‘Klinkt ingewikkeld.’
‘Ja, een beetje. Nadien dacht ik: op zo’n momenten kun je je zo ongelooflijk eenzaam voelen. Misschien omdat je op zo’n moment de diepe eenzaamheid raakt die er altijd wel ergens is, en die dan aangeraakt wordt. Heb jij dat ook soms? Zo’n plots gevoel van eenzaamheid?’
‘Wat denk je?’
‘Ik zal het je niet vragen. Ik herinner me nog wel dat je me dat ooit een keer zei, en dat ik toen heel erg schrok.’
‘Ik herinner me dat niet meer. Het geeft ook niet.’
‘Weet je wat ik onlangs nog dacht? Als jij bij mij thuis komt, dan loop je soms zo door het huis, en dan ga je hier of daar iets verleggen of zo. En nadien zie ik dat dan, en ik vind het altijd prettig. Van jou kan ik dat verdragen.’
‘De verleiding is ook altijd groot om het te doen. Ik moet me telkens een beetje inhouden. Kijk daar, in de verte tussen de bomen. Een hert, zie je dat?’
‘O ja, zo mooi.’
‘Even niet bewegen, dan blijft het misschien nog even staan.’
‘Ja.’
‘En het is weer voorbij.’
‘Dat was misschien een geschenk.’
‘Denk je?’
‘Vanzelfsprekend.’
‘Waar denk je aan?’
‘Wat zouden we zijn zonder verhalen?’
‘Ga je er nog eens een schrijven?’
‘Wie weet.’
‘Zeg maar ja.’
‘Zou je dat willen dan?’
‘Ja, natuurlijk. Wat dacht je?’
‘Kijk, de sporen.’

03 oktober 2014

Iets met moed

Moeilijke onderwerpen. Af en toe moet je toch proberen er iets over te zeggen. En dan nog. Het woord moeilijk heeft misschien alleen betrekking op jou. Op de rangorde van problemen scoort het waarschijnlijk ergens tussen de 0 en de 1, nauwelijks waarneembaar dus.

En toch. Er alleen al aan denken kan je hevig in de war brengen. Het kan je neiging stimuleren om heel ver weg te lopen, heel ver weg te blijven lopen (je deed het misschien sowieso al de hele tijd).

Iemand vraagt je: waarom schrijf je geen boek? (En je denkt: een echt boek, een heel boek, met één verhaal, verschillende personages, plekken, tijden, …) Je zegt: dat kan ik niet. Iets later zeg je: dat durf ik niet. Nog iets later zeg je: om dat te doen, zou ik moeten gaan naar stukken in mijn hoofd waar ik niet graag kom, of waar ik alleszins niet graag blijf. Je hebt de moed niet, zeg je.

Je leest het stuk in de literaire katern van de krant, over de dichter. De dichter die al zoveel jaar van zijn leven koppig door blijft werken aan zijn gedichten. Die genadeloos elke millimeter van wie hij is heeft verkend in woorden. (Je denkt: ik zou gek worden, of minstens gillend wegrennen, van alles.) Hij heeft moed, denk je.

(En nog even los van het feit dat je talenten erg beperkt zijn. Die vaststelling alleen al lost eigenlijk alle vragen ineens op. Op goede dagen ben je enigszins middelmatig, misschien. Maar je doet even of het daar niet om gaat.)

Je zou relatief eenvoudige antwoorden kunnen bedenken. Zoals: ik kan geen verhaal verzinnen, geen personages maken. Alleszins niet personages die een hele reis meegaan. (Misschien kun je het wel, een beetje toch, als het een soort sprookje mag zijn. Is dat dan veiliger?)

Je zou de iets moeilijker antwoorden ook kunnen geven. Zoals: ik kan geen personages slecht laten zijn. (De ondergrond wordt al drassiger.) Als je naar mensen kijkt, is het niet moeilijk al hun kanten te zien. Je moet toegeven dat je niet helemaal goed om kunt gaan met duistere motieven of slechte karaktertrekken. Iets in je is er nooit op voorbereid. Ook op kleine schaal. De randgebieden, waar verlangen overgaat in egoïsme of hebzucht, waar je anderen zou kunnen gebruiken, en de hele verwarring tussen al die krachten die een mens in alle richtingen trekken. Je kunt die dingen zien, je kunt ze soms observeren bij jezelf, maar ze blijven ook een beetje terrein dat nooit een vertrouwde plek zou worden. En als je echte mensen zou willen in een boek, zou je net op die plek moeten gaan staan om ze te kunnen zien, en daarna tot woorden te maken. Iemand zou al snel zeggen: die mensen in je boek zijn allemaal goed, ze lijken allemaal een beetje niet van deze wereld.

Je zou nog een stapje verder kunnen gaan. Zoals: ik heb te weinig van het echte leven meegemaakt om een boek te schrijven. (Zeg je dan iets als: ‘echte’ mensen wonen samen, hebben kinderen, hebben relaties, gaan op reis, leven wild, …? Misschien, stel je een beetje verbaasd vast.)

Er zijn nog andere moeilijke antwoorden op de moeilijke vraag. Zoals: ik kan het alleen op de korte afstand. Een klein stukje maken, dat af en toe heel gecondenseerd kan zijn, heel intens. En daarna snel weer weglopen. Een dialoogje maken als een momentopname, waarin je in het beste geval allerlei krachten voelt samenkomen, waarin alles gesuggereerd wordt, maar niets uitgesproken. Voor een klein stukje heb je maar een klein beetje moed nodig. Je kunt even de deur openen, even in de wind gaan staan, wetend dat je snel weer weg zult zijn. Een klein stukje, als het even uitstellen van de vlucht. Als het heel goed gaat, is zo’n tekstje een plek, waar mensen even kunnen zijn.

In een goed boek voel je het meteen. De schrijver of schrijfster vlucht niet, maar dompelt zich onder, heeft geen schrik van de lange afstand, hoeft de personages niet te vrezen. In een minder goed boek voel je het ook meteen. Je voelt het bordkarton, je voelt het ‘boekje spelen’, je ziet de techniek, je voelt dat het verhaal geen noodzaak in zich heeft.

Ergens in het woord vlucht ligt de sleutel, je weet het zeker.

Misschien is de vraag niet moeilijk, maar verkeerd. Misschien zijn er vormen die bij je passen. Bij de deuken in je lijf. En is het goed zo, en genoeg. Misschien kun je sommige moerassen in je hoofd niet droogleggen, en hoeft dat ook niet. Misschien weet je het gewoon niet, en zul je het ook nooit weten. Misschien kom je met elk woord wel een beetje dichter. Misschien heb je ooit de moed voor iets met moed.

02 oktober 2014

Tussenstops

Het meisje. Gestrand ben je, samen met een vriend, na een vergadering in Gent. Voor even toch. De trein die je zou moeten nemen en de volgende zijn geblokkeerd door een probleem met een goederentrein ergens richting kust. Het meisje staat zenuwachtig op haar smartphone te dingesen. Ze moet ook naar Leuven, zo blijkt. Jullie nemen samen met haar een andere trein naar Brussel, en vandaar verder. Ze verspreekt zich bijna wanneer ze het heeft over “jullie oude…”, in een  gesprek over de wonderen van de moderne technologie. (Dat je het leven zomaar kunt overleven zonder 134 apps, het blijft een klein mirakel, of zoiets.) Ze vertelt over de scheiding van haar mama en papa. En hoe ze zo op het internaat terechtkwam. Maar, zo legt ze omstandig uit, haar zal het niet overkomen. Zij zal wel een goede man kiezen, wel goed voor haar kinderen zorgen, en wel altijd samenblijven.

De spin. Pontificaal hangt de spin midden in het web, aan de rand van je terras. Al de hele week eigenlijk. Zo’n spin heeft ongetwijfeld een heel ander besef van tijd, van de tijd. Jij holt een beetje van hier naar ginder, zo lijkt het wel. De spin wacht. En misschien is het woord wachten wel niet van toepassing. De spin is.

De vrouw. Het terras van het café. Je hebt net een watertje besteld. Plat? Je moet altijd een beetje nadenken over dat woord plat. Hoe plat is water? En als water niet plat is, wat is het dan? Rond? Sommige dingen in het leven zijn te ingewikkeld. De mevrouw van het café, een mooie jonge vrouw, komt je watertje brengen. Strakke broek, los shirt, vloeiende bewegingen. Wanneer ze je glas en het flesje water op de tafel zet, buigt ze zo diep voorover dat je niet anders kunt dan geconfronteerd te worden met reële inkijkmogelijkheden. Vanzelfsprekend verlies je officieel je concentratie maar heel even.

De vergadering. Je bent een klein beetje zenuwachtig. Er staat een belangrijk punt op de agenda. Je schrijft de puntjes van wat je zou willen zeggen op een papiertje. Je doet je best om rustig tussen te komen, je probeert er een lijn in te krijgen. (En heel stiekem, ergens in een achterkamertje van je hoofd, waar niemand het kan zien, zelfs jij zelf niet, denk je: dit was niet zo heel slecht, eigenlijk. En in dat zelfde kamertje denk je aan je maatje, en iets zegt: zag hij me nu maar bezig, hij zou glimlachen.)

De pot yoghurt. Discipline is erg belangrijk in het leven. Sommige mensen vinden dat jij er al genoeg van hebt, maar jij vindt dat er nog werk aan is. Elke dag zijn er praktische oefeningen in zelfbeheersing. Zoals de pot yoghurt met stracciatellasmaak van de biowinkel. En vooral het maar half leeg eten van de pot yoghurt met stracciatellasmaak, en die daarna weer heel rustig in de koelkast zetten.

Het concert. Je blijft overigens voorstander van afhaakbare benen, vooral tijdens concerten waar je een plaats hebt op het tweede balkon helemaal vooraan. Terwijl het concert bezig is, vraag je je af welk liedje jij zou zingen als jij daar op het podium tussen die muzikanten stond. Je denkt aan Queen Jane. En aan hoe onnozel en lelijk jij eruit zou zien op dat podium daar. Op weg naar huis zeg je nog net op tijd aan de vriendin die met je mee was gegaan dat die kleur van dat golfje haar erg goed staat. Anders zou dat ongetwijfeld terechtgekomen zijn in de categorie ‘dingen die je denkt net voor je in slaap valt, dingen waarvan je beseft: dat had ik moeten doen vandaag, waarom heb ik dat niet gedaan?’.

Frangipane. Of beter nog in de verkleinvorm: frangipanekes. Dingen waar je aan kunt denken en die je zomaar kunnen doen glimlachen. Het is een lange lijst, die dingen.

Chocolade. Zou ook thuis kunnen horen onder de rubriek discipline. Tijdens de afwas kun je de hele tijd denken aan dat ene stukje chocolade dat je zult eten na de afwas. En wel degelijk pas nadat de afwas helemaal gedaan is, en alles weer netjes is opgeruimd. Om dan elke dag weer vast te stellen dat dat ene stukje nog lekkerder smaakt dan je dacht dat het zou smaken.

Dromen. Er gebeuren weer veel dingen in je dromen.