26 april 2015

Voor je weggaat

‘Hoe was je dag nog?’
‘Traag. Of snel. Misschien ging de dag wel snel, of gingen de dingen wel snel. Maar mijn hoofd was traag. Wou eigenlijk alleen maar traag. Traag kijken, dat had ik het liefst gedaan vandaag.’
‘En kreeg je de kans?’
‘Nee, eigenlijk niet. Jammer.’
‘Waar had je naar willen kijken?’
‘Naar mensen. Mensen die verhalen vertellen.’
‘Ik hoorde het vanmorgen nog iemand zeggen: mensen zijn verhalen vertellende wezens.’
‘Ja, dat is wel zo. Soms ben ik wel graag een naar verhalen luisterend wezen.’
‘Of een naar verhalen kijkend wezen.’
‘Ja.’
‘En wat ben ik volgens jou?’
‘Misschien ben jij wel een verhaal.’
‘Daar kan ik misschien wel mee leven.’
‘Waar denk je aan? Ik weet niet of ik dat mag vragen, maar ik vind het zo’n mooie vraag.’
‘Ik dacht aan alle verhalen die ik jou nog moet vertellen. Voor je weggaat.’
‘Het lijkt wel of je bang bent.’
‘Ja, een beetje wel.’
‘Misschien moet dat wel niet.’
‘Nee?’
‘Nee. Misschien is elk moment wel een moment voor je weggaat.’
‘Daar moet ik eens over nadenken.’
‘Ja, doe maar.’
‘Ik ben er wel niet zo goed in, in momenten voor je weggaat. Tenzij er genoeg verhalen verteld zijn.’
‘Wat is genoeg?’
‘Het kunnen er natuurlijk nooit genoeg zijn. Maar toch genoeg om mee te nemen, als er iemand weggaat. Waardoor die daarna misschien ook weer terugkeert.’
‘Waarom niet?’
‘Waarom wel?’
‘Nog meer verhalen. Of een verhaal. Zoals jij.’
‘Dat is een mooie gedachte.’
‘Maar nu kun je natuurlijk ook nog altijd veel vertellen. Ik ben er nog. En jij bent er nog.’
‘Ik had een droom, vorige nacht. En in die droom was ik een beetje bang van jou. Ik weet niet waarom. Ik was je aan het zoeken. Ik stond ergens op een hoogte, ik weet niet meer wat het was, een huis of een berg of zo. En ineens zag ik je lopen beneden. Het leek alsof jij ook iemand aan het zoeken was. Maar ik durfde niet te roepen. En je liep voorbij.’
‘O, wat erg. Toch maar roepen dan, in de volgende droom.’
‘Ja, zal ik doen.’
‘En?’
‘Hoezo, en?’
‘Wat komt er nog?’
‘Dessert!’
‘Jui!’

25 april 2015

Woorden die je omringen

Hoe je beweegt tussen woorden. Ze zouden overal kunnen zijn.

De verhalen die je nog te vertellen hebt. Ze zijn er. Ze wachten. Mooie gedachte. Je zou iemand kunnen zien, iemand kunnen ontvangen. En uit een landschap van verhalen zou je kunnen kiezen. Of zouden zij jou kiezen. Er is geen lijn tussen waar jouw huid ophoudt en waar de verhalen beginnen. Zoals je op de pier aan de zee tussen de balken naar het water kunt kijken. Zo ook de verhalen. En de woorden. Ze dalen neer in de verhalen. Ze zijn er.

Een verhaal. Een gesprek. Woorden die heen en weer gaan. Als het getij. Iets over pijn en verdriet. Het benaderen. En telkens het kantelpunt tussen de woorden van heen, en de woorden van weer. Wachten tot ze komen. Ze stromen zachtjes bij je binnen. Tot je weer uitademt.

Wat je je had voorgenomen te zeggen tegen iemand. In het moment voor bewegen de woorden door je hoofd. Ze zetten zich in de juiste volgorde. Ze lijken je te doen geloven dat je ze ook werkelijk zou kunnen uitspreken. Zoals ze klinken in je hoofd. Bijna welluidend. Ze herhalen zich. Of ben jij het? Je hoofd is niet te ontwoorden. Tot je daar staat, waar het zou gebeuren. Een zeer lichte woordberoerte. Er blijven wel woorden, maar ze zijn niet meer dan een onhoorbare herinnering aan hoe ze klonken, in dat hoofd.

Soms kun je kijken naar je huid. Je handen. Hoe ze geworden zijn. Iemand leerde je ooit om te kijken naar de handen van anderen. Hoe zouden zij jouw handen zien? Zouden ze de tijd zien? Zouden ze, net als jij, de woorden zien? Woorden zijn aanraakbaar. Ze zijn niet gewichtloos. Ze zijn materie. Ze bewegen onder je huid.

En later. Na alles wat (weer) niet gezegd is. De woorden zijn er nog. Ze staan te drummen. Wachten op die deur die zich gaat openen. Ze zijn klaar. Je vraagt je af: zul je, zul je niet? Iets met een bericht. Een nabericht. Nagekomen woorden. Ze waren al te dicht bij een zin om weer te verdwijnen, om zich terug te trekken in het nog ongezegde.

Je kunt dromen van brieven die nog niet geschreven zijn. De woorden zijn ergens al. Achter een zeil, uit de wind. Maar nog niet te zien. En toch. In je hoofd kun je de brief zien zoals hij eruit zal zien, geschreven. Pas tijdens het schrijven zul je merken hoe de woorden rustig hun plaats innemen. Woord per woord. Het papier is nooit leeg. Het papier is een land van aankomst. De ruimte voor elk woord is al uitgespaard. Niet te zien voor wie kijkt. Misschien is het met handen niet anders.

En de eerste brief. Die je ooit zult schrijven. Je zult de brief uit handen geven, loslaten. De aangesprokene, bovenaan. Met ‘lieve’, bij voorkeur. De aangesprokene zal de brief ontvangen uit je handen. En betasten. De plekken waar de woorden zijn. Die woorden zijn er nu al. Ergens.

Je denkt terug aan een verhaal. Een gesprek. Over pijn en verdriet. Hoe iemand ooit de woorden ontnam. En daardoor bevlekte. Woorden werden onteigend. En zo ook een lichaam. Het verhaal daarover kan de woorden niet ontwijken. Woorden die in jezelf tot een  vreemd lichaam geworden zijn.

Het schrijven van eerste woorden. Men neme een grote tafel. Men neme een leeg blad, om het daarna te leggen in het midden van die tafel. En dan. Dan zit je aan die tafel. Het blad is te betasten. Het is in volle verwachting. En opgesteld voor je, verspreid over de tafel, staan de woorden die de eerste woorden zouden kunnen worden. De eerste woorden zijn onherroepelijk, in zwarte inkt.

En als je verlegen bent. Er zijn woorden, ze dringen voor. Ze nemen de plaats in, waar andere woorden hadden kunnen zijn. En je kijkt naar jezelf, naar de woorden. Je observeert, de nutteloze informatie die ze verspreiden. Je vraagt je af of het moment kantelt, gekanteld is.

Je vertelt over iemand. In elke zin kan het alle richtingen uitgaan. Telkens opnieuw zou je kunnen kiezen. Voor dat ene woord, of een ander, of nog een ander. Het is een laveren, zin na zin. Tussen verhalen die je zou kunnen vertellen, en die zo een ergens worden. Eens je gekozen hebt, is er geen nergens meer, zin na zin. Nauwkeurig probeer je woord voor woord naar je toe te halen. Als kostbare kleinoden, individueel verpakt, in doosjes met vakjes, zoals de dozen waar vroeger de kerstballen in zaten. Iemand is daar, het verhaal is hier.

En de woorden in een nacht. Gefluisterd in een stilte die je beschermt tegen het duister. Het duister dat je zo niet over kan nemen. De fluisterwoorden zijn wenswoorden. Je hoopt dat ze iemand bereiken. Het bereiken zou op toeval lijken, of een droom. Maar jij weet wel beter.

22 april 2015

You Go To My Head

Het is een zware opdracht, die boekenwinkel binnengaan. Vraagt telkens een intense mentale voorbereiding. Maar die boekenbonnen moeten nu eenmaal op. Drie kookboeken, goede score. Het is een investering in het algemeen belang, zeg je tegen jezelf. Je gelooft het bijna.

Volgens sommige kleine meisjes heb jij het lekkerste ijs van zo ongeveer de hele wereld in huis. Zal wel een beetje overdreven zijn, waarschijnlijk. Dat ijs tot de fundamentele mensenrechten behoort, kan zo goed als zeker niet in vraag gesteld worden. (Dat dat voor chocolade het geval is, is non-negotiable.)

Er kraken allerlei dingen in je nek.

Het is al laat, na een vermoeiende vergadering, als je nog door de avond fietst. Je wilt toch nog even met eigen ogen zien dat die mevrouw veilig en wel uit verre oorden is weergekeerd.

Al enkele dagen op voorhand weten wat je zult koken uit het nieuwe kookboek. Het legt je iets uit.

Er kraken allerlei dingen in je nek. Onder meer.

O ja, je zou ook nog een amandelcake bakken. Heb je een briefje gemaakt voor in de winkel, staan die dingen er niet op. Zomaar uit het blote hoofd de ingrediënten bedenken dan maar. Wie weet ga je ooit nog wel wild leven?

Het is tijd voor een verhaal, denk je. Het is goed.

Een man zit in de etalage gitaar te spelen. Je kijkt naar de akkoorden die hij neemt. A zo, op die manier.

Na het bezoek ’s nachts weer naar huis fietsen. Het loopt wel lekker. Misschien zijn die muggen nu misschien wel verdwenen, daar aan het water.

Toch ook nog maar even het huis poetsen, denk je. Zodat het toevallig een klein beetje een goede indruk zou kunnen maken. Of is het je, in dit geval?

Op tijd al maar die burgers maken, uit het kookboek. Zo kun je in extremis nog naar plan B. Ze lijken gelukt.

Een namiddagconcert. Fijn eigenlijk wel. Iemand suggereert dat dat voor oude mensen is. Je kijkt even rond, en die stelling kan niet 100% ontkracht worden. Mooi, hoe die bandoneon telkens uit het niets komt.

Gelukkig maar een heel klein beetje zenuwachtig. Of zo.

Een mooie avond.

Een beetje te vroeg, die ochtend.

Veel mensen in één treinwagon.

Je collega wijst je erop dat je soms een klein beetje angstaanjagend kunt kijken.

Die avond wil je niet met de fiets naar de vergadering. Liever te voet door de stad. Om traag te kunnen gaan door de straat waar je zo lang woonde. Je bent er niet meer. Het is goed.

Verhalen gaan door je hoofd.

Krak.

En ook suizen.

Je kijkt naar de mensen op de trap. Het kleine jongetje vertelt honderduit, heen en weer wiebelend, terwijl zijn mama hem vast probeert te houden.

Nog een late verjaardagsafspraak. Een vriendin uit een verre uithoek van het land komt op bezoek. Op weg naar huis lopen jullie nog even langs de winkel. De meneer achter de toog zegt: ‘Aha, nu zien we eindelijk uw vrouw ook eens.’ Is blijkbaar iets dat hij zich al lang afvroeg, of zo. Jullie leggen uit dat het toch niet het geval is, en dat jullie gewoon vrienden zijn, die samen hebben gestudeerd. Hij vraagt wanneer dat was. Je zegt wanneer je begon. Blijkt het jaar te zijn dat hij geboren is.

Later weer naar huis. Midden in de winkelstraat, ergens voor een winkel. Een klein maar dicht zwermpje muggen. Geen rivier te bekennen hier, nochtans.

Thuis werken. Tussendoor even de bestelde hoed gaan halen. Wild.

Krakje.

Billie zingt You Go To My Head. En je zou wel die piano willen zijn, die haar mag omcirkelen.

19 april 2015

Een boom sterft

(Een verhaal dat je hoorde van iemand.)

Een boom. Eigenlijk was het meer een struik. Maar hij dacht er altijd over alsof het een boom was. Dat maakte het anders. Al kon hij niet zeggen waarom.

Die boom was niet alleen van hem. Toch niet in zijn hoofd.

Vele jaren geleden had hij hem gekocht. Samen met een vrouw die zijn geliefde werd. Hij had een beetje schrik van bomen. Eigenlijk was het anders. Hij hield erg veel van bomen. Maar om een of andere reden dacht hij dat het gevaarlijk was om bomen toe te vertrouwen aan zijn handen. Struiken ook trouwens. Alsof iets hem dat recht ontzegde om verantwoordelijk te zijn voor dat leven.

Zijn vrees was in de loop der jaren veranderd in schroom. Planten deden het altijd wel goed bij hem. Of toch een beetje. Hij zag het altijd in hun ogen, als ze bij hem kwamen. Het verlangen om aan die planten te beginnen, om hen te koesteren en te laten groeien. Er waren overigens wel meer dingen waar die vrouwen aan wilden beginnen. Maar het repareren van mannen is niet altijd een gemakkelijke taak.

Het was waarschijnlijk toeval, maar de vrouwen die zijn leven bezochten, zij konden het allemaal wel. Dat ding met die bomen. (Hij veralgemeende het maar even tot bomen, terwijl het eigenlijk waarschijnlijk meer over planten ging.)

Die boom dus, dat was de boom die toch altijd een beetje verbonden bleef met die ene geliefde. Aan die liefde kwam vele jaren geleden een einde. Het gebeurt. Er zullen wel redenen geweest zijn.

Sommige mensen kunnen het. Als een liefde voorbij is snel naar een nieuwe liefde gaan. Misschien was het wel goed voor hen. En hij was er best ook wel blij om, voor hen. Maar hij was meer van het trage type. De seizoenen moesten er nog eens overheen gaan. Zo was hij toch geworden. Als er meer seizoenen door je leven zijn gegaan, zijn er misschien wel meer seizoenen nodig tussen de ene liefde en de andere. Dat dacht hij toch.

Ook al gaat ze voorbij, een liefde kan zich neerleggen in je huid. Als een diepere aardlaag. Als humus. Als een litteken dat zich langzaam verzoent met je huid en als een lijn in het landschap wordt.

De boom bleef, seizoen na seizoen.

De seizoenen leren je iets over loslaten. Of ze bieden het je toch aan. In de herfst nemen ze afscheid van hun bladeren. Je moet leren vertrouwen. De boom een klein beetje uit handen geven aan de winter. Je weet nooit hoe de boom zal zijn aan de andere kant van de winter.

De bladeren gaan nooit verloren. Ze zoeken de grond. Het is een eenwording. Het worden is tegelijk ook een terug vinden. (Zoals een mens ook nooit echt verloren kan gaan. Je verdwijnt in je geliefden, gedragen door de tijd.)

Hij begreep het allemaal wel een beetje. Maar helemaal vatten kon hij het nooit. Erg was dat niet. Het had zich genesteld in hem.

Iets bleef knagen, iets van die liefde van toen. Het was als een korstje op een wonde. Mama’s weten altijd hoe dat zit, en dat zeggen ze dan aan hun kinderen. Of je dat korstje op een bepaald moment een beetje mag helpen. Of dat je gewoon moet wachten, tot het vertrekt. Hij wist dat nooit. En daarom keek hij alleen maar. Kijken, daar was hij goed in geworden. Door het leven.

In die winter kwam het in zijn dromen. Dat korstje. Het was een van die heldere dromen. In die droom vroeg hij zich af waarom dat korstje daar eigenlijk nog zat. Als het weg zou zijn, zou wat overbleef misschien een litteken zijn, misschien ook niet. Wat het zou worden, het maakte eigenlijk niet uit.

En na die winter was het wachten op de boom. Zoals elk jaar.

Hij had een of ander voorgevoel, niet thuis te brengen. En naarmate de lente zich begon te vestigen, werd het sterker. Iets met de boom.

Er kwamen geen knoppen aan de takken van de boom. Misschien had de boom die winter beslist dat het tijd was. Hij wist het niet. Maar je moet niet alles weten.

Een boom sterft. In de lente.

En het is goed.

18 april 2015

Bark

Als lezer glimlach je bijna de hele tijd, terwijl je de verhalen leest in Bark, van de Amerikaanse schrijfster Lorrie Moore. Wat ze schrijft, beweegt tussen grappig en grimmig. En hoe ze het doet… Regelmatig denk je bij een zin of paragraaf: woew, wat is ze goed!

Je kunt niet meteen vatten wat die verhalen samenhoudt, maar je voelt wel dat het zo is, dat ze samen horen. Het is een beetje alsof je met slechte ogen naar een vrij desolaat landschap kijkt, alles wazig, en ineens, door de glazen van je nieuwe bril op een aantal plekken  glashelder de woorden van een verhaal ziet. De verhalen zijn als scherpe vlakken op het papier, waar je de rest van de wereld gelukkig niet moet zien. Een beetje alsof je op een hele dag, om het uur of zo, een klein stukje heel bijzondere chocolade eet, en de smaak nog lang kunt laten bewegen in je lichaam, nooit afgeleid door andere smaken.

De titel van de bundel zegt al iets. Bark, het staat voor het blaffen van een hond, voor schors, voor een boot. Debark of disembark staat voor van boord gaan, of ontschepen. In verschillende verhalen komen honden voor. Mensen blaffen naar elkaar. Mensen schuren langs elkaars schors. Mensen verlaten het schip, waarin ze samen met een ander waren, een huwelijk bijvoorbeeld.

Relaties, gebroken, brekend, nog niet gebroken, nog te breken. Je vindt ze in allerlei vormen in bijna elk verhaal in dit boek. Moore observeert en dissecteert, maar zonder te oordelen, zonder te duiden. In betekenisvolle fragmenten, als stukjes van een gebroken spiegel. De toon is nooit bitter of cynisch, vaak wel grappig, op een erg zwarte manier. Soms zie je als lezer dingen die het personage niet ziet. Je zou willen roepen: weglopen van die vrouw, nu! Soms vraag je je lichtjes vertwijfeld af wat het personage in kwestie nu eigenlijk drijft. En misschien, denk je, weet de verteller het zelf niet, en het personage nog veel minder. De onvolmaaktheid van falende mensen, die onbewust hun weg zoeken ergens in de tweede helft van hun leven. Soms verdwalen ze, soms strompelen ze verder, soms zien ze voor zichzelf ineens een weg, ook al is die niet zo fraai misschien.

In het eerste verhaal, Debarking, begint een man – net uit een scheiding – een nieuwe relatie met een vrouw. Ze zijn aan elkaar voorgesteld tijdens een etentje bij vrienden. Hij gaat achter haar aan, lijkt een beetje wanhopig in zijn verliefdheid. Zij is meer bezig met haar zoon dan, op een wat akelige manier, dan met hem. Zij is foute boel, dat merk je al snel als lezer. Maar hij klampt zich vast aan iets dat er niet is, en dat met ergens op de achtergrond, omineus bijna, de Amerikaanse inval in Irak, ook een ontscheping.

Het tweede verhaal, Juniper Tree, lijkt een beetje op een ‘ghost story’. Een vrouw aarzelt om haar vriendin te gaan bezoeken, die terminaal in het ziekenhuis ligt. Maar ze heeft een date die avond. De vrouw sterft. Maar er volgt nog een ontmoeting.

In Paper Losses valt een huwelijk uit elkaar. De openingszinnen zijn een goed voorbeeld van de kracht van Moore’s schrijven. “Although Kit and Rafe had met in the peace movement, marching, organizing, making no nukes signs, now they wanted to kill each other. They had become, also, a little pro-nuke. Married for two decades of precious, precious life, she and Rafe seemed currently to be partners only in anger and dislike, their old lusty love mutated to rage.” Hij zit de hele tijd in zijn kelder te werken aan miniatuurraketten. Zij beschouwt hem als een alien. Het wordt erger en erger. Maar zij wil toch dat de voorziene vakantie met de kinderen doorgaat. De dingen voltrekken zich onherroepelijk. Stiekem had de vrouw nog gehoopt op iets dat niet kwam, maar dat kan ze nog altijd fabuleren, als ze beseft dat ze van dat alles een verhaal kan maken.

In Foes moet een niet erg succesvolle schrijver opdraven op een fund-raiser van een literair tijdschrift. Naast hem blijkt een lobbyiste van het Pentagon te zitten. Zij is getraumatiseerd door wat er daar gebeurde op 9/11. Ze had een ‘echte’ schrijver verwacht. Hij doet zijn best om niet te gaan blaffen, en probeert zich niet te laten opjagen door uitspraken over Obama, dan nog lang geen president. Op de terugweg klampt hij zich, in lichte wanhoop, vast aan de liefde voor zijn vrouw.

Wings, samen met Debarking het langste verhaal uit het boek, heeft een vrouw als centraal personage. KC is een zangeres, maar haar carrière zit – om het vriendelijk te zeggen – in het slop. Ze is gestrand, samen met haar vriend, een halve loser die haar toch telkens weer doet smelten. Ze is amper halfweg in haar leven, maar het is alsof ze aan het einde van de weg is. Ze maakt kennis met een oude man die alleen in een groot huis woont. Tijdens haar dagelijkse tochtjes met de hond gaat ze bij hem langs, en ze begint voor hem te zorgen. De oude man schrijft haar in zijn testament. KC is een caleidoscopisch personage. Wat drijft haar werkelijk, om te doen wat ze doet? Een schitterend verhaal, dat je met lichte verstomming achterlaat. Je gaat opnieuw en opnieuw lezen, op zoek naar zinnen die je denkt gemist te hebben.

Referential is een hard verhaal. Een vrouw gaat haar psychisch zieke zoon bezoeken, die verblijft in een instelling. Haar vriend is erbij. Je voelt hoe hun relatie verkruimelt. Hij wilde haar wel, maar kan de zwaarte van die zoon er nog bij niet aan. “”To me you always look zo beautiful,” Pete no longer said.”

In Subject To Search ontmoeten twee geliefden elkaar. Hij blijkt voor de geheime dienst te werken. Ze zitten in een restaurant, ergens in Frankrijk. Hij wordt weggeroepen, omwille van wat later het schandaal van Abu Ghraib zal worden. Hun levens raken elkaar, en ook weer niet.

Thank You For Having Me, het slotverhaal, is tragisch en hilarisch tegelijk. Een moeder en haar puberdochter gaan naar het trouwfeest van de vroegere babysitter van de dochter. Daar blijkt dat de ex van de bruid nu de muziek verzorgt op het feest (met een shirt met daarop de titel van het verhaal). Zijn vader kan zich nog niet neerleggen bij het feit dat die bruid niet langer zijn schoondochter is. En plots duikt een troep bikers, met Harley-Davidsons, op. Ze brengen een ‘blijde boodschap’, maar blijken zich van adres vergist te hebben. De moeder drijft door het feest, en kijkt naar haar leven.

Met Bark heeft Lorrie Moore een schitterend boek gemaakt. In haar verhalen vind je ontwrichte levens, die normale levens zijn, of normale levens, die meer ontwricht zijn dan ze aan zichzelf willen toegeven. Ze doet dat in een taal die vaak verbluffend is, trefzeker en soepel. Haar verhalen zijn fragmenten van levens, en misschien zijn levens ook fragmenten. Hoe donker ook, die verhalen zijn vaak heel erg grappig. Ze brengen de pathos van levens in beeld, zonder ooit zelf pathetisch te zijn. En daarin rust misschien wel veel troost.

15 april 2015

Voordelen van nadelen

Het voordeel van lang zijn. Beter kunnen zien hoe lang de rij nog is tot aan de ijsjesmevrouw.

Het voordeel van een dikke kop hebben. Goed getrainde teenspieren, om te voorkomen dat je voorover valt.

Het voordeel van een melkwitte huid. Je hoeft geen fluohesjes te kopen, je reflecteert op geheel autonome wijze.

Het voordeel van saai zijn. Het kan alleen maar beter gaan.

Het voordeel van lelijk zijn. Je geen zorgen moeten maken over de vraag wanneer je op de cover van de Vogue zult staan.

Het (enige) voordeel van geen kinderen hebben. Je moet niet naar Walibi, in een trein volgepropt met dichte drommen pubers met hoge testosteronwaarden.

Het voordeel van kaal zijn. Iets minder luchtweerstand bij fietsen in tegenwind. (Zou nog een groter effect hebben als de kaalheid gecombineerd zou worden met een niet al te dikke kop. Quod non. Maar toch significant vanzelfsprekend.)

Het voordeel van een rammelend lijf. Je kunt altijd invallen bij een concert, als de percussionist geveld is na een weekendje bingekijken naar Game of Thrones.

Het voordeel van man zijn. Dat dat nog altijd ontdekt kan worden, dat voordeel.

Het voordeel van geen lid te zijn van K3. Niet moeten deelnemen aan de wedstrijd van je eigen vervangbaarheid, qua product.

Het voordeel van de nog relatief beperkte kwaliteit van je pianospel. Je bent verplicht nog lang te leven, in het kader van het kunnen spelen van de twee boeken van Das Wohltemperierte Klavier voor je sterft.

Het voordeel van grote voeten. Een drastische verlaging van de keuzestress in de schoenwinkel.

Het voordeel van geen beoefenaar te zijn van het bungeejumpen. Minder hoofdpijn. (Het is immers algemeen geweten dat lange mensen sneller de grond raken, zeker met een dikke kop.)

Het voordeel van het niet durven maken van de foto’s die je zou willen kunnen maken. In je hoofd zijn ze allemaal mooi, die foto’s.

Het voordeel van rimpels. Handig voor een fotograaf om scherp te stellen. (Maar aangezien je toch niet in de Vogue komt, is die kwestie zonder voorwerp.)

Het voordeel van nog maar een paar keer frangipanetaart gebakken te hebben. Er kunnen er nog veel volgen.

Het voordeel van 50 zijn. Regelmatig horen dat dat eigenlijk nog geweldig meevalt, dat je nog maar 50 bent. (Bedoeld wordt: amai, ik dacht dat je al zeker bijna 60 was.)

Het voordeel van niet sexy zijn. Weten dat je zult moeten blijven oefenen om een betere kok te worden. (Wat in wezen ook een voordeel is voor de wezens van het andere geslacht, op een bepaalde manier, of zoiets.)

Het voordeel van nog geen roman geschreven te hebben. In principe zou het nog altijd kunnen. (Hangt evenwel waarschijnlijk samen met het afnemen van de eerder genoemde saaiheid.)

Het voordeel van niet Miley Cyrus zijn. Het leven is minder vermoeiend. (En je hebt minder last van opdringerige papa’s die zo graag hun kinderen willen vergezellen naar het concert.)

Het voordeel van geen poetsvrouw/man/mens hebben. Je krijgt gewoon zelf rugpijn. (En zo doe je iets aan de toenemende ongelijkheid, qua verdeling van rugpijn dan.)

Het voordeel van geen op maat gemaakt pak hebben. Dat je er nog altijd stiekem van kunt dromen.

Het voordeel van een moedervlek achter je oor. Je kunt kinderen wijsmaken dat dat een knopje is. (Je moet er wel bij zeggen dat na x maal duwen de batterij eerst weer moet opladen voor er een nieuw eeeeuuuuuu-geluid kan worden geproduceerd.)

Het voordeel van alleen zijn. Dat niemand hoeft te weten wanneer je naar die romantische films zit te kijken, of zelfs ligt te kijken.

Het voordeel van met een vulpen schrijven. Je kunt jezelf wijsmaken dat je brieven mooier zijn.

12 april 2015

Traag terugkeren

(Hoe je al dagen, telkens opnieuw, luistert naar Die Kunst der Fuge. Je kende het al natuurlijk, maar met die nieuwe opname op piano is het alsof de muziek nog beter naar je komt. Je komt telkens terug. En je zou er iets over willen zeggen, wat nooit lukt.)

Je dacht nog dat je het haar moest zeggen. Zij die nu danst, al dan niet in een rolstoel. (Je weet nog hoe je je voelde toen je ging kijken, die eerste keer, toen ze danste.) Je dacht: ik moet haar zeggen dat ze naar Die Kunst der Fuge moet luisteren, in deze opname. Het is alsof je een dans ziet. Niet de omzetting van de muziek in bewegingen, maar de noten zelf. Een dans.

Het heeft iets met terugkeren te maken. Met elke keer een beetje uit jezelf uitzwermen, en dan weer terugkeren. Misschien is het de veilige terugkeer. Misschien is het het besef dat je altijd weer daar uitkomt waar je dacht te vertrekken.

Misschien is het niet anders.

Liefde voor gevorderden. Dat zou het kunnen zijn. Iets in die muziek maakt dat je niet kunt weten waar de melancholie ophoudt en het verlangen begint. Misschien kan verlangen ook doordesemd zijn door melancholie. Zoals die fijne adertjes in het marmer.

En die muziek weet het. De muziek weet alles. En meer.

Meer dan jij aankunt. Waarschijnlijk.

Met elke variatie is het alsof er een wereld opengaat. De mogelijkheid van. Een weg die je zou kunnen gaan. Een dans. Misschien de liefde wel. Misschien een bestemming.

Dat je vluchtig, en onvatbaar, zo’n plek zou kunnen zijn. Dat iemand je zou zien.

Dat er troost zou kunnen zijn.

En dan telkens terugkeren. Het thema keert ook terug, telkens. Net verhuld genoeg, en toch.

Wat zegt het over het falen? Het eeuwige falen. Je handen die te klein zijn.

En toch. Je denkt dat je een spiegel ziet, in die noten. En het is niet zo. De spiegel verliest zich al snel, in spiegelbeelden van spiegelbeelden. Zoals in de lift. De twee spiegels tegenover elkaar, en de eindeloosheid. De muziek is dwingend, en tegelijk verliest ze zichzelf. Wat zegt het over het bereiken?

Je kunt elke keer opnieuw luisteren naar die muziek. En langzaam legt ze zich neer in je huid. Als dunne lagen van wat een bedding wordt. Daar waar ook de liefdes uit je leven zich hebben neergelegd. Wat bij je blijft, en wat zich in je huid kerfde, het ligt naast elkaar. En alleen met die huid kun je verder, het is niet anders.

Misschien ga je ook trager aanraken.

Handen die terugkeren.

Het is er allemaal. Als je goed luistert, hoor je beide kanten. Aan de ene kant de muziek die zo abstract is dat ze bijna licht begint te geven. Aan de andere kant is er iets in de manier waarop die noten worden aangeslagen, een aardsheid, een in de tijd zijn. Alsof je hoort dat de tijdloze muziek wordt gespeeld door handen die de tijd in zich dragen. Liefde voor gevorderden dus.

Terwijl je luistert, denk je: misschien kan het wel, ook met littekens, misschien. Misschien hoef je niet te breken.

Ook je adem keert de hele tijd terug. Traag, vaak toch.

En tegelijk denk je: die noten komen op plekken waar ik nooit zou durven komen. Je weet waar die plekken zijn in je hoofd. Je kunt er niet ongestraft komen, denk je. Je kunt een liefde verliezen, daar. En je zou er een kunnen winnen, daar. Misschien.

Dat je altijd terugkeert, ook al is er de belofte van het contrapunt, het kan duister lijken. En troostend tegelijk. Misschien is de wijde wereld voor een ander.

Wat zou je nu vertellen over het verlangen? Je zou het fluisteren.

Contrapunt nummer 14 is onvoltooid. (De tranen zijn nu bij je gekomen.) Dat iets in het steeds weer traag terugkeren, en het steeds weer hunkeren, onvoltooid blijft, dat zou je kunnen verzoenen. Er is geen moment waarop het klaar is,  helemaal. Daarna zou er een ondraaglijke stilte zijn. Nu is er enkel dat moment waarop het afbreekt. En dat is goed, op een of andere manier.

Het is goed.

11 april 2015

Nog tijd voor een blikje

Rare droom waar je uit wakker wordt. Als in een kramp. Je had graag een andere gehad.

Alsof er iets dubbels over deze dag hangt, je weet niet hoe.

Het is nog stil daarbuiten. Jij aan de tafel, met de krant. En de radio. En een lijf dat ooit al minder pijn deed.

Je vertrekt voor de begrafenis. Ergens in het hoge noorden. Dicht bij waar jij vandaan komt.

De mevrouw aan het loket in het station is erg vriendelijk. Je bent een beetje verlegen.

De trein vertrekt. Het kleine zwarte jongetje trekt zich weinig aan van zijn mama, in schitterende gekleurde gewaden, en loopt de hele tijd heen en weer in de wagon. Hij heeft een glimlach die doet smelten. Hij heeft – afgaand op de geur – onmiskenbaar ook iets dat alleen maar kan omschreven worden als een kakbroek.

Rustig verder lezen. Wat is dat boek goed.

Er is een troosteloosheid over het landschap neergedaald.

Het overstapstation. Het regent hard ondertussen. Met enkele andere mensen sta je in een soort bushokje op het perron. Een berichtje. Je belooft de goden aan te zullen manen tot beter weer, voor kinderfeestjes. Een ander berichtje. Over een brief, en nog. Het is alsof je niet alleen onderweg bent.

Hoe verder naar het noorden, hoe ouder de treinen. Maar de treinmevrouwen blijven even opgewekt. Minstens.

Waar de trein stopt, en waar je op de bus wacht. Hoe vaak stond je hier vroeger. Het is anders geworden.

De bus zou er moeten zijn, volgens het bord. Een man komt aangelopen. Eigenlijk een beetje slalommend. Het is nog vroeg, maar hij lijkt al behoorlijk in de wind. (Er is ook wel veel wind, maar dat heeft er weinig mee te maken denk je.) Er staat nog een andere man, met een gek regenhoedje. De wankele man met de kegel vraagt of de bus naar Mol komt, en zo ja wanneer. De man met het hoedje en jij zeggen samen dat de bus er al had moeten zijn, volgens het bord. De windman zegt: ‘O, dan is er dus nog genoeg tijd voor een blikje.’ Hij trekt nog een blik bier open, en probeert het snel op te drinken. De bus komt er immers net aan.

(Tussendoor denk je: er zou iets onverwachts, iets fijns mogen gebeuren vandaag. Je hebt een vermoeden, bijna zelfs.)

De bus rijdt door een rond de stad. Je herkent allerlei plekken. En ook niet, er is zoveel veranderd. De plekken zijn niet mooier geworden. Iets met troosteloosheid.

De bus staat stil, in een file. Blijkt de file aan de kerk te zijn, waar jij ook naartoe gaat.

Mensen schuiven aan, in een lange rij.

Het voordeel van lang zijn. Je staat in de hal van de kerk, maar kunt toch nog over de koppen kijken.

Een mevrouw is onwel geworden. Ze wordt op de grond gelegd. Benen omhoog. Na een tijdje gaat het weer wat beter. Ze gaat weer naar binnen. Om enige tijd later weer naar achteren gebracht te worden.

Een discrete lieve mevrouw ontfermt zich over de andere mevrouw. En kijkt de hele tijd goed, of er nog andere mensen het moeilijk krijgen. Je denkt: ik zou me veilig voelen met haar in de buurt. Je zou het haar willen gaan zeggen, maar je doet het niet.

En helemaal van boven – de hal is erg hoog – met een lange draad, komt een spinnetje naar beneden. Kijkt even rond, en klimt weer naar boven. Om een of andere reden is dit een mooi moment, tussen zoveel droefenis.

Achteraan is het voor jou goed staan. Je staat voor niemand in de weg. Je kunt een beetje bewegen, zodat je die helse rug niet te zeer voelt. En, het is iets gemakkelijker met je kwaadheid. Het is alsof die nog even op zich laat wachten zo.

Ze dragen de kist buiten. Je buigt het hoofd.

Je had nog gehoopt dat de kwaadheid even op zich zou laten wachten. Het is niet zo.

Je aarzelt nog even, je voelt jezelf zo klein en onbelangrijk tussen al die mensen, maar je gaat nog even naar de zus van de man die er niet meer is. Je omhelst haar, jullie laten elkaar niet los. Je voelt je machteloos. En je denkt, maar tegelijk denk je dat je dat niet aan haar mag zeggen, nu: ik ben zo oneindig kwaad op die kloteziekte. Je handen trillen, je gemoed trilt. Maar je wilt er alleen maar een beetje zijn voor haar, dus probeer je alles wat in te slikken. Het trillen gaat niet helemaal over.

Je krijgt een lift weer naar huis. Fijn gezelschap. Veel verhalen. Je vertelt over hoe het was, toen je in de kleuterklas zat, en daar in dat ziekenhuis lag. Hoe je zus door het raam keek, ze mocht je kamer niet binnen. Het zit nog glashelder in je geheugen.

Weer in je stad is het nog een beetje heen en weer. De boodschappen nog doen, voor de namiddag om is.

Je fietst door de straten. Er lijkt veel wind te zijn. Nog steeds. Je bent kwaad. Nog steeds. Nog altijd. Voor altijd.

Weer thuis beweeg je trager. De plek is niet troosteloos. De plek heeft op je gewacht. Het is goed.

En er is ook nog een mooie verrassing.

Het is goed, denk je.

09 april 2015

Tara

Ik zag haar voor het eerst in de winkel waar ik een hoed ging kopen. Zij was de vrouw die me kwam helpen. Ze had me daarbij al indringend aangekeken. Alsof ze iets zag, ergens in mij. Het relict van iets. Of misschien wel de belofte ervan. Ik dacht dat ze iets ging zeggen, maar ineens begon ze te blozen, waarna ze zich onmiddellijk op de formaliteiten stortte. Zoals daar zijn: ‘Wat is uw mailadres?’ Ook dat mailadres leek haar te verbazen, aan haar ogen te zien. Ik vermoedde dat er een vergissing in het spel moest zijn, gezien het uitgangspunt van mijn universele saaiheid.

En ik zag haar opnieuw op een ochtend op het perron. Het rare was, bij het opstaan dacht ik nog: vandaag ga ik iemand speciaal ontmoeten op het perron. In die flits zag ik die ene plek op het perron waar zij later ook bleek te staan. Zo ergens aan de deuren van de tweede wagon.

Het is raar. Sommige mensen lijken heel open en spontaan als je alleen met hen bent, maar daarbuiten, in de grote wereld, lijken ze dan weer ineens gesloten en schichtig. Zij was ook zo. Tara, dat was haar naam.

Ze stond een paar meter verder. De trein kwam eraan, en toen zag ik haar. Ze zag me ook, en knikte verlegen. Ze stapte in. Het leek me onbeleefd om gewoon in de eerste wagon te gaan zitten, alsof ik haar niet gezien had. Dus liep ik achter haar aan, en ging bij haar zitten. Ze schrok eerst een beetje, keek verlegen weg, en zei niets.

Eigenlijk was ik niet minder verlegen dan zij, maar ik deed mijn best om het niet te laten merken. Ik schoof voorzichtig een openingszin tussen ons in, en ineens lichtte ze op. Ze begon honderduit te vertellen. Het viel me weer op dat ze heel mooi was. Het was evenwel een schoonheid die niet iedereen zou zien, denk ik. Het was ook een wisselende schoonheid. Sommige vrouwen hebben dat, seizoenen in hun eigen schoonheid.

Ze had me allerlei dingen verteld over wat ze de voorbije dagen had meegemaakt. Dat ze een nieuw veggie kookboek had gekocht, dat ze blij was dat het warmer begon te worden, dat ze nog geen ijsje had gekocht in dat nieuwe ijssalon in die boot, dat ze zich afvroeg of de kleuren van haar nieuwe jurkje wel echt bij haar pasten. En ineens zweeg ze. Ze keek me opnieuw indringend aan. (Ik kan even geen beter woord bedenken, sorry voor het tweemaal gebruiken van hetzelfde woord.) En toen ging ze verder.

‘Daar bij de hoed, dat was een bijzonder moment. Ik weet niet waarom ik u dit vertel. Maar ik zag het. In u. Een plek ergens net achter uw ogen. Het was bijzonder. Soms heb je dat, als je een gedicht leest. Dat je ineens voelt dat er een soort middelpunt is. Niet te benoemen wat het is. Maar het voelt als een rustig punt, ergens in de ruimte waar dat gedicht ook is. Ik zag zo’n middelpunt in u. En dat is me nog niet vaak overkomen, dat ik zoiets mocht zien.’

Ik wist niet wat te zeggen. En glimlachte gewoon even, vermoed ik. (Hoewel dat ook moeilijk te zeggen is. Soms voelt het aan de binnenkant van mijn hoofd alsof ik glimlach, terwijl aan de buitenkant niemand dat opmerkt.) Maar ik dacht ook: dat is een vrouw waarmee je gesprekken kunt voeren, een vrouw die je aanzet tot zinnen.

Waar het vandaan kwam, wist ik zelf niet echt, maar ik zei dat ik de indruk had dat ze al lang op iets wachtte, toen ik haar in de winkel had gezien, bij de hoedbewegingen. Ze knikte. En sprak verder.

‘Wat weten we eigenlijk over de liefde? Dat vraag ik me wel eens af. Soms wil je zonder je eigen zwaartekracht naar een ander kunnen gaan. Maar dat gaat natuurlijk niet. Het zou zijn alsof je jezelf uitgomt. Het is tegelijk dat wat je nodig hebt om een ander echt aan te kunnen raken. Maar dan raak je verstrikt in je angst om te falen, en je stottert. En soms stotter je allebei.’

Ik vertelde haar over een gesprek dat ik had gehad de dag daarvoor. Over de kenmerken van de liefde, over wat iets maakt tot liefde. Dat je zou kunnen zeggen dat mensen in zekere zin vrede moeten hebben met zichzelf, en zo in een nulpunt komen, om daarna naar een ander te kunnen gaan, en die ander echt te zien. Maar dat dat wel moeilijk is. Ik had in een tijdschrift ook een definitie gevonden van wat liefde zou kunnen zijn, en die moest ik even gaan opzoeken. (In mijn hoofd zag ik nog waar die zin ergens stond op het blad. Het was alsof ik de zin kon zien, maar de woorden niet kon reproduceren.) Ik vertelde haar dat we het ook hadden gehad over wat je nodig hebt om geheeld te worden.

‘Helen is een mooi woord. Zo mooi dat ik er altijd een beetje schrik van krijg. Als je goed naar het woord luistert, is het soms alsof het waar zou kunnen zijn, dat je geheeld kunt worden.’

Ik moest ineens denken aan een liedje. (Tegelijk begon ik me af te vragen op welke plaat dat nu weer stond. Van sommige zangers kan ik perfect onthouden op welke plaat een liedje staat, en zie ik meteen de hoes voor me. Van andere zangers lukt het me zelden.)

Ik wou haar iets vragen als: hoe lang kennen we elkaar eigenlijk al? Maar dat zou misschien een te hoog Vijf TV-gehalte gehad hebben. En zo ging het moment weer voorbij.

‘Wat denk je?’

Er was te veel. Ik wou haar iets vertellen over het verlangen. Dat ik iets had ingezien, onlangs. Een beangstigende en troostende gedachte tegelijkertijd. Maar de treinmevrouw zei ineens door de luidsprekers dat we aankwamen in Brussel.

Tara glimlachte. Ik maakte me klaar om uit te stappen, zij ook. En van zodra we op het perron liepen, was het alsof ze weer iemand anders was, of gewoon haar andere kant. Ze had zich weer teruggetrokken. In een plek. We wensten elkaar nog een fijne dag, en gingen allebei een andere richting uit.

05 april 2015

Ikfie

Lichtjes stressy. De laatste dagen op het werk voor de paasvakantie (voor de anderen). ‘Kun je dit nog even doen, zodat het nog weg kan voor het weekend?’ ‘Kun je dit ook nog even doen?’ ‘Weet je al wanneer het klaar zal zijn?’ ‘Dat zou zeker vandaag nog weg moeten, zou dat lukken?’ ‘Kun je ook nog even de planten water geven?’ Alles loopt een beetje samen. En nog zoveel andere dingen. Je had gehoopt die dag iets vroeger naar huis te kunnen vertrekken. Want je moet nog boodschappen doen, je moet nog een presentatie maken, en je zou nog voor vier mensen een verjaardagscadeau moeten zoeken, en er is ook nog een vergadering. Uiteindelijk lukt het allemaal net. In de innerlijke dialoog zeg je tegen jezelf dat je het niet echt fijn vindt zo. Je antwoordt aan jezelf dat je nu gewoon weer eens meemaakt wat zoveel mama’s en papa’s elke dag meemaken waarschijnlijk. Je antwoordt terug dat je dat beseft, en dat je alleen maar respect hebt voor die mama’s en papa’s. En toch, zeg je verder, vindt je het niet goed zo. Alleen al om die cadeautjes, je zou graag het gevoel hebben dat je die traag kunt zoeken en kopen.

Je ziet een foto van iemand die een foto maakt van iemand die met een selfiestick een foto van zichzelf maakt. Misschien is de wereld wel echt om zeep, en dit keer definitief. (Allerlei woorden met ‘ik’ erin gaan door je hoofd, je houdt niet van die woorden, je houdt niet van waar ze voor staan.)

Je bent op weg met een cadeautje voor een klein meisje dat weer een beetje groter is geworden. Een groot klein meisje. Ze ziet ineens hoe je achter haar aan fietst. Ze vraagt of je speciaal voor haar verjaardag gekomen bent. Natuurlijk, zeg je. Ze begint alle verhalen te vertellen.

Wijn of bubbels, vraag je. Doe maar bubbels, zegt ze. Bubbels dus.

Tussen het stressen door, terwijl je in een noodtempo alle meest dringende klussen probeert af te werken, klinkt wel, zo luid mogelijk, de Johannes Passion door je kantoor. Sommige ankerpunten mag je nooit kwijt raken natuurlijk.

(Wat zou het fijn zijn om heel veel tijd te hebben. Om alles te doen. Luieren in de zetel tot je een beetje uitgedeukt bent. Tijd verliezen. Eindelijk prutsen aan je terrastuin. Eindelijk nog eens kunnen lezen. De ruiten wassen. Opruimen in je bureau. Brieven schrijven. Denken aan mooie mensen.)

In de trein. Je zit naast de deur. De ene na de andere komt binnen. Is het nu echt zo moeilijk, denk je, om die deur ook gewoon weer dicht te doen? Is het echt zo moeilijk om ook een beetje aan andere mensen te denken? Dat soort dingen. Je laat er niets van merken. Je gaat niet ostentatief, zoals je soms ook ziet, de deur weer dicht schuiven, met een luide zucht. Je wacht altijd even, en doet het daarna, achteloos, met een lichte glimlach, terwijl verder lezend in je boek. (Je vraagt je af of je ouderwets aan het worden bent misschien.)

Hoe zalig het is, weer gewoon te kunnen zitten lezen. Naast je in de trein zit een trosje Amerikanen. “This is real travelling, we’ve been in so many countries: Austria, Belgium, Amsterdam.” “Hey dude, Amsterdam is not a country.” “Whatever.” “How do you pronounce this: Noorderkempen?” “Haha.” “And where will the bus take us? To Breda. How do you pronounce that? I know a baretta, is it something like that?”

Je zou iets willen doen, je doet het niet.

Bankjes vol meisjes. Die alleen maar bezig zijn met naar kleine schermpjes te kijken. En terwijl gaat een wereld van schoonheid zomaar voorbij.

Zeer lichte paniek. Je bent een hele dag in vergadering. En je hebt je tweede weekendkrant nog niet kunnen kopen. Zal het lukken tijdens de middagpauze om ergens in de buurt een krant te kopen? Nee dus. Zeer lichte paniek. Stel je voor dat je – nota bene in een verlengd weekend – zomaar aan de tafel zou zitten met een krant die al helemaal op is. En met de lege plek waar die andere krant had kunnen liggen.

Het verhaal over de trapeze geeft je lichte rillingen.

De bus net voor je neus zien vertrekken. De volgende is pas binnen een uur. Een plekje in het bushokje. Lekker lezen. Je voelt de paaszon achter in je nek. Het is bijna jammer dat de volgende bus arriveert.

Iets met dromen.

Een verhaal over je twijfel. Is het nu goed of niet? Weet je waarom je het doet? Het doet goed er even over te kunnen praten.

Iemand vertrekt voor een verre reis. Je bent blij voor haar. En toch ook een beetje bezorgd. Je wilt wel dat dierbare mensen die op verre reizen vertrekken ook terugkomen. Of zoiets. Je laat er zo weinig mogelijk van merken.

De week met alle onderzoeken is achter de rug. De lente kan beginnen.

01 april 2015

Problemen

(De vraag waar je elk jaar zo bang voor bent. De probleem- of klachtvraag…)

Die dag van het jaar dus. Je staat vroeg op. Je mag niets eten of drinken. Maar je maakt wel al koffie, voor als je straks terugkomt. Is wel een beetje een kwelling, koffie enkel kunnen ruiken.

Je fietst de berg op. Het is een deel van het ritueel. Alsof het je iets wil zeggen.

Je bent weer veel te vroeg in het ziekenhuis. De nummertjes verspringen razendsnel aan de balie. Het zou wel eens snel kunnen gaan vandaag, wie weet?

(Iedereen, elke persoon waar je je aanmeldt of die een of ander onderzoek moet doen, vraagt je geboortedatum. Af en toe begin je even te twijfelen, aan je eigen datum.)

Je bent dus ook al vroeg bij de afdeling beeldvorming. Meer dan een half uur vroeger dan was voorzien sta je al in een hokje te wachten tot de mevrouw je binnen zal roepen voor de foto van je longen. Ze heeft je gevraagd het bovenlichaam vrij te maken. Bij het woord bovenlichaam moet je altijd een beetje nadenken. Het is een woord dat je enkel op deze plek hoort. En dan dat ‘vrij’ maken. Was het dan niet vrij misschien? Wordt het straks weer onvrij? Diep.

Achter de hoek, in wachtzaal L. Je legt het briefje met L in het bakje voor de briefjes met L. Hergebruik, daar zijn we voor. Een mevrouw roept je naar een volgend hokje. Ook het bovenlichaam. (Je had vandaag wel geen beha aan, dat zou anders een bevrijding kunnen betekenen, of zoiets. Oei, mag je wel grapjes maken, zomaar met jezelf, in het hokje waar je staat te wachten op de echo.) Je mag op de tafel gaan liggen. In de echokamer ronken altijd allerlei dingen op de achtergrond. De vriendelijke dokter begint aan je buik met dat ding met gel. Voor het eerst in al die jaren voelt het ding met gel warm aan. De dokter doet het zachtjes, met kundige handen. Ze stelt je gerust. Je vraagt nog even of je nog steeds niet zwanger bent. Nee dus. Weer niet.

De gang door. Blauwe pijl. Wachtzaal D. Je bent nog steeds veel te vroeg. (Sommige jaren gaat het heel snel. Dit is niet een van die sommige jaren, zo zal blijken.)

Veel oude mensen rondom jou, denk je. Zouden zij denken over jou dat je jong bent? Hier en daar zie je iemand die misschien even oud is als jij bent. Velen kijken ergens in het ijle. Al is de muur aan de andere kant van de gang wel erg dichtbij.

Je kijkt naar het woord kanker. Hoe het eruit ziet. Op al die affiches tegenover je.

Na een hele tijd roept iemand je naam. Je gaat naar binnen. (Geboortedatum.) De jonge man aan het tafeltje. Hij zal de hele tijd tegen zijn computer praten, met jou. Een soort driebanden. Alle vragen worden weer afgelopen. Normaal is er eerst nog een soort flitsmoment van kennismaking, van ‘we zullen de patiënt misschien een beetje geruststellen’. Dit jaar niet. (Je denkt even dat je misschien met je hoofd achter het computerscherm moet gaan zitten, zodat hij tegen jou praat, maar dat is een beetje moeilijk…)

De jonge man aan het tafeltje. Eerste vraag: ‘Gaat het goed?’ Confrontatie met een van je vele afwijkingen. Duizend mogelijke antwoorden en beschouwingen flitsen in een milliseconde door je brein. Moeilijke vraag dus. En je bent al bang voor de vraag die straks gaat komen. Maar ze komt al meteen: ‘Zijn er problemen?’ (Die vraag doet elk jaar je hart een beetje overslaan, je handen lichtjes trillen…) Je denkt aan allerlei problemen die je graag even in de groep zou willen werpen: (1) ik heb niet de indruk dat de universele wereldvrede op dit moment geheel bereikt is, (2) ondanks het feit dat ik wist dat ik nuchter moest zijn voor het onderzoek vond ik het toch moeilijk om geen koffie te mogen drinken, (3) voorbije nacht had ik wel zin om iemand te knuffelen, maar er was niemand. Maar je vermoedt dat hij het over iets anders heeft, de rubriek ‘problemen of klachten met de buik’. Je probeert voorzichtig te zeggen dat je die vraag niet kunt beantwoorden, omdat het woord probleem relatief is. In jouw concrete buikgeval dus, en vanuit het oogpunt van zo correct mogelijk antwoorden. (Als een van de vriendinnen erbij zou zijn, zou ze nu tegen jou zeggen: ‘Maar natuurlijk heb je problemen regelmatig, zeg dat dan.’ Ook een soort driebanden, maar van het betere soort. En ze zou waarschijnlijk gelijk hebben.) Hij begrijpt niet wat je probeert te zeggen, staart verder naar het scherm. Na de vragen komt het lichaamsonderzoek. (Het bovenlichaam dient niet vrij gemaakt te worden. Je beseft dat je je op dit moment ook helemaal niet vrij voelt.) Hij heeft zijn lijstje blijkbaar afgewerkt, en zal nu naar de professor gaan. Bij de deur staand stelt hij nog een reeks vragen. Elk jaar opnieuw krijg je die vragen, het lijkt wel elk jaar met meer volharding: zijn er in de familie mensen met hetzelfde. En alle varianten van die vraag.

De jonge man gaat weg, en zit na een tijdje weer tegenover jou aan het tafeltje. Hij kijkt je nu wel af en toe aan. Hij heeft met mevrouw de professor gesproken. De resultaten van vandaag zijn goed. Maar blijkbaar is dat niet goed genoeg. Sinds vorig jaar ben je officieel iemand die ze “blijven beschouwen als een hoogrisicopatiënt”. Men zal nog eens opnieuw door alle resultaten van vorig jaar gaan. (Wie weet zal de HNPCC alsnog opduiken?) En voor volgend jaar krijg je nog een extra onderzoek erbij. (Het komt erop neer dat de invasie van je lichaam dan vanop twee fronten zal gebeuren. Fijn vooruitzicht.) Men wil iets te weten komen dat zich niet wil laten kennen, of zo. Waarom men pas na 15 jaar voorstelt om ook dat extra onderzoek uit te voeren, vraag je nog. Het antwoord heeft een licht circulair gehalte.

Je staat nadien te wachten in de gang op de mevrouwen die nog bloed zullen nemen, en je afspraak van volgend jaar gaan maken. (Men is er weer in geslaagd om je verdrietig te maken.) Er zijn nog meer oude mensen bij gekomen. En nog een man, ook kaal, die jouw leeftijd is, denk je. Ook de mevrouwen laten dit jaar lang op zich wachten. Het is wel altijd fijn in het kleine kamertje met de twee mevrouwen. De enige plek waar je een klein beetje een thuisgevoel hebt. Ze zijn altijd lief.

Weer buiten. Veel later dan verwacht. Je moet snel weer vertrekken naar het werk. Thuis nog, ook snel, iets eten, en koffie drinken. Onderweg naar het werk nog een cadeautje voor jezelf kopen. Dat deel van het ritueel mag niet wijken. Iets met Bach. Je wist het, toen je in de gang stond, je best doend om niet te beginnen wenen, dat het Bach moest zijn.

Je bent verdrietiger dan je kunt laten merken. Hoewel het nieuws eigenlijk weer heel goed is. Misschien had je alleen wat lege tijd gewild nu. Jij alleen, met Bach, en met enkele herinneringen. Je zult moeten wachten op dit stukje. Met Bach naast je. En enkele herinneringen…