28 juni 2015

Wat het water kan

‘Ik weet niet waarom, maar om een of andere reden dacht ik dat het zo beter zou gaan. Met niets tussen ons.’
‘Het zou kunnen, maar het maakt me toch een beetje bang.’
‘Voor mij is het niet anders hoor.’
‘Weet je nog toen we daar aan zee waren, en het zo hard waaide? Je kon helemaal voorover leunen op de wind.’
‘En we moesten schuilen achter dat scherm om gewoon met elkaar te kunnen praten.’
‘Ik moest er nog aan denken vanmiddag, toen ik op weg was naar jou.’
‘Hoe we daarna in de duinen zaten te luisteren naar de zee. En wat die te vertellen had.’
‘Het is nu toch al lang geleden, en het maakt nu toch niet meer zo veel uit, maar ik moet bekennen dat ik eigenlijk niet zo erg veel begreep van wat de zee ons wou vertellen. Voor jou was het echt alsof je iets hoorde. Ik hoorde eigenlijk niets, maar ik vond het wel mooi om naar jou te kijken.’
‘Ja, ik hoorde echt wel iets. Het was eigenlijk vooral wachten, tot er een gevoel in mijn hoofd kwam. En dat was dan meestal het antwoord dat ik niet wilde horen.’
‘Je bent wel beter met je haar zo trouwens.’
‘Ja, vind ik ook.’
‘Vertel nog eens iets.’
‘Ik heb net dat boek uit. En het speelt nog door mijn hoofd. Ik zou er niet veel over kunnen vertellen, het moet nog doorsijpelen, denk ik. Er is een beeld dat vaak terugkomt, dat van een leegte. En daarnaast de liefde. Het beeld wordt op allerlei manieren gebruikt. Al begin ik nu tegelijk te twijfelen, of het wel in dat boek was. Ik heb het niet in een keer kunnen uitlezen, en dan is het alsof je een ander tijdsbesef hebt.’
‘Ja, soms is dat zo, als je in stukken leest dat je precies sommige draden verliest. En dan moet je telkens weer enkele hoofdstukken eerder gaan kijken hoe dat nu weer juist zat met die of die.’
‘En je twijfelt dan ook aan je herinnering. Dat was trouwens ook een thema dat heel erg aanwezig was in het boek.’
‘Dan ook herinnering aan een leegte?’
‘Dat klinkt bijna als een titel van iets. Beetje macaber wel.’
‘Doet me een beetje denken aan wat je vorige week vertelde, dat verhaal. Over de huid die zich de dingen herinnert.’
‘Ik weet niet of leegte het goede woord is daarvoor. Soms schrik je ervan, de sporen van een verdriet, ergens in de onderlagen van de huid.’
‘En hoe dat je kan verlammen, soms.’
‘Het is wel beangstigend natuurlijk.’
‘Ik vroeg me nog af in welke beeldvorm je dat het best zou kunnen vatten. Jij zou het misschien proberen met woorden. Maar ik dacht nog dat het net iets was waar geen woorden tussen mogen komen. Woorden zouden het bevriezen of stilleggen. Woorden zouden te sterk zijn, te veilig. Terwijl dat net niet mag.’
‘En welke vorm zou je dan kiezen?’
‘Dans, denk ik. Ik zou niet weten hoe ik het zou moeten doen, maar ik denk dat alleen bewegingen het zouden kunnen.’
‘Ik heb nog veel nagedacht over wat je zei, over die woorden, en dat mannelijke. Maar ik ben er nog niet uit.’
‘Misschien moet je er niet zo veel over nadenken, misschien is dat net waar het over gaat.’
‘Misschien wel.’
‘Zie je hoe je je nu weer terugtrekt?’
‘Het houdt me wel bezig dat je dat steeds ervaart als terugtrekken, terwijl het voor mij toch anders voelt. Alhoewel… Misschien heb je wel gelijk.’
‘Zou je nu toch stilaan niet wat dichterbij komen zitten?’
‘Zou ik dat wel doen?’
‘Ja.’

27 juni 2015

Eelt

De jonge acteurs gooien zich in het theaterstuk met een honger die je ontroert. Het is ook hun examen. Je voelt de docenten achter je zitten glimmen. Tussendoor denk je soms aan hoe moeilijk ze het nog zullen hebben als ze dit de rest van hun leven willen doen. Goed dat ze dat nog niet weten. Mooi, dat ze het zo hard willen.

Je wilt nog wel enkele weken gaan werken, maar zou de kosmos er niet voor kunnen zorgen dat het lijkt alsof het vakantie is?

De langste dag is zomaar tussen je vingers weggeglipt.

Net als je een afspraak hebt, lijkt de trein zijn tijd te nemen. Je doet alsof je het niet merkt. (Je voelt dat je eigenlijk niet zoveel kunt hebben. Je rusteloosheid maakt je een beetje rusteloos.)

In de wachtkamer van de dokter. Als alles goed loopt, kun je nadien nog net in de winkel geraken. (De meneer die voor je binnen is, neemt precies wel heel erg zijn tijd. Officieel raakt dat je niet. Je leeft immers helemaal in het nu, zou toch moeten.) Het is al laat als je buitenkomt. Erg is het eigenlijk niet. Alleen die stortbui… En dat zompige geluid van je voeten in je sandalen.

Je vraagt het je al dagen af. Ben jij nu de enige mens die die reclames over dat apparaat om het eelt van je voeten te schuren een beetje ‘ik weet het toch niet eigenlijk’ vindt?

Heel vroeg ’s morgens stapels papier buiten dragen. Je had de voorbije dagen je best gedaan met opruimen. Nadien is het alsof je huis lichter voelt.

(Je spreekt altijd over je huis, zei iemand je ooit, terwijl het een appartement is. Je spreekt ook altijd over een plaat, wanneer het meestal een cd is. Wil dat iets zeggen?)

De jonge mensen met hun immense rugzakken stromen door de gang onder de perrons. Op weg naar het festival. De gretigheid waarmee ze in het leven bijten ontroert je. (Je bent tegelijk blij dat je ook dit jaar weer niet naar het festival gaat.)

Op de tafel bij je kinesiste. Haar handen zijn met je rug bezig. (Stiekem denk je: dit mag lang duren.) (Je voelt aan haar vingers dat je zelf afgevallen bent de voorbije weken. Ze is sneller bij je ribben.)

De jongen die op de radio wordt ondervraagd. Op het festivalterrein. Hij zou kunnen zeggen: het is wel jammer dat die groep die ik graag wilde zien er niet kan zijn, maar ja, dat was overmacht natuurlijk, iedereen kan zijn been breken. Niets van dat. Hij tatert erop los, alsof zijn fundamentele mensenrechten zijn geschaad. Dat hij het NOOIT van zijn leven nog eens wil meemaken wat hier gebeurd is, en nog meer van dat. Het zou goed zijn als iemand hem voorzichtig zou influisteren dat hij een beetje minder zelfingenomen zou mogen zijn, om het heel vriendelijk te formuleren. Zeker in het licht van het echte wereldleed. Of zoiets.

Je maakt foto’s tijdens het debat. De mevrouw met haar bedrijf met een abonnement op kinderkleren charmeert je. Hoe ze het vertelt. Verlegen en vastberaden tegelijk. (Nadien merk je dat wel veel foto’s van haar gemaakt hebt.)

Dat binnen enkele dagen je haar weer kort zal zijn, het maakt je nu al gelukkig.

Stiekem binnensmonds juichen als je ziet dat de nieuwe plaat van een van je muzikale helden al uit is. (Je neemt natuurlijk de XL-versie, met extra nummers.) Je moet gewoon de platenwinkel binnenkomen, je hoeft niets te zeggen. De plaat wordt netjes voor je op de toonbank gelegd.

(Als je dan eens op tijd gaat slapen, kraak je ’s morgens helemaal in al je voegen.)

De twee meisjes naast je in de trein hebben samen vier smartphones. Ze liggen netjes naast elkaar op het tafeltje, dat ze zo ook helemaal vullen. Ze zullen wel heel belangrijk zijn. Waarschijnlijk werken ze voor de CIA. (Of anders willen ze van hun liefje een bericht op twee telefoons tegelijk krijgen, om zo dubbel gelukkig te worden.)

Met de mannen rond de tafel. Een mooi gesprek.

(Soms hoor je het fluiten in je oren, soms niet.)

(Die ene droom van enkele dagen geleden blijft in je hoofd bewegen.)

Er zijn kleine purperen lavendelbloemetjes, merk je als weer thuis bent. In het huis dus. ’s Morgens waren ze er nog niet. Misschien komt iets toch nog goed.

26 juni 2015

De zanger is niet meer

De zanger is niet meer. Dat hoorde je eergisteren.

Je wou even wachten op de woorden. (Soms hebben mensen te snel te veel woorden, denk je. Soms zou het goed zijn even te wachten.)

Toen je het hoorde, duurde het een minuut of twee. Toen begon je te wenen. Een half uur lang. Het ging maar niet over.

Veel verwarrende gedachten.

Verdriet en gemis, waar je je een beetje voor schaamde. Niet voor de tranen op zich, natuurlijk niet. Een klein beetje alsof je je iets toe-eigende, zonder dat je dat wou. Je zag de zanger zo vaak optreden, zijn liedjes hebben zich ergens in je lichaam genesteld. Hij werd een bijzondere plek, en als je hem hoorde, dan was je daar. Uit de reacties die je las van anderen, kreeg je de indruk dat het ook voor hen zo was. Iets met die woorden, hoe ze in die muziek gezogen waren, er niet bovenop lagen of zo, hoe ze in die stem waren. Maar je was uiteindelijk niet meer dan een toeschouwer, een luisteraar, een koesteraar. Je kende hem niet persoonlijk, je zou niets tegen hem hebben durven zeggen. Misschien wou je gewoon alleen zijn met die tranen, niet in het oog van anderen.

Kwaadheid, nog maar eens. Razende kwaadheid, die kloteziekte…

En nog zoveel andere dingen. (Sommige dingen lijken misplaatst, maar ze zijn er wel. Zoals dat je je geen houding weet tegenover mensen die je dierbaar zijn en die roken of te veel drinken. En dat je hen toch nog graag ziet, ook al doet dat pijn.)

Maar vooral herinneringen aan mensen met een grote plaats in je hart, via liedjes van de zanger. Ze komen ineens allemaal terug. (Iets in die liedjes, in die woorden, in die stem, in dat onlosmakelijke alles zei iets over de liefde. En het was alsof je je met elkaar verbonden wou voelen langs die liedjes.) (Ze hebben iets groots, denk je. De liedjes hebben geen schrik van grote kleine woorden. Misschien is dat het.) (Woorden als hemel en hel gebruiken, niet iedereen kan het.)

Een optreden in een kerk. (Je weet niet meer of dat dat optreden was met die rare broek, waarvan je dacht: Thé, die broek klopt niet, en dat weet je zelf ook wel…) (Hoe je toen ook zat te kijken naar zijn bewegingen, wat hij met zijn handen deed. Je begreep het nooit helemaal, maar het klopte. Had iets met een soort weerbarstigheid te maken.) Het mooiste moment was na het optreden. De dochter van een dierbare vriendin kwam naar je toe gelopen. Je had haar ooit een plaat van hem gegeven voor haar verjaardag. En ze kwam gewoon zeggen dat ze zo blij was dat ze via jou de zanger had leren kennen. En je kon niet zeggen hoe gelukkig ze je daarmee maakte.

Een optreden in een kleine zaal, waar je naartoe zou gaan. Net toen bleek je in het ziekenhuis te liggen voor de operatie. De vriendin met wie je zou gaan, ging met haar man. En ze brachten die cd voor je mee met die heel intieme opnames. Het was heel bijzonder, op afstand. Grote verbondenheid. Iets van dat moment is niet voor de woorden. En dat door de woorden.

Die cd, met daarop die mooie versie van Feest. (Maar jij hebt je strijd nu gestreden.)

Een berichtje dat je kreeg. Van een toenmalige geliefde. Dat ze op dat moment aan het luisteren was naar Feest. Hoe komt het dat je dat altijd hebt onthouden? Hoe komt het dat je alleen al dat berichtje zo vaak opnieuw wou lezen.

Een optreden in de schouwburg. Je wist dat de toenmalige geliefde ook ergens in de zaal zat. En je dacht: wat zou ze denken?

Dat liedje. Feest. Je zou niet weten hoe vaak je het hebt gedraaid. In het weer lege huis. Na een feest. Iedereen vertrokken. Rustig de tafel leeg gemaakt, de afwas geschikt voor de volgende dag, traag door de kamer lopen, bijna alle lichten uit. En dan dat liedje. Omdat je iets in dat moment wou vieren. Anders is het niet te omschrijven.

Je hebt enkele van zijn platen uit de kast gehaald. Je wilt nog even bij zijn woorden zijn. Alsof ze je warm zouden kunnen maken.

De grootse eenzaamheid, de eenzame grootsheid van een vrouw.

Mijn lief van vier seizoenen.

Langzaam gaan de lampen aan, wees welkom in mijn nacht.

Maar de vriendschap, vergeet je niet. In stilte zeg ik vaarwel, in stilte buig ik mijn hoofd, het ga je goed.

Je buigt je hoofd.

21 juni 2015

Aanknopingspunten

Stel dat je zou zeggen: dit is een goed moment voor algehele levensverbetering. Het seizoen dat kantelt. Tijd dus voor diverse aanknopingspunten.

Die plaat met de Jazz Divas. Ze zet je aan tot minzaam meeknikken. Kan vervolgd worden in de aankoop van een mooi pak, op maat gesneden, beetje vintage. Mooi grijs, zeker geen blauw. En dan leren om stijlvol te dansen. Met rustige en vastberaden tred. En toch leiden bij het dansen. All Of Me. Why not take…

De nieuwe voorstelling van Jan Fabre. Gelezen in de weekendkranten. En even gaan opzoeken op de site. Een theaterstuk van 24 uur. Met sterke beelden, van een dionysische kracht. Grote passies, dierlijk. Nog los van de onmogelijkheid om zo lang op een stoel te kunnen zitten, alles dus wat jij niet bent. (Of niet toelaat, zouden sommige bevoorrechte getuigen zeggen.)

14 verhalen over mannelijkheid. Gelezen op de site van een Britse krant. 14 mannen over wat het voor hen betekent om een man te zijn. Mooie verhalen. Met dat beangstigende en spannende woord is iets te doen.

Dat ene kookboek. Het ligt er al een tijdje. Nog een gevolg van het grote verjaardagsfeest. Toen je het kocht, zag je meteen: dit kan wel eens spannend worden. Dingen die misschien wel te lekker zullen zijn. Dus niet alleen even vluchtig doorbladeren, maar er eens voor gaan zitten om alles echt te bekijken. En er dan mee aan de slag te gaan.

De zomerreis. De zomer begint. De vakantie nadert. (Jippie.) De vriendinnen bezoeken, het is telkens een reis. Maar het kan nog wel iets dapperder. Het hoeft niet ver te zijn, het hoeft niet met een vliegtuig of een auto, het hoeft niet ingewikkeld te zijn. Maar dan blijft er nog veel over.

Een fietsbrilletje. Die zwermen met kleine dingetjes, muggen of vliegen, of minidino’s… Wat je ook doet, je krijgt altijd wel zo’n ding in je oog bij het fietsen. Toestaan dus dat er voor sommige overzichtelijke wereldproblemen eenvoudige praktische oplossingen bestaan. Zoals een fietsbrilletje. (Niet dat je er meteen een moet gaan halen, het is maar een voorbeeld natuurlijk, hoewel…)

Een kaartlezer. Bij het voorbereiden van het invullen van de belastingbrief op de grenzen van de technologie stuiten. Het moest er ooit eens van komen. Tot nu toe wou je geen kaartlezer kopen, al weet je niet waarom. Werken met een token leek je artisanaler. Maar dat kaartje, met die tokens, in je portefeuille… Je had al gezien dat sommige lettertjes niet meer goed leesbaar waren. En ja dus, het token dat je voor dit jaar had moeten invullen bleek in die categorie te zitten. De aanschaf van een kaartlezer zal ongetwijfeld een transformatief en disruptief effect hebben op je hele leven. Niets zal nog hetzelfde zijn. Ongetwijfeld.

Nieuwe liedjes. Dat privéoptreden dat je nog te geven  hebt aan een dierbare vriendin. Misschien is het wel tijd voor een majeure inspanning, erop gericht het aantal liedjes in je kaft drastisch uit te breiden. En ze dan ook allemaal uitgebreid in te oefenen.

De Goddelijke Komedie. Het wegwerken van de grote achterstand qua klassiekers moet ergens beginnen. Het boek staat daar te pronken in de kast, je begon er ooit al eens aan. Deel van het lijstje boeken waarover je gestudeerd hebt ooit, maar die je nog niet las. Zal ongetwijfeld een punt zijn als je onverhoeds ineens voor de hemelpoort zult staan, en de hogere instanties een toelatingsproef zullen instellen. Een minimum aan culturele bagage zal wel een voorwaarde zijn.

Niet twitteren. Is eigenlijk niet meer dan een bevestiging van een existentiële keuze die nu al bijdraagt tot groot levensgeluk. Na het lezen in de weekendkrant van een interview met een zelfverklaarde meninghebber die zich tot nu toe vooral bezighield met het twittergewijs afscheiden van tientallen meningen per dag enkel nog gesterkt in die overtuiging. Het is blijkbaar nieuws, te verwerken in een interview in een papieren medium, dat persoon x niet meer gaat twitteren en bijgevolg zijn ego even in de koelkast zet. Te veel gespuide meningen kunnen niet tot meningitis leiden, gelukkig maar. Maar nog meer interstellaire ego’s die hun klep houden, dat kan alleen maar aangemoedigd worden. Voor de universele wereldvrede.

Het lijstje met spannende dingen. Je zou het kunnen vragen aan je dierbaren: zet eens een item op het lijstje met spannende dingen die goed zouden zijn voor mij. (Er bestaat natuurlijk een lijstje met spannende dingen die niet op dat lijstje met spannende dingen mogen komen of die zonder pardon zullen geschrapt worden. Maar ook dan blijft er ongetwijfeld nog veel over. Veel waar je nu liever niet aan denkt. Of zoiets.)

20 juni 2015

Zorg je wel een beetje goed voor jezelf

In de categorie ‘het is ingewikkeld’.

Raar. Of misschien niet. Je doet het zelf bij anderen. Willen weten of alles goed is met de gezondheid. In het algemeen. Het is een van die clichés. Dat je met het ouder worden steeds meer daarmee bezig bent, dat je het wilt weten van anderen, dat je bezorgd bent. Dat je waarschijnlijk beter bewust bent van de breekbaarheid van een en ander.

In het algemeen, dat is een kant van het verhaal. De andere kant, dat zijn de lotgenoten. Zij die net als jij lid geworden zijn van dezelfde familie van mensen die kanker hebben of het ooit hadden. Als je een van hen, of hun partner, tegenkomt, zul je het altijd even vragen. Hoe het gaat. Het is iets dat je leert. Het gaat vrij direct, sommige anderen zouden er misschien van schrikken. En het is goed zo. Je zou het niet willen loslaten, dat stuk van de anderen dat ook een stuk van jou is geworden. Het even vragen is een vorm van oprechte bezorgdheid. Het geeft soms de kans aan die ander om even iets te zeggen wat vaak niet kan gezegd worden. Het is op een bepaalde manier ook telkens een bevestiging van het leven. Het leven dat tegelijk kostbaar en kwetsbaar is, en toch ook verder gaat, verder duurt, met elke dag een geschenk. Of zoiets, het is moeilijk uit te leggen.

En soms schrik je, als je zelf de vraag krijgt. Soms ben je heel even in de war. Soms ben je blij dat je iets kunt zeggen over de twijfel die af en toe opduikt. Soms voelt het goed dat dat stuk van wie je bent, van wie je in je lichaam bent, gewoon mag zijn. Even gewoon als: hoe staat het met de liefde, heb je al kaarten voor het concert van Bob Dylan, ben je nu al naar de ijsjesboot geweest. En soms doet het je heel even wankelen. Dan is het alsof je het antwoord ergens uit een achterkamertje moet halen. Het kan zijn dat je het als het ware vergeten was en dat je het moet her-herinneren. In een minuscuul moment van vervreemding. Het kan zijn dat je zo druk bezig was, wekenlang of zo, waardoor je meer eenzijdig was geworden dan het amalgaam dat je eigenlijk bent. Dan doet het even pijn, maar daarna voelt het dan weer goed, omdat je terug meer met jezelf samenvalt. Je bent dankbaar, door die vraag.

En terwijl je antwoordt, gaan er veel gedachten heen en weer door je hoofd. Het kan zijn dat je ineens in een andere tijdrekening komt, die tussen die en die controle. Het kan zijn dat je een beetje bang wordt, zomaar. Het kan zijn dat je ineens denkt: ik ben een hoogrisicopatiënt. Maar ook: het gaat goed, zie eens hoe goed ik alles heb overleefd, hoe geweldig dat ik nu gewoon hier kan zijn en erover praten alsof het ‘ooit’ was. Alles door elkaar.

Het moeilijkste is die uitspraak, die tegelijk een vraag en een opdracht is: zorg je wel een beetje goed voor jezelf? Meestal vergezeld van indringende ogen. Met de uitspraak is niets mis. Ze is meestal erg goed bedoeld, een uiting van oprechte zorg en liefde. En toch kan dat ene zinnetje je doen sidderen. Vooral in deze tijd van het jaar.

Er zijn ook verschillende kanten aan. Mensen zien dat je hard werkt, waarschijnlijk te hard, en ze laten je weten dat ze zich zorgen maken. Nog los van de vraag dat je vaak niet goed weet wat dat wil zeggen, goed voor jezelf zorgen – ook al zeg je het zelf ook tegen anderen – weet je in dat ene moment dat ze gelijk hebben. Een week met vijf avondvergaderingen is gewoon te zwaar, en net in die week zal men dat dan zeggen. Stiekem denk je nog: had je dat niet volgende week kunnen zeggen, dan had ik het nog gewoon kunnen minimaliseren.

Maar er is ook die andere kant, en die kant raakt de plek waar de ziekte was, en nog is, eigenlijk. Soms zeggen ze het erbij, soms niet, en dan zie je het, ergens diep in hun ogen: pas op dat je niet terug ziek wordt. Het is een godsgeschenk, je lieve vrienden die je op die manier bij het leven, in het leven willen houden. En het is tegelijk als een bliksem in je hoofd.

Het is de tijd van het jaar. Je begint moe te worden, je begint af te tellen. Soms denk je stiekem: laat me met rust met je vragen, zeg alleen maar lieve dingen of zo. Het is ook de tijd van toen, zoveel jaar geleden, toen je het nog niet wist, maar toen je afgrijselijk moe was. Door de ziekte. Je ziet nog hoe de mensen je toen bekeken, en hoe je elke vraag naar het waarom afwimpelde. En het is alsof je in de bezorgde ogen van nu de ogen van toen ziet. En hoewel het er ten gronde niets mee te maken heeft, is er nog altijd ergens een belletje dat rinkelt en dat zegt: het is omdat je zo hard werkte dat je ziek geworden bent. Je weet dat het moet zijn: het is omdat je zo hard werkte dat je veel te laat naar je lichaam hebt geluisterd, waardoor uiteindelijk die tumor maar net op tijd ontdekt is. En toch, het is niet rationeel. En in die ene zin, zo vol van ontroerende zorg, voel je dan in dat ene moment soms alleen maar dat.

Zorg je wel een beetje goed voor jezelf? Misschien is het algemene antwoord wel iets dat in de richting van een nee gaat. Waarmee de kous af zou zijn. Maar zo werkt het niet, in dat moment van bliksem. Je weet dat je toen, ondertussen zestien jaar geleden, dom was. Je weet dat je toen ongelooflijk veel geluk hebt gehad, je had er ook niet meer kunnen zijn. En je denkt, je bent ervan overtuigd, dat je echt wel alles hebt gedaan wat mogelijk was om te voorkomen dat je opnieuw ziek zou worden. Je hebt dat misschien nog wel vooral gedaan voor al wie je lief is. En toch, in die ene flits, door die ene vraag, ga je ineens twijfelen. Zou het toch? Zou ik toch iets? Heel even ben je weer in juni 1999. En  tegelijk in een moment, ergens in een mogelijk nabije toekomst. Weer ziek. En een stemmetje zegt: zie je wel, dat je niet goed genoeg voor jezelf hebt gezorgd… Het is enkel dat stemmetje dat dat zegt, niet je vrienden.

Een tijdje terug. De week met de vijf vergaderingen. Vrijdagavond, na de vijfde, bijna half twaalf. Een dierbare vriendin die zegt: zorg je wel goed jezelf, je zag er zo bleek uit. (Of iets dat daarop leek.) Een bliksem dus. Maar hopelijk blijft ze het zeggen. Misschien zul je langzaam leren, als een trage rivier, om die woorden anders te ontvangen in je lichaam. En dat op de rand van een kantelend seizoen.

18 juni 2015

Iets met perfecte lijven en Jezus

Momenten van lichte existentiële verwarring. Zomaar.

Je loopt door de winkelstraat, op weg naar huis. Twee jonge vrouwen net voor je. Terwijl je hen voorbij gaat, hoor je hun gesprek. (Ze roepen ook nogal hard.) “Als we nu jouw bovenlijf nemen, en mijn benen, dan hebben we samen een perfect lichaam.” Achter je hoor je dat het nog  verder gaat over welk hoofd, welke kleren, welke schoenen, … nog zouden worden gekozen in dit streven naar perfectie. Even in de war. Je doet even de zelftest. Je bekijkt de mannen die je tegenkomt, om te zien of er delen van hun lichaam zijn die jij zou willen hebben. Quod non. (Het is eigenlijk gemakkelijker om te kijken naar lichamen van vrouwelijke voorbijgangsters, vanzelfsprekend enkel uit sociologische interesse, of zoiets.)

Verwarring dus. Als je die avond thuis in je blootje voor de spiegel staat, kijk je dan maar naar de diverse delen. (Waar begint trouwens het ene deel en eindigt het andere?) Moeten er delen vervangen worden? Niet echt. Is het een goede zaak dat je besliste om geen model voor Calvin Klein te worden? Waarschijnlijk toch wel. Als je al iets kunt inzetten in de strijd, zou het dan toch niet iets anders zijn dan dit lijf? Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid. Er ontstaat een interactief proces met jezelf. Gelukkig duurt het niet lang. Als je je ogen sluit, kun je aan iemand anders denken.

En het was al zo ingewikkeld met die spiegel. Enkele dagen daarvoor had je de eer dat twee meisjes je een kinderboek voorlazen. Het ene meisje las de tekst. Daarna nam het andere meisje het boek over om je de tekeningen te laten zien. Het boekje bleek geschreven door een mevrouw die vooral bekend is door haar boeken over persoonlijke groei. Als ze daarmee zou bedoelen dat je nog langer moet worden, dan ben je niet zo’n voorstander van persoonlijke groei. Maar ze heeft het over iets anders, vrees je. Je had niet de indruk dat de boodschap van het boekje subtiel was verwerkt in sierlijke metaforen en dat het verhaal ongemerkt zorgde voor troost. De boodschap werd vrij direct in de groep geworden, in een new age-variant van het betere sociaal realisme à la Georg Lukács. In het boekje stond dat je zelf je beste vriend bent. En om je daarvan te overtuigen moest je voor de spiegel gaan staan – gelukkig kon je in dit geval je kleren aanhouden, of het zou helemaal niets geworden zijn – en zeggen tegen je spiegelbeeld dat je toch zoveel van jezelf houdt.

Grote verwarring dus in je hoofd. Van diverse aard. Niet zozeer sociologisch, maar veeleer moreel en in een vorm die door diepgaande analyse psychologisch zou geduid kunnen worden. Na lang oefenen heb je geleerd dat je niet alleen mag houden van anderen, maar dat je dat zelfs mag en kunt zeggen. Jochei! Dat anderen jou graag zouden zien, ligt aan de overkant van de rivier. (De overkant is te bereiken via de veerpont van Drs. P. Heen en weer.) Dat je van jezelf moet houden, en het dan ook nog eens moet zeggen tegen je spiegelbeeld, ligt qua rivier aan de andere kant van de Styx. En wat die vriendschap betreft. Je bent een grote voorstander van het fenomeen vriend en vriendin. Het is een van de beste uitvindingen van de mensheid. Maar wat ben je blij dat je zelf geen vriend van jezelf bent. Gelukkig zijn er al die geweldige vriendinnen en vrienden.

Soms twijfel je over jezelf. Zoals over de vraag of je nu eigenlijk ouderwets bent. Onlangs opperde iemand de veronderstelling dat je gedreven wordt door een vrij klassieke plichtethiek. Zo’n stelling raakt Kant nog wal. Grapje! In dezelfde uiting werd eraan toegevoegd dat je te weinig zou genieten. Verwarring dus. Vorige week had je, naar aanleiding van een eenvoudig bericht in de Metro, al gedacht dat je toch ouderwets bent. Dat zou dan wel ineens alles verklaren. In het artikel las je dat er een nieuwe uitvinding is. Een drinkbus die uitgerust is met allerlei snufjes en die je dus waarschuwt, via een app, wanneer je moet drinken. Je moet diverse gegevens invoeren, zoals leeftijd, gewicht, lengte, en waarschijnlijk ook het weerbericht van die dag, een link naar de buienradar, je parcours te voet, met de fiets of al hollend. En dan berekent die bus om de hoeveel tijd je moet drinken om uitdroging te voorkomen, waarna er een elektronisch signaal volgt. En je dus kunt overgaan tot het drinken. De uitvinder start nu met crowdfunding om dit product op de markt te brengen. Bij het lezen dacht je iets als: ik weet het niet, maar is dat er niet een heel klein beetje over? Het blijft natuurlijk een wonderbaarlijk feit dat jij het leven zomaar overleeft zonder apps. Die 400 miljoen dingen die anders appgewijs tot jou zouden komen, gaan dus zomaar aan je voorbij. Je ouderwetse leven verloopt in grote mate analoog. Als je dorst hebt, denkt je lichaam (hoe onperfect en onzelfbemind het ook is) dat het een goed idee zou kunnen zijn om te drinken, en dat zonder divine intervention van een of ander apparaat.

Verwarring dus. Die je bleef achtervolgen. Na een vergadering in het verre Gent kwam je ’s avonds laat weer thuis. Je dacht, of misschien was het je lichaam dat het dacht, dat je eigenlijk nog wel een beetje honger had. Je was meteen in dubio. Mocht je wel toegeven aan dat verlangen, waardoor er enige vorm van genot zou ontstaan die anderzijds wel ertoe zou kunnen leiden dat het perfecte lichaam nog verder achter de horizon zou verdwijnen? Via een belsignaal kreeg je echter op dat moment de boodschap dat er een bericht op je voice mail stond. Een mevrouw bleek je te hebben gebeld om 19.23 uur. Ze wou graag met jou praten, want ze had belangrijk nieuws voor jou. Ze wou je uitleggen waarom Jezus naar de aarde was gekomen. Meer zelfs, begin juli zou er in datzelfde Gent waar jij net vandaan kwam een driedaags congres plaatsvinden waarin dat allemaal zou worden onthuld. Met ook veel informatie over de Bijbel. Dat laatste element van haar blijde boodschap leek je niet geheel onwaarschijnlijk.

Weinig verwarring eigenlijk. Je wist wel zeker dat je daarvoor niet naar Gent zou gaan. Zo zou je natuurlijk nooit te weten komen of die mevrouw aan de telefoon een perfect lichaam had. Oef! Je nam een stuk peperkoek (dat kan geweldig lekker zijn bij late thuiskomst). Je installeerde je in de zetel. Hoewel het al laat was, en hoewel je de avond daarvoor ook te laat was gaan slapen omdat je zo graag die romantische film helemaal uit wilde kijken, nam je je voor om toch nog een hele tijd voor het scherm te blijven hangen. Moe of niet. Dat dat gedrag zou leiden tot verdere toename van de wallen onder je ogen kon je op dat moment verder geen fuck schelen. Of zoiets.

14 juni 2015

En nog

Als je naar binnen kijkt, van het terras, zien de planten er anders uit. Het is niet alsof ze wachten. Ze zijn gewoon. Onderweg.

Vogels overal. Mensen in de verte.

Je rimpels in het spiegelbeeld. Tussen de woorden.

De toetsen klinken anders. De woorden misschien ook wel.

Je had het soms, de dagen hiervoor. Woordheimwee. Of gewoon verlangen. Uit te stellen verlangen. Je bent daar goed in.

Thuiskomen, in een nacht. En denken: ik was ook graag bij de woorden geweest.

En dat je graag iets meer tijd had gehad om jezelf neer te leggen. Iets met je adem.

Die mier kruipt rustig heen en weer op de terrasrand. Alsof alles is zoals het moet zijn.

Je werd toch weer vroeg wakker. Schoof in en uit een droom. Iets met koesteren.

En bij het poetsen dacht je ineens: ik moet die en die dringend bellen, het is te lang geleden.

Een klein stukje van je is al aan het aftellen. Het is die maand van het jaar.

En dat binnen enkele dagen de seizoenen al gaan keren. Zoals elk jaar een lichte paniek. Alsof je niet voorbereid zult zijn.

Je ziet een beeld van iemand ver weg.

Dit jaar heb je meer bloemen in je bak buiten. Ze bereiden zich al voor.

De vorige dag dacht je ineens: ik moet dat liedje met die wals horen.

Verhalen over kinderloze mannen in de krant. Wat zou jij gezegd hebben?

Doorheen je glas gezien lijkt die mier veel groter.

De jongen en het meisje komen voorbij gewandeld. Je ruikt hun geurtjes. Ze spreken een taal die je niet meteen herkent. Je bent heel even op reis, alleen door hier te zitten. Ze hebben gewoon een plekje gezocht om te zoenen. Alleen is die hoek van het plein ook de deur van het gebouw. De mevrouw die binnen wou komen, loopt nog even een stukje om.

Hoe je de vorige dag heel even dacht dat je verloren was gelopen.

Herinneringen aan geuren.

En beelden van de zee.

Je had je nog zoveel voorgenomen die voormiddag, na het poetsen. Toch maar niet. Vond ook je rug.

Hoe je soms in de spiegel ineens ziet hoe oud je bent. En soms ook helemaal niet.

Dat je niet mag vergeten de planten nog te gieten voor je vertrekt.

Er komt zelfs een tijd, binnen zoveel weken, dat de druiven ook weer terug zullen zijn.

Je handen en de verhalen.

Grijze haren aan je pols. Waren die daar al langer?

Een sirene in de verte.

Hoe de dag je voorzichtig draagt. Je kunt het bijna voelen.

De jongen en het meisje zijn terug. Ze zitten bij de boom. Blijkt dat ze twee talen door elkaar spreken. Enkele woorden in het Nederlands, en dan een andere taal. Ze hebben een klein beetje ruzie. Ze schakelen de hele tijd heen en weer.

Je denkt aan verhalen. Hoe ze kunnen veranderen in je hoofd, in je huid.

Hoe je iets hoorde, enkele dagen geleden. Hoe je je ineens verlaten voelde. Hoe je je best deed om dat niet te laten merken.

Alle geluiden zijn er nog. Net als de planten. En de mier.

13 juni 2015

Etta

Ik zag haar voor het eerst in het postkantoor. Ik zat te wachten op het bankje, om een pakketje te laten verzenden. Voor een dierbare vriendin en haar man. Hij verjaart de dag na haar. A match made in heaven? Ik vind het altijd een beetje ingewikkeld om te weten wat je juist moet doen als je gewoon een pakketje hebt. Gokken op het expressloket, of een nummertje trekken voor de andere loketten. Een nummertje dus. Er waren nog 12 nummers voor mij, zo bleek. En toen zag ik dat er een mevrouw aan het expressloket zat, gewoon zomaar vrij. Ik ben het pakketje toch maar gaan afgeven, maar daarna kwam ik nog even terug naar het bankje, want daar had ik net kennisgemaakt met haar, met Etta dus. Zij moest een brief afgeven voor een vriend in een ander land, ergens ver weg, vermoed ik. Daarna zijn we buiten op een bankje gaan zitten, op het plein achter de hoek.

Binnen had ze me aangekeken, en toen had ze gezegd dat ik er een beetje bleek uit zag. Ik glimlachte, en zei dat het de tweede keer in enkele uren was dat ik dat hoorde. Ik legde haar uit dat wit mijn normale kleur is. En na vijf avonden met een vergadering, en ook nog eens de spanning die ochtend om mijn tickets voor het volgende cultuurseizoen te bestellen, kon het zijn dat dat wit was overgegaan in fluorescerend wit, een kleur die enkel bij mij voorkomt. Ze glimlachte, en zei dat ik wel openhartig was, zo voor in het postkantoor. Ze zei dat ze dat al zo lang eens had willen proberen, op dat bankje iemand aanspreken. Maar ze had het nooit gedurfd. Tot nu toe dus. In haar hoofd zou dat aanspreken leiden tot een heus verhaal.

Ze heette Etta. Wat ik stiekem hoopte, klopte ook. Het had te maken met Etta James. Woew! Dat zei ik. Woew, Etta James, wat een stem… Zo’n stem die mij binnen enkele minuten kan herleiden tot een weekdier, qua overgave. Ik wou haar nog vragen of zij ook over dergelijke capaciteiten beschikte, maar ik deed het maar niet. Ze vertelde me iets van haar verhaal.

‘Toen ik u zag, daarnet in het postkantoor zag, dacht ik iets als: zo kan het dus ook. Dat klinkt een beetje onnozel, en misschien een beetje onbeleefd. Maar het heeft iets met mijn vriend te maken. En mijn aanvoelen dat u zo niet bent. Heeft u de kranten al gelezen vandaag? Hij stond in de krant vandaag. Misschien heeft u ook dat artikel gelezen over Waterloo. Ze gaan daar die slag nog eens opvoeren. En hij is dus een van de re-enacters. Dat ze daar samen zo onnozel staan doen, tot daar toe. Maar die quote in de krant, die maakt me zo verdrietig, en boos tegelijk.’

Ik had inderdaad de krant gelezen, en mijn oog was ook op die quote gevallen. In het stuk legt een man uit waarom hij dat zo graag doet, als soldaat op de velden rond Waterloo rondlopen. “Ik heb gewoon heimwee naar een vervlogen tijd. Toen mannen nog echte mannen waren.” Ik had eens heel hard gezucht, toen ik die zin zag. Bleek dat dus de vriend van Etta te zijn.

‘Hij praat er tegen mij eigenlijk weinig over, over die hele toestand met die uniformen. En ik ben ook nog nooit gaan kijken. Ik dacht altijd dat dat iets van hem was. Ik wilde hem dat gunnen. Ik ga graag naar fadoconcerten, dat vindt hij dan weer niets. Maar ik dacht altijd dat dat op een of andere manier een soort evenwicht was. Ze zeggen dat altijd, in die artikels met relatieadvies, dat je de ander ruimte moet geven, en dat soort dingen. Maar nu is het ineens alsof er dus een diepere reden voor die, laten we zeggen, onnozele hobby is. Vooral die ondertoon. Dat er een tijd was toen het nog kon, nog mocht, toen mannen nog mannen mochten zijn. Nu mag het dus zogenaamd niet meer. Nu zijn mannen dus ontmand of zo, als ik hem moet geloven. Pfff.’

Ik kon eigenlijk alleen maar veelbetekenend glimlachen. Pfff inderdaad.

‘En weet u, het is alsof ik nu niet meer terug kan naar hem. Het kan niet meer. Misschien heb ik iets de hele tijd niet willen zien of weten. Misschien wou ik zelf te zeer geloven dat wij toch om een of andere reden een goed koppel waren. Een vriendin had het me al eens gezegd, dat ze vond dat hij niet echt bij me paste, dat ik veel beter kon krijgen. Ik vond dat altijd zo’n onbeleefde manier van spreken, dat veel beter kunnen krijgen. Ze had waarschijnlijk wel gelijk. Soms is dat zo, dat je eigenlijk diep vanbinnen weet dat je vriendinnen gelijk hebben, maar dat je dat niet wilt toegeven. En dan ga je bijna ruzie maken met hen, of loop je weg. En nu is het dus die stomme Napoleon die mijn ogen geopend heeft. Wiens Waterloo is het nu eigenlijk?’

We zwegen even, en keken naar die twee jongetjes die uitgelaten over het plein liepen, steeds net niet voorover vallend. Vol verbazing over hun eigen kracht, zich nog niet bewust van de zwaartekracht.

Even dacht ik: ik moet haar hand even vastnemen, of haar gewoon aanraken. Maar ik durfde niet, en het zou misschien ook ongepast geweest zijn. Het is soms zo ingewikkeld, je weet nooit goed wat je moet doen. En je bent soms zo bang dat je iets verkeerds zult doen.

Ik denk dat ze mijn verwarring had gemerkt. Ze keek me aan, en glimlachte. ‘Het is goed hoor. Ik voelde wat u wilde doen, en het is goed.’

Soms doet het goed, dat iemand dat kan, en doet. Zien wat je zou willen doen of zeggen. En het dan ook nog zeggen, en het je zo in zekere zin cadeau doen. Je maakt het zelden mee.

‘Stel je voor dat er geen postkantoren meer zouden zijn, dat zou toch onaanvaardbaar zijn? Ik ben blij dat ik u ontmoet heb. Ik ga nog een beetje ronddolen door de stad. En dan voelen wat er overblijft, als residu onder mijn huid. Ik weet niet of het nog goed zal komen tussen hem en mij. Ik vrees er een beetje voor.’

Ze streelde me even over mijn hand, en toen vertrok ze. Over het plein. Ik keek haar nog even na, tot ze verdween in de straat aan de andere kant. Ik stond op, en ging in de platenwinkel net achter me een CD van Etta James kopen.

07 juni 2015

Ver genoeg

‘De trein rijdt ver genoeg, je zou zelfs kunnen slapen. Hier zo.’
‘Dat wil ik niet, ik wil niet slapen. Niet nu.’
‘Ik ben blij dat je erbij bent.’
‘Ja?’
‘Ja, natuurlijk. Ik wou je die plek al lang eens laten zien. Dat heb ik altijd gedacht, sinds ik je leerde kennen.’
‘Waarom zei je het dan niet eerder?’
‘Ik durfde niet goed. Ik wou wachten. En niet zonder reden, zoals bleek.’
‘Het spijt me dat de dingen zo zijn gegaan.’
‘Het is niet erg. Er was tijd nodig. Ik ben daar niet altijd goed in.’
‘Ik eigenlijk ook niet, maar het ging niet anders. Ik moest eerst iets met mezelf regelen, of zo. Nou ja, je weet het wel ondertussen.’
‘Je had het ook mogen zeggen. Maar ik begrijp dat dat niet ging.’
‘Nee, dat ging niet. Jij zou dat anders gedaan hebben, maar ik ben ik.’
‘Ben je soms ook bang dat er te weinig tijd zal zijn?’
‘Dat is een te moeilijke gedachte, denk ik. Of een te grote.’
‘Ik weet dat het een zinloze gedachte is, dat je net daardoor verliest wat je zou willen vasthouden. Maar het is er wel, af en toe, als ik eerlijk ben.’
‘Misschien wil ik daar niet aan denken. Het is eigenlijk voor mij moeilijker dan voor jou.’
‘Maar jij zult wel langer mooi blijven. Je was het al. En je zult blijven.’
‘Ik schrok, toen je me de eerste keer zei dat je me mooi vond. Pas nadien besefte ik dat ik bang was geweest van die woorden. Eens ze waren uitgesproken, konden ze niet meer verdwijnen. En ik eigenlijk ook niet.’
‘Je hebt nochtans geprobeerd. Nu vind ik het wel grappig.’
‘Ja? Dan is het goed.’
‘Ik kan niet goed uitleggen wat ik denk, maar soms is het alsof er in de wereld, hier, daar, verhalen zijn. En eens je die aanraakt, kun je niet anders dan op een of andere manier in dat verhaal komen. Ik bedoel het niet als een soort voorbestemming of zo, niets van die onzin. Al lijkt het er misschien wel een beetje op. Soms kom je iemand tegen, of komt er iemand op je weg, en dan weet je dat er een verhaal is, met die twee mensen.’
‘Als er een verhaal is, is er dan ook al een afloop bekend vooraf?’
‘Nee, dat denk ik niet. Eigenlijk begrijp ik zelf niet zo goed hoe het juist werkt. Het is iets als: de dingen moeten hun beloop hebben. Al klinkt dat te negatief.’
‘Ook al is er geen afloop bepaald, en ook al leidt het daarom niet tot grootse dingen, op een of andere manier moet je wel aanvaarden dat dat verhaal daar is. Misschien ben ik niet goed in aanvaarden.’
‘Ik had bijna gezegd dat je dat leert met het ouder worden, maar ik zal het niet doen.’
‘Ga je me straks alles vertellen, als we daar zijn? Ik wil het wel horen.’
‘Ja, ik zal mijn best doen. Je zult me misschien af en toe wat moeten helpen.’
‘Zal ik doen. Vandaag hebben we alle tijd. Vandaag alleszins wel. Het is een rustige gedachte.’
‘Het is alsof je er een beetje meer ontspannen uitziet dan anders. Of dan vroeger. Je leek soms zo gejaagd, ergens vanbinnen.’
‘Dat was ook wel zo.’
‘We moeten ook wel iets doen met de zonsondergang straks. Iets speciaals.’
‘Zoals?’
‘Elkaar geheimen vertellen. Dat lijkt me wel wat.’
‘Oei, zou ik dat wel aankunnen?’
‘Ik denk dat je niet meer terug kunt nu, haha.’
‘Ik denk dat ik dat wel een mooie gedachte vind. Stiekem. Maar niet verder vertellen.’
‘Ik zou niet durven.’
‘Misschien ga ik nu toch wel even doen alsof ik slaap.’

06 juni 2015

Doe maar klein

Tussendoor nog denken aan de muzikant, hoog op dat podium, met zijn cello. De muziek daalt langzaam neer in je lichaam. En neemt je over.

Verhalen, te vertellen.

Je aarzelt even. Even is het alsof.

Dat stukje dat je daarvoor had gemaakt, eerder die dag. Misschien valt het niet op, hoe moeilijk het was om dat te schrijven. Dat is goed.

Iets maakt je rusteloos. Een beetje. Mensen die vertrekken, je weet niet hoe dat moet.

En tegelijk is het alsof je het beter ziet, hoe het is.

Die ochtend zit je te wachten in de wachtkamer van de dokter. Het duurt lang bij de man die voor je is. Er is iets aan de hand. De dokter heeft net vernomen dat haar schoonvader is overleden, en vertrekt. Haar vervangster komt eraan, en roept je binnen. Het is alsof je je schaamt, omdat je er nog bent.

Iets beweegt onder je huid. Tussen het zoveelste en het zoveelste uur.

Na het debat probeer je iets te zeggen aan iemand. Je bent verlegen.

Misschien verlang je naar kleine bewegingen, denk je onderweg.

Later, in het donker, liggend, denk je: de nacht zou trager mogen gaan liggen, en me voorzichtiger meenemen.

Je moet de discussie modereren. In die grote statige zaal. Je ziet jezelf op de monitor. Die man ziet er oud en lelijk uit. Je schrikt een beetje. Je probeert nog meer op je stem te letten. De woorden en zinnen in het Engels zorgvuldig uitspreken. En zo dichtbij blijven.

Je wenst iemand een goede reis. Het is belangrijk dat dat gebeurt.

Iets blijft bewegen onder je huid.

Dromen.

Schroomvol vraag je aan je kinesiste of ze eens extra naar je nek kan kijken. Die zit vast aan een kant, zo blijkt. Ze maakt hem weer los. Losser. Je had het haar ook eerder al kunnen vragen, denk je.

Je zit in een vergadering met een collega die je al een tijd niet meer zag. Je zou nog wel even willen napraten, maar dat gaat niet. Je zag dat je haar verjaardag niet had in je agenda. Hoe doe je dat? Aan iemand, als was het achteloos, vragen: wanneer verjaar jij eigenlijk? Dat had je dus willen vragen. In een moment van grote dapperheid stuur je nadien toch nog een mail. Met die vraag.

Je schrijft een stukje. Je schrikt ervan hoe de woorden uit je hoofd lijken te stromen. In een ononderbroken geut. (Je was dan ook een beetje kwaad, die ochtend, blijkbaar.)

De ochtend van de warme dag. Op de markt is het nog stil. Iets hangt in de lucht, iedereen voelt het.

Je probeert iets uit te leggen aan een dierbare vriendin. Het lukt je niet echt. Ligt waarschijnlijk aan jezelf. Niet dat het zo belangrijk is, maar het laat iets van machteloosheid achter. Je denkt na.
Sommige woorden blijven door je hoofd gaan.

Even naar het park aan de overkant. Iets met jurkjes. Zelfs in de schaduw is het te drukkend voor jou.

Toch maar vroeger naar huis. De koele stenen vloer doet je goed.

Het onweer trekt voorbij. Je herinnert je weer hoe je met je grootvader aan het raam stond te kijken naar het onweer. Je hoofd onder het glasgordijn door. En het verschil tussen bliksem en weerlicht.

Na de vergadering weer thuis. Nog enkele flitsen in de verte.

Dromen.

De dag trager beginnen, had je je voorgenomen.

In de winkel niet goed durven vragen hoe dat nu eigenlijk zit met die maten. Er zullen wel mensen zijn die al die verschillende systemen netjes kunnen onthouden, en in alle gevallen weten wat hun maat is. Gelukkig zie je een jongen die je kent en die in de winkel werkt. Zo kun je toch, weer als was het achteloos, iets vragen over die maten. Hij geeft je meteen het juiste advies, zo blijkt.

Iets tussen traag verdriet en rusteloosheid.

Voorzichtig de plantjes verpotten.

Zoeken naar verhalen.

Kijken.

Verder lezen in je boek.

Iets beweegt onder je huid.

04 juni 2015

Is dit een grap of om te huilen

Vanmorgen overkwam het me nog eens. Normaal zit ik rustig tijdens het ontbijt mijn krant te lezen, en pik ik tegelijk de dingen op die op de radio gezegd worden. Terwijl ik me stond te scheren had ik al de aankondiging gehoord dat de Vlaamse milieuminister zou reageren op een groen parlementslid. Het zou gaan over de slechte beurt die ons land andermaal maakt in de internationale klimaatonderhandelingen. Al zes jaar raken federale en gewestelijke ministers het niet eens over een verdeling van lasten voor de klimaatinspanning die aan ons land is opgelegd. In de aanloop van de grote klimaatconferentie in Parijs, eind van dit jaar, moeten de landen nu op tafel leggen wat ze gaan doen. De (overigens voortreffelijke) Belgische klimaatambtenaren zullen moeten uitleggen dat we op een aantal vragen gewoon niet kunnen antwoorden, omdat er geen akkoord is in de nationale klimaatcommissie. Dat dat in grote mate te wijten is aan de onwil van Vlaanderen is een vriendelijke manier van voorstellen.

Ik stond me dus te scheren, en dacht: ik heb geen zin in de Vlaamse milieuminister tijdens mijn ontbijt. Maar goed, ik kon niet meer bellen naar de VRT met de vraag om rekening te houden met mijn levenskwaliteit tijdens het ontbijt. En het overkwam me dus nog eens. Nadat het groene parlementslid op rustige en heldere wijze had uitgelegd dat we met het voorziene Vlaamse beleid de opgelegde doelstellingen niet zullen halen, dat er na 2020 met dit beleid geen uitzicht is op een daling van de emissies en dat het een schande is dat er nog steeds geen akkoord is op Belgisch niveau, kwam de minister aan het woord. Wat overkwam me? Ik begon te roepen tegen de radio. Ik weet het, het is niet eerlijk, die radio kan daar ook niets aan doen. De muren van mijn appartement ook niet. Furieus was ik, om mijn houding op een vriendelijke manier voor te stellen.

Basically kwam de verdediging van de minister neer op een stelling die ze tijdens die enkele minuten wel zo’n vierhonderd keer heeft herhaald: het is niet omdat er nog geen akkoord is dat we geen beleid voeren, we doen al heel veel. Om het heel vriendelijk te stellen: dat zou er nog aan mankeren! Natuurlijk zal er wel een Vlaams beleid zijn, maar dat wil nog niet zeggen dat dat het goede beleid is. Als je jezelf bij wijze van spreken oplegt om je emissies met 7% te doen dalen, en je ontwerpt je maatregelen in functie daarvan, dan voer je een beleid, en zul je misschien ook wel ‘veel’ doen. Er is dus een beleid, alleen is het volstrekt onvoldoende om ook maar enig reëel effect te hebben op de klimaatverandering. Het is onvoldoende en het is niet rechtvaardig tegenover anderen.

De journalist probeerde vragen te stellen over dat intern Belgisch probleem. Maar het antwoord was andermaal redelijk stuitend. België moet gezamenlijk 15% verminderen tegen 2020. Vlaanderen blokkeert een akkoord op Belgisch niveau, maar zegt wel zelf 15% te willen doen. Klinkt goed misschien, maar is toch wel erg merkwaardig en doorzichtig. Als je op wereldvlak reductiedoelen oplegt, dan is het normaal dat je die inspanningen rechtvaardig probeert te verdelen. Uitgangspunt zou moeten zijn dat wie het meest verantwoordelijk is voor het probleem ook het meest verantwoordelijkheid zou moeten dragen voor de oplossing. Het is niet meer dan logisch dat je van de rijkste landen een zwaardere inspanning vraagt. Als je aan de EU bij wijze van spreken een inspanning van 20% oplegt, dan is het logisch dat je van Duitsland en van Griekenland niet hetzelfde verwacht. Je zou dan mogen verwachten dat Vlaanderen in de Belgische context ook iets gelijkaardigs zou doen. De hele tijd rondtoeteren dat je toch zo graag als ‘autonoom’ beschouwd zou willen worden, pochen dat je zowat de rijkste regio van de wereld bent, en al dat soort onzin, maar als het over het klimaat gaat, dan geldt het ineens niet meer. Dan gaan we vooral niet iets extra’s doen (wat de enige logische houding zou zijn), nee integendeel.

Het akkoord op Belgisch niveau tegenhouden omdat je een  groot stuk wilt van de opbrengst van veiling van emissierechten, het is van een beschamend laag niveau. Vlaanderen wil niet dat er van dat geld iets naar het federale niveau gaat. Dat het federale niveau dat geld mee wilde gebruiken om de internationale klimaatfinanciering te betalen, dat is blijkbaar geen argument. Je zou dan nog denken dat Vlaanderen met dat geld zelf actief aan klimaatfinanciering zou willen doen. Nee hoor, helemaal niet. Het moet volledig naar de ‘bescherming’ van de eigen bedrijven gaan. Het kwam ondertussen al volop in het nieuws. Vlaanderen gaf subsidies aan grootvervuilers als ExxonMobil. Je zou verder verwachten dat Vlaanderen, als het dan toch zo innovatief is, zelf en op het eigen grondgebied de emissies zou terugbrengen. Nee hoor, we proberen nog altijd een deel elders te realiseren.

Een van de knelpunten is de uitstoot die het verkeer veroorzaakt. De journalist herhaalde wat het parlementslid daarover had gezegd. En de minister herhaalde voor de zoveelste keer dat ze dus wel een beleid voert, en dat er dus al ‘veel’ gebeurt. Daarbij ging het dan om het systeem van rekeningrijden voor vrachtwagens dat zal worden ingevoerd. Dat zou er dan op gericht zijn om ‘vrachtwagens die hier niet moeten zijn’ van de weg te krijgen, of zoiets. Ik begon nog harder te roepen tegen de radio. Aan de ene kant zeggen dat je vrachtwagens wilt ontmoedigen, en aan de andere kant de Vlaamsche regio willen promoten als logistieke draaischijf van Europa, en daartoe massaal veel geld willen pompen in nieuwe snelwegen, dat is niet helemaal coherent. (Een iets minder vriendelijke formulering zou hier het woord ‘hypocriet’ gebruiken.) Blijkbaar is die kilometerheffing er niet op gericht in totaal minder vrachtwagens op de weg te krijgen, maar enkel sommige eraf te halen, zodat er meer andere (de ‘goede’, die hier dus wel moeten zijn) kunnen rijden.

Het enige coherente en rechtvaardige dat Vlaanderen zou kunnen doen, is zich ertoe verbinden om meer te doen, niet minder. Meer doen, en wel op het eigen grondgebied. Zelf verantwoordelijkheid nemen, en die niet verplaatsen naar andere stukken van de wereld. De klimaatfinanciering netjes betalen zoals voorzien, namelijk als “new and additional”. Op een correcte en constructieve manier omgaan met de andere beleidsniveaus in dit land, en dus een rechtvaardig akkoord sluiten dat de ander ook iets gunt.

De Vlaamse agenda lijkt er echter meer een van een nationaal egoïsme. Het is een merkwaardige redenering die impliciet een rol speelt in deze discussies. Wie rijk is, kan blijkbaar moeilijker besparen dan wie armer is. Wie ecologisch gulzig is, kan zogenaamd die verworven levensstandaard niet in vraag stellen. Pech voor anderen. Pech voor de andere kant van de planeet, waar de gevolgen van de klimaatverandering nu al keihard toeslaan. Pech voor wie na ons komt.

Het is natuurlijk zo dat de gemakkelijke stukken van de weg hier al zijn afgelegd. Het laaghangend fruit is al voor een deel geplukt. Vooruitgang maken zal nu meer structurele ingrepen vragen. En dat weten we allemaal in wezen goed genoeg. (En onze minister van milieu weet het zeker ook, hoop ik toch.) Gewoon doen wat je zou moeten doen, omdat het zo is afgesproken, zelfs dat is blijkbaar niet ‘haalbaar’. Maar de cruciale vraag is wat er ‘nodig’ is. En dan moet je dus voorbij 2020 kijken. Als je de trends qua uitstoot bekijkt, en het op dit moment aanwezige beleidskader, dan stevenen we keihard op een klimaatchaos af.

In mondiaal perspectief is het misschien gemakkelijker om een deel van de eigen verantwoordelijkheid elders te realiseren, daar waar er nog meer laaghangend fruit is. Dat lijkt een ‘technische’ oplossing, maar neutraal is die allesbehalve. Je ontneemt daardoor ook nog eens de kans aan een ander land, dat in veel gevallen veel minder rijk is, om zelf dat fruit te plukken. Rechtvaardig is anders, om het nog een laatste keer vriendelijk te zeggen.

Laten we even, om haar te plezieren, samen aanvaarden dat de minister ‘een’ beleid voert, en dat ze ook ‘veel’ doet. Daarover is dan officieel geen discussie meer. De vraag waarover het gaat, en het al de hele tijd ging, is of het juiste beleid gevoerd wordt dat ervoor zorgt dat we doen wat nodig is om de klimaatchaos tegen te houden en dat ook nog eens op een rechtvaardige manier.

Een half uur na het interview met de minister, op weg naar het station, was ik nog steeds ziedend. Onderweg kwam ik gelukkig het groene parlementslid tegen dat het had aangedurfd om zomaar dingen te beweren die de minister toch wel een beetje gekrenkt hadden, en dat zo vroeg in de ochtend. Ik feliciteerde hem, en ging verder. Hopend dat er nog ergens anders iemand tijdens het ontbijt tegen de radio had staan roepen.