30 augustus 2015

Het wassende water

Daar sta je. Daar.

De zee is wonderlijk mooi. Ze draagt al haar geheimen. En de jouwe.

Daar sta je. Het water komt dichterbij, dat voel je.

Als je lang genoeg blijft staan, zal het tot bij jou komen. Zal het je aanraken.

Daar zou je uit de tijd kunnen vallen. Heel zachtjes. In dat moment van bijna aanraken.

Je had het al gezien, een dag eerder, toen je haar voor het eerst weer zag. Onrustig was je, omdat je bij haar wilde zijn. Je wou kijken. (Soms zou je alleen maar willen kijken, eindeloos.) En het was alsof je een glimlach zag.

Dat was een dag eerder.

In dat moment hoor je woorden, in je hoofd. Je hoort jezelf dingen zeggen aan iemand. Misschien gaan die woorden naar haar, in deze plooi van de tijd.

En je ziet de beelden. Hoe het zou zijn. Het schuift voor en achter hoe het was.

Daar te staan, je huid zou net zo doorwaadbaar zijn als die plek.

Hoe het is, geheeld te worden, je kunt het bijna zien.

En wat je zou neerleggen.

En je zou kijken naar je handen, je zou alleen maar moeten kijken naar je handen. Met je handen.

Misschien zou je dichter bij de verhalen zijn.

Ben je daar? Ben je daar altijd? Aan de buitenkant van de tijd. Waar je niet meer moet vluchten.

Je hebt genoeg gevlucht. Je fluistert de woorden, er is weinig wind, bijna geen. Niemand mag het horen. Alleen deze plek.

Het water komt dichterbij, dat voel je. Hoe dicht het al is, je wilt het niet weten.

Iets met verlangen. Van de zee mag het.

Misschien kun je je dromen aanraken, in dat moment, in die scheur.

Misschien is de scheur er altijd wel. Is het een kwestie van vertrouwen. Dat je niet zult vallen.

Het is het water, het is de plek. Waar daar en hier in elkaar verdwijnen.

Het zou een verlossing kunnen zijn.

En de geuren. De geuren van een glimlach.

Iemand zegt je: ik ga niet weg.

En daar, uit de tijd, worden die plekken weer zacht. Je wacht al zo lang.

Woorden fluisteren zich, tot bij jou.

En het water heeft je bereikt. Het spoelt zachtjes om je heen, en trekt zich even terug. Om daarna weer.

Alsof het je zou willen zeggen: ja.

En je laat het je aanraken. Heel even.

Tot het tijd is om weer te gaan.

Je kijkt nog even om.

Daar stond je. Wat je achterliet, in het zand, het zal verdwijnen.

27 augustus 2015

De kunst van het crashen

Eigenlijk zou je niet veel mogen vertellen over dit boek. Eigenlijk kun je alleen zeggen: geef jezelf uit handen aan dit boek, het is de enige manier om het te lezen, en vertrouw erop (zonder te vertrouwen) dat je aan de andere kant zult komen. Aan die andere kant is het overigens meer dan warm thuiskomen. De kunst van het crashen, van Peter Verhelst, daarover gaat het.

Het boek gaat terug op een gebeurtenis in de echte wereld. Peter Verhelst kreeg op de snelweg tussen Gent en Brussel een ongeluk met zijn auto. Hij ging over kop, en overleefde op merkwaardige wijze de crash. In die enkele seconden gebeurt het. We kennen allemaal die ervaring, dat op een moment van crisis de tijd lijkt te veranderen. Seconden duren veel langer, je beleeft die momenten heel intens. Het is alsof je ze uit elkaar kunt halen in afzonderlijke beelden. En op die plek, daar waar tijd en ruimte ineens uit elkaar getrokken worden, daar gebeurt het, dit boek.

Stel dat je op die plek, dat nulpunt, uit de tijd zou kunnen vallen, door een scheur. Je zou in een soort parallelle ordening terechtkomen waar de dingen gebeuren onttrokken aan de tijd. Vergelijkbaar met wat gewichtloosheid is tegenover zwaartekracht.

Net zoals je je in dat nulpunt van een crash ongewild uit handen moet geven aan wat gebeurt, aan waar je geen controle over hebt, zo moet je iets van jezelf loslaten om dit boek te kunnen lezen. Na een korte inleiding, waarin de auteur vertelt over het ongeluk, kom je in een wereld van verhalen terecht. Die andere wereld, waar Verhelst een glimp van opving, is er een van in en door elkaar schuivende verhalen. Het lezen van die verhalen duurt eindeloos veel langer dan de seconden van het ongeluk, en zo krijgt het uit elkaar trekken van de tijd meteen een vorm.

Die verhalen, ze lijken op nachtmerries. Een man die in contact komt met een ondergrondse organisatie in een land waar een dictatuur is gevestigd. Een man die een vliegtuigcrash overleeft en ronddoolt op een eiland. De schaduw van die man die zich voortbeweegt op hetzelfde eiland. Het eiland dat een soort toevluchtsoord is voor mensen en dieren die uitgestorven of uit de tijd gevallen zijn. Sommigen zullen kunnen terugkeren, anderen niet.

Die verhalen lezen is een beetje als de ervaring tijdens een nachtmerrie. Je bent getuige, maar je hebt geen greep op wat er gebeurt. Het is alsof beelden en verhalen ergens uit een plek in je hoofd gevallen zijn. Een plek waarvan je niet wist dat die bestond. Elk verhaal is een beetje als een schilderij, met een eigen taal, een eigen logica, een eigen sfeer. Je merkt wel hoe motieven, personen, gebeurtenissen in de verschillende verhalen terugkeren. (Een beetje zoals dat in de verschillende dromen die uit hetzelfde hoofd komen ook is.)

Soms weet je niet goed waar de verhalen naartoe gaan. Als je ze zou willen grijpen, voel je hoe ze je ontglippen. Je kunt niet anders dan je overgeven aan die beelden, aan hun ritme, aan hun eigen logica, en aan de doorgeefluikjes tussen het ene en het andere verhaal.

In het laatste deel van het boek valt alles netjes op zijn plaats. De auteur is weer thuis, en beschrijft hoe hij na het ongeluk terugkijkt op wat gebeurde. Hij plaatst de dingen. Een beetje alsof je heel omzichtig de spullen in je kamer weer op hun plaats zet nadat er een wervelwind is doorheen gegaan. Je neemt je tijd, en bekijkt alles nog even voor je het weer terugzet.

Een centrale plaats in die beschouwingen is weggelegd voor een schilder en een fotograaf. De schilder Francis Bacon speelt een centrale rol. Terwijl je leest wat Verhelst over hem zegt, zie je telkens in een flits dingen terug uit die verhalen die je eerder las. Je ziet hun samenhang, je ziet hoe ze literair bij elkaar gehouden worden. En er is ook een rol voor Muybridge, de fotograaf die voor het eerst beweging kon vastleggen in afzonderlijke beelden, als minuscule schelletjes van de werkelijkheid.

Dat laatste deel voelt na wat er aan voorafging als een warme thuis. Poëtisch, breekbaar en helder. Je ziet het licht binnenvallen. Thuis is waar de liefde is. Wie terug mag of kan vertrekken van het eiland aan de andere kant van de tijd, wil naar huis, waar de liefde is.

Toch nog veel woorden om iets te vertellen over een boek waarover je eigenlijk niet zoveel kunt of mag vertellen. Het is een wonderlijk boek. Pas na een tijd besef je hoe de literaire constructie van dat boek als het ware verbeeldt of tot woorden maakt (niet beschrijft) wat onvatbaar is. Je zou kunnen zeggen dat kunst ook een ‘andere’ werkelijkheid is die naast de gewone werkelijkheid staat. Kunst nodigt uit tot overgave. Kunst kan zo iets zeggen over een ontheemd moment als een crash. In kunst kun je thuiskomen, zodat je nadien weer weet wie je was en wie je bent.

Dat soort dingen dus. Je kunt ze beleven, door het lezen van De kunst van het crashen.

23 augustus 2015

Saenredam

Het is een beetje vroeg, opstaan om 5.15 uur…

Je haalt de trein van half zeven nog ruim op tijd. Alles bij de hand. Kranten en een boek. En zelfs een beetje wakker.

De trein gaat de grens over. Daarop heb je gewacht, zo lijkt het, om enkele berichtjes te versturen. Je pinkt een traan weg.

Amsterdam. Heel veel mensen komen naar boten kijken, zo blijkt.

Kun je ook eens een keer zo’n chipkaart gebruiken, op de tram (nee, de trem).

De stad voelt horizontaal.

Het mooie plein voor het Rijksmuseum. Een koffie en een robuust stuk appeltaart.

(Hopelijk houdt die al enkele dagen aanwezige buik zich wat rustig vandaag.)

Alleen al die immense hal.

Langs de mooie trappen naar boven. Van zaal naar zaal. (Zijn er nu veel mensen? Nee, het is rustig. Goed om te weten.)

Het is alsof je iets dichterbij voelt komen.

Je bent in die eeuw, toen.

Veel mensen zijn blijkbaar Europa aan het ‘doen’ op drie dagen…

En dan sta je ineens oog in oog met de Nachtwacht. (Hoe lang is het geleden dat je hier de vorige keer stond.) Je begint een beetje te trillen. Door de andere grote schilderijen die er omheen hangen, zie je nog beter hoe anders dat ene is. Het licht. En hoe het schilderij lijkt te bewegen.

De melancholie van Het Joodse bruidje.

En dan Saenredam. Het is als een schok. Ontsnapt uit de tijd.

Vermeer. Het zou bij wet moeten verplicht worden dat gidsen in de nabijheid van zoveel schoonheid minstens een heel mooi Engels zouden spreken. Minstens. (Zwijgen mag ook.)

(Sommige mensen kijken meer naar het schermpje van hun telefoon dan naar de echte schilderijen.)

Verder wordt het weer wat rustiger.

Ineens zie je een klein papiertje liggen in de kast. Een soort kwitantie voor een voormalige slaveneigenaar, om de afschaffing van de slavernij te compenseren.

Kaartjes kopen. Van Saenredam.

De stad in. (Er zijn wel heel veel mensen. Er zijn veel mooie mensen. De fietsers zijn bijzonder assertief. Gelukkig zijn er veel mooie fietsers.)

De mevrouw van het eethuisje die als taak heeft te zeggen waar jullie mogen zitten heeft een kapsel dat studeert voor Selah Sue.

Verder wandelen langs de grachten. Er is een muziekfestival bezig.

Mensen schuiven aan bij het Anne Frank Huis. (Het zou fijn zijn als hier in de buurt minder toeristen waren, of zoiets.)

Nog even gaan kijken naar die legendarische boekhandel.

De meisjes op het caféterras zijn suboptimaal georganiseerd.

In de trein schuiven beelden door elkaar.

Het wordt nog een mooie avond. Dingen worden gezegd.

Je slaapt iets langer dan de vorige nacht.

Op weg naar een andere stad. Je bent al preventief een beetje verlegen. Zoveel.

Rotterdam.

De stad voelt verticaal.

De mensen zijn inderdaad anders.

Het Museum Boijmans Van Beuningen. Het voelt meteen anders dan dat andere museum.

Van zaaltje naar zaaltje. Iedereen is er. (Saenredam is er ook.)

Je wordt helemaal doorwaadbaar.

Ineens sta je voor De toren van Babel, van Pieter Bruegel. Je kunt niet beschrijven wat het met je doet. Uit de tijd, je bent uit de tijd.

Nadien ben je week en huiderig.

Dankbaar.

De trein terug naar huis. Je schuift weg in je boek. Buiten regent het. Het landschap schuift voorbij. De grens ook.

Zoveel beelden zullen blijven bewegen, ergens in je.

20 augustus 2015

Bijna had ik het gedaan

‘Grappig dat je nu langs komt.’
‘Ja, ik dacht zo: ik moet nu even langs gaan. Ik voelde het. Haha.’
‘Gaat het goed met jou vandaag? Eergisteren keek je zo bezorgd.’
‘Ja? Het gaat wel. Denk ik. Of niet. Soms. Goed dus.’
‘Goed dus…’
‘Nou ja. Heb je vandaag al iets spannends gedaan? Want dat kan natuurlijk altijd nog een beetje beter.’
‘Oei. Ik ben begonnen met een plan van aanpak voor de reorganisatie van dit deel van de keukenkast. Die ene schuif eigenlijk, basically.’
‘Heel spannend… En nog iets gedroomd of zo?’
‘Euh, ja, eigenlijk wel. Laten we zeggen dat jij erin voorkwam. Je kwam me iets influisteren. En toen was je weer weg.’
‘Spannend. Maar wel leuk.’
‘Gisteren was het een moeilijke dag. Heel moeilijk eigenlijk.’
‘Ja? Waarom heb je dan niets laten horen?’
‘Ik weet het niet. Of, ik weet het wel eigenlijk.’
‘Wat was er dan? Soms denk ik dat je een beetje schrik hebt van mij.’
‘Ja, dat is zo. Ik heb soms een beetje schrik van jou. Maar goed. Ik was heel verdrietig.’
‘Door dat verhaal dat je maandag hoorde?’
‘Ja, ik denk het. En het deed zo’n pijn gisteren. Pijn, of iets anders, ik weet het niet goed. Is een beetje gênant.’
‘Vertel maar. Ik kan alles aan vandaag. Of toch veel, denk ik.’
‘Vooral in de namiddag was het moeilijk. Ik kon me niet concentreren, wist geen blijf met mezelf. Het was alsof mijn lichaam op zich pijn deed. Bijna had ik je gebeld. Zo van: wil je komen, of mag ik komen, ik wil alleen even tegen je aan liggen, even heel lang. Ik weet dat het onnozel klinkt. Maar dat gevoel was eigenlijk het enige dat er was. Alsof ik wist dat het alleen daardoor beter zou gaan. Heb jij dat ook soms?’
‘Ja, toch wel.’
‘En doe je daar dan iets mee? Zou jij dan bellen?’
‘Oei, dat weet ik niet. Misschien niet.’
‘Bijna had ik het gedaan.’
‘Eigenlijk is dat wel lief. Misschien had ik wel ja gezegd, wie weet.’
‘Nu ben ik veel te verlegen. Vergeet maar snel dat ik dit gezegd heb.’
‘Ik zal doen alsof. Maar niet echt.’
‘Ander onderwerp, haha. Weet je wat ik echt heel leuk vind? Hoe jij hier in huis beweegt. Gewoon, alsof je een beetje thuis bent. En dat maakt me heel gelukkig, of zoiets.’
‘Ja? Jij bent wel een rare vogel. Dingen die zo normaal zijn, die vind je bijzonder. Ik doe maar gewoon.’
‘Ja, maar toch.’
‘Als we nu gewoon afspreken dat je niet bang bent. Is dat iets?’
‘En jij ook niet dan, natuurlijk.’
‘Dat valt te overwegen.’
‘Ik zal toch maar die fles openen, zou dat geen goed idee zijn?’
‘Ik denk het wel.’

18 augustus 2015

Lektest

Er gebeuren belangwekkende dingen in het leven.

De mevrouw van het hoorcentrum belt om te zeggen dat je de oordoppen, van het gepersonaliseerde type, mag komen ophalen. Ze hebben nog een gaatje (niet in de doppen, maar in hun agenda). En je mag niet vergeten je kleefbriefjes mee te brengen.

Op dat moment ben je op weg naar het trekken van een nummertje. Een dierbare vriendin vroeg je of je dat wilde doen. In het kader van het inschrijven voor de academie. Er is dus eerst een nummertje, en daarna een mogelijke inschrijving. De mensen op de trappen vragen aan elkaar of dit wel degelijk de rij voor de nummertjes is. Dat blijkt het geval te zijn. (Je maakt nu eindelijk eens mee wat zoveel anderen die wel papa of mama zijn al zo vaak meemaakten.) Allerlei stoere verhalen komen boven. Er komen mensen voorbij gewandeld om mensen die verderop in de rij staan een drankje te brengen. Ineens komt er een mevrouw met een stok met daarop een nummertjesapparaat, zoals bij de slager of zo. Honderd mensen zullen een nummertje krijgen, zo is ondertussen geweten. Je probeert in te schatten hoeveel mensen er voor je staan. De rij komt in beweging. De mevrouw bedient zelf het hendeltje van het nummertjesapparaat (die pret is voor haar). Het is gelukt, wat het nummertje betreft.

(Er staan ondertussen trouwens nog maar enkele puntjes op het lijstje ‘nuttige dingen uit te voeren tijdens de vakantie’. Wie weet komt het nog goed. Er is nog wel een heftig punt bij dat misschien toch mag verschoven worden naar een herfstzondag.)

Later op de avond krijg je het bericht dat het gelukt is. Twee meisjes zijn ingeschreven voor de academie. Je hebt dus écht eens iets nuttigs gedaan.

In de winkel ga je op zoek naar de verf die je nodig hebt. Je bent trots op jezelf dat je de kleur zomaar uit het blote hoofd hebt onthouden. (Als dat niet het geval was geweest, was het trouwens nog altijd uit het blote hoofd. Inzending voor deel 5 van het moppenboek.) Siena. Dat is de kleur. Het muurtje aan het aanrecht krijgt een nieuw laagje. Eigenlijk alleen voor die onderkant. Lijkt een soort bermudadriehoekstrook, die de verf opzuigt. De mevrouw in de winkel vraagt wat voor Siena het moet zijn. Al of niet halftoon. O jee. Had je toch dat briefje mee moeten nemen. Je fietst snel even naar huis om te checken. Halbton staat er op de emmer van vorige keer. Onderweg terug naar de winkel denk je dat dat iets te maken moet hebben met Das wohltemperierte Klavier.

Enkele dagen geleden had je, met enige nervositeit, met een klik op je scherm aangegeven dat je de nieuwe Windows 10 wel wilde. Die klik zou dan door het universum gaan, om binnen enkele weken of zo ervoor te zorgen dat die 10 bij je binnen zou komen wandelen. Blijkt dat die nu al is aangekomen. Lichte paniek. Zo’n nieuw ding downloaden is voor de rest van de mensheid gegarandeerd dolle pret, voor jou is het toch wel spannend. Ongetwijfeld zal je hele computer straks in een groot zwart gat herschapen worden dat ook jou door het scherm zal opzuigen. Het proces begint. Op je scherm komen allerlei mededelingen die je moeten geruststellen. Uiteindelijk moet je inloggen. Je paswoord wordt niet aanvaard. Middelzware paniek. De oertijdmethode gebruiken: weer opstarten en nog eens proberen. Het lukt wel. Er komen nog allerlei mededelingen op het scherm. “Nog enkele kleine dingen doen.” Of iets in die aard. Hoe kun je nu weten of dat klopt, of dat echt kleine dingen zijn, of misschien toch middelgrote?

In de zorgwinkel, waar je moet zijn voor het hoorcentrum, is het erg druk. Erg veel mensen die een nieuwe rollator moeten bestellen waarschijnlijk. Er staat eveneens een nummertjesapparaat. Er hangt een papier dat zegt dat mensen voor het hoorcentrum geen nummertje moeten nemen, maar gewoon zullen geholpen worden. Hoe kun je gewoon geholpen worden zonder de nummertjesmensen de indruk te geven dat je voorkruipt? Gelukkig roept een van de vrouwen, op voldoende luide toon, dat de mensen met een afspraak voor het hoorcentrum zullen opgehaald worden. Iets op deze plek maakt je een beetje droevig. De mevrouw van het hoorcentrum roept je naam, je mag mee in de lift. In de lift hangen affiches met daarop de zomercollectie van de (waarschijnlijk aan iets aangepaste) badmode. (Hoezo zomercollectie, denk je. Wat ongetwijfeld een domme gedachte is.) Je wordt binnengeleid in een kamertje waar vooral de zomercollectie van allerlei bikini’s en badpakken aanwezig lijkt te zijn. Voor je de oordoppen mee mag nemen, moet je eerst een lektest ondergaan. Blijkbaar zijn het de oordoppen die de test moeten ondergaan, nadat ze in je oor zijn gedraaid. Een apparaat duwt druk of zoiets in je oor, en dan moeten alle rode lampjes gaan branden. Geen lek. De mevrouw zegt dat je die lektest elk jaar opnieuw mag komen laten doen. Of die oordoppen dan zo snel verslijten, vraag je. Nee, je oren groeien, zegt ze. Zelfs op mijn leeftijd, vraag je. En ineens voel je je even oud als die man die daarnet beneden kwam vragen of het nieuwste type personenalarm al beschikbaar was. Bij thuiskomst zul je in je agenda invullen bij augustus volgend jaar: lektest oordoppen. En zo zul je zeker nog honderd worden. Of toch bijna.

16 augustus 2015

Het tekort

(Alleen maar heel af en toe erover schrijven. Dat zal wel meer dan voldoende zijn. Of niet?)

Het tekortschieten. Of het denken dat.

Het is een moeilijk onderwerp, denk je.

In de weken die achter je liggen heb je zoveel mensen gezien, opnieuw gezien. Telkens was er tijd voor de verhalen. Of toch voor enkele. Ze zijn je dierbaar, die mensen die al zoveel jaar in je leven zijn. Je denkt dat je probeert om hen nooit ver weg te laten drijven, dat je probeert om hen dicht genoeg bij je te houden. En toch.

En toch zijn er zoveel verhalen. Zo vaak dacht je: ik had er eerder moeten zijn. De dingen zijn gebeurd, zonder dat je het wist. Je had misschien iets kunnen zeggen, iets kunnen doen. Er zijn, ergens in de buurt.

En ze zeggen dat het niet zo is, dat er geen reden is om. En toch.

Dat de dingen zomaar voorbij gaan, gebeuren. Achteloos.

Dat je het niet had kunnen merken.

Soms weet je het niet. Of je iets gezegd hebt. Net wanneer het een verschil had kunnen maken. Of je iets gedaan hebt. Net wanneer dat een rimpel had kunnen zijn op het wateroppervlak.

Misschien weet je het nooit.

Of je dapper was, wanneer je het ook niet had kunnen zijn.

En ze zeggen het, dat je niet zoveel moet denken. En toch.

Soms twijfel je over dat lichaam. Over hoe kwetsbaar het is. Over pijn. Of je genoeg doet. Voor hen dan.

Het is een moeilijk onderwerp.

Of je het genoeg hebt gezegd, wanneer het moment daar was. Dingen over graag zien, in de woorden zoals ze zich op dat moment voor je konden openen.

Over gelukkig zijn, en dankbaar.

Of je iemand hebt doen glimlachen, wanneer dat ervoor zou gezorgd hebben dat de loop van de dingen daardoor een millimeter zou verschuiven.

En ze zeggen dat je al meer dan genoeg. En toch.

Of je zult doen wat je zou moeten doen, kunnen doen, als het moment daar is. Welke drempels je zult overschrijden. Je dacht eraan toen je dat boek las. Je zag het ineens voor je. En je zag het onvermogen. De verleiding van het wachten tot.

Wat je doet met je zorg. Wat je doet na een nacht woelen in het bed.

En de moeilijke vragen.

Wat ze je zei, over het verlangen en wat ermee te doen.

En de brieven die je nog niet schreef.

Soms weet je niet of je de goede woorden kiest. Of je de zinnen laat ontstaan die op je wachtten. Misschien is er nog tijd. Je merkt hoe de woorden veranderd zijn, in de loop van de jaren. Misschien nauwelijks waarneembaar, maar toch. Je had die hele weg nodig, maar misschien was het nog een omweg, soms.

Iets met een tekst en een plek.

En ze zeggen dat je. En ze hebben waarschijnlijk gelijk.

En toch. Toch weet je het nooit echt. Eigenlijk.

15 augustus 2015

Ooggetuigen

Je leest het boek met soms een lichte aarzeling. Je weet niet goed waarom, maar het valt je moeilijk het gewoon te bespreken. Alsof iets je heen en weer stuurt, de hele tijd.

Ineens ben je in een andere tijd, een andere retoriek, een andere stijl. Het ene moment besef je hoe goed het geschreven is, het andere moment is er ineens die afstand tussen hier en nu, en daar en toen. Maar je blijft wel lezen.

De uitgebreide inleidingen en noten zetten alles wel in het juiste perspectief. En je beseft dat je eigenlijk veel te weinig wist over hoe het moet geweest zijn om te schrijven in de Sovjet-Unie. Hoe bepaalde zinnen of wendingen in het verhaal blijkbaar niet aanvaardbaar waren of op subtiele wijze konden gezien worden als kritiek. Hoe de schrijver langzaam meer afstand neemt. Hoe hij uiteindelijk ook zou zijn opgepakt, als Stalin iets later was doodgegaan.

De slalom van een schrijver die in het systeem functioneerde, en langzaam opschoof naar de zijkant.

Schrijven voor het blad van het Rode Leger zal soms ook wel het perspectief mee bepalen. En tegelijk besef je dat een perspectief van deze kant misschien, van hieruit gezien, minder erg zou opvallen, hoewel het niet noodzakelijk anders zou zijn.

Soms twijfel je dus een beetje de literaire aantrekkelijkheid voor nu. (Je hebt zijn grote roman nog niet gelezen, en daar zal het waarschijnlijk anders zijn. De verhalen over hoe hij moest vechten om die roman te mogen publiceren zijn hallucinant.) Soms ook niet. Dan zie je hoe ingenieus de verhalen zijn opgebouwd. Vooral als ze zichzelf in toom kunnen houden.

Maar dan dat artikel over Treblinka. Het is in de tijd, en toch ook niet. Het is fascinerend dat het geschreven is in 1944. Een van de eerste gepubliceerde teksten ooit over dit onderwerp, zo lees je. Op een aantal punten zat hij ernaast, maar op zoveel andere niet. Soms voel je de ogen van toen, meestal niet. Het is een verbijsterend relaas van de gruwelijke ‘logica’ van het kamp en van wat er gebeurde. Het houdt je in de greep.

Vanuit nu kun je niet beseffen dat het niet vanzelfsprekend was om dit toen te schrijven voor een schrijver uit dat stuk van de wereld. Je weet niet hoe het was, in de jaren na dit alles, in de Sovjet-Unie, hoe ook daar het antisemitisme toenam, als deel van een bewuste Stalinistische strategie.

Met die context erbij valt het nog een beetje meer op hoezeer de auteur doorheen de gruwel steeds kijkt naar mensen. Het is moeilijk je voor te stellen wat de auteur heeft moeten doen om dit geschreven te krijgen.

Is het journalistiek? Is het betrokken journalistiek? Is het soms ideologische journalistiek? Is het literatuur? Het beweegt tussen die dingen. Maar het was wel 1944. Het was wel een schrijver die tussen de soldaten Stalingrad had meegemaakt en later met het Rode Leger in de kampen aankwam. Het was wel een schrijver die al eerder had geschreven over het lot van de Joden, en die die stukken niet gepubliceerd kreeg.

Het is vooral een heel aangrijpend verhaal, dat vertelt over wat onvatbaar is. Je komt er als lezer heel dicht bij, je ziet het voor je. Soms voel je dat de woorden van toen zijn, heel vaak ook niet.

11 augustus 2015

Ergens in de buurt van die dag

Het is waarschijnlijk een ritueel geworden. Dat je elk jaar, rond deze tijd, iets schrijft over toen. Toen.

Niet dat je nieuwe dingen te vertellen hebt, maar dat geeft niet. Ook vanzelf gaan je gedachten rond deze tijd naar toen.

(Je verontschuldigt je al bij de mensen die dat verhaal al zo vaak hoorden. Herhaling is een belangrijk deel van wat een ritueel is, waarschijnlijk. Herhalen om te bezweren…)

Toen, dat was 1999. Het was de dag van de zonsverduistering. (Je bent het even gaan opzoeken, en tot je verbazing was het ook 11 augustus…) Je was bij een vriendin op bezoek (en het was, inderdaad, de verjaardag van haar jongste dochter). Je zus was erbij, met haar dochter. Jullie zouden gaan kijken naar de zonsverduistering, in de tuin. Je zat te rillen van de koude. Door de koorts, zo zou blijken. Eigenlijk had je al de hele vakantie last van telkens een beetje koorts. Een dag na die dag ging je naar je dokter. En enkele dagen later was alles gestart. Niet zoveel daarna was er een diagnose. Samen met je dokter en de vriendin van de tuin kwam je buiten na het gesprek in het ziekenhuis. Je vroeg aan je dokter: “Heeft die man nu eigenlijk met zoveel woorden  gezegd dat ik kanker heb?” Hij zei: “Ja.”

Hoe zit het nu eigenlijk? Bracht de verduistering verlichting? Moest het licht uitgaan om nadien te beseffen dat het licht aan het uitgaan was? Iets met licht en donker alleszins. Een besef dat licht en donker zo dicht bij elkaar kunnen liggen, waar je dat daarvoor niet wist, of niet kon weten, op die manier.

Het is goed te herdenken. Het komt ook gewoon vanzelf wel. Maar het is goed te herdenken. Soms is het alsof sommige dingen steeds verder weg schuiven. Soms ben je bang van dat gevoel, alsof je niet trouw zou blijven of zoiets. Wat wel een beetje een rare kronkel is.

Het is waarschijnlijk als dat litteken. Het begint ergens boven je navel, en loopt zo verder naar beneden. Het is er nog, maar het heeft zich in de huid teruggetrokken. Zoals een spoor ook landschap wordt. En toch altijd spoor zal blijven. Het zal tot op de rand van het verdwijnen gaan, maar net niet over de rand, dat kan niet.

Je kunt ook trouw blijven aan wat verandert. (Is misschien wel iets als trouw blijven aan jezelf.)

Het is goed, dat ritueel, denk je. Iets als je herinneren dat het donker was, om te vieren dat je in het licht gebleven bent. Het leven kan je zomaar ontsnappen. Misschien heb je voor dat besef het duister nodig. Om daarna te voelen hoe het leven elke dag bij je is gebleven, sinds die dag, hoewel het ook zo anders had kunnen gaan.

Soms denk je dat je langzaam verdwijnt in het landschap. Soms komt alles in een flits terug. Soms kan het kleinste ding genoeg zijn om je opnieuw te doen wankelen.

Zo was het ook enkele dagen geleden. In de brievenbus een brief van het ziekenhuis. Je begint even te twijfelen. Je had toch alles betaald van die laatste controle in het voorjaar? Je bekijkt de factuur en even ben je in de war. Het gaat over jouw bijdrage aan een onderzoek dat blijkbaar in uitvoering is.

COMPL. MOL. GEN. OND. KANKER 2 MC, en COMPL. MOL. GEN. OND. KANKER 3 MC. Dat staat er.

En ineens weet je weer wat het is. Het was je eerder al overkomen, enkele jaren geleden. Dat je een factuur in je bus kreeg, en niet wist waarover het ging. Er stond iets over ‘kindergeneeskunde’, en namen die je niet kende. Na een hele omzwerving via telefonische dwaalwegen kwam je bij een mevrouw de professor terecht die je een verhaal deed over de HNPCC. Bleek dat men dus (voor de tweede maal, en zonder dat jij er iets van wist) was begonnen aan een genetisch onderzoek van de tumor die zoveel  jaar geleden werd weggenomen. Het deed je even wankelen. Na het onderzoek vond men niets, of beter: het was inconclusief.

Bij de recente controle in het ziekenhuis bleek dat dat ‘niet vinden’ blijkbaar tot onrust leidt. De assistent legde je uit dat mevrouw de professor het een goed idee vond om nog eens ‘naar de resultaten van het onderzoek naar de HNPCC’ te kijken. Je vroeg wat dat ‘kijken’ precies betekende. Of dat betekende letterlijk naar de cijfertjes op het blad kijken of opnieuw de tumor gaan onderzoeken. Hij zei dat het ook het tweede kon zijn.

Die woorden in hoofdletters op de factuur bevestigen nu dat men opnieuw aan de slag is gegaan. Voor de derde keer dus.

Zoals steeds betaal je het gevraagde bedrag binnen het uur nadat je de brief opende.

En daarna blijf je zitten aan je scherm. Alsof er een kleine zonsverduistering over je heen gaat. Die niet enkele minuten maar enkele uren zal duren die dag. Koorts komt er niet. Tranen wel, veel.

En eigenlijk weet je niet zo goed waarom.

(Zoals steeds schaam je je een beetje voor dat plotse verdriet. Alsof je je aanstelt, tegenover al die andere lotgenoten die zoveel ergere dingen meemaakten of meemaken dan jij. Zoveel mensen hebben je al heel geduldig uitgelegd dat je je niet mag schamen, integendeel. Maar het helpt niet echt.)

Misschien is het alleen al die enigszins bondige communicatie. Misschien had je het fijn gevonden om gewoon een persoonlijke brief te krijgen waarin wordt gezegd dat men opnieuw aan een genetisch onderzoek zal beginnen. Een telefoon, met rustige uitleg, het had ook goed geweest. Maar om een of andere reden maakt de vermelding van die reeks woorden in een factuur, waarvan alleen KANKER niet is afgekort, je een beetje droevig…

En je probeert tegen jezelf te zeggen dat het in se toch goed is, of zo, dat men blijft zoeken. Dat het goed is dat men misschien toch een verklaring zal vinden voor wat je overkomen is, zoveel jaar geleden. Niet dat je die ‘geen verklaring’ zelf zo heel erg vond, je wou het weten voor je familie. Je herhaalt dus tegen jezelf dat het misschien goed is. Maar dat overtuigt je niet.

Misschien ben je ondertussen een beetje een proefkonijn geworden, denk je heel even. Misschien is het die professor die absoluut ‘iets’ wil vinden in jou, denk je heel even. En wat als ze iets vindt? Op een bepaalde manier was het ‘je hebt gewoon pech gehad, we kunnen er niets zinnigs over zeggen’ een rustig gevoel geworden. Rustiger dan de mogelijke aankondiging dat er wel degelijk een fout zit in de diepste structuur  van wie je bent.

In elk geval, het helpt allemaal niet. Je zit in het duister. Het enige wat je kunt bedenken is op het internet een foto zoeken van die mevrouw de professor die dat onderzoek heeft voorgeschreven en die je nog nooit gezien hebt. Je hebt haar alleen ooit even aan de telefoon gehoord. Een beetje lullig zit je te kijken naar lijsten met haar wetenschappelijke publicaties. Het maakt je alleen nog eenzamer, of zoiets.

En nu, weer enkele dagen later, is het alsof die paar woorden op dat blad, in hoofdletters, je ritueel onderuit halen. Je hoopte op een trage wals. Waarbij je langzaam maar zeker bijna verdwijnt in de beweging. (Zoals in een landschap, tot net aan het verdwijnen.) En wat het met je huid zou doen. En het is alsof die woorden je hebben gezegd: het gaat nooit over.

09 augustus 2015

En ook de bergen

Toch maar vroeg opstaan.

Ook de planten nog wat extra water geven. Je bent ten slotte toch bijna twee dagen weg. Bijna.

De mevrouw aan het loket zegt dat senioren niet tellen in het weekend.

Wat een mooi gezelschap. Hoe zou je je nog veiliger kunnen voelen?

Of je zenuwachtig bent? Toch een beetje, eigenlijk.

Merkwaardige zwangere beeldjes in de vitrine.

De zin kronkelt door de stad. De woorden maken alles anders. Iets met verlangen.

Je Frans lijkt goed genoeg voor de mevrouw aan de balie. Grapjes maken. Wild.

Tussen de woorden van de zin in komen er ook woorden in berichtjes op je scherm. Ze passen perfect. Je bent al proactief een beetje verlegen.

De wonderlijke truc met de leraarskaart en de senior. Werkt elke keer opnieuw.

Na even oefenen kun je het al helemaal. Soepel over die immense touchscreens bewegen. Als een volleerde jongen.

Twee meisjes in de kerk.

Twee citroentaartjes en een met karamel. Koffie is een goede uitvinding.

Alles valt vanzelfsprekend in elkaar.

Het wonderlijke park rond de toren. Het meisje met de zweverige ogen en de accordeon draait mee met de draaimolen, en die wordt aangedreven door een wip.

Hier en elders in de stad, kinderen met indrukwekkende constructies op hun hoofd.

Een fascinerende tentoonstelling. Je denkt aan iemand die dit geweldig zou vinden. Er hangen wel een triljoen plakbriefjes en boodschappen. De plakbriefjes zijn op.

Kleine kistjes met daarin telkens een droom. Een droom van iemand die tijdens het werk in slaap viel.

Met de plannetjes in de hand en alle moderne technologie wordt de stad efficiënt doorkruist.

Een tentoonstelling die je stil maakt. Soms beklemmend mooi. Dichtbij of voorbij de waanzin. De beelden blijven door je hoofd gaan.

De maskers.

De schommels maken muziek.

Woorden boven je bed. Chocolade. Hier moet een kosmische reden voor zijn.

En tussendoor zoveel verhalen. Alles past.

De boeken stromen uit het raam.

De luiaards hangen in de boom.

De toren is verlicht in het blauw.

Hoe goed het doet, om even te kunnen zitten.

Te veel indrukken. Een lijf dat knarst aan alle kanten. Een nacht in etappes. Veel.

Veel mensen verschijnen in je halfdroom.

Je zag het wel voor je, hoe het zou geweest zijn, daar in dat bubbelbad. Als. Maar. (Je zult haar een kaartje sturen.)

Een merkwaardig apparaat bij het ontbijtbuffet om eitjes te koken.

Veel lelijke mensen in de ontbijtzaal. Jullie zijn ongetwijfeld het hipst.

Mooi gesprek.

Het museum. De ene kant iets met de periode van Napoleon. De suppoost volgt jullie kamer na kamer. Een privésuppoost. De andere kant met verhalen en voorwerpen uit oorlogen. Het maakt je stil en nederig. Er is zoveel, het is zo interessant.

Die muur met al die kleuren, het zou een mooie plek kunnen zijn voor een usfie. Je leert ook nieuwe woorden bij.

De mevrouw in het restaurant vraagt of je wel degelijk beseft dat de pasta die je bestelde pikant zal zijn. Later zal het zweet ergens boven op je kruin ontstaan, of zoiets.

Dat het misschien goed geweest is. Nog een museum erbij zou het museum onrecht aandoen. Je wilt de indrukken alle ruimte geven die ze verdienen.

Dat je heel gelukkig bent, zeg je. Verlegen.

De discussie in de trein, via diverse ultracomplexe rekenmodellen, over de verdeling van de onkosten. Hilarisch.

Je overweegt toch je nek af te schaffen. Of toch alle plekken daar die pijn kunnen doen en hard kunnen zijn en kunnen kraken.

Je bent weer thuis. Nauwelijks te geloven dat je amper twee dagen weg was. Mooi.

07 augustus 2015

The Green Road

Wat woorden kunnen doen. Soms kan een boek zo goed geschreven zijn dat het bijna niet opvalt. Zo goed dat je, door die woorden, de hele tijd het gevoel hebt dat je in een stijlvolle, aangename, mooie kamer zit, waar je graag wilt zijn, en blijven. Je wilt er naartoe gaan, naar dat boek, om verder te lezen. The Green Road, van de Ierse Anne Enright (vertaling in het Nederlands verschijnt binnenkort) is zo’n boek. Het is een boek over wat het is, een familie te zijn. Scheuren in de aardkorst, dromen met schrammen, opgespaard leed en ook liefde, al dan niet onhandig. Je zou kunnen zeggen dat het een oud thema is. Maar daar begint dan wat goede literatuur kan zijn.

Het boek gaat over Rosaleen Madigan, en haar kinderen. Zij woont nabij de Atlantische kust in Ierland. De vier kinderen komen thuis voor het kerstfeest. Hun moeder heeft te kennen gegeven dat ze het huis wil gaan verkopen.

In het eerste deel van het boek, Leaving, leren we de hoofdpersonages kennen. We krijgen hen telkens te zien op een moment ergens tussen 1980 en 2005. We leren de nog jonge Hanna kennen in 1980, op het moment waarop haar broer Dan aankondigt dat hij priester wil worden. Dat zorgt voor een kleine crisis in het gezin, met moeder Rosaleen die zich terugtrekt in haar bed. De andere kinderen, Constance en Emmet, komen ook in beeld, net als de man van Rosaleen. In subtiele toetsen komt een hele familiegeschiedenis in het verhaal. Wat er vooraf ging aan dit moment, hoe de verhoudingen zijn tussen de leden van het gezin. Hanna gaat mee met Dan naar Dublin, vraagt zich af hoe zijn vriendin Isabelle zal reageren op zijn beslissing.

Vervolgens zien we Dan in New York, in 1991. Priester is hij alleszins niet geworden. Hoewel hij blijkbaar Isabelle nog niet achter zich gelaten heeft, zien we hem in het homomilieu, dat op dat moment geconfronteerd wordt met de aids-crisis. Hij is aanwezig en afwezig, lijkt te worstelen met zijn eigen ambivalentie.

Constance is de enige van de vier kinderen die de geboortestreek niet heeft verlaten. In 1997 zit ze in een ziekenhuis voor een controle op mogelijke borstkanker. Ze lijkt zich te hebben geconformeerd met het leven daar, leeft in relatieve rijkdom, gaat elke dag even langs bij haar moeder, probeert haar gezin te runnen. Soms kan er ineens een explosie zijn, waarna ze zich weer snel probeert te herstellen.

Emmet is ontwikkelingswerker geworden, we ontmoeten hem in 2002 in Mali. Hij woont daar met zijn vriendin. Wanneer er een hond in huis komt, zal een kleine tragedie zich voltrekken.

Rosaleen ontmoeten we in 2005, wanneer ze de kerstkaarten schrijft aan haar kinderen. Welke woorden voor welk kind, en wat dat zegt over hoe ze naar hen kijkt. Constance die binnenvalt, waardoor moeder en dochter in hun rol vervallen.

In het tweede deel, Coming Home, is iedereen op weg naar het kerstfeest bij Rosaleen. Dan staat op het punt om zich te gaan binden aan zijn vriend, in Canada. Hanna is een gefrustreerde actrice geworden die te veel drinkt. Emmet is teruggekeerd, ligt in de knoop met zichzelf. Constance lijkt stilaan te verdrinken in wie ze geworden is. Rosaleen is het ene moment egoïstisch en manipulatief, het andere moment kijkt ze vertederd toe en kan ze de veelheid van wat ze ziet niet aan. De voorbereidingen van het feest verlopen in de nodige chaos. Oude pijn komt boven, harde woorden botsen en gaan heen en weer, onvermogen, en tegelijk ook het zoeken naar elkaar, naar wat het betekent dat zij samen de Madigans zijn. Rosaleen knijpt er even tussenuit, en dan komt de tegelijk wrang komische en ook heel ontroerende finale.

Het is bepaald indrukwekkend hoe Anne Enright dit verhaal tot een boek heeft gemaakt. Het eerste deel lijkt te bestaan uit vijf korte verhalen, telkens met een eigen atmosfeer, maar steeds met een heel trefzekere toon. Levens ingedikt tot momenten. Lege plekken die je als lezer in moet vullen. Personages en hun onderlinge verhoudingen die lucide, bijna achteloos, in enkele zinnen kunnen worden neergezet.

Het tweede deel heeft een andere structuur en daardoor ook een ander ritme. Alles gebeurt nu in de dagen voor en na het feest, met flashbacks. De hoofdstukken zijn niet meer opgehangen aan één personage. Wat er van hen geworden is na al die jaren, het wordt verder ingevuld. Je ziet de scheuren, de gefnuikte dromen. Iedereen is gehavend. Maar alle stukken van die zachte splinterbom zijn weer samen in dezelfde kamer. Ze schuren langs elkaar heen, zoeken elkaar en stoten ook weer af.

Hoe de schrijfster haar personages beschrijft, is heel bijzonder. Ergens net achter de woorden voel je veel compassie. Vooraan zijn de dingen soms hard en pijnlijk, soms hilarisch, soms genadeloos. Maar nooit is de toon cynisch. Een familie is een mijnenveld, met mensen die lijden onder het menselijk tekort en niet altijd weten waarom ze doen wat ze doen, maar uiteindelijk ook bij elkaar willen zijn, elkaar graag willen zien. Liefde kan te groot zijn, kan te veel pijn doen. Het verlangen om gezien te worden kan je doen openscheuren.

Als lezer mag je dit alles zien en ervaren. Je nestelt je in The Green Road alsof je alleen daar zou willen zijn, alsof je getuige mag zijn van een bijzondere waarheid. Het verhaal biedt een beetje troost, het boek veel. Op een bepaalde manier straalt het boek als boek een soort vanzelfsprekend gezag uit. Je kunt alleen volgen, om uiteindelijk ook diep ontroerd te worden tijdens de finale. The Green Road is een heel bijzonder boek.

02 augustus 2015

Summerproof

Ik kwam haar tegen tijdens mijn fotoronde. Om de zoveel tijd trek ik de stad in om een voorraadje foto’s te maken, voor bij mijn stukjes. Ik vond dat foto’s maken best kon tellen in de categorie ‘nuttig’. (Maar voor alle zekerheid heb ik later toch nog maar enkele truien gewassen.)

Bianca, zo heette ze. Ze sprak me aan terwijl ik een foto stond te maken naast de brug. Wat ik deed, vroeg ze. Ik legde uit dat ik net een foto had gemaakt van een vlinder op een bloem. Dat het toch wonderlijk is eigenlijk, zei ik nog, dat we ervan schrikken als we nog eens een vlinder zien. Alsof we een soort verdriet om het verdwijnen van zoveel schoonheid al verinnerlijkt hebben, of zo.

We gingen even zitten, op het terras naast de rivier.

Bianca had een mooi rood jurkje aan. Ze zag er bijzonder zomers uit. Ze zeggen dat mannen niet kunnen weerstaan aan rode jurkjes, en er is iets van waar, denk ik. Ineens besefte ik dat ik haar de voorbije dagen al enkele keren voorbij had zien wandelen, terwijl ik op mijn terras zat te lezen.

‘Weet u, ik wandel wel graag hier. Het is rustig, en toch ook niet te. Ik kan niet goed binnen blijven nu. Het is uit met mijn vriendje. Hij heet Evert. Ik weet eigenlijk nog niet zo goed of ik het erg moet vinden. Ik had gedacht dat het een soort schok zou geven, maar die komt voorlopig niet.’

Of het onverwacht was, die breuk, vroeg ik nog.

‘Eigenlijk niet echt, nu ik er over na heb kunnen denken. Evert werkt bij een supermarkt. Hij doet daar iets als klantrouteoptimalisatie. Iets als: de producten zo in de winkel zetten dat er zoveel mogelijk gekocht wordt. Blijkbaar zijn de routes die klanten volgen in een winkel voorspelbaar. Ik weet dat niet, want ik kom nooit in een supermarkt. Maar basically is hij vooral bezig met zijn fitness. Elke dag gaat hij naar zo’n fitnesscentrum om daar dan op zo’n band te gaan hollen, en aan die gewichten te gaan trekken. Voor mij hoefde hij dat niet te doen. Ik had eigenlijk liever gehad dat hij af en toe gewoon thuis zou zijn geweest, zodat we samen hadden kunnen praten over het werk van de filosoof Slavoj Žižek, of samen kijken naar True Detective. Soms wil je als vrouw gewoon een beetje aandacht, meer niet. Een man die opmerkt dat ik een nieuw rood jurkje heb, om maar iets te zeggen. Of een man die me zomaar een sms’je stuurt om te zeggen dat ik op dat moment mooi ben. Maar dat deed hij dus niet.’

Wat er dan uiteindelijk fout ging?

‘Vorige week kwam hij thuis, van de fitness natuurlijk. Ik had lekker gekookt. Ik liep er zomers bij, al zeg ik het zelf. En hij kwam binnen, ging meteen aan tafel zitten, zette de televisie aan en keek me op een rare manier aan. Ik vroeg hem of er iets was. En hij zei, boos, dat er inderdaad iets was. Hij zei dat hij echt toch wel teleurgesteld was in mij. En wel omdat ik er geen moeite voor had gedaan om mijn lichaam summerproof te maken. Ik was eigenlijk te verbouwereerd om iets uit te brengen. Of het een grap was, vroeg ik nog. Maar nee, het was geen grap. Ik had al spijt van die volledig zelf gemaakte pizza die ik net op tafel had gezet. Dat er ten eerste helemaal niets mis was met mijn lijf, riep ik. Het is mijn lijf en het voelt prima. En dat ik het ten tweede niet in mijn hoofd zou halen om dat lijf zomerklaar of welke andere fucking term ook te maken opdat anderen zouden kunnen beamen dat het dat ook is.’

Hoe het verder ging, vroeg ik voorzichtig.

‘Nou, het was zonde van die pizza. Ik had zelf al geen honger meer. En hij was nog zo goed gelukt. Dat ijs met smaak van lemon cake heb ik ’s nachts nog wel geproefd. Mmmm, lekker trouwens, moet u echt eens proeven. Maar dat was pas nadat ik hem buiten had gezet.’

Ze vertelde nog dat ze onrustig werd thuis, omdat zijn spullen er nog stonden. Het was alsof het nu pas tot haar doordrong dat ze die zooi helemaal niet in haar buurt wilde hebben.

‘Ik vraag me nu eigenlijk steeds meer af wat ik ooit in hem heb gezien. Ik ben nu ook die nieuwe reeks aan het volgen op televisie. Vind je lief, of hoe heet dat ding. Ik dacht dat ik daar iets van zou kunnen leren, maar eigenlijk word ik er voorlopig vooral een beetje depressief van. Die vreselijke relatietests, brrr. Die commentaar van die mevrouw is nog wel boeiend.’

Of er ook voordelen waren aan haar nieuwe situatie, vroeg ik.

‘O ja, natuurlijk. Ik ben nu maar zelf beginnen kijken naar True Detective, in mijn eentje. Kent u die reeks ook? Geweldig toch! En vanavond ga ik weer pizza maken, voor mij alleen, met artisjokken. En als u ooit zin heeft in ijs met smaak lemon cake, ik woon hier achter de hoek.’

En toen vertrok ze weer. Het was alsof ik de zomer zag lopen. Ik had het – om allerlei redenen – al enkele keren gedacht de voorbije dagen, maar nu dacht ik het weer: sommige mannen zijn dommeriken.

Ik ging naar huis, om te kijken of de foto met de vlinder gelukt was. Net op dat moment zag ik een andere vlinder. Het zou nog een mooie dag worden, dat wist ik zeker.

01 augustus 2015

Zeldzame aarden


Zeldzame aardmetalen, ze worden onder meer gebruikt voor hybride auto’s. Ze zijn erg kostbaar. Om ze te bereiken moet je iets anders vernietigen, zo wordt uitgelegd in het boek. Het boek Zeldzame aarden, van de Italiaanse auteur Sandro Veronesi. Een boek als een hemel die opklaart, een beetje onverwacht nog. Een boek over vluchten, en aankomen op je bestemming. Je kunt vluchten om iets te ontlopen, en zo iets te redden van jezelf. Je kunt tijdens de vlucht merken dat dat zelf minder mooi is dan je dacht, dat het al een vlucht is. Misschien moet je iets vernietigen om bij je bestemming te kunnen komen. Misschien heb je veel tijd en omzwervingen nodig om daar te komen.

Het hoofdpersonage van dit boek is Pietro Paladini. We kennen hem al uit het boek Kalme chaos. In dat boek zat Pietro, na de plotselinge dood van zijn aanstaande vrouw Lara, wekenlang te wachten, op een bank bij de school van zijn dochter Claudia. Hij wou haar beschermen. Het alles overrompelende verdriet kwam niet. Hij creëerde een soort vacuüm. Hij werkte toen nog voor een mediabedrijf dat bezig was met een fusie. Hij ontvluchtte die chaos en ging op een bank zitten. Allerlei mensen kwamen naar hem toe, om verhalen te vertellen. Vluchtte hij van zijn verdriet, dat hij zo probeerde te verschalken? Of vluchtte hij van zichzelf, van de vaststelling dat hij misschien wel te weinig verdriet had? Als het lang genoeg geduurd heeft voor Claudia, is zij het die haar vader tot de orde roept. Het is tijd om verder te gaan met het leven en een einde te maken aan de stilstand.

Diezelfde Pietro Paladini komen we opnieuw tegen in Zeldzame aarden. We zijn ondertussen negen jaar verder. Hij is verhuisd van Milaan naar Rome, en werkt nu in een autohandel. Hij wou weg van de plek waar het fout ging, om een ‘gewoon’ leven te gaan leiden. Hij heeft een nieuwe vriendin, al is de liefde niet erg groot. De dingen gaan hun gang. Het geluk is alleszins niet uitgebroken, in die jaren.

Tot het fout begint te gaan. In het eerste deel van het boek, Een onmenselijke dag, gaat dan ook alles fout voor Pietro. Hij moet een auto gaan terughalen, bij een jonge vrouw, die hem aan het wankelen brengt. Ze ontkomt met de auto. Hij gaat er achteraan, wordt aangehouden, verliest zijn rijbewijs, nadat hij ook al zijn telefoon had verloren. Hij zou net die avond uit eten gaan met zijn vriendin en zijn dochter Claudia. Claudia is echter van huis weggelopen. Hij kan hen niet bereiken. Als hij uiteindelijk terug bij zijn bedrijfje komt, blijkt dat de belastinginspectie een inval heeft gedaan en alles heeft meegenomen. Langzaam wordt duidelijk dat zijn compagnon in het bedrijf jarenlang de boel heeft belazerd en met de noorderzon is verdwenen. Stilaan wordt de omvang van de situatie duidelijk en lijkt Pietro steeds dieper weg te zinken in een totale puinhoop. Het komt tot een breuk met zijn vriendin. Pietro probeert te vluchten.

Wie de Pietro Paladini van Kalme chaos als een soort verstilde heilige zag, krijgt nu een heel andere man te zien. Hoewel, het zal blijken dat het geen andere man is. Enkel het beeld dat we misschien van hem hadden klopt niet. De statische verstomming van toen is nu omgeslagen in een zeer beweeglijke hellevaart, zo lijkt het wel. De vlucht is verhelderend. Pietro moet zijn eigen minder fraaie kenmerken onder ogen zien. Hij komt meer te weten over de laatste jaren van zijn vader, en over de jongere vrouw voor wie zijn vader koos na de dood van zijn moeder. Marta, de zus van Lara, komt weer in het verhaal. Pietro komt uiteindelijk weer in Milaan terecht, en daar beginnen de stukken in elkaar te vallen.

Het eerste deel van het boek zou je als een afdaling in de hel kunnen zien. Het dendert tegen een enorm tempo voorbij. Vaak is het hilarisch. De lange beschrijvingen lijken de kwelling van het hoofdpersonage enkel nog maar te vergroten. Het is de totale antipode van het eindeloze zitten en wachten uit Kalme chaos. Of zo lijkt het toch.

Pas na een tijdje in het tweede deel, Zeldzame aarden, krijg je door dat de tocht naar boven weer is begonnen. Misschien heb je het als lezer zelfs beter door dan Pietro zelf. Uiteindelijk zal het weer de dochter Claudia zijn die voor de catharsis zorgt. In een wondermooie en verrassende finale is het alsof de lucht ineens opklaart. Onderhuids zat je als lezer te wachten op iets ‘groots’, en toch is het nog een verrassing. Het jachtige tempo van wat eraan voorafging slaat om. Het is alsof het licht verandert in het boek. Het is zelfs alsof je nu pas begrijpt wat er in Kalme chaos gebeurde. Weggaan naar Rome om een  gewoon leven te zoeken leek misschien een vlucht, maar was in zekere zin een verderzetting van de stilstand, voor Pietro toch. Claudia is heel die tijd bezig geweest met de verwerking van de dood van haar moeder, en komt daarbij tot een inzicht en een beslissing. Pietro zal eindelijk zijn waarheid onder ogen zien. Wat een chaotische vlucht leek, is een godsgeschenk geworden. Het zijn weer de anderen die de dingen eerder zien dan hij, maar uiteindelijk ziet ook hij (of geeft hij toe) dat je iets moet vernietigen om bij de zeldzame aarden te komen.

Zeldzame aarden is een bijzonder mooi boek. Je begint eraan met een bepaalde verwachting, gewekt door de leeservaring van Kalme chaos. En een hele tijd denk je dat dit boek die verwachting zoveel mogelijk probeert af te breken. Tot je in de lange finale van het boek ineens ziet hoe dit boek de perfecte tegenhanger is die Kalme chaos in evenwicht brengt en zelfs opheldert. Een held is Pietro Paladini niet. Misschien is hij wel heel lang een lafaard geweest. Hij dreigt meegezogen te worden in een wereld van normvervaging. Maar de lulhannes die hij is, verbergt een goed mens. En om die te vinden moest de vlucht hem duidelijk maken dat hij niet moest vluchten van de waarheid, integendeel.