31 oktober 2015

Kruisende tijden

Je wilt op tijd in die andere stad zijn. Je gaat een lezing geven. De vorige nacht was een beetje te kort. Je bent een beetje bang. Zal het wel lukken om drie uur te spreken? Zullen ze wakker blijven? Zul je hen kunnen boeien?

In de trein heb je eigenlijk meer zin in dat boek dan in het nog eens nalezen van je hele presentatie. Licht plichtsbewustzijn. Toch maar eerst alles nog eens snel nalezen, en dan toch naar het boek. Voor je het beseft ben je in de andere stad.

Een merkwaardige vaststelling. Je merkt het bij de middagpauze, die nog bezig is als je aankomt. Een van de aanwezigen is een klasgenoot uit de middelbare school. Hij is helemaal niet veranderd, denk je. (Jij wel, denk je. Iets met kale koppen en rimpelcollecties.)

Op een of andere manier maakt het je een beetje zenuwachtig. Alsof wel iemand van nu, maar ook iets van toen naar je zal zitten kijken. (Eigenlijk komt dat besef pas later.)

Je hebt deze presentatie al een aantal keer gebracht. Elke keer is ze wel weer een beetje anders. En ook hetzelfde.

Vaak vertel je ergens in dat verhaal, of na een vraag, iets over hoe je was, toen je zestien was. Dat je zo kwaad was op de wereld. (Ja, is een beetje pathetisch, maar voor een jongen van zestien mag dat misschien nog wel.) Je voelde je geworpen in een wereld waar je niet voor had gekozen, vol met dingen die je kwaad maakten.

En ineens, in een flits, hopelijk merkte niemand het, kruisen toen en nu elkaar. Daar zit iemand die je zag toen, toen je zestien was. En even is het alsof toen meekijkt. En even zie je jezelf weer, hoe je was toen. En heel even voelt het alsof er een lijn is tussen toen en nu, een continuïteit of zo, tussen wat je toen dacht en deed, en wat je hier nu staat te doen.

Hoewel je er na je verhaal iets van zegt tegen hem, komt dat besef dus pas later, als je al op weg bent naar een volgende afspraak. Even denk je iets als: misschien ben ik nog wel goed terechtgekomen, of zo. Heel even ziet dat jongetje van toen (die wat onhandige slungel die je toen was) de oude man die je ondertussen geworden bent. En er is een kleine glimlach. Alsof zoveel jaren ertussen er niet waren, of op een of andere manier logisch van toen naar nu gingen.

Daarna ga je op weg naar een verjaardagsfeest van een vroegere collega. Hij is ook vijftig geworden. Beelden van vroeger blijven door je hoofd gaan.

Eigenlijk ben je heel moe, maar het is ook wel fijn om enkele mensen weer te zien daar. Je ziet je vroegere overbuurmeisje. De dochter van de kapper aan de overkant.

En ineens rollen de verhalen heen en weer, over hoe het was in het dorp toen. Jullie vertellen beiden aan de anderen wat er gebeurde, en hoe het was. Het dorp van toen begint weer te leven.

(Je dacht het eerder die namiddag al: zouden die mensen in het publiek het nu eigenlijk echt interessant vinden, wat ik hier sta te vertellen? En je denkt het nu ook weer: vinden ze die verhalen over het dorp echt boeiend? Blijkbaar wel, of zo.)

Toen kan dus zo dichtbij zijn. Het kan ineens je pad kruisen.

En je beseft dat er nog zoveel van toen kan zijn. Al die namen die je nog blijkt te kennen. Je ziet weer voor je hoe je als kleine jongen in de lagere school een spreekbeurt gaf, over de geschiedenis van het dorp. En dat je al die verhalen op steekkaarten had geschreven. En dat je veel te veel materiaal had voor de tijd die je kreeg. (Dat lukt ondertussen al beter, denk je, je tijd in het oog houden tijdens een presentatie.) Je ziet nog waar je stond in de klas. Het is waarschijnlijk veertig jaar geleden.

Als je weer op weg bent naar het station is er iets van dankbaarheid. Voor kruisende tijden, zomaar, onverwacht. Je loopt nog een klein stukje om. Zodat je langs het huis komt van een vriendin die je al een tijdje niet meer zag. Heel even blijf je staan daar. Aanbellen kan niet, het is echt tijd om te vertrekken. Anders ben je een wrak tegen de avond.

In de trein blijven de beelden nog bij je.

In het station halverwege vraagt een Amerikaanse jongen of de bank tegenover je nog vrij is.  Het is Halloween blijkbaar. Op zijn keel, dwars over zijn adamsappel, heeft hij een rode streep geschilderd. Alsof hij een mes had genomen. Hij glimlacht, en zit daarna in het raam te kijken of alles wel goed zit. Je kijkt toch nog maar even, voor alle zekerheid, of het toch geen echt bloed is. Niet dus.

Om een of andere reden voel je je jonger als je weer aankomt in het station waar je die ochtend ook vertrok. De vriendin van de man in het publiek had je eerder ook al gezegd dat de stof van het hemd dat je aan hebt ook wordt gebruikt voor kinderkleren. Dat je daardoor heel wat jonger bent, dus. Wat wel een fijne gedachte was. Het zal aan het hemd liggen, dat je je nog steeds zo voelt.

29 oktober 2015

Blijven kijken

De man op het bankje daar. Met zijn accordeon. Hoe hij beweegt. Alsof je de muziek kunt zien.

Kijken door waterige ogen.

De vrouw aan de tafel, terwijl je vertelt. Nooit goed weten hoe lang je mag kijken.

De man met zijn rollator, hij probeert het kruispunt dwars over te steken.

De kleuren van de herfst, in de grote tuin.

De paspoppen die een verwachting uitstralen, in de etalage.

De vrouw in die reeks op de televisie.

De man met de vrachtwagen. Hij komt de folders leveren. Zijn gezicht vertrokken van de pijn in zijn rug. Hoe hij toch probeert te lachen.

De mensen op het andere perron.

De mevrouw in de trein die jou blijft aankijken. Mag je terugkijken?

De man die in de wachtruimte staat te roepen tegen alle gekleurde mensen. Dat ze terug moeten gaan naar waar ze thuishoren, volgens hem dan toch.

De mevrouw in de etalage. Ze probeert haar fluorescerend gele niemendalletje aan te trekken. Dat kopje koffie bij het raam. De werkdag begint.

De mensen in de tuin aan de overkant.

De foto die je gaat opzoeken.

De oude man in de spiegel.

Mensen in je dromen.

Een verhaal van een papa.

De vrouw die staat te vertellen. Vanuit verschillende hoeken.

Kunstwerken aan de muur. Achterkanten van mensen. Licht. Wat zou je graag een beter fototoestel hebben.

Of het wel goed gaat met haar, wil je weten.

De minister in de krant, tijdens het ontbijt. Er is toch iets niet in orde met haar haar. Of zo.

De vrouw die je tegenkomt, op weg naar. Hoe lang het alweer geleden is. Hoe fijn het is, de glimlach van herkenning.

Kijk, ze heeft haar haar anders.

De vrouw die haar kind zit te voeden in de trein.

Gezichten van dichte drommen mensen die in de tunnel onder de sporen de andere richting uit gaan.

De foto van de moeder van. Je schrikt even.

Iemand die langs je heen wandelt. Je kunt goed kijken.

De mooie mevrouw in het rood. Gezien vanuit de metro. Je blijft kijken terwijl ze traag voorbij loopt.

De zwarte mevrouw die je eerst laat uitstappen uit de metro. Ze lacht mooi.

De witte mevrouw die je laat passeren op het te smalle voetpad. Ze kijkt naar beneden, alsof je er niet bent.

Mensen waar je naartoe kunt gaan in je hoofd.

Het kleine jongetje met de smartphone. Hij loopt langs de drukte.

Schaduwen van mensen die van hun fiets stappen. Aan het silhouet zie je wie ze zijn.

Een minister in het journaal. Het beschikken over enige vorm van schaamte zou haar sieren.

De kamer die op je wacht.

25 oktober 2015

Waar je adem je vindt

‘Gaat het een beetje?’
‘Ja hoor, het gaat wel. Ik heb het hele concert zitten wenen, vanaf het eerste stuk.’
‘Oei, dat had ik niet gezien.’
‘Het is iets met een zondag. Als ik dan weer een beetje uit het ritme van de week ben, en ik heb een goede nacht gehad, dan ben ik als een watje. Dan is de weg naar zoveel emoties erg doorwaadbaar.’
‘Ik voelde het ook, hoe die muziek stukken van jezelf kan raken, ergens diep vanbinnen.’
‘Het is alsof ik niet opgewassen ben tegen die muziek. Ik hoorde dat stuk misschien al honderdduizend keer, en elke keer is het weer raak.’
‘Op een of andere manier is dat stuk als een vertrouwde plek waar je telkens weer naartoe kunt gaan. Als een thuis die toch ook elke keer een beetje nieuw is.’
‘Hoe het komt, weet ik niet goed, maar bij dat stuk is het alsof ik telkens mee ga ademen met die bewegingen en variaties.’
‘Misschien zeker met dit instrument. Is ook adem.’
‘Ja, wat een mooie gedachte. Ik besefte het nog niet.’
‘Kijk, de kleuren van de herfst. Ze zijn mooi.’
‘Ze nemen hun tijd. Of kun je dat niet zeggen van kleuren? Ik weet eigenlijk zelf niet wat die zin zou willen zeggen.’
‘Ik begrijp het wel, denk ik. En toch. Sommige bladeren zijn ook felrood. Heel diepe kleuren.’
‘Fel, en toch ook ingetogen. Ze hebben aan zichzelf genoeg. Heeft iets met leeftijd te maken, denk ik.’
‘Denk je dat? Ben jij ook zo dan?’
‘Dat weet ik niet. Ik zou het wel willen zijn. Misschien ben jij het wel?’
‘Als het zo lijkt, is het toch niet helemaal juist, denk ik. Er is toch ook nog wel rusteloosheid.’
‘Die kan ik soms ook wel zien.’
‘Je zei iets over ademen. Met zo’n muziek voel je wel hoe die een plek zoekt in je lichaam, en daarvoor door je rusteloosheid heen moet. Soms ben je erg moe of gespannen als je naar een concert gaat. En bij het begin is het dan of er een soort gevecht is in je lichaam. Tot de muziek samenvalt met je adem.’
‘Ja, zo is het helemaal.’
‘Ik voelde het bij jou ook wel, hoe de muziek je overnam. Het is mooi om te zien, hoe dat telkens weer gebeurt bij jou.’
‘Ja? Maakt me eigenlijk wel een beetje verlegen.’
‘Dat hoeft niet.’
‘Ik was blij dat jij erbij was. Het klopte helemaal.’
‘Ja.’
‘Die kleuren doen me denken aan een wandeling die we ooit maakten. Het is bijna alsof ik nog kan ruiken hoe het toen rook.’
‘Was misschien wel gewoon dezelfde geur als nu. Zou dat niet kunnen, slimmerik?’
‘Dat zou kunnen, maar voor het verhaal is het toch beter dat ik me nu herinner hoe het toen was?’
‘Vooruit dan.’
‘Het was toen al dichter bij de winter, denk ik.’
‘Weet je nog waar het was?’
‘Ja, en ook wat je zei toen.’
‘Dat is ook wel goed voor het verhaal.’
‘Wat zouden we zijn zonder verhalen?’
‘Jij niet veel alleszins.’
‘Als we langs hier gaan kunnen we nog even naar de tuin gaan kijken.’
‘Ja, dat is goed. Ik wil nog niet naar binnen.’
‘Ik heb altijd gevonden dat herfst een seizoen van moed is. Ook van melancholie. Maar ook van moed. Je geeft iets uit handen, en je kunt alleen maar hopen dat het er aan de andere kant van de winter weer uit zal komen. Onherroepelijk anders, en onveranderd tegelijk.’
‘Vind je dat moeilijk, dat vertrouwen dat daar voor nodig is?’
‘Ja, dat vind ik moeilijk. Heeft ook iets van achtergelaten worden.’
‘Zal dat verhaal jou ooit verlaten?’
‘Dat weet ik niet, echt niet.’
‘Er zijn gelukkig nog veel andere verhalen.’
‘Zoals de verhalen die we zelf gemaakt hebben.’

24 oktober 2015

De mandans

Je zit vooraan, de eerste rij. Samen met een dierbare vriendin. Op het toneel: mannen. Drie dansers, twee muzikanten. Het gaat over mannen en verlies. Omdat je zo dichtbij zit (je kunt soms de dansers zo ongeveer aanraken) kun je goed zien wat een ongelooflijke techniek ze hebben. Hoe ze zich laten vallen, hoe ze zich in allerlei richtingen plooien, en hoe soepel dat allemaal gaat, alsof het niets is. Als je nog maar één zo’n beweging zou proberen, zou je minstens ergens breken of zo, of in stukjes uit elkaar vallen.

Het is heel heftig allemaal. De muziek is fors.

Je ziet veel. Het is erg aanwezig. Hoe die mannen tegelijk heel erg lichamelijk en ook niet lichamelijk zijn. Hoe er een soort lege plek tussen de twee is. Hoe ze elkaar als het ware heel erg hard op de schouder kunnen kloppen, om niet nabij te zijn. Hoe ze heel erg tegen elkaar kunnen opbotsen, en tegelijk wegblijven van een trage aanwezigheid. Hoe ze naast elkaar staan, recht voor zich uit kijkend, vooruit pratend. Hoe ze soms weggeduwd worden van dat middelpunt en op de dool kunnen zijn, niet anders kunnen zijn dan op de dool. Hoe die kracht die het dan van hen overneemt zich tot een einde moet voltrekken. Voor ze kunnen terugkeren, en weer verder gaan.

Hoe ze de agressie van hun machteloosheid op zichzelf richten. Hoe ze zichzelf pijn doen. Als in een ritueel dat niet mag gestopt worden.

Soms twijfel je over de muziek. Moet het echt zo hard? Soms hoop je stiekem dat de muziek als een soort tegengewicht zou zijn, met iets van troost en zachtheid. Maar misschien zegt dat meer over wat jij verlangt.

Soms zie je ook vijf jongetjes die gewoon lekker uit de bol gaan. Hoewel, eigenlijk is dat alleen in het begin. Dan is het nog onschuldig. Later wordt het een andere wirwar.

Soms ben je bang.

Soms zou je even iemand willen aanraken.

Soms ben je een vreemde voor jezelf.

Soms weet je het niet.

Je denkt: ik zou niet op dat podium kunnen zijn, ik zou alleen maar hard willen weglopen.

Je denkt: op een of andere manier zou ik op dat podium moeten kunnen zijn. Bij wijze van spreken.

Soms zie je als het ware hoe de bewegingen anders zouden zijn, als er ook een vrouw zou zijn daar. Je kunt ze zien. Ze zouden anders bewegen. Of als de bewegingen zouden zijn bedacht door een vrouw. En je denkt: ik zou me rustiger voelen, of zoiets.

En je weet niet goed wat dat nu eigenlijk zou willen zeggen.

Misschien wil je iets dat heeft te maken met een woord als balans. Misschien verlang je naar een vorm van vrouwelijkheid. Misschien is het een vlucht. Of is het dat allemaal samen.

Soms denk je: het is goed, het is genoeg. Misschien mag je ook dat niet denken. Of was het net de bedoeling dat je dat dacht.

En tussen dat alles door blijven er die wonderlijke lichamen op het podium. (Bij het einde zie je toch hoe een van hen zich pijn heeft gedaan.)

Wie van die drie is nu eigenlijk de bedenker van dit alles, vraag je je af.

Je bent toch een beetje blij dat het voorbij is. Veel beelden. Je weet dat ze nog dagen door je hoofd en je lichaam zullen gaan.

Een beetje stilletjes verlaten jullie de zaal.

Ze brengt je nog naar huis. En eigenlijk ben je daar heel blij mee. Het is goed om nog even samen te zijn. Je bent een beetje verlegen, maar je hoopt dat ze het niet merkt.

Iets van wat je bang maakte, daar ligt een sleutel, denk je.

Het is een mooi gesprek. Het had langer mogen duren. En tegelijk voel je, weet je, dat het een deel is van een gesprek dat al bijna dertig jaar bezig is tussen jullie, en dat nog eeuwig zal doorgaan. Of zoiets.

Weer thuis zet je de verwarming nog aan. Je wilt het warm hebben. Je wilt dingen aanraken, heel voorzichtig.

Iets met troost zou mogen, denk je ’s nachts.

En tegelijk gaat de nacht ook weer gewoon voorbij.

18 oktober 2015

Net voor je vertrekt

Wat zou er kunnen zijn. In een moment. Net voor je vertrekt.

Misschien zou je iets uit handen willen geven. Bijna jezelf. Aan het verglijden in een zondag. Vallen durf je niet. Daarvoor ben je niet dapper genoeg. Maar glijden, zachtjes glijden. Dat zou mogen.

Het is stil buiten. Misschien is het koud buiten. Als je zou blijven, zou je het niet hoeven te weten. Of het zo is.

Binnen is er alleen maar Bach. Een partita voor viool solo.

Je huid kantelt tussen de vermoeidheid van een week en wat de slaap begon te helen. Ergens op dat punt, waar evenwichten kunnen verschuiven, naderen de klanken van een partita. Straks volgt de Ciaconna. Je bent nooit bestand tegen de Ciaconna.

De melancholie zal straks wel komen. In het ritme van de trein. Je zult een plekje zoeken waar het warm lijkt. Je zult je terugtrekken in een boek.

Het beeld op dat boek.

De dingen in het huis. Je hebt al wat opgeruimd. De boodschappen hebben hun bestemming gevonden. Opruimen is het thuiskomen voorbereiden.

Straks ga je naar het feest. En daarna naar de voorstelling.

Het is iets met mannen. Dat wat je zult zien op het podium.

Het is iets van jullie verhaal. Zij die je uitnodigde om te gaan kijken. Jullie gaan al lang terug. En het verhaal beweegt verder. Het is iets met bewegen. Het is iets met woorden. En het is goed.

Het is iets met mannen. Het beweegt ook in je hoofd. Waar de woorden zijn, onder meer.

En dat je zou willen dat de verhalen traag in en uit jezelf zouden kunnen schuiven. Als het water van de zee. Als dat zou kunnen.

Misschien zul je heel even bang worden. Omdat je bijna weer stil was, en je het geluid moet opzoeken.

Iemand in je zegt dat het gewoon zal bewegen, dat het komt en gaat.

Je las ook iets over rouwen, en wat je ermee zou moeten doen. Soms denk je dat je het al een beetje doet.

En je las iets over aanraken.

Daarvoor heb je de woorden nog niet.

De kleuren van de herfst. Het zou ook mooi geweest zijn. Om alleen maar de kleuren te zoeken. En ze te lenen aan je foto’s.

Zoveel had gekund, en je zou zo weinig willen.

Hoe je dat woord willen gebruikte in een verhaal. Het was de eerste keer. Trouwens.

Zul je iets trager stappen door de stad?

Alle seizoenen zijn er. In de Ciaconna. En toch. Soms is het alsof het moeilijk is voor hen om zich op te richten. Misschien hoor je dat, als je luistert in de herfst.

De snaren in je buik kunnen meetrillen. In de herfst.

En de trage glimlach.

Als iemand bij je was, je zou alles vertellen.

Het vertrek komt dichterbij.

En het is goed. En toch. Die kleine onrust die je voelt, ergens onder een huid. Zou je toch niet kunnen blijven? Zou je toch niet kunnen verdwijnen?

Nadien zal alles goed zijn, maar net voor, dan is het anders. Soms.

Je bent bijna klaar.

17 oktober 2015

Beetje dom

Klein beetje spannend. Het vooruitzicht van vijf avonden vergadering na elkaar. Zul je dat wel overleven?

Opleiding voor het werk. Kennismanagement. Alleen met het woord al kun je indruk maken. De wandelgangen hebben gemeld op welke plekken in het gebouw zich koffieautomaten zouden bevinden. Tijdens de middag ga je op zoek. Eigenlijk heb je altijd een beetje schrik van automaten. Er zal gegarandeerd iets fout gaan. Je zult niet weten op welke knop je moet duwen. Er zullen 434 keuzemogelijkheden zijn, minstens. En vooral, de mensen die achter je in de rij staan zullen merken hoe dom je bent. Of zoiets. Het lukt uiteindelijk. Meer zelfs: de koffie is best te drinken.

Toch nog snel even naar huis, om later die avond weer naar Brussel te vertrekken voor de vergadering. Alleen het idee al, even thuis zijn. Eten maken. Alleen dat, het is al genoeg.

Het is stil in de straten als je die nacht weer naar huis loopt.

Ingewikkelde droom, die nacht.

De buik doet er dit keer lang over om weer in de plooi te vallen. Geduld hebben. Het komt wel goed.

Het huis nog snel een beetje aan kant. Er komen veel mensen straks, ze kunnen net allemaal rond de tafel. Die enkele minuten voor de eerste zal aankomen. Je denkt aan iemand.

Soms denk je even: zo slecht ben ik nu ook weer niet. Het valt nog mee, soms.

Iedereen is weer weg. Het huis vindt zichzelf weer.

Als er iemand zou zijn nu, denk je, zou je vragen of het goed is dat je niets zegt. Je bent alleen. Het is goed.

Je werkt de presentatie af voor het verhaal dat je binnen enkele dagen mag gaan vertellen. Het vloeit netjes in elkaar. Soms lukken de dingen.

Je begint de documenten te lezen om de workshop voor te bereiden waar je morgen naartoe moet. Blijkbaar heeft men jou als ‘expert’ uitgenodigd. Dat moet op zich al een vergissing zijn. Je probeert je door de tekst te worstelen, en je denkt alleen maar: ik ben te dom, ik ben volstrekt achterlijk, waar gaat dit eigenlijk over? Misschien is het gewoon heel erg ingewikkeld uitgelegd, probeer je nog tegen jezelf te zeggen. Het zal wel…

Die avond, na de vergadering. Je fietst weer naar huis. Je houdt er niet van, die plek waar je moet voorsorteren. Daar waar de auto’s van de berg naar beneden komen, waar er auto’s van recht tegenover en ook van links kunnen komen. En dus ook nog eens opdringerig langs achter. Je geeft aan dat je naar links gaat, sorteert netjes voor. Een auto komt van links, neemt zijn bocht te breed en raakt je bijna. Hij toetert, maar was zelf in fout. Je houdt er niet van, die plek.

Je mag dat muntplantje niet vergeten mee te nemen morgen naar het werk, denk je nog, voor je gaat slapen. Dat moet een heuse minimuntplantage worden daar.

De volgende ochtend. Je ligt op de massagetafel bij je kinesiste. Je neus moet in een gleuf. Ze zit een beetje dicht. Maar je wilt ook niet bewegen. (Dat zal wel niet mogen, denk je.) Je vertelt haar dat je daarna naar een workshop moet waar je te dom voor bent.

Je zegt het trouwens ook, even later in die workshop. Je ziet de opluchting in de ogen van de anderen: iemand die het durft zeggen. De onderzoekers vertellen hoe ze zelf ook geweldig hebben geworsteld met het project. Soms begrepen ze ook nauwelijks de documenten die ze kregen. Het wordt uiteindelijk nog wel een boeiend gesprek. Terwijl je binnen zit, zie je een bekende voorbij fietsen. Zou zij je ook gezien hebben?

Op weg naar het station nog even dat boek ophalen. Je bestelde het, het ligt in het postkantoor op je te wachten.

Die avond. Je hebt je best gedaan om de vergadering kort te houden. (Ook deze vergadering was trouwens best interessant, denk je nog.) Je gaat slapen. Iets is niet goed. Je voelt het aan je lijf. Je huid zegt het je. Ontheemd. Als er iemand zou zijn, zou je nu iets vragen. Er is niemand. Je denkt dat de nacht het wel zal oplossen. Je weet het niet, maar hoopt het.

Je bent blij met het bed, denk je die ochtend.

Je collega’s in de opleiding vinden het blijkbaar jammer dat je er die namiddag niet bij kunt zijn. Ze hadden je graag bezig gezien in het voorziene rollenspel. Zou dat waar zijn?

Je praat jezelf op gang tijdens je presentatie. Onderweg in de trein had je je nog afgevraagd of ze het eigenlijk wel interessant zouden vinden. Ze zeggen van wel. Misschien menen ze het wel.

Weer thuis na de laatste vergadering van de week.

Voor je slaapt zie je nog een heel verhaal in je hoofd. Als het echt was, zou je waarschijnlijk gillend weglopen. Of toch niet? Wie weet.

11 oktober 2015

Vragen

‘Dat was eigenlijk wel moeilijk. Vragen. Niet vragen aan een ander, maar vragen voor mezelf.’
‘Ik ben eigenlijk heel blij dat je dat deed.’
‘Waarom?’
‘Dat je dingen vraagt aan mij, dat voelt goed. Maar dat je ook iets vraagt voor jezelf, het is alsof ik je daardoor beter kan bereiken.’
‘Er zal wel altijd een stemmetje zijn dat zegt dat dat niet mag.’
‘Misschien moeten we dat daar gewoon laten zijn, en er niet naar luisteren. Toch niet te veel.’
‘Vind jij dat dan wel gemakkelijk?’
‘Ik denk het wel. Ondertussen toch. Vroeger niet.’
‘Maar zul je dan wel geduld hebben? Met mij, dus.’
‘Ja, natuurlijk. Wat dacht je nou eigenlijk?’
‘Ik weet het niet.’
‘Je moet niet zo bang zijn.’
‘Ik zal mijn best doen.’
‘Je zag er trouwens heel anders uit.’
‘Anders? Hoe dan?’
‘Ik kan het niet goed uitleggen. Mooier. En willender, als dat woord zou bestaan.’
‘Ik denk dat we toch stilaan het onderwerp moeten veranderen.’
‘Nee hoor, helemaal niet.’
‘Weet je, het voelde ook anders. En dat is raar, want het gaat in tegen alles wat ik eigenlijk altijd dacht.’
‘Misschien moest iemand het je ooit eens zeggen?’
‘Misschien.’
‘Kom hier, onnozelaar.’
‘Als je maar niet te snel wegloopt, dan is alles goed.’
‘Grrr.’
‘Overigens – en nu ga ik dus toch het onderwerp veranderen – vind ik het toch wel mooi, hoe je dat gedaan hebt hier. Die foto’s, heel bijzonder.’
‘Ja, vind je?’
‘Ja, ik wou dat ik ze gemaakt had.’
‘Ja?’
‘Natuurlijk. Niet dat ik het zo zou kunnen, maar toch. Gewoon. Soms zie je in je hoofd een foto die je in het echt nooit zult maken, of een tekst die je in het echt nooit zult kunnen schrijven. Maar het is daar wel.’
‘Dus die foto zat al in je hoofd?’
‘Jij wilt echt wel alles weten precies.’
‘Ja hoor, en anders eet ik je op.’
‘Oei. Maar er is wel weinig eten aan mij. Zoals hier op mijn heupen, geen kussentjes. Gewoon vel over been. En jij zei nog dat ik peervormig was. Misschien zo’n harde peer, die nog niet rijp is.’
‘Maar ik zie stukjes genoeg hoor, maak je maar  geen zorgen.’
‘En het licht ook. Er is iets met het licht hier.’
‘Ja?’
‘Ja, of anders ben jij het die licht geeft natuurlijk. Kwestie van er even een cliché tussendoor te gooien.’
‘Ik had nog gedroomd over jou. Niet vorige nacht, maar de nacht daarvoor. Ik kwam buiten, moest vertrekken naar het werk. En jij stond voor mijn deur. Te wachten. Ik vroeg nog waarom je niet binnen was gekomen. Je zei dat je geen sleutel had, en dat je me niet had willen wakker maken. Ik zei dat ik echt moest vertrekken. En jij zei dat je wel zou blijven wachten.’
‘Rare droom.’
‘Of anders ben jij raar, niet de droom. Dat kan natuurlijk ook.’
‘Dat kan. Ik zou trouwens nog altijd graag hebben dat je meegaat naar dat concert.’
‘Waarom dan?’
‘Het is een beetje als een geheim dat ik je zou willen verklappen.’
‘Het is goed, ik ga met je mee.’
‘Jippie!’
‘Maar nu wel eerst koffie.’

10 oktober 2015

Kon ik maar dansen als een Afrikaan

Je moet die avond gaan spreken. Ergens ver weg. Je staat te wachten aan het station tot iemand je komt oppikken. (Ze is helemaal verkeerd gereden, zo zal later blijken.) Het lijkt een brede vlakte vol kasseien, daar recht tegenover het station. In die drie kwartier dat je daar staat, zie je drie keer bijna een botsing gebeuren. Zo lijkt het toch. Merkwaardig toch hoe dat werkt, dat je ineens dan helemaal in elkaar krimpt, wachtend op de klap, die toch niet komt.

Het is heel laat als je die nacht weer thuiskomt. Je lichaam aarzelt nog tussen te moe om te slapen en nog niet toe aan het bed. Iets met een droom schuift er ook nog tussen.

Enigszins wakker, de dag erna. Controlebezoek bij de tandarts. Duurt ongeveer anderhalve minuut. Goed teken dus. Je legt aan de tandarts uit dat je bezig bent met een opleiding kennismanagement. Hoe kwam je daar nu weer op?

Nog een dag later. Vanuit het raam zie je duizenden betogers voorbij gaan. Een poging tot afwijking van het parcours wordt onmiddellijk vakkundig opgevangen door de politie. Alles gaat rustig verder. Hoewel, rustig is niet het juiste woord voor de knallen van bommetjes die meer weg hebben van heuse bommen. Grappig dat je op je scherm foto’s ziet verschijnen van mensen die je daar beneden kunt zien lopen.

Die avond een concert van een van je grote helden. Meteen ook de test van je nieuwe funky gepersonaliseerde oordoppen. Om een of andere reden denk je dat je die enkel mag inbrengen tijdens de muziek, en niet tijdens de pauze tussen voor- en hoofdprogramma. Moet je de hele tijd het gezeur horen van die mensen achter je die het hebben over dingen als: ‘Ik vond de Dylan van vroeger toch beter dan die van nu.’ Gelukkig komt de man voor wie je kwam al snel gezwind het podium op. Fascinerend, hoe gedreven, soms bijna verbeten, hij staat te spelen. Je zit net achter het mengpaneel. De man die het geluid doet, heeft een zekere ADHD-neiging, of zoiets.

Na het concert in de trein. Een trosje Nederlandse studenten, lichtjes in de wind. Ze heffen allerlei liedjes aan, van het meer schunnige type. De Waalse jongen, ook niet helemaal nuchter, denk je, staat na een tijd op en begint tegen hen te roepen. Ze mogen zingen, zegt hij, maar alleen niet vals. Wegens een zekere mate van afwezigheid van kennis van het Frans bij de studenten dringt de boodschap niet meteen helemaal door.

De dag erna. Dat ene liedje van de dag daarvoor zal de hele dag in je hoofd blijven ronddolen.

Die middag moet je een opleiding geven. Je bent te vroeg aan het lokaal. Er is een halletje met een aquarium, met daarin kleine visjes. Je vraagt je af of ze eigenlijk wel gelukkig zijn.

Die avond heb je een vergadering. De vermoeidheid laat zich af en toe voelen. Blij dat je weer bijna thuis bent, bijna zult kunnen gaan liggen. Voor de deur van de parkeergarage merk je ineens dat je sleutels verdwenen zijn. Of beter: ze zitten niet in de broekzak waar ze altijd moeten zitten, op bevel van de VN-Veiligheidsraad. Even paniek. Je belt naar waar je net vandaan komt. Of ze even kan kijken. Er wordt nog iets gesuggereerd. Klaar om terug te fietsen om ze te zoeken, merk je ineens – onvoorstelbaar! – dat de sleutels basically gewoon in een andere zak zitten, van je jas nog wel. Je belt nog even terug, probeert vakkundig te verbergen dat je eigenlijk een beetje belachelijk was.

En nog een dag later. Thuis werken. In Brussel staan mensen op het spoor om treinen tegen te houden die toch niet komen. Om een of andere reden denk je altijd dat een dag thuiswerken minstens driemaal zo lang zal duren, afgaand op het aantal klussen dat je dacht te kunnen doen. Ergens in de loop van de namiddag komt er steeds een moment van aanvaarding.

Die avond, weer een concert. De zanger in het eerste deel heeft een wijze les: omarm je geknoei.
In het tweede deel wonderlijke Afrikaanse muzikanten. Het is onvoorstelbaar wat die man uit dat fantastische instrument haalt. Je denkt aan de gitarist die je twee dagen eerder zag, en je zou willen dat hij er ook bij was om al die loopjes te horen. Het instrument is zo klein, je ziet zijn vingers nauwelijks bewegen. Waar komen al die solo’s vandaan? Waar in zijn lichaam worden ze bewaard?

Je moet het andermaal toegeven: je bent geen fan van publieksparticipatie. Je doet het niet graag, meezingen, omdat de muzikanten dat vragen. Je vindt het niet zo fijn, dat de muzikanten het publiek erop wijzen dat er nog altijd plaats is om te dansen. Je danst natuurlijk graag, maar je wilt eigenlijk alleen maar luisteren en kijken, soms met open mond. Je denkt: ik ben gelukkig.

En zoals steeds denk je toch ook: kon ik maar dansen als een Afrikaan…

04 oktober 2015

Shake it, baby

De laatste tros druiven van het seizoen. Poging die zo traag mogelijk op te eten.

Je probeert een foto te maken met subtiel een zonnestraal in tegenlicht. Effect, dus. Wanneer je het resultaat bekijkt, is het alsof er een soort regenbui van zonnestralen is. Een klein beetje te.

De man naast je in de vergadering heeft een hardnekkig probleem met zijn tablet, zegt hij. Iedereen rond de tafel heeft ondertussen uitgelegd op welke knop hij had moeten duwen. Maar het ligt ongetwijfeld toch aan het apparaat. Minstens.

Je collega lijkt erg gevoelig voor dat glaasje limoncello. Jij nam er geen. (Stel je voor welk onheil er over de kosmos zou komen, als je zomaar de controle over jezelf zou verliezen.) Wel een klein druppeltje, om te proeven. Wel lekker, eigenlijk.

Iemand komt uitgebreid voor in je droom. Heel verhaal. Gaat allerlei richtingen uit. Spannend ook wel. Aan het einde van het verhaal ligt ze hevig te wenen. De dag nadien, weer wakker, stuur je haar toch maar een berichtje, om te checken of alles in orde is.

Dat had ook anders gekund, denk je, die ochtend. Maar goed, het is wat het is.

Opleidingsdag. Een eerste van vijf. Over het beheren van kennis. Een gebouw midden tussen de plekken die de voorbije weken zo vaak in het nieuws waren. Je wandelt er even rond, tijdens de middagpauze. Daar stonden de tenten.

Op onderzoek door het gebouw. Ergens, ingenieus verborgen, moet een koffieautomaat staan. Uiteindelijk gevonden. Diverse keuzes kunnen gemaakt worden. Lichte keuzestress. Wel een goede uitvinding, koffie.

Stapeltje boeken halen. Diverse verjaardagen naderen. Soms voelt het verdacht, als je te snel de boeken vindt die goed zouden kunnen zijn voor de jarigen. Alsof je niet genoeg boekhandelmoeite hebt gedaan. Of zoiets.

Ook nog koffie halen. Fijn gesprek met de mevrouw over de geur van koffie. Twinkelende oogjes.

En daarna nog een fijne onverwachte ontmoeting. Je bent blij dat je haar weer ziet. Terrasje. Visueel is er nauwelijks verschil te zien tussen vlierbessensap en appelsap, zo stellen jullie vast.

Naar een fuif. Dat was lang geleden. Bij het binnenkomen loop je straal de jarige voorbij, dat begint al goed…

Wel lekker zo’n glaasje champagne. Ondertussen is de jarige gevonden, het boek gegeven. (Was weer ingepakt op jouw geheel eigen wijze, heel klein beetje slordig, of zo.)

Lang geleden dat je nog zoveel danste. Het doet je goed.

Je hoort een verhaal dat je erg verlegen maakt.

De twee oude krasse dames op de dansvloer gooien zich helemaal in de strijd. Het moet toch wel kunnen helpen, qua richtinggevend doel, het idee op je op je 90ste nog met zo’n baseballpet zult staan shaken.

Soms schrik je van je eigen emotionele betrokkenheid bij sommige discussies. Nadien altijd een beetje beschaamd. (Een dierbare vriendin zou zeggen dat je dat nu net niet moet doen. Waarmee ze aansluit bij dingen die in dat boek staan dat je aan het lezen bent.)

De gulle lach van die twee Afrikaanse vrouwen iets verder op het perron. Heerlijk.

Het boek verheldert. Je weet nog niet goed wat je met de conclusies moet doen. Alsof je nog niet weet of je zoveel in de spiegel wilt zien.

Veel zin om te poetsen had je eigenlijk niet. Gewoon tijd verliezen leek je ook wel wat. Je begint toch maar te poetsen. (Ook in het kader van het vermijden van het onheil van de kosmos.)

Wat een mooie middag. Rustig op het bankje voor het huis, ongeveer in het bos.

Je hoort jezelf dingen zeggen die je nog niet eerder zei. Over niet durven. Ook over mooie dingen. Het is alsof je je even niet schaamt. En de hemel stort niet in. (Bijna had je nog iets meer gezegd.)
Misschien komt het nog wel goed, denk je nadien.

Als dat apparaat klopt, daar naast de weg, kom je voorbij gefietst aan 27 km/u. Net echt, denk je.

En ook nog aardappeltjes schillen. Het ritueel van een zondag.

03 oktober 2015

De stem van aankomst en vertrek



De mevrouw van de stem. Haar wou ik graag leren kennen. De mevrouw van de stem.

(Spoiler alert!) En dat is gelukt ook!

Het zit zo. Bijna elke dag neem ik dezelfde trein terug van het werk naar huis. Vanuit Brussel-Noord zijn er op dat moment twee treinen naar Leuven met drie minuten tussen. Als er geen vertragingen zijn, kun je dus (volgens mij) altijd beter die tweede nemen. Met de eerste ben je misschien een heel klein beetje eerder thuis, met de tweede heb je meer kans dat je kunt zitten. En aangezien ik ondertussen toch een man van middelbare leeftijd ben, of zoiets…

Maar het gaat me dus om de mevrouw van de stem. In die trein is er een mevrouw die boodschappen omroept. Bij aankomst in Leuven. Ze zegt: “Wij komen aan in Leuven.”

Maar ze doet dat op een bijzondere manier. Het is moeilijk uit te leggen, omdat het allemaal zo subtiel is, maar ik doe een poging. Ten eerste gebeurt er altijd iets net voor die ‘wij’. In haar stem klinkt een nauwelijks waarneembaar ‘eu’. Ten tweede heeft ze een specifieke uitspraak van die ‘wij’. De w van wij klinkt bijna als een v. Voor de kenners: ze maakt haar w meer labiodentaal dan bilabiaal. (Zo zie je maar, die cursus fonetiek van ruim dertig jaar geleden dient dan toch ergens voor.) Ten derde komt er steeds een heel korte pauze tussen de ‘in’ en ‘Leuven’.

Het klinkt dus ongeveer zo: "Eu-vij komen aan in … Leuven.”

Elke keer hoor ik dus die mevrouw, of toch de stem van die mevrouw. Ik heb me al vaak afgevraagd waar in de trein ze juist zit. Ik heb ook al een speciale fact finding mission uitgevoerd, maar zonder resultaat.

Het is werkelijk fascinerend, maar die mevrouw moet een enorme concentratie hebben, want het is alsof die boodschap elke dag exact hetzelfde klinkt. Ongelooflijk.

En het gaat nog verder. Het is me al enkele keren overkomen, ’s morgens, terwijl ik stond te wachten op mijn trein naar Brussel dat de stem die ik hoorde op het perron mij bijzonder vertrouwd leek. Zou de stem van die mevrouw dezelfde stem kunnen zijn, dus van de mevrouw van de stem? Meer zelfs: hoe komt het dat ook bij het omroepen ’s morgens ze erin slaagt zo geconcentreerd te spreken dat ze elke dag dus ook weer exact hetzelfde lijkt te klinken?

De hele kwestie bleef door mijn hoofd gaan. Ik wou toch graag weten wie die mevrouw was, en hoe ze dat doet. Niet alleen elke dag die boodschappen op dezelfde manier omroepen, maar ook haar laten we zeggen omnipresentie: én in het station zijn ’s morgens, én dan weer net in de trein die ik ’s avonds neem.

En, zoals steeds, heb ik ook dit probleem zuiver wetenschappelijk aangepakt. Ik ben op zoek gegaan naar haar telefoonnummer. Ik kan blijkbaar meedoen met Het Sterkste Netwerk, een of ander flutprogramma op Een. Mijn netwerk is dus uitgebreid, want na enkele gerichte telefoontjes naar de juiste mensen had ik al het telefoonnummer van de mevrouw van de stem. An, zo heet ze trouwens. 

Als een man van de wereld deed ik mijn best om eerst een fijn gesprek op gang te brengen, de betere social talk. We hadden het daarbij ook nog over K3 zoekt K3, de glorieuze hernaamsverandering van Trix terug naar Raider, en ook over vrouwen van ver boven de 80 die op een fuif aan het shaken gaan op de dansvloer met een bewonderenswaardige volharding. (Van de vloer gedanst worden door twee krasse oudjes, het is eens wat anders, en dat voor een frisse en soepele jongeman als ikzelf.)

Maar goed, ik moest toch de kwestie van de stem in het gesprek brengen. Ik vroeg haar dus hoe het nu eigenlijk juist zit.

Het werd even stil, en er volgde een ‘eu’. Toen zei ze: “Ik moet je een geheim vertellen.”

Die woorden maakten me zenuwachtig. Altijd trouwens, als iemand me zegt dat ze een geheim moet vertellen. Allerlei angstige gedachten gingen door mijn hoofd. Zo vreesde ik dat ze me zou onthullen dat die stem van die mevrouw in de trein een opgenomen stem van een mevrouw is. Iets als een cassettebandje dat elke dag wordt afgedraaid of zo. Die boodschap zou op mij het effect hebben gehad van iemand die me zou zeggen dat Sinterklaas niet bestaat. (Kan er overigens geen VN-verbod komen op filmpjes van Antwerpse politici die – godbetert! – in het Antwerps onnozele boodschappen verspreiden over zwarte zwartepieten?) Het zou tot een trauma leiden dat een definitieve kopstoot zou geven aan mijn psychische veerkracht.

Ze ging verder: “Ik weet dat het raar lijkt dat je me elke dag opnieuw hoort, net in de trein die jij neemt, en dan ook nog eens op het perron. Dat die stem altijd hetzelfde klinkt, dat is gewoon een kwestie van concentratie. En oefening. Maar het is zo, ik moet het toegeven, dat ook ik een netwerk heb, en dat heb ik ingeschakeld. Zo kwam ik in detail te weten wanneer jij ’s morgens op het perron staat, en wanneer je weer naar huis gaat, en welke trein je dan neemt. Ik moet toegeven dat er mensen zijn die minder voorspelbaar zijn dan jij, maar goed. Ik plan mijn werkrooster dus zo dat ik net op het juiste moment op de juiste plaats ben zodat jij mij kunt horen, telkens weer. Het geheim is dus eigenlijk dat ik dit speciaal voor jou doe.”

Wat een mooi geheim, dacht ik. Het maakte me hevig verlegen. Ik vroeg haar nog of ik niet iets zou kunnen terugroepen, zo in de trein. Dat blijkt niet te gaan. Tegenvaller. Ze legde me nog uit dat dat met de televisie ook zo is. Dat als je iets terug zegt tegen die mensen op het scherm, dat ze dat dan niet horen. Tegenvaller. Er blijkt één uitzondering. Sinterklaas. Hij hoort je wel. Maar die mevrouw van de stem van de mevrouw zal waarschijnlijk nooit Sinterklaas worden. (Bij haar zou dat dan trouwens ‘vorden’ zijn.)

Ondertussen kan ik haar dus wel elke dag horen. Wat is het leven mooi.  

02 oktober 2015

Toch een heel klein beetje spannend

Moeilijk om te vertellen.

Eerst en vooral, en eigenlijk alleen, omdat het je verdriet doet dat zij dat alles moet ondergaan. Die dierbare vriendin die dus ook haar weg zal moeten zoeken doorheen die kloteziekte. De operatie is achter de rug, nu is dus de behandeling begonnen.

En het is moeilijk, en het maakt je zo opstandig. Zoals al die andere keren. En het is op een bepaalde manier ook ‘gewoon’. Er zijn er velen. Zoveel mensen.

Je zou het zo graag willen, dat het hun allemaal bespaard zou blijven. Je zou het zo graag willen, dat het soms pijn doet.

En enkele dagen geleden was het haar eerste chemobeurt.

En jij ging met haar mee. Dat had je beloofd. Het was als een grote eer, dat ze je vroeg om mee te gaan.

Het verliep goed. Als je dat zo kunt zeggen.

En tussen alle moeilijke gedachten door dacht je: ik ben blij voor haar dat deze omgeving zo open en rustig en vol licht is.

En je was blij voor de verpleegsters, dat ze in zo’n omgeving kunnen werken. De ziekte is op zich al erg genoeg. Het moet ook voor hen vaak niet gemakkelijk zijn.

Iedereen was vriendelijk en voorkomend.

Zoveel mensen waren er ook. Maar op zo’n manier dat het leek alsof iedereen een eigen plekje had.

Het was alsof er veel leven was.

En je keek naar haar, en je bewonderde haar voor hoe ze alles doet.

Het was een rustige namiddag, met fijne gesprekken. En tegelijk de geluiden van de apparaten. En het belletje als er weer een zakje leeg was. En de verpleegster die weer kwam, en alles verder uitlegde. En de dokter die kwam, en nog meer uitlegde. En nog meer papieren, en voorschriftjes.

Er was iets ‘gewoon’, op een of andere manier. Je wist niet wat dat was, maar je dacht: dit is misschien wel goed, op een of andere manier. Het was alsof er veel leven was. En leven is wel een goed antwoord.

De uren gingen rustig voorbij. En je dacht aan de dagen en weken die nog zullen komen voor haar.

En toen je weer thuis was, daalde er een zwaarte over je heen. Met terugwerkende kracht. En toch ook een lichte zwaarte.

Eigenlijk was je toch een heel klein beetje zenuwachtig geweest, vooraf. Een beetje bang.

Het zou de eerste keer zijn, sinds 1999-2000 dat je nog eens aan die kant van het ziekenhuis zou komen. Daar waar je toen zelf kwam, om het gif in je arm te laten druppelen.

En je was een heel klein beetje bang, dat er misschien een soort paniek van toen voor je ogen zou komen, waardoor je niet zou kunnen doen wat je wilde doen, er gewoon zijn voor haar.

En je dacht: als ik gewoon rustig mijn adem volg, dan stroomt die paniek wel gewoon voorbij.

En tussen alle moeilijke gedachten door dacht je: ik ben blij voor haar dat deze omgeving zo open en rustig en vol licht is. Zo helemaal niet meer zoals het was toen jij er was. Toen leek alles klein, en druk, vol lawaai. Donker. Misschien ook niet zo fijn voor de verpleegsters en verplegers en dokters. Iedereen dicht op elkaar. (Waardoor er misschien wel minder ruimte was voor veel leven, of zoiets.)

En al wat je dacht, het bleef aan deze kant van de woorden.

Rechtop stapte ze naar buiten.