27 december 2015

Varianten

Varianten van missen. Of zijn het gradaties?

Verhalen willen vertellen over regenbogen. Regenbogen willen zien om er dan verhalen over te kunnen vertellen. “Ik heb een regenboog gezien, en dat wou ik je even meedelen.”

Kwestie van een mededeling te hebben die voldoende praktisch lijkt.

Je afvragen wat er met die rug nu weer aan de hand is. Wat verbergt wat.

Je voorstellen wat er gebeurt ginder.

Ginder.

Je bent er nooit goed in geweest. Dierbare mensen die weggaan. Voor een vakantie, of iets dat daarop lijkt. Je bent er dus nooit goed in geweest. (Alsof mensen, eenmaal weg, zouden beslissen om écht weg te gaan, en dus niet meer terug te keren.) Het maakt je onrustig. En dat blijft zo. Tot er een bericht komt dat zegt: “We zijn weer hier.”

En dat hoewel daar en hier ten opzicht van waar jij bent eigenlijk allebei daar is. En niet hier dus. Of zoiets.

Dan maar overgaan tot een soort minidagboekje. Klinkt dapperder dan het is. Groter ook. Lijkt te suggereren dat je belangwekkende dingen zou te vertellen hebben. Quod non.

Poging tot middagdut. Maar half geslaagd.

Vervelend droog hoestje.

De hele tijd door in je hoofd verhalen vertellen.

Soms heel even bang zijn. (Zal ze me nog wel herkennen als ze terug is?)

Een ander stemmetje in jezelf spreekt je enigszins vermanend toe. “Jean, het is maar voor drie dagen. Doe eens normaal.”

(Zal ze me nog wel herkennen? En veel varianten daarvan die niet voor publicatie geschikt zijn.)

Mooie woorden bedenken. Die nog wel eens van pas kunnen komen. En die dan spontaan opgediept worden, zogenaamd.

Van een wat robuuste Windows-update gebruik maken om een gedichtje te schrijven. (Klinkt ook hoogstaander qua poëtische kwaliteit dan het is, ongetwijfeld.)

Later vaststellen dat je hand altijd onzeker wordt als je iets moet overschrijven.

Je afvragen of je nu nog eens moet antwoorden op dat bericht. Misschien zou dat er wel een beetje over zijn.

Bij de keuze van je gerechten iets maken dat jullie samen nog maakten enkele dagen daarvoor.

Louter praktisch allemaal natuurlijk.

Het eigenlijk ook wel leuk vinden, stiekem. Al mag dat officieel niet meegedeeld worden.

Lijstjes met dingen die je nog zou willen vertellen en vragen en afspreken en bespreken en bezwijgen en betasten, woordgewijs dan.

Als je er niet op let allerlei beelden zien in je hoofd. Als je er wel op let niet altijd meteen alle beelden kunnen zien. Fracties van micropaniek. Daarna zeggen dat het wel aan je rug zal liggen, of aan het slaaptekort.

In de spiegel kijken om te zien hoe erg het is met die wallen, of zwarte strepen, of hoe zei ze het nu ook weer?

Iets willen kunnen doen dat acuut slaapbevorderend zou zijn, en dat over grote afstand. Van hier naar daar. Iets willen kunnen doen dat warmteopwekkend zou zijn. Over dezelfde afstand.

Nog eens in dat boekje kijken met die plaatjes van al die punten op de voeten. En ook op het hand. Of was het toch de hand?

Traag door het huis wandelen en jezelf ervan overtuigen dat je helemaal rustig bent.

Even gaan kijken naar een foto op de piano. Even gaan kijken naar die sloefjes.

Je niet willen afvragen hoeveel woorden je in een sms krijgt.

Haar niet laten merken dat je die zin van die regenboog al de nacht daarvoor had bedacht. Stel je voor…

En dat soort dingen.

Het gewone leven dus.

25 december 2015

Het is geschreven

Laat in de avond nog de fiets op. Naar ver, maar altijd dichtbij.

Je leert de weg kennen. (Die kasseien zijn toch wel vrij heftig.)

De volgende dag vertel je het aan de vrienden. Misschien een beetje verlegen, maar je vertelt het graag.

En die avond wil je je niet bezighouden met wat, zo vernam je nog, op je ligt te wachten. Je wilt alleen even haar stem horen. Dat is belangrijker.

Het wordt een moeilijke dag. En ook wel een goede dag. Je weet nog niet helemaal hoe het juist zit. Ze haalt je op. En al het andere verdwijnt even.

Hoe doen we dat? Dit niet dat een wel is?

In een gesprek. Een berichtje. Je wilt eigenlijk liefst meteen vertrekken. De twee anderen begrijpen het wel. Iets dat kan omschreven worden als een betekenisvolle glimlach.

Het is eigenlijk wel een beetje spannend, die fiets wegbrengen. Het wordt een grote ingreep, denk je. De mannen bekijken het met een rustige deskundigheid. Komt wel in orde. Komt zelfs snel in orde.

(Het had toch ook fijn geweest als je langer had kunnen slapen en als die kramp uit je rug zou verdwijnen.)

Je werkt verder aan de nieuwjaarskaarten. Telkens het adres van de afzender, dat is het minst leuk. (Later zal ze zeggen dat je blijkbaar mee spreekt terwijl je schrijft.)

De fiets staat zomaar op jullie te wachten.

Ze vertrekt. (Je bent een klein beetje zenuwachtig, maar laat het niet merken.)

Ze komt terug, later. (Je bent een klein beetje zenuwachtig, maar laat het niet merken.)

Iets wonderlijks.

De volgende ochtend. Een gesprek. Je voelt hoe je lichaam zich lijkt te verzetten tegen dat gesprek. Misschien wil het gewoon ergens anders zijn.

In de trein terug, schrijf je het in je agenda: DIT IS DE DAG.

Het gaat allemaal  veel sneller dan gevreesd in het postkantoor. Terwijl buiten dichte drommen mensen door de straten gaan, is het hier bijna rustig. De twee oude mevrouwen wensen elkaar een beetje onwennig een mooie kerst. En ook al een nieuw jaar. Bijna hadden ze gezegd: ‘Als we dan nog leven.’

Je staat op haar zolder te kijken, en denkt iets met een glimlach.

Sommigen beweren dat je een zeer lichte mate van stiptheid hebt. Je zou om zeven uur vertrekken. De kerktoren laat horen dat het exact zeven uur is als je op de fiets stapt.

De volgende dag. Iets met dubbele koffies. En sommige mensen die een beetje verlegen zijn.

Een bijzonder gesprek. En om een of andere reden denk je: dit mag nog lang doorgaan.

Een klein stukje Bach op de piano.

Veuve Clicquot.

Waarom is het zo moeilijk om afscheid te nemen?

Dan maar naar die film kijken. De helft toch, de rest volgt later wel.

Vroeg weer op de volgende dag, vroeg in de trein. Toch maar een ochtendberichtje? Of zou dat erover zijn?

Je denkt aan koekjes. En ook aan zout en peper in de soep.

De buschauffeur heeft een kerstmanmuts op.

Gesprek op niveau tijdens het kerstfeest over de liedjes van de films van James Bond.

Iets met missen. Iets met in de war zijn.

Thuiskomen. En koekjes. Mmmmm.

Lichte afstandonrust.

19 december 2015

Ja dus

Iets met de kosmos. En iets dat niet mag gebeuren die nacht, niet die nacht. Waar kwam dat ineens vandaan? Iets met niet alleen willen zijn.

(Misschien moet je haar vertellen dat je al veel geweend hebt. Of misschien niet. Ze waren wel van het goede soort. Zij is dat ook, trouwens.)

Die ochtend vroeg in de trein. Berichtje dat er een nieuw mensje in de wereld is gekomen. Bijna had je heel erg luidop JUI!!! geroepen. Je slikt een traan weg. Het kleine meisje van toen is een moeder geworden…

Twee kleine meisjes doen joelend de deur voor je open. Vast ritueel. “Jullie zijn weer groter geworden!” “Nee, jij bent groter geworden.” “OK dan, maar jullie zijn wel echt groter geworden.”

Een mooi gesprek. In de nacht daarna weer naar huis. Ineens valt je fietslicht uit. Je bedenkt allerlei mogelijke oorzaken. Het kan evenwel ook gewoon zijn dat het lampje stuk is. Zou kunnen.

Een gesprek in de nacht.

Een conferentie in die mooie zaal die helemaal naar boenwas ruikt. Je mag het nieuwe fototoestel uittesten. Je doet je best om geruisloos door de zaal te bewegen. De vloer kraakt onder je voeten. Brengt je terug bij herinneringen van vroeger. Samen met je vader op weg voor huwelijksreportages. Krakende vloeren. (En ondanks alles, ondanks de geweldige technologische mogelijkheden, ondanks het grote gemak waarmee je kunt werken, mis je ze. Die oude fototoestellen. Hoe ze in je hand lagen. Hun gewicht. De geluiden. Alsof ze weerstand boden tegen dingen die te gemakkelijk waren.)

De andere dag. Je bent niet echt gemaakt voor kerstfeestjes, denk je.

Een beetje aarzelend, een bericht.

Het is de laatste dag voor. De vorige dagen heb je als een gek gewerkt om alles af te hebben. Het ziet ernaar uit dat het nog zal lukken ook. Je zult met een leeg bureau kunnen vertrekken.

Het is tijd voor de nieuwe wens. Telkens weer een spannend moment. Welke woorden zullen dit jaar naar je toe komen. Het woord vlucht dient zich aan. Alsof het je wil zeggen dat de vlucht voorbij is. Je durft niet goed, maar het dringt zich op. Je denkt nog iets als: overgave en genade liggen dicht bij elkaar. Zo kun je dat niet opschrijven. Het is een mooie gedachte.

Die avond nog een vergadering. Tussen alles door denk je eigenlijk alleen maar aan iets met tango. Je kijkt.

Een beetje meer aarzelend, een bericht.

Een antwoord. Een antwoord. Na een tijd draaien denk je: wees eens een beetje dapper. Nog een antwoord. Een gesprek in de nacht.

Iets met netkousen.

Het is moeilijk in slaap vallen met een glimlach. En dat ondanks zwierende armen.

Je brengt die ochtend je fiets weg. Voor het lampje. Een trotse opa roept je weer binnen. Je ziet de foto’s van een nieuw mensje.

Je maatje zit je een beetje te jennen. Waar dat berichtje blijft, en of hij zelf niet even moet bellen.

In de zetel proberen je boek te lezen, en tussendoor kijken hoe ze probeert te slapen, misschien wel een beetje slaapt.

(Bijna had je gezegd dat je gelukkig bent, maar dat mag niet.)

Een schimmenspel. Een zaal vol met kleine en grote jongetjes en meisjes. (Dit mocht je nog nooit meemaken. Je voelt je klein, en verlegen.) Al bij al toch wel een horrorverhaal over oma’s die staarten van wolven trekken.

Er is een officiële waarheid ingeoefend. Over dingen met veel toeval en zo. Je ziet een kleine grote jongen denken: “Yeah, sure…” Haha.

Je voelt je heel erg dankbaar en ontroerd.

Berichtaarzeling.

Zou het kunnen dat je in de loop der jaren iets beter geworden bent in ‘hoe overleef ik een receptie’?

Een wat knagende namiddag. Je zou zo veel moeten, je wilt het niet. Je fietst jezelf om iets heen dat eventueel, ergens in een diepe nacht, als missen zou kunnen worden omschreven. Je lost het een beetje onhandig op.

Iets later denk je iets als: dit is wel een bijzonder fijn bericht om binnen te krijgen terwijl ik sta te koken.

De vraag blijft: wanneer begint de nacht?

16 december 2015

Acadian Driftwood

‘Dat is wel bijzonder, zo’n gesprek in de nacht. Het is alsof alleen wij tweeën nu aan het spreken zijn. Of we kunnen toch minstens doen alsof het zo is.’
‘En alle andere mensen dan?’
‘Die slapen. Of zwijgen. Of kijken naar de lucht. Of proberen wat te lezen.’
‘Waar zit je nu?’
‘Ik zit op de rand van het bed. Het is heel stil daar buiten. Soms hoor je de voetstappen van iemand die nog op stap is. Naar ergens.’
‘Waar denk je aan?’
‘Aan veel, en aan weinig, zoals je weet. Dingen die ik je nog zou willen vertellen. En ook gewoon aan de nacht of zo. Het is alsof je adem anders klinkt dan.’
‘Ik wou eigenlijk niet dat je zou bellen. Maar misschien vind ik het wel een heel klein beetje fijn. Maar als je me vraagt of ik het een heel klein beetje fijn vind, zal ik het ontkennen.’
‘Vanzelfsprekend.’
‘Het is stil hier in huis, al voelt het zo niet. Ik kan het niet uitleggen.’
‘Had je nog leuke gedachten vandaag?’
‘Ja!’
‘Kun je er eentje vertellen?’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Ik vermoedde het al.’
‘En jij?’
‘Ik zat vandaag nog met een liedje in mijn hoofd.  Heel mooi, en ook een beetje droevig. En ook met een droom van vorige nacht. Iets met een kasteel, met dikke muren.’
‘En wat gebeurde er?’
‘Ik weet het eigenlijk niet meer. Het was er koud alleszins, dat herinner ik me nog uit die droom.’
‘Heb je het nu koud?’
‘Nee. Jij?’
‘Ja.’
‘Kon ik maar iets doen.’
‘Dat zeg je altijd.’
‘Het is ook zo.’
‘Ik weet het.’
‘Is de lucht mooi vannacht?’
‘Het is niet zo helder.’
‘Heb je dat verhaal gelezen?’
‘Nee, het ligt hier. Ik durf er niet zo goed aan beginnen.’
‘Waarom niet?’
‘Ik weet het niet. Of misschien wel. Of niet. Misschien ben ik wel een beetje bang van dat verhaal.’
‘Het komt wel, wanneer het komt. Ik vond het trouwens wel bijzonder om met jou daar te zijn.’
‘Ja?’
‘Ja. Op een of andere manier klopte het, dat wij daar waren. Iets met de kosmos of zo.’
‘Denk je dat de kosmos een mening heeft over ons?’
‘Ja.’
‘Ja?’
‘Ja. Misschien wel een plan.’
‘En wat als de kosmos leeg is?’
‘Dan kan ons plan er nog altijd zijn, denk ik.’
‘Heb je dat al gezien, dat plan? Ligt dat ergens? Is er een openbaar onderzoek? Kun je bezwaarschriften indienen?’
‘Het is eigenlijk alleen-lezen.’
‘O, op die manier.’
‘En ook niet met van die verspringende bolletjes.’
‘Dat is dan wel goed. Maar jij hebt het dus al gelezen?’
‘Een stukje toch. En het is goed om het traag te lezen.’
‘Als jij het nu leest, kun je het dan samenvatten en vertellen aan mij?’
‘Dat zou ik kunnen. Maar nu niet.’
‘Nee, nu niet, dat is beter.’
‘Laten we proberen te slapen.’
‘Ja, laten we proberen.’

13 december 2015

Trage rituelen

Beginnen in een nieuw boek. Voorzichtig in de zetel in de hoek gaan zitten. Je ziet een beeld van iets waar je het woord ooit niet voor zult gebruiken. Het is mooi.

Het is een beetje als ademen, of je adem op het spoor komen. Langzaam het boek benaderen. In je hoofd moeten nog dingen gaan liggen, of net niet.

Je doet het nog elke avond. Als de lichten uit zijn. Traag door de kamer lopen, en even buigen. Dank voor de dag. Dat je die zomaar erbij gekregen hebt. En dat dat niet ongemerkt voorbij mag gaan.

Je merkt dat je vingers het toetsenbord anders aanraken bij sommige woorden. Alsof je ze beter kunt voelen dan. Betasten als zachte huid.

Het is ook een ritueel. Slaap zacht zeggen. Elke dag opnieuw. Veel nieuwe woorden zul je niet vinden. Maar het hoort zo, denk je.

Zeggen: ik wens je iets toe. Dat de nacht genadig mag zijn. Dat iets over je waakt. En dat die gedachte bij je kan blijven, om jou mee de nacht in te nemen.

Om een of andere reden zijn die dingen erg belangrijk. Opdat je niet vergeet, hoe wankel het leven kan zijn.

Je hebt het je ooit voorgenomen. Dat als het leven bij je zou blijven, je het zou vieren, elke dag een beetje.

Je verontschuldigt je voor je onrust soms. Dat je de dingen wilt zeggen. En dat de woorden groot zouden kunnen klinken. Vergeef het me, zou je willen zeggen.

Vergeef het me, denk je, sommige woorden mogen niet wachten. De woorden over het graag zien, ze mogen niet wachten tot morgen. Morgen kun je dood zijn.

De woorden mogen niet ongezegd blijven. Wat er daarna ook gebeurt. En eens ze gezegd zijn, zijn ze in de wereld, zijn ze bij wie ze had moeten horen.

En wat er ook gebeurt, de woorden zijn daar. Ze zijn geen vraag. Ze verwachten geen antwoord, ze verwachten geen spiegelbeeld. Daar heeft het niets mee te maken, zou je nog willen zeggen.

Het was je grootste angst toen. Stel je voor dat ze niet weten dat ik hen graag zie? Dat je zomaar tussen de plooien van de tijd zou vallen, zonder.

Vergeef me dus dat ik je een goede nacht wens, zou je willen zeggen. Het is een ritueel. Alsof je iets zou kunnen bezweren.

Sommigen, velen misschien wel, hebben gezegd dat je niet goed bent in jezelf uit handen geven. Loslaten klinkt nog gemakkelijker. Jezelf uit handen geven, dat is nog iets anders.

Je kunt ook jezelf uit handen geven, om je daarna in handen te leggen. Van een ander. De belofte van het blijven. Daar is ze.

Jezelf uit handen geven aan de nacht, het is nog iets anders. Je hebt het moeten leren. Het is goed om ontzag te hebben voor de nacht, denk je. Een beetje toch.

Soms voel je dat je lichaam niet klaar is voor de laatste buiging van de dag. Je voert ze wel uit, maar eigenlijk is het lichaam nog ergens op de vlucht.

De nacht brengt dan geen verlossing. Er zal misschien geen ochtend van genade zijn. Je ondergaat de nacht. Meer niet.

Wees niet kwaad dus, denk je, dat ik je een goede nacht wil wensen. Zo ben je dichter bij me, denk je. Een plek waar niets verloren kan gaan.

Het is een deel van het ritueel. Gaan zitten, de woorden kiezen. De woorden uit handen geven, aan iets in de lucht. Waardoor ze hun bestemming zullen vinden.

Je voorstellen hoe die woorden door de lucht gaan. Hoe ze aankomen. Misschien zijn ze een bezwering van wat zou kunnen gebeuren.

Dat je ’s nachts door het gat van de tijd zou kunnen vallen, maar dat je net daarvoor dacht: ik heb ze gezegd, de woorden.

Aan het einde van ooit, tot daar, ook al gebruik je dat woord niet. De woorden mogen elke keer opnieuw. Misschien zullen ze nog vertragen.

En wat je nog mee de nacht in kunt nemen, net na die buiging. Zoals dat gedicht, je raakte het even aan, en het blijft bij je. En de geur.

En wat je handen weten. En wat je handen vermoeden. En wat je handen zouden kunnen zeggen, in trage bewegingen. Even zacht als je vingers bij die woorden.

Laat me dus maar, zou je willen zeggen, denk je. Misschien is een ritueel als een trage dans, die je telkens opnieuw doet. Als een aanvaarden van, en tegelijk een overwinning op het leven.

Laat me je dus maar een goede nacht wensen, het is alles wat ik wil, denk je. Soms kun je bijna geloven dat rituelen kunnen helen, dat het kan.

En in de tussentijd, is het een edele vorm van proberen. En zeg je: ik wens je een goede nacht. Omdat het misschien wel alles is. Ook al gebruik je dat woord niet.

12 december 2015

Moed

En ineens denk je: wat is dit, kan dit?

Het liep wat door elkaar, of misschien wel niet. Soms komt iets bij je binnen. Het is groot. Je reageert meestal met enige vertraging. Iets als dat ding met die trein, dat je zelf nog verder gaat als de trein zou stoppen, iets met fysica dus. 

Het is iets met je lichaam. Hoe het er doorheen moet. Eens het voor de deur staat, kun je niet anders dan wachten. En dan schuift het erdoor. Je kunt alleen kijken. De dingen vermengen zich met woorden. En je weet, pas na de woorden zal het lichaam weer rustig worden.


Dat alles dus was aan de gang. Het zou pas twee dagen later voorbij zijn.


Op dat moment.

Hoe teder. Hoe je elkaar kunt aanraken zonder elkaar aan te raken.

Hoe er een rust was, ergens, dacht je. Of was het een soort vertrouwen dat er ergens een soort rust was. Dat het zou lukken, die woorden zonder woorden, dat ademen, verhalen die elkaar aanraken, op een of andere manier, alsof het zo hoorde, of zoiets, en nog. Een rust dus. Alleen op dat moment, waarvan je eigenlijk niet meer wist: is dit een moment, waar waren we, waar zijn we? En dat je dacht: er mogen nu eigenlijk geen vragen zijn, want als er vragen zijn dan ontglipt het ons misschien wel.
En zomaar, zonder het te beseffen, was er een ander land, of zoiets. Voorbij de grens. Denk je.

Wil je soep? Ja.

En de verhalen.

En ze vroeg je iets te vertellen. Hoe kan dit nu interessant zijn, dacht je. En je vertelde. Je voelde hoe je lichaam koud werd, en ook warm, of zoiets. Hoe je handen begonnen te trillen. Hoe je tranen kwamen. En je vertelde. En toen kwam de vraag over de moed. Die zal je misschien wel altijd kwellen. En wat ze zei. En wat dat met je deed. (Je liet het niet merken, denk je.)

En je vroeg haar iets te vertellen. Met veel schroom, eigenlijk. En haar antwoord had niet mooier kunnen zijn. En wat dat met je deed. (Je liet het niet merken, denk je.)

Ongemerkt was je in dat land gekomen.

En ineens denk je: wat is dit, kan dit?

Hoe zou je het beschrijven, vraag je je af (later, terwijl je een brief zit te schrijven)? Het woord biedt zich aan, zomaar. Het woord thuiskomen.

De woorden leggen zich neer. Traag en rustig. Alsof ze niet meer op de vlucht zijn. Alsof je voorbij een vraag bent.

Je vertelt haar over het liedje. The sun will dry up the ocean | Heavens will cease to be | The world will lose its motion | If I prove false to thee. (Er is nog een ander liedje, trouwens, denk je later.)

En dat je twee dagen later, met heel veel schroom, de vraag zou stellen aan iemand. De moedvraag. En dat je nooit bestand zult zijn tegen het antwoord.

En dat je twee dagen later zou merken hoe de sluizen open kunnen gaan. Net na haar woorden. Verborgen onder een dekentje. Het lag natuurlijk ook aan de film, zou het officiële antwoord kunnen zijn.


De vraag is te moeilijk. Te belangrijk. Gewoon dus.

En je denkt: ik moet het erbij schrijven, in die brief. Als de woorden zich neerleggen, is het er, is het in rust, en zal het blijven, misschien wel, en zo.

06 december 2015

Soms zou je

Soms zou je stukjes willen schrijven met maar één zin in.

Soms zou je willen dat je handen staal zouden kunnen plooien, of iets van die orde.

Soms zou je willen dat je aan de tijd kunt wrikken.

Soms zou je willen dat er iets is dat heelt.

Soms zou je willen dat je om dat woord litteken heen zou kunnen.

Soms zou je willen dat je alleen maar de juiste woorden zou vinden.

Soms zou je willen dat beelden altijd blijven in je hoofd.

Soms zou je willen dat anderen niet gedaan hadden wat ze deden.

Soms zou je willen dat je tranen gewoon zouden opdrogen, zonder meer.

Soms zou je willen dat je iemand aan het lachen kon brengen, telkens opnieuw.

Soms zou je willen dat je armen groot genoeg zouden zijn.

Soms zou je willen dat je iets kon zeggen zonder het woord te gebruiken.

Soms zou je willen dat je alleen maar onnozel moest doen.

Soms zou je willen dat je traag zou kunnen dansen, midden in een nacht.

Soms zou je willen dat de tijd weg zou kunnen stromen uit je lichaam, voor even.

Soms zou je willen dat de dag gaat liggen in de nacht, alsof het niets is.

Soms zou je willen dat jouw dromen haar omringen, zonder dat ze dat weet.

Soms zou je willen dat je wist hoe het moest, alles.

Soms zou je willen dat je handschrift in je brieven zo mooi is als je je droomt.

Soms zou je willen dat je rug als de rivier zou zijn.

Soms zou je willen dat je een gedicht kon schrijven dat als de zee zou zijn.

Soms zou je willen dat iemand je zegt dat alles goed zal komen.

Soms zou je willen dat iemand je zoet uit elkaar haalt, ongemerkt bijna.

Soms zou je willen dat je dat liedje voor haar zou kunnen zingen.

Soms zou je willen dat je voor de wind kunt gaan staan.

Soms zou je willen dat je kon zeggen waar de plek is waar het begint.

Soms zou je willen dat je een plek kunt zijn.

Soms zou je willen dat je brieven zijn als je huid.

Soms zou je alleen maar willen zeggen: ik wou dat je helemaal warm was vanbinnen.

05 december 2015

Lijstjesuitstel

Ervan overtuigd zijn, diep vanbinnen, dat er belangrijker dingen zijn dan het afwerken van het lijstje met dringende taken.

Lekker buitje. Door de regen lopen om op tijd thuis te zijn voor de vergaderingen.

Een wat suboptimale nacht. Kan aan verschillende dingen liggen.

’s Morgens vroeg weer op. Nuchter blijven. Je bent altijd in de war door dat woord, zeker als het bij een ochtend hoort.

De dokter vraagt of je ook even op de weegschaal wilt gaan staan. Stiekem zou je willen vragen of je even al je kleren mag uittrekken. Je bent ervan overtuigd dat die broek wel geweldig zwaar weegt. (Je was erg zenuwachtig voor het stellen van een moeilijke vraag. Je overleeft het.)

Sommige mensen beginnen op te merken dat je met een brede glimlach rondloopt. Ze dwalen niet.

Om een of andere gaat de dag traag vooruit.

Gradaties van zenuwachtigheid.

Haar huis naast de kerk. Je ziet het, en denkt: alles klopt. (Min of meer, je bent eigenlijk te zenuwachtig om goed te denken.)

Je observeert je eigen stem. Zelfs nadat je handen weer warm geworden zijn, blijft die stem nog hopeloos achter. (Hopelijk valt het niet te hard op.)

Verward en gelukkig. Gelukkig verward. Gelukkig.

(Zou je dat gedichtje nu toch niet geven? Iets met schaamte, ongetwijfeld.)

(Zou je je mogen laten gaan in je berichtje? Verlegen.)

Het nuttig besteden van een vrije dag. Nadat officieel was vastgesteld dat die scheur in de kruis van je broek toch wel echt te groot was geworden, bleek de aankoop van een nieuwe broek een te overwegen optie. In de winkel een vriendin tegenkomen, waarna een uitgebreid gesprek over de menopauze zich voltrekt. De securitymeneer kijkt een beetje raar. Conclusie is toch ook wel dat in geval van nood chocolade als de enige zekerheid overblijft in het leven.

In het kader van het nuttig besteden van je vrije dag had je wel het voornemen om het hele lijstje af te werken. Wat, eigenlijk, niet helemaal lukt, of helemaal niet lukt.

(Nederig. Kon je maar iets.)

Enkele vergaderingen. Wat je hoopte, lukte, voor die ene vergadering. Op weg naar de andere vergadering lichtjes zenuwachtig, denkend dat je weer minstens een lijstje met onderwerpen moet maken, qua voorbereiding. (Later zal ze vragen of je ooit wel eens onvoorbereid aan iets begint. Ja, zul je zeggen, met name toen.) Net terwijl je wacht op het begin van de vergadering, een berichtje. Gelukje.

Die man in de trein die wat raar heen en weer loopt. Je doet alsof je de krant leest. Ze is eigenlijk al op. Je had je voorgenomen dat boek mee te nemen. Eigenlijk ben je ook niet goed in staat tot veel lezen, eigenlijk.

De volgende ochtend, vroeg op de markt. Neem je nog iets extra’s mee? Kwestie van je voor te bereiden om later zogenaamd achteloos iets op de tafel te toveren, alsof je het ter plekke onverwacht voor haar had bedacht. (Ze zal je ontmaskeren.)

Die middag hollen naar de trein. Die mag je zeker niet missen. De trein beslist onderweg dan ook nog eens om zomaar enkele minuten vertraging op te lopen. Onaanvaardbaar.

Je loopt door de straat. (Ze houdt niet van slenteren, denk je, jippie!)

Dus achteloos iets op tafel toveren.

Jui!

En nog zoveel verhalen.

Dus.

Een volgende ochtend.

Snel door de stad fietsen. (Afstappen voor een tuin die zich ineens op de markt bevindt.) Tijd voor een koffiebijpraatmoment. (Je bent een beetje verlegen. Hij merkt het hopelijk niet.)

Een berichtmoment, bijna een brief. (Je bent een beetje verlegen.)

Na de middag denk je: het moment kan nu niet meer uitgesteld worden. Het moment waarop de beslissing valt: en nu wordt het hele lijstje in één ruk afgewerkt (en pas daarna mag je een stukje schrijven).

Op die manier dus.

(En je zou iets willen zeggen, denk je.)

02 december 2015

En als we nu

‘Laten we hier gaan zitten, hier aan de rand van de rivier.’
‘Ja.’
‘En gewoon wat kijken, naar het water.’
‘Ja.’
‘Wat denk je?’
‘Niets. Veel.’
‘Ik ook.’
‘Ben jij ook zenuwachtig?’
‘Ja, ik schrik er zelf een beetje van.’
‘Ik ook. Let maar niet te veel op mij.’
‘Ik ga wel blijven kijken, jammer voor jou.’
‘Grr.’
‘En als we nu gewoon hier zouden blijven zitten, voor een tijd. Zien hoe het water beweegt. Alsof het door ons heen stroomt.’
‘Het zou misschien wel helpen, tegen die onrust in mijn lijf.’
‘Ja.’
‘Als ik soms zwijg, of de woorden niet kan vinden, dan is dat omdat ik de woorden niet kan vinden, of zoiets. Dat ik nog niet ben daar waar de woorden zijn. Of dat ik ben waar de woorden nog niet ontward zijn.’
‘Ik weet het. Ik praat soms omdat ik het niet weet, en hoop dat het zo, vanzelf in een plooi zal vallen.’
‘Ja, jij praat veel soms. Maar ik ben er dan ook wel blij mee. Alsof ik denk: praat jij maar, ik zal wel luisteren.’
‘Wat denk je?’
‘Ben jij ook bang?’
‘Ja, je moest eens weten.’
‘En wat doen we dan?’
‘Als ik jouw hand probeer vast te houden, en jij de mijne, dan kan er eigenlijk niets gebeuren.’
‘Denk je?’
‘Het is als met je ogen dicht die rivier in stappen. En ik zal aan de bodem moeten voelen waar de stenen liggen, want van hier zie je dat niet. Als jij er ook bent, zal het lukken.’
‘Maar het rommelt alles zo door elkaar, in mijn hoofd, en in heel mijn lijf.’
‘O ja, bij mij is het niet anders.’
‘Waarom lijkt het dan zo dat het bij jou anders is?’
‘Misschien heb ik harder geoefend in verbergen.’
‘Kijk, het water is zo rustig. Het beweegt alsof het aan zichzelf genoeg heeft.’
‘Ik droom soms van de rivier. En ik droom soms van jou.’
‘Ik droomde van je handen.’
‘Misschien moeten we af en toe komen kijken naar de rivier.’
‘Dan moeten we het even niet weten.’
‘En als je in de war bent, dan is het goed.’
‘Is dat zo?’
‘De rivier denkt van wel, denk ik. Jij brengt alles bij mij in de war, en ik was het net gewend om in een vast ritme te zitten. En nu denk ik, nu jij alles doet wankelen: het is goed zo.’
‘En als we nu nog een tijdje blijven zitten hier, zou de tijd dan trager gaan? Zou mijn huid anders aanvoelen? Zouden de beelden in mijn hoofd zich neerleggen?’
‘Dat zullen we pas weten als we het doen.’
‘Dus.’