31 januari 2016

Je naam

‘Mag ik nog iets zeggen?’
‘Ja, natuurlijk. Jij mag altijd iets zeggen.’
‘Het klinkt onnozel, maar ik ben blij dat je mijn naam zegt.’
‘Is dat zo bijzonder dan?’
‘Ja, toch wel. Het ontroert me heel erg, al kan ik niet helemaal uitleggen waarom.’
‘Misschien is het wel waar dat ik het sinds kort meer doe, jouw naam zeggen. Misschien deed ik alleen maar of ik het een rare opmerking vond.’
‘Ik voelde hoe het veranderde, hoe je het op een bepaald moment zei. En dat het als een soort warme bliksem was, in mijn buik.’
‘Deze buik?’
‘Ja, die buik.’
‘Je mag hem aanraken trouwens.’
‘Voorzichtig. Ik ben nog voorzichtig.’
‘Ik weet het.’
‘Kun je proberen te zeggen waarom het zo bijzonder is?’
‘Ik heb me dat al vaak afgevraagd. Het is alsof ik vroeger nooit bij mijn naam genoemd werd. Wat waarschijnlijk niet zo is, maar het voelt zo.’
‘En wat is het verschil dan?’
‘Als jij mijn naam noemt, dan is het alsof je naar me kijkt. Het is alsof jij je opent voor mijn naam, door die te noemen. Ik kan het niet goed uitleggen.’
‘Jij deed het eerst ook niet, trouwens, of heel weinig toch.’
‘Ja? Misschien wel.’
‘Is het moeilijk om die te zeggen dan?’
‘Het is niet dat je naam niet mooi is, daar heeft het niets mee te maken. Op een bepaalde manier is er ergens een schrik dat het als het ware te intiem is. De naam niet noemen is veiliger. Als ik het wel doe, kun jij zeggen dat ik me iets inbeeld of zo, en kun je me wegduwen.’
‘Het is soms alsof je een stap vooruit moet zetten om iemand bij naam te kunnen noemen. En het rare is, als het iemand is die je niet zo goed kent, of die niet echt dicht bij je staat, is het gemakkelijker. Iemand die dicht bij je is, in je hart zit, daarbij is het anders. Zo voel ik het soms.’
‘Jouw buik is lekker warm trouwens.’
‘Ssjjjttt. Sommige dingen mogen alleen als ze aan deze kant van de woorden blijven.’
‘Dat vroeg ik me nog af trouwens vanmorgen, of woorden mannelijk zijn. Ik denk soms van wel. Het is een beetje cliché. Misschien niet zozeer wat je ermee kunt doen, maar woorden als materie. Sorry, ik week even af.’
‘Niet erg hoor.’
‘Er is nog een verschil tussen een naam gewoon bovenaan een brief schrijven of die naam zeggen. Ik vind het soms zo stom van mezelf. Dat ik blijkbaar een drempel over moet, om dat te doen. Dat ik een beetje uit mijn veilige schuilplaats moet komen, in het open veld moet gaan staan, waar de wind is, en waar men me kan raken of wegsturen of zo. En ik wil dat niet meer.’
‘Wat wil je niet meer?’
‘Ik wil niet meer dat dingen van toen of zo aan mijn armen trekken en me beletten te doen wat gewoon zou moeten zijn.’
‘Weet je, het maakt me blij, als je mijn naam zegt.’
‘Ik oefen nog een beetje. Vergeef me als ik soms wat haper. Dat ik haper, het is een deel van wie ik ben. Ik probeer het wel goed te doen.’
‘Je moet niet te veel proberen het goed te doen. Je handen zijn er ook nog.’
‘Ik ben gelukkig, weet je dat?’
‘Het is nog wel vroeg voor zo’n woorden.’
‘Ik weet het, maar ze kwamen zo maar. Ik wou dat je ze hoorde.’
‘Ik had ze al gevoeld, eigenlijk. Maar ik zal het niet verder vertellen.’
‘Dan is het goed.’

30 januari 2016

Iets met een scheur

Verbinding zoeken. Tranen.

Het was ook de dag van toen, toen je dierbare dokter niet meer in het leven wou blijven. Het is goed om dat elk jaar niet zomaar voorbij te laten gaan. Je weet nog steeds niet of hij rust gevonden heeft, ergens.

Er was ook nog een vergadering die je mateloos onrustig maakte. Het lag misschien niet alleen aan de vergadering zelf, hoewel…

(Misschien was het wel goed, om een of andere reden, dat je mail niet werkte.)

Zo blij zijn (een beetje onnozel eigenlijk) dat je mail weer werkt. Elke mail krijgt een uitgebreid antwoord, zomaar.

Welke woorden. Even aarzelen bij die ene zin, en ja, zo zal blijken.

In de vergadering. Je hoofd zit ook een beetje ergens anders.

De grote zaal, met zoveel mensen. Afscheid nemen. Je weet niet goed wat je met je handen aan moet. De verhalen zijn aangrijpend. ALS is een smerige ziekte, inderdaad. Het maakt je klein en nederig. Verhalen over wat het betekent om de oudste broer te zijn in een gezin, mooi. En een verhaal van de verpleegster, moedig en mooi. Je wilt anderen aanraken, even. Je denkt aan iemand die je graag even zou willen kunnen aanraken nu, heel even maar. (Misschien vertel je haar dat ook nog wel.)

Iets van een lichte paniek neemt het van je over, in de kieren van de rest van de dag.

Zinnen oefenen in je hoofd. Er nadien weer niets van terecht brengen, natuurlijk.

Je belooft iets.

Tijd voor een gedicht. De eerste zin komt naar je toe halfweg tussen het station en je werk. Niet de mooiste plek van de wereld. Wel een mooie zin, denk je. (Zou je het durven, dat gedicht? Zou het zomaar naar je toe komen, na die eerste zin?) Na een tijdje ligt het er, en je denkt: het heeft iets, het mag in de wereld. (Omdat je je niet vergist.)

Een vergadering met allemaal mensen die met moeite Engels spreken (jij bent blijkbaar nog het meest vloeiend). Het vermoeit je zo.

Je zou iets willen zeggen, denk je de hele tijd.

Zou dat geen goede naam zijn voor een status? We zijn in een toestand van verhalen vertellen.

De telefoon komt net te vroeg, de vergadering is nog bezig. Je zou bij wijze van spreken iedereen onmiddellijk uit het huis zetten, als je maar zo snel mogelijk terug kunt bellen. Het neemt je over.

Dromen. In een van je dromen krijg je van je vader een klein papiertje met beschreven notenbalken. Zo is de melodie, wist je dat niet? Dat zegt hij.

De markt. Je denkt aan andere dromen.

Alleen naar het plafond kijken. Je kunt niet verbergen hoe delen van je lichaam plots koud kunnen worden.

Je slaat op een mannelijke manier de deur van de auto dicht. En ze begint te lachen.

Proberen in je hoofd een bol wol in virtuele laagjes te snijden om te zien hoe groot de sjaal zal zijn die eruit komt. Heerlijk.

Je staat daar bij het raam. De plek uit het gedicht. En ja, het klopt.

Je fiets ophalen. De remmen zijn weer bijgesteld. Je bent weer veilig. Je kunt weer veilig naar haar toe. Bij de sierlijke (toch in je hoofd) beenzwier over de fiets, een subtiel geluid: scheur. Laten we zeggen dat je broek in het kruis min of meer is opengescheurd.

Je moet die avond naar een receptie. Zou je een andere broek aantrekken, of toch stiekem de broek met de scheur aanhouden?

Wakker worden en denken aan verhalen vertellen, verhalen vertellen, verhalen vertellen, verhalen vertellen.

28 januari 2016

Over het vluchten naar een gedicht

De plek in het huis waar ik je ogen kan zien
Als je vertrekt en nog even naar me kijkt
Ik zou willen blijven daar
Terwijl ik op je wacht, altijd, eigenlijk

Hoe mijn voeten weer warm werden
En ik je kon ruiken, naast me
We gleden in de woorden van de nacht
En wisten niet meer wat daar of hier was

Ooit zou ik je zeggen hoe mooi je bent
(Hoewel er strikte instructies waren
Voor het uiten van dergelijke waarheden)
Zelfs bij daglicht

Of dat maatschappelijk verantwoord is
Het valt nog te bezien
Er is nog tijd tot de dag voor de laatste
Of toch de dag daarvoor

Ik keek naar je handen
En wist wat ik me zou gaan herinneren
Dat was het thema, zo zei een stem op de radio
En ik dacht alleen: dit is nu

En dit is genoeg
Vraag me niet te weten, en ik vraag je niet te weten
Al wat er is
Het zal altijd hier zijn, waar we ook zijn


jan

24 januari 2016

Lhasa

Die plaat van Lhasa maakt dat je anders gaat ademen, zo lijkt het. Alsof je je telkens een beetje opricht, in de wind, om daarna weer te gaan liggen.

Tijdens de receptie. Iemand zegt dat hij je gezien heeft in het tijdschrift. Hij neemt dat blijkbaar altijd mee naar het toilet. (Dat lijkt je een beetje too much information, maar goed.) Hij weet dus onder meer waar je moeder woont.

Tijdens de pauze van het concert, een dag later. Iemand heeft je gezien in het tijdschrift. Of het goed was, vraag je. (Je hebt het zelf nog niet gezien.) En of de foto een beetje aanvaardbaar was. Hij zegt dat je er wijs op staat. Waarvan akte.

De man op het podium lijkt een nulpunt in zichzelf bereikt te hebben. Niets meer te verliezen. Met een schijn van lichtvoetigheid speelt hij. Hij danst, in wat zijn eigen stijl moet zijn. Maar het werkt. Je voelt iedereen denken, als in een trance: oei, is het al voorbij? Uiteindelijk komen de twee meisjes ook nog even.

Er zijn nog meer mensen die jouw foto gezien hebben, blijkbaar.

Een briefje naast het bed. Je slaapt nog beter.

Die nieuwe bureaustoel zit wel lekker, denk je. Het frisse groene kleurtje straalt op je af, alsof je een ietsiepietsie jonger bent, soms, of minder oud dan.

Wat is de beste plaats om tijdens het werk dat Boeddhabeeldje te zetten?

Je krijgt eindelijk zelf de foto te zien, in dat tijdschrift. Hoe langer de fotoshoot duurt, hoe kleiner de foto, of zoiets.

Enige onrust.

Sommige mensen kunnen toch veel drinken, stel je vast tijdens de receptie. (Jij bent ongetwijfeld saai.)

Je hoofd is er niet helemaal bij tijdens de vergadering.

Slapen in etappes, het is een discipline.

Op weg naar het nieuwjaarsevent. Merkwaardige foto’s in de etalage, je blijft even staan.

Iemand komt je vertellen dat jij in mei een lezing gaat geven waar zij naartoe zal gaan. Interessant om te horen, je hebt nog geen vraag gekregen om dat te doen.

Pas na meer dan een uur ontdekken dat er koekjes op tafel staan.

De trein terug. De treinmevrouw komt binnenlopen. Ze kijkt rond. Kijkt je aan, en gaat weer terug. Je ziet er dus uit als iemand die er al zat. Is dat eigenlijk een compliment? Of behoor je nu officieel tot het behang?

Later in het café. De mevrouw vraagt of je je cappuccino met melkschuim of met room wilt. Met melkschuim zeg je, alsof je een kenner bent. De mevrouw roept naar de andere mevrouw achter de toog dat die een Italiaanse cappuccino moet maken. Een wat? Verwarring achter de toog. Met melkschuim. O, zeg dat dan.

De mailserver is uitgevallen. Voor de rest van het weekend, zo zal blijken. Beetje raar gevoel, maar je doet alsof je er veerkrachtig op reageert.

Om een of andere reden is je hoofd niet in staat tot het schrijven van een stukje. (Het schrijven doe je in principe natuurlijk met je vingers, maar het hoofd zit ertussen. Je verwacht minstens een gerechtsdeurwaarder of zo, om vast te stellen dat je stukjesproductie onder het voorziene quotum zit. Moet worden ingehaald de volgende weken.)

Slapen in etappes.

Een brief alsof. (Soms loopt je handschrift gemakkelijker dan anders. Je weet niet waarom.)

En dan ook nog poetsen. Niet alsof.

Een teken van leven.

Het is tijd om even te gaan liggen. Iets met een rug, of zo. Waar zou die knoop in die nek nu eigenlijk zitten?

Ook nog even wat lezen, in het dikke boek. Blijkbaar enige slaaptekortrestanten in je hoofd. Soms schuif je vanuit de tekst in iets dat tussen hier en een droom zit.

Gebakken aardappeltjes. Je bent misschien een klein beetje honkvast.

The leaves are falling falling down | Down into sound and sun | And no one is afraid of you | And you’re not afraid of anyone

17 januari 2016

Waar de verhalen elkaar raken

Soms ben je niet bestand tegen verhalen.

Misschien waren er veel kankerverhalen bij elkaar op enkele dagen. Misschien kwam het daardoor dichtbij, kwam het daardoor terug.

Je zit in het ziekenhuis naast het bed. Jullie praten. Het wordt een verhaal over wat kanker deed, en doet. Hoe het in een leven binnenkomt. Hoe het dingen neemt.

Je merkt tijdens het gesprek hoe je stem naar binnen kantelt, tot ergens diep in jezelf. Je praat traag en diep.

Daar waar je buik is, daar zit je stem, denk je. Daar waar je buik aan te raken is.

Wat het doet met de liefde, daarover praat je. Hoe het je bang kan maken, voor woorden die nog niet gezegd zouden zijn. Een liefde die zou evaporeren, nog voor ze een bedding gevonden heeft.

Je weet niet hoe vaak je dit verhaal verteld hebt. Het moet zo, denk je. Het is goed, op een of andere manier.

En terwijl je het zegt, denk je aan die en die en die en die en die en die en die…

En zij in het bed, en jij naast het bed, jullie delen iets. Misschien wel heel concreet, zo zou kunnen blijken binnen enkele maanden.

En je denkt nog even aan de avond daarvoor, toen je mocht kijken naar het dansen. De verhalen. Die en die en die en die…

Verhalen over monsters ergens in het water, diep beneden. Niet weg, maar daar. Nog steeds.

En je denkt: dit is het leven. En je denkt aan die en die en die en die en er komt alleen: ik zou graag hebben dat ze gespaard waren. Het is een gedachte die nergens op slaat, denk je. Het is volledig buiten jouw handen, denk je. Je kunt niets doen, denk je. En toch: ik zou graag hebben dat ze gespaard waren.

Een verpleegster met een mondmaskertje komt binnen. Het is tijd voor jou om te vertrekken.

En zodra je een voet buiten de kamer hebt gezet, terwijl je door de gang loopt, komen ze. De lift neem je niet, je zou niet willen dat iemand je ziet, dat je zo dicht bij iemand zou staan, terwijl ze komen. Je neemt de trap, en ze komen. De tranen.

Even ben je de richting kwijt, als je buitenkomt. Je weet niet meteen waar je fiets staat. Je loopt om, en ziet waar je moet zijn.

Het komt als een golf over je heen. Je denkt: ik moet haar bellen, nu, nu, nu. Je denkt: misschien weet ze niet wat ik voel, wat ze is voor mij. Je denkt: ik moet haar zeggen dat ze niet dood mag gaan. Je denkt: ik moet zeggen dat ze goed voor zichzelf moet zorgen. Je denkt: als er een draak is, ik sla hem persoonlijk de kop af. Je staat helemaal te trillen.

Misschien waren er die dag al te veel emoties geweest, te veel schoonheid. En kwetsbaarheid in het oog van zoveel. Misschien ligt het daaraan. Eerst naar huis rijden, denk je. En dan pas bellen. Je zou je misschien een beetje belachelijk maken, ze zal heus wel betere dingen te doen hebben.

Er komen nog verhalen bij. Je slikt, twijfelt. En zegt het daarna toch nog maar even. De korte samenvatting. Je probeert het gesnotter weg te duwen.

Daarna denk je: ik heb het toch gezegd, misschien is dat al goed.

En later nog meer verhalen. Verhalen voor de avond, voor de nacht. Je voelt je langzaam wegschuiven in de verhalen. Er is iets met een warm bad. Ja, zeg je.

En nog meer verhalen. Ze komen dichtbij. Dit is het leven, denk je.

Je verontschuldigt je, misschien wel nauwelijks hoorbaar. Voor wat het met je deed. En voor de plots opkomende onrust die het kan veroorzaken. Dit gaat alleen maar over het leven, zou je willen roepen. Dat je het zo graag wilt, zou je willen roepen. Een leven dat even blijft, binnen het leven. Of zoiets, je krijgt het weer niet gezegd.

Later hoor je iets over mooie jaren. En je zou alleen maar willen zeggen: ja.

En meer moet er niet zijn.

Het doosje

Het gaat al een hele tijd met je mee. Het doosje.

Je vader maakte het doosje. Je vulpen zit erin, naast potloden, een balpen, een stift, een gom, een slijper, usb-stick, kleine plakbriefjes en een kaartje. En sinds kort ook een klein Boeddhabeeldje.

Het doosje gaat altijd met je mee. Het is als een ankerpunt in een woelige wereld. Je kunt het even aanraken, en je bent weer ergens. Nooit nergens.

Het doosje zorgt voor verhalen. Het staat daar altijd voor je in vergaderingen. En zo vaak al spraken mensen je er over aan. Het heeft blijkbaar iets van een mysterie.

Volgens sommigen is het iets dat hoort bij een andere tijd. Iets van toen. Bij uitbreiding ben jij dus ook van toen, waarschijnlijk. Het deert je niet. Iets van jou mag best van toen zijn. Zo is het gemakkelijker in het nu te zijn.

De combinatie van het doosje met je grote zwarte agenda, geheel analoog enkel op papier, dat maakt je nog ouderwetser, bij sommigen.

Het kan ook erg handig zijn, voor allerlei toepassingen. Met stip genoteerd: iets om onder de beamer te zetten (al dan niet in combinatie met de agenda).

Het is ook mogelijk het doosje dicht te laten en het Boeddhabeeldje op het doosje te zetten. Dan staat het daar een beetje verloren. Het is wel een fijn gevoel, om tijdens een vergadering die iets te veel lijkt op een woelige wereld even naar dat beeldje op dat doosje te kijken. Denken aan de ogen van je mooie geliefde doet het ook goed. De combinatie van het beeldje en de ogen zorgt ervoor dat mensen je zeggen, ondanks de woelige wereld, dat je zo lijkt te stralen. (Al zal zij dat niet graag horen.)

Ooit begon het slotje een beetje los te komen. Dat was een moeilijke vaststelling. Het was je vader die het doosje maakte. En hij was toen al een tijdje dood. Het was alsof je een drempel over moest om in de kelder, zijn kelder, de kleine nageltjes te zoeken om het slotje weer vast te maken. Je deed het heel voorzichtig. En sindsdien is het goed gebleven. Soms ben je bang dat het weer los zal komen, maar daar denk je liever niet aan.

Het doosje is trouw. Het doosje bewaart al je geheimen. Al je angsten, al je verlangens, al je twijfels, al je aarzelende verhalen, al je verlegen uitingen van liefde, ze kwamen allemaal de wereld in, via woorden, geschreven met de pen die huist in het doosje. De ontvangsters van die woorden (het waren allemaal vrouwen, denk je) zijn dus eigenlijk ook verbonden met het doosje.

Het doosje heeft zelf wel iets van dat Boeddhabeeldje. Het is rustig in zichzelf, heeft vrede met zichzelf. Het is al lang voorbij elke vorm van ego, zal nooit een ander gebruiken om een eigen leegte te vullen. Door gewoon te zijn kan het het lijden van anderen verminderen.

Soms wordt het doosje geweld aangedaan, of toch een beetje.

Zo was het de vorige dag. Je was op weg naar een lezing. Over handel en duurzame ontwikkeling. In de koninklijke bibliotheek. Die naam alleen al doet je telkens iets, al weet je niet wat.

Bezoekers moesten binnengaan via de zijingang. Voorbij de schuifdeuren was de onthaaldesk. Er stonden twee veiligheidsmensen, een man en een vrouw. De man was van het pratende type.

En toen gebeurde het. Hij vroeg of hij in je rugzak mocht kijken. Je maakte die netjes open. Hij keek, tussen de papieren, je zakje met boterhammetjes. En vroeg toen: “Mag ik vragen wat er in dat doosje zit?”

Het voelde als een kleine aanranding van je integriteit. Dat iemand zo’n onheuse vraag kon stellen over je doosje, je was er niet op voorbereid.

Je zei: “Mijn pennen.” Terwijl je dat zei, was het alsof je zelf – door de plotse verwarring – niet trouw was aan het doosje. Het woord pennen is immers een meervoud. En eigenlijk heb je maar één vulpen. En ook nog één balpen. Maar er is toch een hiërarchisch verschil tussen de twee. Pennen leek te suggereren, voor jou, dat je twee vulpennen zou hebben. En dat zou door de vulpen in kwestie als een vorm van afwijzing kunnen worden geïnterpreteerd. Waarna die vulpen jou zou kunnen vragen of je een minnares zou hebben, een vulpen in een ander doosje, ergens.

Dat was dus niet het geval. Het kwam door die veiligheidsman. Je vroeg, beleefd als je bent, of je het doosje moest openen. Dat hoefde helemaal niet, zei hij. Hij wou niet in je privacy binnendringen. Hij voegde er nog iets aan toe: “Ik geloof u op uw woord dat er geen semtex in dat doosje zit.” Een koude rilling ging over je rug. Nog los van het feit dat je zelf niets gezegd had in die zin, was het een schokkende veronderstelling, dat je nog maar zou kunnen overwegen om je doosje op te offeren voor iets als een bom.

Je was daar samen met een vriendin, op weg naar die lezing. Jullie waren blijkbaar de eerste bezoekers, goed op tijd, zoals altijd. De man begon daarop heel uitgebreid te vertellen over zijn vrouw, die blijkbaar ook overal veel te vroeg komt. En dat hij daar al 31 jaar mee getrouwd was. “Met dezelfde!” En nog allerlei andere details.

Je wou nog iets zeggen over dat het niet nodig was dat hij ons ongevraagd, we hoefden het niet te weten, liet binnendringen in zijn privacy. Maar je liet het maar zo.

Je nam de lift naar boven. Even haalde je het doosje uit je rugzak, terwijl niemand het zag. Voorzichtig hield je het in je warme handen. Die handen dragen ook verhalen, net als het doosje. En door zo een extra laag verhalen rond het doosje te leggen wou je het beschermen tegen een woelige wereld. En het doosje zei dat het goed was.

14 januari 2016

Waar het pijn doet

Hoe zit dat nu eigenlijk, denk je.

Het is een moeilijk gesprek. Anderen beginnen er soms over. En als je antwoordt, is het ook alsof je met jezelf praat. En ze merken het. En jij weet het.

Ze zegt het je. Loud and clear. En misschien weet ze het nog niet. Dat je veel laat zien. Aan haar.

Je weet niet zo goed hoe je dat gesprek moet voeren, eigenlijk. Waar het gewoon is, en waar het te veel is. Of je jezelf hierin mag vertrouwen.

Zij zal je erop wijzen dat je misschien niet helemaal eerlijk bent tegenover jezelf.

En je zult je best doen om dat te ontkennen. En tegelijk zul je toegeven dat ze misschien wel gelijk heeft. Het is een begin, zal zij zeggen.

Soms schaam je je een beetje. Soms voel je je groot en sterk. Soms ben je kwaad op dat lijf. Soms is het alsof alles in elkaar past.

Dansen helpt, overigens.

Voorzichtig zeg je haar dat dat warme bad eigenlijk wel deugd deed. Eigenlijk. Misschien is het nog te vroeg voor de overgave. (Je zou haar tegenspreken als zij hetzelfde zou zeggen, ongetwijfeld.)

(Je denkt aan anderen die je dierbaar zijn. Hoe het voor hen is. Hoe jullie elkaar sparen.)

Vaak is het gewoon. Iets als: een beetje warm moeten lopen.

Vaak is het enkel de constructie. Vaak zijn er allerlei verklaringen.

Hoe doe je dat trouwens, haar zorg toelaten? Zou je alles zomaar kunnen verliezen?

Je weet het eigenlijk wel. Je wilt geen omwegen. Je weet welk evenwicht op je weg zou kunnen komen. Hoe groot het risico is, hoe groot het verlangen. En wat het met je zal doen. Als.

(Je zou ook wel eens de vraag willen omdraaien. Maar dat zou iets te gemakkelijk zijn, waarschijnlijk.)

Als je eerlijk bent, zul je zeggen dat je denkt, eigenlijk, soms, dat je misschien wel te veel ervan als normaal bent gaan beschouwen. Min of meer. Iets in die aard.

(Ze zal hardop lachen, met anderen, en iets zeggen over hoe geweldig direct je weer bent. Met zeer lichte ironie. Zeker als het over ingewikkelde dingen gaan, dingen die eigenlijk heel eenvoudig zijn, zo zal ze zeggen.)

(Ze ziet alles, denk je.)

Maar ik probeer toch, zeg je.

(Iets met een glimlach.)

Je zoekt het woord sediment op, in je mooie nieuwe woordenboek. Daar heeft het ook mee te maken. Laag na laag, ingedikt door de tijd.

Soms maakt het je bang. Dat je ineens zult merken dat.

Het kraakt een beetje. Langs alle kanten. Dat kan ook een toegangspoort zijn. Waarop dan laagjes zachtheid komen. Zo kun je het ook bekijken.

Overigens, haar missen doet ook pijn.

(Dat mag nu ook overdag gezegd worden, denk je.)

In het kader van het gesprek zou je haar willen zeggen dat je het niet naar ooit zult doorschuiven.

(Zoals je al zo vaak deed, zouden anderen zeggen.)

Je kunt ook sierlijke bewegingen maken. Met trage handen.

Je bent ook wel sterk, trouwens, toch wel een beetje.

(Iets met een glimlach.)

Een gesprek.

10 januari 2016

Lijstjes

Tijdens het poetsen.

Toch maar eerst beginnen met dat messenblok. Laten we zeggen dat het hoog tijd was…

Denken aan lijstjes van dingen die ze vervelend zal gaan vinden aan jou, ongetwijfeld. (En wat op eenvoudige aanvraag zal bevestigd worden door andere Jean-ervaringsdeskundigen…)

Dingen uit het huishouden, om maar iets te zeggen. In de categorie ‘foefelare’.

Terwijl je bezig bent met het poetsen dus, zoals steeds, merken wat je allemaal niet gedaan hebt. (Hoewel, dit keer wel het messenblok. En zelfs enigszins het stof op de piano. Maar er ligt nog wel veel stof in de slaapkamer, om maar even iets in de groep te werpen.)

Basically ben je een man die al zo’n vijfentwintig jaar in zijn eentje zijn huishouden organiseert. (Zo klinkt het bijna alsof je een manager bent, wat al te veel eer is, vanzelfsprekend.)

Als je jezelf eerlijk in de spiegel kijkt, moet je toegeven dat er diverse trucjes gegroeid zijn in de loop der jaren, en dus ook actief gebruikt worden. Die zouden kunnen omschreven worden als: welke dingen moet ik zeker doen om de indruk te kunnen ophouden dat ik mijn huishouden onder controle heb.

(Je ziet het als al die professionele vrouwen op bezoek komen, allemaal dus, hoe ze kijken, hoe ze doen of ze zogenaamd niets zien van het betere foefelare, en hoe ze dat doen alsof zo doen dat jij het niet merkt. Quod non. Jij ziet meteen dat zij zien dat jij…)

Het permanente falen dus.

Je hebt wel officiële excuses. Het aantal poetsuren per beurt is beperkt. Door de constructie van jouw lichaam. Een soort tweedehands rug. (Als je dat dan weer probeert te verbergen hebben die professionele vrouwen ook dat weer meteen gezien.) Maar het is wel een officieel excuus.
In jouw dierbare vriendinnenkring gaan al jaren stemmen op dat de stap naar de echte poetshulp stilaan zou mogen gezet worden. Je hebt een lijstje met argumenten waarom dat (nog) geen goed idee is. Het lijstje overtuigt hen niet echt, denk je.

(En dat is dan alleen nog maar het poetsen.)

Je kunt ook – de aanval is de beste verdediging – wijzen op de successen van jouw huishoudelijk managementplan. (Ahum.) Elke dag vers eten koken. Altijd brood in huis. Altijd chocolade in huis. Nooit een tekort aan gewassen onderbroeken. Altijd een voorraadje huisvuilzakken. Biogroenten van de markt. Elke dag boterhammetjes mee naar het werk. Op tijd verse lakens. Zelfs een kleine kerstboom, van het ecologisch verantwoorde type, uit afvalhout.

Beetje flauw eigenlijk, want niet echt overtuigend.

Het lijstje ‘dat kan beter’ is veel eindelozer. Waarom maak je die snijplank maar aan één kant schoon? Waarom zoveel water bij de rijst? Waarom maak je toch stiekem, al zul je het ontkennen, regelmatig op dezelfde dag hetzelfde klaar? Je had toch kunnen weten dat dat t-shirt niet wit zou blijven? Je kunt toch wel eens vaker met een stofdoek door het huis gaan? Zou je toch niet wat beter voor die planten kunnen zorgen? Is het nu echt niet hoog tijd om de douche schoon te maken? Die ijskast kan toch ook wel een beetje properder? En die deurtjes van de keukenkasten? Die stapel boeken daar? Die rommel op de kast daar, dat moet toch weg kunnen? Dat stukje vloer naast de piano, moet je dat dan niet poetsen? Die hemden zijn nu eigenlijk echt wel versleten. Ofwel goed repareren ofwel weg, denk je niet? Kun je echt niet wat meer variatie brengen in die boterhammetjes voor het werk? Ben je wel klaar om, in nood, ineens voor vier mensen te koken? Zou je niet iets meer wijn in voorraad moeten hebben? Kun je nu echt niet wat creatiever zijn met je kruiden? Is het nu echt nodig om je eten al helemaal klaar te hebben als je gasten komen? Was je niet van plan die gordijnen al in augustus te stofzuigen? (Nog eindeloos aan te vullen dus.)

Nou ja, het permanente falen dus, zoals gezegd, dat niet geheel zal kunnen verborgen worden voor haar mooie ogen.

(Even denk je nog: is dat eigenlijk niet voor iedereen zo? Het huishouden is een permanent compromis met jezelf. Wat kun je doen binnen de tijd die je hebt, met het lijf dat je hebt… En hoe kun je dat met diverse trucjes wegmoffelen?)

(Misschien ben je dus niet helemaal abnormaal. Al is er wel een lichte preventieve schaamte of zo. Maar daar ging die tentoonstelling toch ook over? Toen die dag toen…)

09 januari 2016

Stukjesomwegen

Welke omwegen zou je kunnen gebruiken om een stukje te schrijven.

Je zou het kunnen hebben over het geluid van de toetsen op je laptop. Vooral als je ze heel zachtjes aanraakt. Hoe het je ook zelf in een ritme brengt. Hoe je verdwijnt in die letters op het scherm. Hoe het ook een vorm van thuiskomen is. Telkens weer. Het zou je kunnen leiden tot gedachten over wat je met je vingers zou willen kunnen doen. Het zou je dingen kunnen doen zeggen over een verlangen naar thuiskomen.

Je zou het kunnen hebben over de plaat die je hoort op dit eigenste moment (van het schrijven dus). Een plaat met een geschiedenis. Ze was ooit verbonden met je ziekte. Je had ze bij je voor in de walkman terwijl je in het ziekenhuis lag. Sindsdien is die plaat als een plek waar je weer naartoe kunt gaan. “If this were the last night of the world, what would I do?, what would I do that was different, unless it was champagne with you.” Eindeloos vaak heb je dat ene liedje op die plaat al gehoord. En telkens raakt het een plek. Die plek waar je naartoe kunt gaan. En je zou iets kunnen zeggen over de liefde. Ergens zou je iets voelen, herkennen, over hoe groot het is. Je zou iets kunnen vertellen over de angst die je sindsdien hebt. De angst dat woorden over graag zien zomaar niet zouden uitgesproken zijn. Dat ze zouden kunnen verdwijnen voor ze gezegd worden. Door de dood. En hoe je dat altijd uitlegt aan wie je graag ziet, die onrust, omdat je het niet anders kunt dan zo.

Je zou het kunnen hebben over hoe stil het wordt rondom jou, terwijl je zit te schrijven. Hoe je huid anders voelt. Alsof je op een of andere manier met jezelf samenvalt. Door de woorden die je ziet verschijnen. Een omweg over een omweg als het ware. En je zou iets kunnen zeggen over samenvallen met jezelf, soms. Over overgave. Over het terugtrekken in jezelf. Over kwetsbare flanken die openliggen. Over bewegen op dat stuk van het veld, waar je onbeschermd bent, waar je alleen onbeschermd kunt komen.

Je zou het kunnen hebben over de muren van je huis. Hoe je door de grote ramen naar buiten kunt kijken, en alles zien. Maar hoe je ook weet dat jou niets kan gebeuren, als het daar buiten stormt. Want het huis beweegt niet, als het stormt, het blijft staan. Je zou iets kunnen vertellen over veilig. Over dat moment waarop je je veilig voelt. Over dat moment waarop je zou willen zeggen: het is veilig. En over wat er dan wel of niet kan gebeuren.

Je zou het kunnen hebben over de foto’s aan je muur. Over de trage rust in die foto’s. En ook de tijd. De tijd die aanwezig is in de foto’s. En de genade die uitgaat van die gedachte, dat de tijd aanwezig is. En je zou iets kunnen zeggen over hoe mooi ze is. En wat de tijd daarmee te maken heeft. En hoe je even twijfelde aan jezelf, hoe je je even schaamde. En hoe er toch iets was dat zei: dat hoeft niet. En hoe je dacht: misschien kan ik het risico lopen om dat te geloven.

Je zou het kunnen hebben over de lucht die je zag, tijdens het fietsen. Hoe de lucht zei: dit ben ik, dit is wat het is. Een lucht die zei: we hebben alle tijd, dus hebben we geen tijd te verliezen. En dat dat geen tegenstelling is. En je zou iets kunnen zeggen over waar je in je leven bent aanbeland. Het moment waarop alles ertoe doet.

Je zou het kunnen hebben over dat moment waarop je wankelde, toen je van de fiets stapte. Nadat er zoveel tegenwind was geweest. En je zou iets kunnen zeggen als: als je wankelt, ik sta achter je, je kunt niet vallen. Je zou iets kunnen zeggen als: als het pijn doet, mijn handen zijn er ook nog, en ze blijven.

Je zou het kunnen hebben over de foto van je grootvader die je uit de doos haalde. En alles wat je ziet daar, op die foto. Iets wat vanzelfsprekend is, iets wat getekend is door de dingen, iets van een rust, iets van een aanvaarden van het moment, iets van een wachten, rustig wachten. En je zou iets kunnen zeggen over hoe het is, doorheen de tijd in het lichaam van anderen schuiven, of omgekeerd, je weet niet hoe het juist zit. Het is een plaats van geduldige verwarring, tussen bestemming en getekend zijn door wat je niet zelf koos. Je zou, het is toch hetzelfde lichaam, iets kunnen zeggen over hoe het is, als iemand anders in jou komt wonen. Waardoor je nooit ver moet gaan als je haar wilt bezoeken.

Je zou het kunnen hebben over het licht dat ’s nachts door de gordijnen komt. Die nacht toen je zo rusteloos was. Toen je lichaam maar heen en weer bleef gaan. Toen je de beklemming voelde. Hoe je even weer opstond, om door het huis te gaan. En het licht was er nog, het had daar de hele tijd op je gewacht. Het licht was klaar om je te omarmen, als dat ooit op een bepaald moment nodig zou zijn. Net als dat beeldje dat naast je bed staat, aan de andere kant. En je zou iets kunnen zeggen over hoe moeilijk het is, die gedachte. Dat je daar zou liggen, gekwetst of gedeukt of onder handen genomen of teruggebracht naar toen, naar de littekens. En dat er dan iemand zou zijn, dat zij er dan zou zijn, om je te zeggen: het komt allemaal goed. En dat de vlucht dan voorbij zou zijn, of zo.

03 januari 2016

Ik denk het niet

‘Hoe zit het nu eigenlijk?’
‘Wat?’
‘Het.’
‘Kun je iets concreter zijn misschien?’
‘Ik denk het niet.’
‘Kun je dat nog eens zeggen?’
‘Wat?’
‘Dat ik denk het niet. Vooral met die bozige toon erin, en die nadruk op denk.’
‘Ik denk het niet.’
‘Geweldig. Je kunt dat zo mooi zeggen. Erg sexy eigenlijk.’
‘Echt?’
‘Ja natuurlijk, anders zei ik het toch niet?’
‘Onnozelaar.’
‘Ik zie dat dan zo helemaal voor me, als jij zo’n boze telefoon doet naar een aannemer, of zo’n muurtje omver duwt. En dan die vuurspuwende ogen, en dan dus dat ding er achteraan. Ik denk het niet. ’
‘Lach maar.’
‘Alleen een kleine glimlach. En veel dingen die ik niet zal zeggen.’
‘Wat dan?’
‘Nee, ik zeg het niet.’
‘Grrr.’
‘Dat doe jij trouwens ook vaak, zeggen dat je veel dingen niet gaat zeggen.’
‘Ja, maar bij mij is daar een goede reden voor.’
‘Bij mij niet dan?’
‘Vanzelfsprekend niet.’
‘Dan zeg ik je niet dat ik je ook vandaag weer graag zie.’
‘Grrr.’
‘Ik heb het dus niet gezegd. Maar het hangt wel in de lucht. Het kan dus nog eens terugkomen. Het zal dus nog eens terugkomen.’
‘Nee, dat is wel redelijk onaanvaardbaar.’
‘Als je wilt, kan ik het zelfs nu meteen nog eens zeggen?’
‘Ik denk het niet.’
‘Ik denk trouwens nog aan die gekleurde bolletjes. Jeweetwel.’
‘Welke?’
‘Die van gisteren.’
‘O ja, vreselijk. En jij denkt daar nog steeds aan?’
‘Ik denk het wel.’
‘Onnozelaar!’
‘Je moet dat begrijpen, ik kan daar niets aan doen. Schoonheid is overmacht. Ik ben daar niet tegen opgewassen.’
‘Je moet trouwens nog oefenen in lelijk kijken. Het lukte nog niet echt daarnet.’
‘Nee?’
‘Ik denk het niet.’
‘Dan ga ik nu wel tot de aanval over, er is geen andere keuze.’
‘Eindelijk!’

02 januari 2016

Judas

Misschien is de verrader wel de echte gelovige. Dat zou een heel korte samenvatting kunnen zijn van Judas, het nieuwe boek van de Israëlische schrijver Amos Oz. Het boek beweegt tussen enerzijds een uitgebreide beschouwing over de verrader die eigenlijk een idealist is en anderzijds een ontmoeting tussen drie eenzame personages die in zichzelf zijn vastgelopen. De ene kant zou non-fictie kunnen zijn, de andere een toneelstuk. Het komt allemaal samen in een meeslepende roman die zich – dat gevoel blijft hangen – grotendeels in het duister lijkt af te spelen. De mooie foto op het boek bevestigt dat gevoel nog.

Oz stelt, via die beschouwingen en via zijn personages, belangrijke vragen over idealen, liefde en de (on)mogelijkheid tot verandering. Het boek biedt geen uitzicht op troost als verlossing, de troost ligt enkel in het stellen van de vragen. Hoewel je als lezer in het begin een beetje twijfelt of de personages niet vooral ten dienste staan van de grote vragen over de betekenis van het begrip ‘verraad’ in de Israëlische context, voel je aan het einde van het boek dat het toch vooral de personages zijn die overblijven in je hoofd. Je kunt hen voor je zien, bijna opgesloten in het huis, gekluisterd door hun tragiek, in een onmogelijk verlangen of in te veel littekens.

Het boek speelt zich af in Jeruzalem in 1959. De twintiger Sjmoeël Asj stopt met zijn studies. Hij moet eigenlijk stoppen omdat het bedrijf van zijn vader failliet is, waardoor er geen geld meer komt om zijn studies te betalen. Hij werkte aan een onderzoek naar de rol van Judas Iskariot in de dood van Jezus. In de christelijke traditie wordt Judas enkel gezien als een verrader, een verachtelijk personage dat zich liet leiden door geldgewin. Judas is in die traditie ook het symbool voor de ‘slechte’ Jood. Er is echter een heel andere lezing mogelijk van hetzelfde verhaal. In die lezing is Judas de enige echte gelovige. Hij geloofde, meer dan Jezus zelf, in diens grote taak en duwt hem zo als het ware naar het kruis, waar snel duidelijk zou worden dat Jezus de zoon van God is.

Sjmoeël stopt dus met die studie, wil eerst het land verlaten, maar wordt dan aangetrokken door een advertentie. Vroeger stond hij in vuur en vlam voor de grote socialistische idealen, ondertussen blijft daar nog weinig van over. In de advertentie wordt iemand gevraagd om in te komen wonen in een huis om daar een oudere man gezelschap te houden, en hij gaat erop in. De oude man is Gersjom Wald. Elke avond moet Sjmoeël in de bibliotheek van het huis van Wald met hem discussiëren, daarbij liefst zoveel mogelijk van mening verschillend. De vrouw die de advertentie plaatste en de zaken in het huis regelt, is de mooie Atalja Abarbanel. Zij brengt al meteen het hoofd van de jonge man op hol.

In de uitvoerige gesprekken over het conflict tussen de Israëli’s en de Arabieren gaat het er hevig aan toe. Wald was betrokken bij de stichting van de staat Israël en blijft die optie met nadruk verdedigen. Ze hebben het ook over Judas. Tijdens zijn verblijf neemt Sjmoeël zijn onderzoek naar de kijk op Judas in joodse geschriften weer op. Zijn hartslag wordt echter vooral bepaald door de mysterieuze Atalja. De oude man waarschuwt hem nog, dat hij niet – net als zijn voorgangers – verliefd mag worden op de vrouw, maar het is al te laat.

In de loop van het verhaal wordt het gewicht van twee afwezige personages groter. Er is de zoon van Gersjom Wald, die als soldaat sneuvelde. Hij volgde de ideeën van zijn vader niet zomaar, en was de man van Atalja. Haar vader, Sjealtiël Abarbanel, verdedigde in de periode van de stichting van Israël ideeën die diametraal tegenover die van Wald stonden, en werd daardoor binnen de zionistische beweging als een verrader beschouwd. De twee mannen en Atalja woonden lang in hetzelfde huis, tot Sjealtiël als een vereenzaamde man stierf.

Het verleden weegt op de personages. Met zijn ideeën stond Gersjom Wald aan de ‘goede’ kant, maar hij betaalde een zware prijs voor zijn overtuiging. Ondanks hun verschillen waren de twee mannen erg op elkaar gesteld. Dat er jonge mannen worden ingehuurd om met de oude man van mening te verschillen lijkt een beetje op een ritueel dat de eenzaamheid van het opgesloten zijn in een idee en van het verlies van een zoon een beetje moet verzachten. Atalja is door wat er gebeurde met haar man en met haar vader te zeer gekwetst om zich nog echt open te stellen voor een ander. Ze is zich goed bewust van haar aantrekkingskracht en geeft af en toe een beetje toe aan de verlangens van de jonge mannen, die echter onherroepelijk moeten vertrekken, telkens weer.

Sjmoeël is een kleurrijk personage dat op een dood spoor was beland, maar in het afgesloten huis, waar het leven zich vooral ’s nachts lijkt af te spelen, een plek lijkt te vinden. De oude en de jonge man raken erg aan elkaar gehecht. Hij botst op de muur van de uiteindelijk ondoorgrondelijke Atalja, bijna eens zo oud als hij is. De geheimen uit de levens van de bewoners van het huis zien het daglicht, maar zij lijken gedoemd in het duister te blijven. Het thema van het verraad slingert zich in allerlei varianten door hun verhalen.

Het boek trekt je als lezer snel in het verhaal. Maar eens je een eindje ver bent in het boek, heb je soms een beetje schrik dat de soms bladzijdenlange beschouwingen over de verschillende posities in het debat over de strategische vragen bij het ontstaan van de Israëlische staat en hun spiegelbeeld in de interpretaties over wie Judas werkelijk was het verhaal al te zeer zullen gaan ‘gebruiken’. Naarmate je verder leest, helt de balans toch naar de goede kant over. De (existentiële) vragen over wie de verrader is, en politieke en maatschappelijke gevolgen van de antwoorden op die vragen, zijn bijzonder boeiend. Maar uiteindelijk zie je toch vooral de personages die de littekens dragen van die vragen en de al te reële gevolgen ervan. Je ziet hoe drie personages in een gesloten ruimte aan elkaar zijn overgeleverd. Ze zoeken elkaar, maar dat lukt niet. De jonge man probeert te ontsnappen aan zijn eigen vastgelopen situatie van twijfel, maar zijn verlangen botst op de tijd. De tijd die de twee andere personages ergens in een verleden en in te veel verlies heeft verankerd. Het opvoeren van het spel van discussie en van aantrekking, als een ritueel, lijkt het enig haalbare. Dichter bij verlossing kunnen ze niet komen, meer troost is er niet.

Met Judas heeft Amos Oz uiteindelijk dus toch meer een roman dan een filosofisch of politiek traktaat geschreven. Het is te eenvoudig om het boek te lezen als de ‘opvoering’ van de twijfels van de auteur over wat Israël geworden is, en dat via enkele personages. Het is een heel goede roman, die je als lezer tot de laatste bladzijde meeneemt naar een verduisterde en afgesloten wereld, waarin gekwetste personages bewegen, onmogelijk te ontsnappen aan de ideeën die hen maakten of aan de kwetsuren die ze veroorzaakten.

01 januari 2016

Wens 2016

Het zou kunnen dat de vlucht
Ergens stopt, ongemerkt bijna
Je wist het niet eens, dat je al
Aan de andere kant was

En wat te doen met de woorden
En ook het aanraken, vanzelfsprekend
Er is een dans
Die op je wacht

Misschien is er wel een plek
Waar je je uit handen kunt geven
Om de wind te voelen
Op je huid

jan