31 maart 2016

Een bondgenoot

Terraswerkzaamheden. Als je het zo noemt voor jezelf klinkt het wel heel indrukwekkend, alsof je de zaken grondig aanpakt. Wat je doet is wel zichtbaar, zo blijkt.

Die roos gaat terugkomen, denk je. Misschien is dat wel een goed teken.

Iets met een tandenstoker.

Je bent een beetje verlegen en zenuwachtig. Hopelijk merkt niemand het.

Paaseitjes worden verstopt. En weer gevonden. En weer verstopt. En weer gevonden.

Zoveel later, bij nog een klusje op het terras: een paaseitje. Soms moet je wachten om gevonden te worden.

Je denkt aan woorden, maar schrijft ze niet op. Ze wachten wel.

Aan het werk. Met moeite.

(Iemand heeft gelijk, je zou beter enkele dagen vrij nemen, of zoiets.)

Je lichaam aarzelt tussen kramp en ontspanning.

Iemand zegt je dat tijd een bondgenoot is. Je glimlacht.

De mevrouw in de winkel vraagt je, met een lichte verbazing in haar ogen, of het zal lukken. Dat je dus zelf dat brood zult kunnen snijden? Ja, dus. Ze zegt nog iets over perfect. Het stuk kaas dat ze voor je sneed is niet exact het gewenste gewicht. Niet perfect dus. Hoewel het ooit wel een keer is gelukt, zegt ze. Gelukkig zijn we niet perfect, zeg je. Dat zou zorgwekkend zijn. Ze kijkt je een beetje verward aan, en begint dan voorzichtig te lachen.

(Het overkomt je, tijdens de dagen. Dat je ineens begint te wenen. Niemand ziet het.)

Een stukje opruimen in het huis. Het voelt goed.

Ingewikkelde dromen.

De luxe van de vakantiedagen, lekker breed zitten in de trein.

Tijd voor nieuwe schoenen. (Soms denk je dat je voeten blijven groeien.)

(Ineens zie je het, in je hoofd. Hoe het hoort te zijn, en waarom.)

De lichte zenuwachtigheid, als een verjaardagscadeau een dag te laat bij de jarige is. Ook al is dat in dit geval elk jaar zo.

Een verhaal aan de telefoon over bestralingen. En haar dat heel voorzichtig weer begint te groeien. Je doet je best, een luchtige toon.

De mooie documentaire. De zanger zingt Hier is em terug. De tranen lopen… (Je bent er niet tegen opgewassen, nooit, eigenlijk.)

Alsof je in en uit je droom kunt wandelen.

Ook tussendoor vertel je verhalen.

(Je wenste iets met warm en veel zon voor haar. Is nog niet helemaal gelukt, denk je… Die rechtstreekse lijn met de goden is ook niet meer helemaal wat ze geweest is.)

Je denkt aan woorden. Je weet waar ze zijn, maar ze zijn niet zichtbaar, of zoiets, in je hoofd.

Subtiel dansen bij het aanrecht.

Mmm. Die chocolade is lekker. (Denk je telkens weer.)

(Tussendoor soms al denken aan de volgende week. Wat officieel routine is, het zal je misschien weer uit je evenwicht halen.)

En ook nog iets met een dekentje.

27 maart 2016

Hoe zou je de kleur van mijn haar omschrijven?

Het is wel een beetje vroeg, zo’n zondag met zomeruur na een wat rafelige nacht. Je worstelt je door de vroegte.

Een boek, een schriftje, beelden in je hoofd, verhalen die je onderweg onhoorbaar vertelt. Meer heb je niet bij in de trein.

Klaar voor de grote reis, naar het andere land.

Op het perron bij de eerste overstap is het frisjes. Het kleine jongetje en zijn papa dollen.

De trein is daar. Je zit in het stiltegedeelte. Het zit lekker.

Je denkt: dit plekje is lekker warm. (Deel van een verhaal.)

Het ritme van de trein doet je huid tintelen. Even denk je: het zou kunnen, een lichaam dat helemaal soepel en zacht wordt.

Je nadert de grens. Je denkt: ze is hier, ze slaapt, in het ritme van de trein.

Je stuurt de woorden. Ze blijven even in de lucht hangen, net boven de grens, voor ze vertrekken.

Het landschap aan de andere kant van het raam. Er zijn veel verhalen daar, al je verhalen zijn daar. Het landschap herinnert zich alles.

Een antwoord, je bent niet alleen, zoals je al voelde. Tintels.

Dat je misschien ook wel zou kunnen slapen, misschien, ooit.

Hoe het juist zit, je weet het niet. Het heeft iets met het landschap te maken, met de verhalen die rusten in het landschap. Ook iets met een aankomst. Je denkt: misschien ben ik wel mijn leeftijd geworden, ben ik geen jongetje meer.

(Je zag haar even blozen, de dag daarvoor.)

(Het zal de zon geweest zijn.)

Weer frisjes, op de plek van overstappen.

In de volgende trein ga je weer in het stiltegedeelte zitten, vooraan. Net achter je komen vier behoorlijk luidruchtige jongeren zitten. Op weg naar huis na een nachtje stappen. Enigszins in de wind, om het vriendelijk te zeggen. Ze hebben een hele discussie over de kleur van het haar van een van de meisjes. Ze vraagt het aan de treinmeneer: ‘Hou zou je de kleur van mijn haar omschrijven.’ De treinmeneer: ‘Dat is duidelijk pornoblond.’ Zeer informatief.

De lente aarzelt nog een beetje.

Het boek. Het is een heel lichamelijk boek, denk je. Of beter: voel je.

Aankomst.

Vertrek.

Een beeld komt in je hoofd. Je weet niet wat het zou willen zeggen. Iets als: je weet niet waar de rivier naartoe gaat, maar het is alsof je de bedding herkent.

Het boek. Je denkt aan zwangere buiken.

Her en der in het landschap staan kleine trosjes bloemen, netjes bij elkaar.

Twee dingen raken elkaar. Je beweegt, verdwijnt in de beweging van de trein door het landschap. En toch is het alsof je hoofd op één plek is. Misschien ben je een kruispunt.

Na een overstap weer in de trein die zo zacht door het landschap schuift. De grote brug over het brede water. Iets in jou droomt, hoe alle vermoeidheid zomaar uit je weg zou sijpelen.

Je zegt: vertel eens, blijf vertellen.

Weer over de grens.

Je denkt aan warm water, hoe het je zou omringen.

Het boek. Het is alsof het pulseert of zo. Alsof je het in je buik voelt bewegen.

Een man in een paashaaspak stapt uit de trein.

Dichter bij huis begint de trein precies sneller te rijden.

Onverwacht haal je nog net een vroegere trein bij de laatste overstap.

Je denkt aan de wolven, het is alsof je ze kunt zien.

Daar in de verte links staat het kerkje. Je wuift. (Later ga je even nakijken of je wel degelijk op die plek dat kerkje kunt zien. En ja, dus.)

Met grote stappen door de stad op weg naar huis.

Op tijd binnen voor het buitje.

En verhalen.

26 maart 2016

Een beetje verbrand

De week zit nog onder je huid. Ergens.

De avond ervoor. Een wonderlijk mooi concert. Zoveel tedere melancholie. En soms ook wat lichtheid.

Terug naar huis. Normaal had je de trein genomen langs de luchthaven, maar die heeft een onbepaalde vertraging. De stoptrein dan maar. De sfeer zit er helemaal in. Een trosje Amerikaanse studenten, een klein beetje in de wind. De treinmeneer heeft niet zoveel zin in uitgebreide controles. Iedereen ziet er vriendelijk uit, dus waarom zouden we niet vriendelijk zijn? Hij verbroedert uitgebreid met de studenten. Gelukkig zijn er veel haltes. Zo kan hij de hele Belgische politiek uitleggen, het even hebben over de EU, en ook nog zijn mening geven over de Amerikaanse presidentsverkiezingen.

De dag.

Je weet het nog niet, maar op het moment dat je trein vertrekt, barst de hel los, een beetje verder.

Eens je aan je bureau zit, begint het nieuws langzaam binnen te komen. En het zal niet meer weggaan.

Sirenes, alleen maar sirenes, alleen maar sirenes. De hele dag.

Een deel van je blijft rustig. Een deel van je is een stroom van beelden. Denken aan die en die.

De woorden, ze storen je. En dat zal zo blijven, ook de dagen daarna. Het gemak waarmee sommigen meningen en waarheden en analyses en vingerwijzingen en onzin verspreiden, alsof het niets is, het geeft je koude rillingen. Kun je niet even gewoon zwijgen? Kun je niet gewoon nederig zijn, en respect hebben voor de doden en gekwetsten, en zovelen die proberen het leed te verminderen ondanks zoveel chaos? Dat denk je.

Alles wat je denkt, het lijkt zo wezenloos. Zo minuscuul en onbelangrijk.

Je laat het toch maar even weten, dat je veilig bent. De reacties op dat eenvoudige bericht overweldigen je. Tranen komen maar af en toe een beetje. (Het is steeds zo bij jou, ze stellen zich uit.)

En de hele tijd denk je: ik zou haar…

Je begint na te denken over een oplossing om weer thuis te komen straks. En je voelt je een beetje schuldig, omdat je weggaat. Anderen kunnen niet meer weg, nooit meer.

En je denkt: als ik daar zou…, zou ze…?

Dat je weer veilig thuis bent, je laat het weten.

Het is raar om die avond in een vergadering te zitten. Het is boeiend, maar het duurt lang. En je wilt eigenlijk alleen maar thuis zijn. Wanneer je eindelijk thuis bent, schuift er iets over je heen (of van je af). En je zou, veel. Je zoekt woorden die veel voorzichtiger klinken dan in je hoofd.

De dag  na.

Je zit de hele dag in een seminarie. Je doet je best. Maar af en toe lijkt het iets te futiel, of zo. Af en toe kun je anderen niet verdragen. Al weet je niet waarom.

En weer een vergadering.

Nog een dag later. Je gaat weer naar de grote stad. En dat klopt, op een of andere manier.

Die middag ga je naar het centrum. Daar waar alle mensen samenkomen, bij de trappen. Om bij elkaar te zijn. De cameraploegen vormen een tribune van een halve cirkel. Beetje raar. Maar de mensen zijn mooi. Het is soms moeilijk om te kijken, je voelt je een beetje weerloos. En tegelijk ook niet. Je bent amper daar of de tranen komen, ze stromen. Na een tijdje lukt het beter om te kijken. Het maakt je rustig. Het voelt een heel klein beetje alsof je iemand anders geworden bent.

De soldaten vragen je je tas te openen en fouilleren je. Alles gaat vlot en vriendelijk. Je hebt een vroegere trein dan je had verwacht. Er is erg veel plaats.

Je bezoekt een vriend in het ziekenhuis. Die ziekte. De operatie is goed verlopen. (Je denkt: ik wil dat de dingen goed lopen, dat is belangrijk.)

Je had geprobeerd de afwas snel te doen, om helemaal klaar te zijn. Net niet. Een mooi gesprek. Het raakt iets in je huid.

Een dag later. Alle uitgangen van het station zijn weer open. Je voelt het al sinds de dag na. Het is anders, anders dan de vorige keer. Toen gebeurde er minder, maar de mensen leken banger. Nu lijkt het omgekeerd, al kun je het niet uitleggen.

Als je thuiskomt, is het alsof de vermoeidheid van de week ineens over je valt. En je moet toch weer vertrekken, voor een vergadering.

Je hoopte dat je voor een keer niet te vroeg wakker zou worden, het is niet zo. Het is wat het is.

Een beetje onrustig.

Je bent op weg naar de wake. Ineens besef je dat er veel zon is. Je denkt: waarschijnlijk zal ik verbranden. Je denkt: het is te futiel om nu terug te keren en die tube boven te halen.

Even later sta je daar. Je voelt de zon. Je zegt het. En je denkt: alleen hier zou ik willen staan.

Het is goed.

Weer thuis. Iets overvalt je.

Je huid is een heel klein beetje verbrand, een heel klein beetje maar.

20 maart 2016

Zo begint het slechte

Is het goed te weten? Moet je geheimen uitspreken? Of is het beter ze enkel even aan te raken en dan weer verder te gaan? Misschien kan de liefde geheimen aan. Misschien kan de liefde het slechte aan, maar niet het ergste. Het zijn thema’s die aan bod komen in de breed ademende en erg mooie roman Zo begint het slechte van de Spaanse auteur Javier Marías.

De titel verwijst naar een citaat uit Hamlet van Shakespeare. Het boek neemt zijn tijd om dat citaat enkele keren opnieuw te laten opduiken. Het boek neemt zijn tijd, en je moet als lezer je tijd nemen voor dit boek. Dat heeft iets te maken met het ritme van de zinnen. De adem die in de woorden zit, en die je alleen maar kunt volgen. Maar de tijd van het boek zegt ook iets over de tijd zelf. Kan de tijd dingen verzachten? Of net niet? Sommige dingen kunnen misschien uiteindelijk achterblijven in de tijd, als het ergste. Sommige dingen maken onherroepelijke littekens die door de tijd niet te verzachten zijn, zo blijkt. Sommige dingen herhalen zich, als een onvermijdelijk noodlot. Je hebt tijd nodig om de geheimen te achterhalen, om die weer zichtbaar te maken in het weefwerk van de tijd. Je hebt tijd nodig om de verschillende lagen en kanten van een personage te leren kennen. En het besef van de tijd maakt duidelijk waarom sommige morele vragen dilemma’s zijn. Soms zijn de vragen eenvoudig, net als de principes. Misschien  verandert de tijd je principes, misschien word je milder, of banger. Misschien verkies je niet of niet meer te willen weten. Al die dingen hebben met tijd te maken. En de tijd die dit boek vraagt, de lange adem van het lezen, doet je inzien hoe de tijd werkt.

Het boek speelt zich af in de jaren 80 in het Spanje dat de dictatuur van Franco achter zich heeft gelaten, min of meer toch. Een Spanje dat nog erg conservatief is, waar koppels nog niet kunnen scheiden en verplicht zijn samen te blijven. De jonge Juan De Vere gaat werken voor Eduardo Muriel en zijn vrouw Beatriz Noguera. Hij wordt deelgenoot van hun leven en zal daarbij in de ban raken van twee grote geheimen.

Muriel vraagt aan De Vere om de geschiedenis te onderzoeken van een dokter uit hun vriendenkring. De dokter heeft – ondanks het feit dat hij oorspronkelijk aan de kant van de dictatuur stond – een goede reputatie. Die zou samenhangen met de manier waarop hij veel mensen van het andere kamp toch zou hebben geholpen. Muriel heeft vernomen dat die reputatie onterecht zou zijn en dat er dingen zouden zijn gebeurd die niet in orde zijn. Hij vraagt aan de jongen om dat uit te zoeken. Die gaat op onderzoek en komt uiteindelijk ook alles te weten.

In het huis is Juan ook getuige van enkele erg bittere confrontaties tussen Eduardo en Beatriz. In het begin van hun huwelijk moet er iets zijn gebeurd dat nog jaren later diepe sporen nalaat. Beatriz probeert iets van de breuk te herstellen, maar voor Eduardo is er schijnbaar een grens overschreden die tot een onherstelbaar litteken heeft geleid. In de loop van het boek zal Juan ook dit geheim leren kennen.

Juan wint het vertrouwen van Eduardo en komt ook dichter bij Beatriz. De verhalen schuiven in elkaar tot een kluwen. Het kluwen dat het leven is. Juan is nog jong als de dingen gebeuren, en is een heel stuk ouder als hij de feiten vertelt, in het nu. Enkele schokkende gebeurtenissen veranderen de posities van de personages. Willen weten wordt niet meer willen weten. Op een punt komen waar weliswaar het slechte begint, maar waar het ergste achterblijft. Ethische principes botsen. De tijd en het leven zorgen voor nieuwe, of gewijzigde keuzes. Juan ziet het gebeuren, en begrijpt het niet helemaal.

Geheimen verbergen, geheimen uitspreken, geheimen achterhouden, geheimen op tafel leggen op een onbewaakt moment. Het is een deel van het kluwen. Misschien te ontwarren, misschien niet. Juan heeft de tijd van het verhaal nodig om te beseffen dat hij ook een deel is geworden van het kluwen. Ook hij zal terecht komen in een net van geheimen. Dat zal blijken in de laatste hoofdstukken.

Zo begint het slechte is net als bij andere boeken van dezelfde auteur een boek met een bijna dwingende adem. Je kunt niet anders dan je als lezer overgeven aan het ritme van die heel mooie, soms erg lange, zinnen. In eindeloze omtrekkende bewegingen, waarbij het zoeken naar precieze formuleringen vaak een grote rol speelt, cirkel je omheen de personages en het verleden dat hen tekende. De duisternis is erg aanwezig. Wat de liefde met mensen doet, en wat mensen met de liefde doen, het licht heel langzaam op, doorheen het boek. Het verdient de tijd die het vraagt. Het is alsof je leest met je adem.

19 maart 2016

Het uur van de aarde

Een stukje schrijven bij het kaarslicht aan de tafel. In dat ene uur.

De vlammetjes worden weerspiegeld in het raam. Alsof er buiten ook kaarsjes staan. Misschien is dat wel zo.

Hoe zou het zijn met de aarde op dit moment? Stel je voor dat ze er iets van zou voelen? Van die kaarsjes.

Als een zachte streling. Van de aarde.

Ze verdient dat wel.

Soms praat je wel eens met de zee. Het voordeel van zee zijn is dat het niet opvalt als je weent. Je tranen zijn niet zo zichtbaar. Ze zijn ook zilt, ongetwijfeld.

Maar als je lang genoeg wacht, vertelt de zee wel iets. Niet veel, maar net genoeg.

Over verdriet. En pijn.

Sommige mensen denken dat de aarde niets voelt.

Ze vergissen zich.

Misschien kan. Dat je een plekje kiest, ergens. Waar je de aarde kunt helen. Of waar je haar laat voelen dat je dat graag zou willen kunnen.

Een plek voor een trage dans.

Jouw huid die de hare raakt.

Een ritueel waarvan je niet wist dat je het kende. Zo zou het kunnen zijn.

Woorden zijn er niet daar. Alleen de ruimte waarin ze zich zouden kunnen nestelen.

Zoals je elkaars afdruk kunt zijn, zonder het te weten.

Elkaars bestemming.

Je zou daar de verhalen kunnen vertellen.

De verhalen horen.

Met alleen maar je handen.

Misschien zou je je schamen, voor die dans. Net voor je er in verdwijnt.

Misschien kan de aarde je geruststellen. Doe maar, het is goed.

En na een tijd weet je niet meer wie wie heelt. Of dat toch zou willen.

Ooit maakte je een gedicht, of zoiets. Over de heks. En wat de aarde voelde.

Je hebt nooit helemaal begrepen waar het vandaan kwam. Maar die ene zin heeft je steeds geleid, op een of andere manier. Niet uit te leggen zonder schroom. Het geeft niet.

Misschien horen kaarsen bij een ritueel.

Misschien schrijf je anders, zie je het licht tussen de woorden anders.

Soms, als je ’s nachts ligt te woelen in je bed, met dingen die door je heen moeten sijpelen, denk je aan de zee. Dan is het alsof je je adem daar zou willen leggen. Uit handen gegeven.

Soms praat je in je hoofd. Vertel je verhalen aan iemand, hoopt dat die zouden gehoord worden.

Misschien bewegen ze gemakkelijker, in dat licht van de kaarsen.

Ooit stond je aan de rand van de zee. Je wou weten wat er zou gebeuren. De zee nam haar tijd. Of was jij het? Je moest wachten op een antwoord. Tot het in je lichaam sijpelde. Dat het goed zou komen met jou. En zo gebeurde.

Kon jij dat ook maar, als je de vraag zou krijgen. Zeggen dat het goed komt.

Alleen je handen. Meer heb je niet.

18 maart 2016

Uitgesteld

Als golven, zo zou het kunnen zijn. Hoe ze bewegen. Hoe je ze niet kunt sturen.

Sommige verjaardagscadeaus mogen niet blijven liggen. Een zekere mate van verjaardagscadeauzenuwachtigheid. Nog liever een dag te vroeg, dan mogelijk twee dagen te laat, om even iets in de groep te werpen.

Dromen. Twee meisjes op een voetbalveld.

Stukken van je lijf zitten vast. Het zou een vriendelijke omschrijving kunnen zijn.

Een verjaardag die al lang in je hoofd zat. Een wens.

Je begint aan die film die al een tijdje op je stond te wachten. Wat is die ene actrice goed… Als er twintig seizoenen zouden zijn in een liefde, dan zie je ze alle twintig in haar ogen.

Dromen. Er niet in slagen een zompige modderige helling te beklimmen. Je zakt de hele tijd tot aan je knieën in de smurrie.

De vergadering in de zaal nabij het voetbalveld. Een klein beetje zenuwachtig. Je formuleert je voorstel voor het onderzoeken van een zonnedak. Het wordt aanvaard. Sommige mensen komen je feliciteren, ze hebben geholpen, zo blijkt. Je rijdt terug naar huis samen met twee buren. Je stelt vast dat je jezelf rekent bij de jonge mensen van het gebouw. Wat wel een heel klein beetje grappig is.

Je kijkt verder naar de film. Het raakt je meer dan je verwachtte. De beelden blijven door je hoofd gaan. Ze hebben ook de rest van je lichaam geraakt. De golven in de rest van je lichaam.

Iets begint te wegen. Golven.

Een vergadering met een interactieve oefening. Het is een nieuwigheid, zo blijkt. Merkwaardig wat het doet. (Je bent een heel klein beetje trots op jezelf, een heel klein beetje.)

Het concert. Een klein zaaltje. Wat is hij jong. Het klavecimbel lijkt te bewegen. (Misschien ook wel in golven.) Bij het laatste stuk, het Italiaans concerto, is het alsof het instrument ineens begint te stralen. En dan moet het bisnummer nog komen. De chaconne. (Je had het er nog over, in een vorig stukje, denk je even. Niemand merkt het. Je vertelt een verhaal in je hoofd. Niemand hoort het.) Alles wat het leven is, alles zit erin.

Verhalen. Een beetje schroom. Je zou willen dat het er niet was, maar je kunt niet anders.

Een nacht in hindernissen.

Je kunt het verdriet bekijken. Uitgesteld verdriet. Je kunt kijken, zien wat het doet.

Dromen. Je herkent iemand. Er is een kindje, en er is nog een kindje, heel erg klein, echt heel erg klein. Een hand is groot genoeg. Je hebt dan wel grote handen.

En zo was er toch een beetje die afspraak die er nog niet was.

Iets brengt je in de war.

In de trein voel je al hoe moe je bent. Aan het station sta je te wachten. Je wankelt. Alsof je naar binnen geplooid bent.

Enkele uren later is het beter.

Het dikke boek is bijna uit. Manieren zoeken om het comfortabel vast te houden en tegelijk zo soepel en zacht mogelijk te zitten. Het hoekige lichaam is te stram, of zoiets.

Het stapt anders dan ’s morgens, denk je.

Woorden die in je hoofd blijven hangen. Dat het nog te vroeg is voor iets. En dat de tijd een bondgenoot is. Mooie woorden. Dankbaar.

Traag binnenkomen in het huis.

Iets met zachte bewegingen.

Golven volgen. Dat ook.

13 maart 2016

En de viool

‘Die stukken voor viool solo wou ik je al lang geven. Ze stonden op mijn lijstje.’
‘Waarom dan?’
‘Gewoon, om wat ze zeggen. Alles, alles zeggen ze, zijn ze.’
‘Dat is wel veel. Kan ik dat wel aan?’
‘Dat is aan jou, daar kom ik niet in tussen. Maar ik denk het wel. Gewoon toelaten.’
‘Misschien ben ik daar wel niet goed in.’
‘Misschien.’
‘En staan er nog veel dingen op dat lijstje?’
‘Dat kan ik niet zeggen natuurlijk.’
‘Waarom niet?’
‘Dat is iets tussen mij en mezelf. En daar blijft het ook.’
‘Jij hebt altijd wel iets gehad met lijstjes.’
‘Een paar, niet meer.’
‘Het past wel bij jou. Ik denk dat je graag de dingen wilt ordenen in je hoofd.’
‘Ja, ik denk het wel. Jij niet dan?’
‘Daar is geen beginnen aan, in mijn hoofd.’
‘Soms zie of hoor ik iets, en dan denk ik: dat is iets voor die of die. Ik zou dat dan ook meestal onmiddellijk willen zeggen. Uit schrik dat het anders verloren gaat. Maar ik probeer mezelf dat af te leren.’
‘Misschien moet je dat wel niet afleren.’
‘Ik denk het wel. Voor mij is dat heel belangrijk, te weten dat dingen niet zomaar verloren kunnen gaan. Dingen die hadden kunnen gezegd worden. Maar voor anderen kan dat vervelend zijn.’
‘Ja, dat is zo. Maar misschien is het toch wel beter. Al zal ik dat niet hardop zeggen.’
‘Zo van: nee, ik zeg het niet.’
‘Zo ja.’
‘Dat kun jij wel goed.’
‘Ja, het is een speciale competentie.’
‘Krijg je daar ook eretekens voor?’
‘Zou kunnen, maar ik heb nog geen bericht gekregen van de koning.’
‘Ik zal eens bellen.’
‘De muziek is wel mooi. Maar ik denk dat ik alleen moet zijn om goed te kunnen luisteren.’
‘Dat begrijp ik. Je moet er je tijd voor nemen. Sommige stukken moet je opnieuw en opnieuw beluisteren. En dan begin je het te zien.’
‘Heb ik wel tijd? Ik heb geen tijd.’
‘Ik denk het wel.’
‘Ja? Hoe weet jij dat?’
‘Ik ken je. Toch een beetje.’
‘Het zou gemakkelijker zijn als dat niet zo was.’
‘Zou het ook beter zijn?’
‘Nee, waarschijnlijk niet.’
‘Dit stuk vind ik het mooiste. Ik zou bij benadering niet weten hoe vaak ik dat al gehoord heb, en elke keer raakt het me weer even heftig.’
‘Ik zie het aan jou.’
‘Ja?’
‘Ja. Ik mag dat misschien niet zeggen, maar het is wel heel bijzonder om te zien, hoe jij bent, met muziek.’
‘Oei.’
‘Nee, niet oei. Het is wie jij bent. Je moet je daarvoor niet verontschuldigen, integendeel.’
‘Nu ben ik een beetje verlegen.’
‘Eigenlijk zou ik dat moeten zijn. Of zou ik het niet mogen verbergen.’
‘Ik zal je alleen laten, dan kun je beter luisteren. Zet dit stuk maar opnieuw op zodra ik weg ben.’
‘Ik ben daar niet goed in, maar dankjewel voor het cadeau. Ik zal er later nog wel iets over zeggen.’
‘Ja, doe dat. Dat zou ik fijn vinden.’

12 maart 2016

En als

Misschien blijft die onrust niet in je lichaam rondwaren.

Misschien zou het kunnen. De woorden laten bewegen. Zo lang ze nodig hebben. Misschien telkens opnieuw. Misschien telkens een beetje anders. Tot ze zich neerleggen. Tot je ziet: zo is het.

Misschien kun je ademen alsof de littekens er niet zijn. Niet dat het nu niet zou gaan, daar heeft het niets mee te maken, denk je.

Misschien kun je de woorden zoeken. Zoals ze waren. Zoals ze verspreid in je huis liggen. Je zou ze kunnen aanraken, naast elkaar leggen, in elkaar laten passen. En vragen: kom je kijken?

Misschien kun je je handen anders bewegen. Alsof ze zelf de wind zijn. Geworden zijn.

Misschien kun je iets overhouden uit alle verhalen. Iets dat bij je blijft, zodat jij kunt blijven, daar, op die plek. Hier eigenlijk dus.

Misschien kun je iets vragen. Vertel, iets.

En misschien is het waar, wat je hoorde. Dat het mag.

Misschien is het niet anders dan hoe het voelt. Als je naar beneden bolt. Het is als drijven, met wind in de rug.

Misschien is het goed. Hoe je daar zat. En af en toe even naar buiten keek, of je fiets er nog stond. Alsof dat het enige was wat telde. En hoe je terwijl luisterde naar de verhalen. En vroeg of het zo of zo was. En dat er alleen maar dat was.

Misschien is het niet anders. Denk je dat iets hebt gezien dat je niet kunt ontzien. Het omgekeerde van zien, uitgommen in je ogen. Maar er zijn geen deuren in je ogen.

Misschien is het wat het is. Meer niet.

En misschien ga je straks weer wat opruimen in het huis.

Misschien wachten er nog woorden op je. Wachten ze gewoon op hun tijd.

Misschien is het als de dagen die komen en gaan. En sta je elke ochtend al op een andere plek.

Misschien keer je terug naar hoe je de dingen deed. Elke dag. Of toch niet. Niet meer.

Misschien kun je blijven kijken. Naar hoe de zon de dingen aanraakt. En zie je niet dat het ook een beetje koud kan zijn.

Misschien leren die rimpels je iets.

Misschien heb je, zonder dat je het goed en wel besefte, iets gedaan dat heel goed was. Vandaag.

Misschien wil je niet meer terug. Misschien ga je niet meer terug. Naar hoe het was daarvoor.

Misschien is er iets dat je draagt.

Misschien hoef je het niet te weten.

En misschien heb je de goede stukken gezien, en gevoeld. En is ook dat genoeg.

Misschien is het tijd om eten te gaan maken.

Misschien geven woorden geen uitzicht, vandaag. En is dat niet erg.

Misschien zou je ze beter schrijven, met je hand, met de pen. Heel traag. En doen alsof ze sierlijk zijn.

Misschien was dat gedicht toch niet zo slecht. Misschien stond alles er al. En had alleen het gedicht dat door.

10 maart 2016

Slenterende mensen

Rare mensen. (Een gesprek net achter je in de trein.) Haar man heeft een bepaalde auto gezien. Tweedeurs natuurlijk. Van het sportieve type. Alleen dat ene model is goed genoeg. De auto staat in Barcelona. Hij heeft de avond daarvoor even het vliegtuig genomen naar Barcelona, en zal nu in twee dagen weer naar hier komen. Tweedeurs, wordt nog eens herhaald. Zou ze er nu eigenlijk trots op zijn?

Mensen met mooie handen. In de metro. Heel veel mensen rondom jou. In alle kleuren. En je kijkt alleen naar hun handen. Zoveel verhalen die zich laten vermoeden. De hele afstand tussen twee metrohaltes kijk je alleen maar naar die twee handen. Mooie handen. Je stapt uit. De metro rijdt verder.

Mensen met blinkende ogen. In het muziekprogramma. Hoe ze over de muziek praten. Hoe die ene zangeres hen altijd weer beroert. Hoe ze daarna zitten te kijken naar het filmpje, met die ene zangeres. Tranen.

Mensen, versies van jezelf. Ze zijn met elkaar in gesprek, eindeloos. Zou het niet zo? Zou het niet kunnen dat? Zou je eigenlijk? Zou je nog? Ze bekijken elkaar. Proberen elkaar te begrijpen. Proberen elkaar op een welbepaalde manier op te stellen, waardoor alles netjes in elkaar zou passen, en iets tot rust zou kunnen komen. Quod non.

Lieve mensen. Trage gesprekken. Met de tijd die ze vragen, die gesprekken.

Slenterende mensen. Dat ze dat zomaar doen, los, slenteren. Op het voetpad. In de winkelstraat. Overal eigenlijk, basically. Alsof ze alle tijd hebben. Alsof het zomaar zou mogen. Alsof de grondwet het zomaar zou toelaten. En dat je daar dan achter loopt.

Haperende mensen. (Zouden ook versies van jezelf kunnen zijn.) Ze proberen iets te vertellen.

Mensen die je dromen binnenwandelen.

Mensen met irriterende stemmen. ’s Morgens in de trein. Ze praten honderduit. En je denkt: doe iets aan die stem, het kan niet zo heel erg moeilijk zijn, gewoon een beetje moeite doen, een heel klein beetje moeite doen, zou dat te veel gevraagd zijn? Aan hun stem te horen is de kans relatief klein dat ze zullen overgaan tot een opwaardering van hun eigen stemgeluid, of zoiets. Nochtans heeft de wereld recht op schoonheid, denk je.

Hollende mensen. Ze lopen je voorbij, in strakke pakjes, felle kleuren. Sommige hollende mensen lopen soepel, ze lijken te veren, telkens weer. Andere hollende mensen zijn laaglopers, ze komen nauwelijks van de grond, worden er bijna in gezogen. Nog andere hollende mensen zijn wiplopers, ze hebben een heel eigen stijl, waarbij allerlei dingen in allerlei richtingen op en neer gaan.

Mensen die zichzelf geweldig vinden. En daar nooit genoeg van lijken te krijgen.

Mensen die zich voornemen om vandaag. En na een tijd moeten vaststellen bij zichzelf dat.

Mensen die zonder probleem lang kunnen opblijven, of toch doen alsof.

Onbeleefde mensen. Naar huis gaan, met je boodschappen. Het voetpad in de straat is erg smal. Iemand moet aan de kant, als mensen elkaar kruisen. Op honderd meter ga je minstens vier keer van het voetpad af om andere mensen door te laten. Een van de vier maakt een minuscuul gebaar dat zou kunnen lijken op iets als: ik heb opgemerkt dat u plaats maakte voor mij, en misschien ben ik daar wel een klein beetje dankbaar voor.

Mensen die woorden ophouden.

Mensen die het woord weerhouden verkeerd blijven gebruiken. Tot drie keer na elkaar. Je had je voorgenomen om die avond beleefd en voorkomend te zijn, dus zwijg je maar.

Mensen die er in de spiegel niet verpletterend uitgeslapen uit zien.

Het-niet-weten-mensen.

Mensen met wie je verhalen deelt. En hoe goed dat is.

Rare mensen. Je hoort hen praten, en je vraagt het je af. Waarom ze van de 101 dingen die ze zouden kunnen zeggen net dat ene willen benadrukken, en daarmee ook nog eens willen beginnen.

Mensen met wie je graag zou willen zwijgen.

06 maart 2016

Ruht wohl, ihr heilige Gebeine

Goede plekken, ergens in het midden. Dat de stoelen geweldig rugvriendelijk zijn, zou het woord vriendelijk te veel eer doen. Misschien hoort dat zo, als je gaat luisteren naar een passieverhaal. Dat je zelf dus ook moet lijden, of zo. En je had al enkele dagen zo’n rugpijn. Nabijheid. En muziek. Dat blijft er over. (En nadien dus ook die rug nog.)

Ademen met de muziek. Soms sneller, soms trager.

In een voorzichtige, niet rusteloze, maar toch gedragen verwachting voor wat er zal komen bij het einde. Het voorlaatste stuk.

Ruht wohl, ihr heilige Gebeine.

Je adem verandert. Het kan niet anders, zo voel je. Je doet moeite om je tranen te verbergen. Misschien mogen ze niet gezien worden.

Leg je neer. De muziek ademt die beweging, in alles.

(Een dag later voel je het nog.)

Soms verlang je ernaar. Jezelf neerleggen. Voelen hoe alle pijn uit je wegvloeit. Langzaam. Terwijl de vrede je vult.

Soms verlang je ernaar. De geborgenheid die je dan zou voelen. Iemand die je zegt dat het goed is, dat je mag blijven.


Misschien kun je dan de wind niet meer horen, hoef je de wind niet meer te horen.


Misschien mag je je handen openen, mag je je schouders loslaten, hoef je niet meer achterom te kijken.


Misschien is er een plek, die de jouwe is.


Misschien heb je genoeg gedaan, genoeg gevochten. Misschien is er genoeg verdriet geweest.


Misschien wordt het gewoon stil, na al het rumoer, na alle rusteloosheid, na de vlucht.


Misschien iets met uit handen geven.

 
Dat alles, en nog veel meer. Dingen die aan de andere kant van de woorden moeten blijven. Het zou er allemaal kunnen zijn.

In die adem.

En in die weldoende, en tegelijk diep melancholische herhaling van die woorden.

Terwijl je er zit, daar, op die stoel, denk je het: nog, nog. Bijna: laat dit nooit ophouden, of nog lang niet. De muziek raakt je aan. Je huid. Je beweegt je vingers over het papier van het boekje, als om je te vergewissen. Of is het een versterking van wat gebeurt?

De troost van de nabijheid.

Wat tragisch is, het legt zich neer, hier.

Je adem gaat mee, in grote bogen. Je tranen, ze komen. En het is goed.

Die muziek, die je telkens weer ontdekt. Het broze besef dat je er ook telkens opnieuw weer naartoe zou kunnen gaan. Dat die plek er zou kunnen zijn, en zou kunnen blijven.

Dat het is alsof je je uit handen zou kunnen geven aan die muziek.

Het eindeloze moment gaat ook weer voorbij. Alleen in dat aan zichzelf verdwijnen kan muziek bestaan. Het onsterfelijke laat zich zien in de aanraking van het sterfelijke, dat wat verdwijnt in de tijd.

En even is het alsof je iets ziet, met je huid.

04 maart 2016

Een officier dus

De prezenuwen. Beginnen met nog alleen witte rijst.

De dag nadien. De truc met het muntje. En daarna het glas viezigheid in één keer naar binnen. En dan met je voeten op de grond stampen, huiverstampen.

Die vloeistoffen leggen een lange afstand af door je lichaam.

En als je laat naar bed gaat, voel je hoe je vanbinnen helemaal koud bent.

Een beetje slapjes de bus op. Je kaartje blijft in het apparaat steken. De chauffeur klopt er even op. Zou hij een speciale techniek hebben?

Wachten aan de inschrijfbalie in het ziekenhuis. Altijd bang dat je op het bord niet zult gezien hebben dat jij aan de beurt was. En je hoofd noem je dat dan steeds ‘spoor 8’.

Je hoeft zelfs niet te vragen welke kleur je moet volgen, je kent de weg.

De verpleegster vraagt nog eens je geboortedatum. Je hebt ook zo’n armbandje. Jan Julia, dat staat erop.

Door de verdoving schuif je een beetje weg. Eigenlijk is het wel een fijn gevoel, een beetje toch.

Later in de kamer van het wakker worden. De meneer aan de overkant wil absoluut opstaan en vertrekken. Diverse vriendelijke vormen om hem dat uit zijn hoofd te praten.

Het ding aan je arm meet je bloeddruk. Het pompt zichzelf op, en schokt weer weg.

Je mag naar buiten, een beetje ijl nog.

In de bus werkt je haperkaartje nu helemaal niet meer. Je mag zo mee. Je zou ook niet in staat zijn tot geweldige gesprekken, denk je.

Slapen. Onder het dekentje.

Mooie aardbeienconfituur.

Een nacht.

Iets met wallen.

Je rug.

’s Avonds moet je nog naar die andere stad, voor een vergadering. Je denkt er ’s morgens aan dat je je boek meeneemt, voor straks in de trein. Het dikke boek. Niet echt goed voor je rug. Maar wel een goed vooruitzicht, dat je misschien zult kunnen verdwijnen.

Pijn.

Een mooi leesplekje in de trein.

Ook terug. Je knikt soms een beetje boven je boek. Je schuift soms in en uit het verhaal. Het is niet anders.

Het is wankel opstaan. Even uit evenwicht. En je moet de groene vuilniszak nog buiten gaan zetten. Het zal wel overgaan, hoop je.

Het is koud en winderig op de markt.

Je moest nog een stukje schrijven. In je hoofd bleef er maar één onderwerp over, dat zal het dus worden.

Je bent helemaal alleen op het werk.

Het is aan jou om ze op te halen. De eretekens. Je twee collega’s die ook zo'n ding zullen krijgen, ze hebben geen zin om zelf te gaan. Twee volmachten dus. Normaal loop je in het gebouw daar gewoon naar boven. Nu moet je wachten. Boven krijg je een oorkonde en een medaille. Officier in de Kroonorde. Dat ben je dus vanaf nu. De ene mevrouw zegt nog iets als ‘proficiat’, je hoort het nog net. Het is toch een beetje raar. Eigenlijk is je enige verdienste dat je al oud bent. Gelukkig is er in de metro niemand die je ineens anders begint te bekijken. De twee meisjes kwetteren gewoon lustig door. Een ander meisje valt tegen je aan, net voor ze uitstapt. Je glimlacht minzaam, zij ook. Het leven gaat gewoon door.

In de categorie dapper. Aan het loket ga je je kapotte buskaartje inruilen, zoals de chauffeur had gezegd. Even verwacht je een of andere preek (het jongetje in jou). Maar het verloopt soepel en vriendelijk. Je krijgt alleen te horen dat je niet had hoeven te komen, dat die chauffeur dat ook had kunnen doen. Je bent wel blij dat die dat niet deed, je zou alleen wat hebben kunnen stamelen in de bus, en zo tegen andere mensen aan vallen, en andere gênante dingen, en zo.

De puntjes aan het witloof laten, inderdaad.

Tussendoor stukjes opruimen. Dat moet precies.

Woorden.

Je rug.

En straks het dekentje.