30 april 2016

Tekstverdwaling

In en uit de tekst.

Soms is een tekst een vreemd lichaam. Soms begin je te schrijven en komt de tekst naar je toe. De tekst onthult zichzelf. Een beetje. Sommige stukken zijn niet bedekt. Sommige stukken laten zich verlangen.

Soms is een tekst je eigen lichaam. Al je verwarring. Al je richtingloosheid. Al je gebrek aan met jezelf samenvallen. Al je gebrek aan een rustpunt. Soms zijn ze er allemaal. In de woorden. En daardoor leggen ze zich neer. Niet dat je na de tekst ineens op je bestemming bent, daar waar je zou willen zijn. Maar het is alsof je ineens de bewegingen ziet, de scherven. Alsof dat genoeg is. Misschien is dat dan ook alles wat je zou kunnen bereiken.

Soms is een tekst het lichaam van een geliefde. De woorden laten zich ontdekken. Zoals jouw handen de bewegingen zouden ontdekken die ze zouden maken, op de huid van die geliefde. De bewegingen waren er al. Ze wachtten op jouw handen. Als.

Soms is een tekst als een tekening voorbij de woordenloosheid. Soms zou je willen roepen, zou je het willen uitschreeuwen. Wat, dat weet je niet. Al die woorden die nog geen woorden geworden zijn. Ze zitten daar ergens, in je lichaam. Je weet zelfs waar. Woordenloze woorden. Als je in de spiegel zou kijken, zou je een zwart gat zien. Hoewel het, als je je het probeert voor te stellen, er meer uitziet als een wit gat. En dan begin je aan een tekst. Omtrekkende bewegingen. In een medium dat het verkeerde is, zo lijkt het dan even. Met dingen die te stomp, te hoekig en te woord zijn om te zijn wat ze zouden moeten zijn. En die woorden schuiven voorzichtig op het veld van de tekst, een voor een. En wanneer de tekst daar staat, is het alsof het een tekening is. Dat wit gat is er niet meer. Je bent weer iemand geworden.

Soms is een tekst als een kwelling. De weg van alle pijn. Het betreden van de kamer waar je helemaal niet wilt zijn. Misschien merkt de lezer het niet eens. Hoeveel angst je moest overwinnen. De zinnen die dan komen, ze waren er misschien al. Ze wachtten alleen maar. De zinnen in die kamer, ze liggen er in lagen. Een beetje zoals jaarringen in een boom. Wanneer je binnenkomt, en zou willen in woorden zeggen wat daar is, dan stap je naar die zinnen, die laagzinnen. En je denkt: nu is het tijd voor deze zin, terwijl je handen trillen. Iemand die het leest, iemand die je goed kent, zou zeggen: je bent voorzichtig, je laat nog weinig zien, je suggereert, je verbergt jezelf nog, je durft je echte waarheid niet onder ogen zien. En je zou zeggen: vandaag, in de kamer, kon ik tot die laag gaan, tot die laagzin. Je zou zeggen: ik weet hoeveel lagen er nog onder zijn, ik weet zelfs wat er staat in die laagzinnen, ik weet wat ze zouden zeggen over wat ik werkelijk denk of voel of over wat er werkelijk gebeurt in mijn lichaam, ik weet wat ze zouden zeggen, maar ze zijn niet voor vandaag, misschien zelfs niet voor ooit, maar ik weet wat ze zeggen.

Soms is een tekst als een onthulling. Je weet niet waar de tekst je heen zal leiden. Je ontdekt het, woord voor woord. Als een avontuur. Je weet niet waar die woorden vandaan komen. Je weet alleen dat je niet tegen de woorden in kunt gaan. Je kunt de zinnen geen andere richting uitsturen. Je kunt alleen volgen. Zoals je soms in het leven alleen kunt volgen wat zich aanbiedt aan jou.

Soms is een tekst als een echt onuitgesproken gesprek. Je ziet de dialoog verschijnen. Soms zie je in je hoofd wie de personen zijn die de woorden zeggen. Soms ook niet. Soms ben je een van hen, soms niet. Soms ben je ze allebei. Soms zou je een van hen willen kunnen zijn. De dialoog verschijnt. Uit het niets. Zoals een gesprek. De woorden,  onuitgesproken, zouden kunnen gesproken zijn. De woorden zijn een mogelijk gesprek. Ze zijn soms een verlangen. Ze zijn soms een zoeken. Ze zijn soms een brief, een omwegbrief, via een veilige omtrekkende beweging. Maar steeds lijkt het, nadien, alsof het gesprek er echt was. Alsof het dus is, echt is geworden.

Soms is een tekst als die handen in je droom. De woorden verschijnen voor je. En terwijl dat gebeurt, is het alsof je huid begint te tintelen. Alsof iets, in je huid, zichzelf loslaat, los durft laten. Zoals het voelde in die droom, toen die handen.

Soms is een tekst als een plek. Het is een mooie gedachte, een mooie te denken gedachte. Je afvragen, terwijl je beweegt, waar een plek begint, vanaf waar je weet dat je er bent. Je weet: dit is een plek, en ik kan er  vanaf nu steeds weer naartoe gaan. Zoals ook een vriend een plek in je lichaam is. Zoals ook een geliefde een plek is geworden in jezelf. Ooit opende je je hart voor haar, en dat kan niet ongedaan gemaakt worden. Misschien kom je er niet meer elke dag, misschien wil je dat ook niet, maar de plek zal er altijd zijn. Het mooie van een plek is het idee dat je er naartoe zou kunnen gaan. Het mooie van een plek is de belofte dat ze er altijd zal zijn.

Soms is een tekst als het verdriet dat in je woont. Het is er. Als een trouwe huisgenoot. Meestal beleefd en voorkomend. Vaak een hulp in het huishouden. Het verdriet heeft alle tijd. Wacht op je. Als iemand die in het halfduister zit te wachten op je thuiskomst. Het verdriet is geen natuurkracht die over je heen komt, geen indringer uit de boze buitenwereld. Het verdriet is er gewoon, als wat het is, niet meer, niet minder. Gaat steeds met je mee, en laat zich soms voelen. En aangezien het verdriet in je huist, tussen al die plekken in je, weeft het zich ook in de teksten die uit je vertrekken. Hoewel dat beeld niet helemaal klopt. Het is niet zo dat jij hier bent, en de tekst daar. (Zoals het ook niet is dat je hoofd hier is, en de rest van je lichaam daar.) Je weet niet waar hier overgaat in daar. Soms weet je het als je er bent, soms niet.

In en uit de tekst. Ze heffen elkaar op.

28 april 2016

Brugdag

Je krijgt een mail met daarin nieuws voor de ambtenaren. De brugdagen. Wanneer ze vallen. Je ziet staan: vrijdag 6 mei. Je vraagt je af: een brug waarmee? Je denkt: raar, dat ze zo’n losse dag een brugdag noemen. Je denkt: ok dan maar, een vrije dag dus.

Rare nachten. Rare dromen. Je lichaam lijkt op iets te reageren. Uitgesteld? Of voorafgaand?

Een ontroerend mooi interview in de krant met de vrouw die haar partner verloor in dat ene metrostel. Mooie gedachte over rouwen, en waarom. (In een vorig leven werkte je ooit nog met haar samen. Je zou haar iets willen sturen, je durft niet goed. Misschien moet je het toch maar doen.)

Je leest iets, een reactie, en je denkt: kan het nog minder enthousiast? (Misschien ben je gewoon ouder aan het worden.)

Die dag. De metro. Voor het eerst kom je weer voorbij Maalbeek. Voor het eerst sinds is het weer open. Het wordt ineens een beetje stil in het metrostel. (Je maakt een kleine buiging.) (Je denkt aan iets dat je haar nog moet vertellen.)

Iets later. Je houdt er wel van, zo heen en weer door de zaal lopen met een fototoestel. Je bent natuurlijk erg groot. Vroeger was het ook al zo. En dan deed het goed als mensen je zeiden dat ze helemaal niet hadden gemerkt dat je zoveel foto’s had gemaakt. Onzichtbaar bewegen.

Je adem verandert tijdens de vergadering die avond. Je verdwijnt in iets.

Je bekijkt weer een aflevering van de reeks die je aan het volgen bent. En je denkt: heel goed gemaakt, slim opgebouwd, maar heb ik eigenlijk wel zin om dit te zien?

De volgende dag. Er zit iets onder je huid. Aarzelend. Bijna iets als: de dag voor je ziek gaat worden. Iets aarzelt. Het maakt je wankel, raast door je rug. Het is alsof je stem zich terugtrekt. En later is het weer voorbij.

Een mooi concert. Gelukkig is de stoel naast waar jullie zitten niet bezet. Zo kun je je benen schuin leggen. Anders was je genoodzaakt geweest om het balkon af te breken. Of je benen af te haken.

Na de pauze komen er twee mensen vragen of er nog twee plaatsen zijn naast jullie. Ze hadden hoogtevrees op het balkon net daarboven.

(Om een of andere reden wist je dat er een bericht zou komen, net die avond. Het doet je glimlachen.)

Verder werken aan de presentatie voor de les die je een dag later moet geven. (Eigenlijk is dit wel leuk, denk je.)

Je doet je best voor een regenboog. Het wordt sneeuw, zo zal later blijken… (En de goden zijn ook niet meer wat ze geweest zijn.)

Het uur van de dag waarop je normaal kookt en eet en enkele dingen doet. Als een soort ritueel. Een thuishaven in de dag. Net dan is er een korte vergadering. Het brengt je een beetje in de war, je lichaam weet niet goed wat te denken. Weer thuis beweeg je traag, zorgzaam. Leg je maar neer, zeg je.

Later denk je aan een verhaal. Iets over waarnemen.

Mooie droom in het vagevuur voorafgaand aan het ontwaken. Je kunt in en uit je droom schuiven. Je kunt hem langer laten duren. Je denkt: dit wil ik wel.

Tijdens de vergadering zegt je baas: dat wordt niet eenvoudig, want volgende week zijn er twee vrije dagen. Je denkt: hoezo twee vrije dagen? Je vraagt: dus donderdag is het ook vrij? Ja dus. Je gaat het nog eens nakijken in je agenda. Inderdaad. Een tijdje later besef je het ineens: ah ja, daarom dus dat die vrijdag een brugdag is. (In de categorie ‘beschamend voor gevorderden’.)

24 april 2016

Lagrime di San Pietro

‘Vertel eens een verhaal.’
‘Even denken…’
‘Doe maar, het maakt niet uit hoe lang. Ik wil gewoon even een verhaal horen van jou.’
‘Ik was vanmiddag nog bezig met het verpotten van enkele planten. Ik had het al eerder moeten doen, hun potten waren te klein geworden. Nu is het beter. Benieuwd of ik het aan de planten zelf zal gaan zien. Nadien zijn je handen dan altijd een beetje ruw, door die potgrond. En ik dacht dat het eigenlijk wel mooi is, bijna een soort troost, dat je gewoon moet wachten, enkele uurtjes misschien, en dan zijn je handen weer zacht. Ik weet eigenlijk niet waarom ik dat nu vertel.’
‘Je zou ook handschoenen kunnen aandoen?’
‘Ja, dat zou kunnen, maar dat wil ik eigenlijk niet. Ik wil het wel voelen allemaal.’
‘Verbonden met de aarde, in een pot?’
‘Ja, een beetje toch.’
‘Jouw handen zijn altijd zacht. Mag ik dat zeggen?’
‘Ja, natuurlijk mag dat.’
‘En nu ga je vragen of ik goed geslapen heb. En dan zal ik zeggen dat ik niet goed geslapen heb.’
‘Oei? En had je ook weer rare dromen?’
‘Ja. Maar ik weet niet of ik er iets over wil zeggen. Ik was thuis, alleen. Er was veel wind. En het hele huis rammelde. Ik was bang, door al die geluiden. En toen gebeurde er iets…’
‘Wat?’
‘Ik kan het niet zeggen. Misschien ooit nog wel, of nooit.’
‘Weet je het zeker?’
‘Ja.’
‘Ben je bang dat de droom terug zal komen?’
‘De droom zal terugkomen. Dat weet ik wel zeker.’
‘Ga je me dan bellen, als je wakker wordt?’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Ik zou dat wel willen, eigenlijk.’
‘Dat is onzin.’
‘Ik heb een lijstje van dingen die ik mis.’
‘Is het lang?’
‘Het is in klein lettertype, denk ik. Zo wordt het wat korter.’
‘Maar wel met netjes alle fouten verbeterd.’
‘Ja, vanzelfsprekend.’
‘Wat heb je nog gedacht vandaag?’
‘Veel.’
‘Zoals wat?’
‘Ik dacht nog aan dat concert van gisterenavond. Het was heel bijzonder.’
‘Waarom?’
‘Ik kan het niet goed uitleggen. Er was iets met die muziek. Hoe ze ademt. Hoe ze binnen een strak keurslijf toch precies alle richtingen uitwaaiert. En toch ook niet. Hoe die stemmen elkaar aanraken, elkaar overnemen. Hoe ze elkaar dragen. En om een of andere reden was het raar om de tekst erbij te hebben, in vertaling. Er leek een soort breuk tussen die woorden en de muziek. En misschien toch ook niet.’
‘Het is mooi, hoe je erover vertelt. Je ogen.’
‘Het was alsof ik tijdens dat concert voelde dat er verschillende deuren in je lichaam zijn die je kunt openen om ontroerd te worden. Dit was een andere deur dan bij andere muziek. Maar die gedachte kan ik helemaal niet uitleggen.’
‘Ik denk dat ik het wel begrijp.’
‘Heb je de zon nog gezien? Ze is toch nog gekomen, even toch.’
‘Ja, natuurlijk. Enkele keren zelfs.’
‘Heb jij ook lijstjes?’
‘Laat ik daar maar niet op antwoorden.’
‘Ja dus.’
‘Sssjjjttt, niet doen.’
‘Maar je gaat dus wel bellen?’
‘Wanneer?’
‘Als.’
‘Dat weet ik niet, nog niet.’
‘Doe het maar.’

22 april 2016

Beginnen

Beginnen met de lente, dus. Iets is van je schouders.

Beginnen met manieren te bedenken om dat gekraak uit je nek te krijgen. ’s Avonds in de zetel je armen in allerlei bochten wringen in het kader van de zelfmassage.

Beginnen met sierlijke bewegingen in het huis. Nadat je een filmpje zag van tango dansende onderlijven.

Beginnen met het subtiel doorbreken van enkele routines. Op zo’n manier dat je het zelf niet merkt.

Beginnen met het verzamelen van dromen. Mooie dromen. Die dan netjes inpakken. Al dan niet met een strik. Om ze op het juiste moment cadeaugewijs ter beschikking te hebben.

Beginnen met onnozel doen, nog meer onnozel doen. Een minimumdosis vastleggen. Per week of per dag?

Beginnen met de aanloop naar het moment waarop het haar weer geknipt zal worden. Om een of andere reden maak je je iets meer zorgen over haar dat niet echt kort is dan vroeger, of voorheen.

Beginnen met een of andere belangwekkende brief. Voor het genot van de woorden.

Beginnen met het opnemen in die belangwekkende brief van het woord genot. Andere woorden zijn ook te overwegen.

Beginnen met een cadeau. Of was je al begonnen, altijd?

Beginnen met enkele nuttige dingen die al een tijdje wachten op het beginnen met nuttige dingen.

Beginnen met stukjes die nog onverkende gebieden verkennen. Hoewel? Zou dat wel een goed idee zijn?

Beginnen met manieren om zelf tintels op te wekken. Op eenvoudig verzoek, en in grote hoeveelheden. Gericht op het verdwijntintelen.

Beginnen met (of verder gaan met) het verspreiden van boodschappen die zich na het neerdalen van de duisternis en de stilte in je huis door de lucht verplaatsen naar hun bestemming. Op autonome wijze. Die verplaatsing.

Beginnen met diverse nieuwe schoonmaaktechnieken die op wonderlijke wijze, vooral wonderlijke wijze, zonder uitstraalpijn leiden tot impressionante en zelfs significante resultaten.

Beginnen met het negeren van akelige mannen.

Beginnen met het aanleggen van reservevoorraden mooie woorden. Op eenvoudig verzoek opvraagbaar. Gewoon bellen, en zeggen: ‘Mag ik enkele mooie woorden van jou?’

Beginnen met misschien nog eens nieuwe snaren leggen op je gitaar.

Beginnen met een reeks terraswerkzaamheden die zullen leiden tot een groene oase. Wat als doel ook een klein beetje te hoog gegrepen zou kunnen zijn.

Beginnen met het nu definitief inhalen van je universele leesachterstand. Al heel snel aanvaarden dat bij het wezen van het lezen ook een zekere gradatie van leesachterstand hoort. Beginnen dus met gewoon verder lezen. Wat ook al niet slecht is.

Beginnen met het vinden van lighoudingen bij de televisie die tot totale ontspanning kunnen leiden. Is in verschillende opzichten een existentieel probleem.

Beginnen met die ene zin.

Beginnen met die ene adem.

Beginnen met het verder invullen van het landschap.

Beginnen met alle dingen die je niet weet. Niet weet dat je dus eigenlijk aan het beginnen bent met die dingen. Of zoiets.

Beginnen met dingen waarvan je pas nadien zult weten wat ze waren. Of dus eigenlijk gewoon verder doen.

Beginnen met de rivier die je al was.

21 april 2016

De zon! De lente!

Soms heb je het koud, een beetje. Soms denk je: het zou warm mogen zijn, gewoon.

Een vergadering. Er was enige zenuwachtigheid over het voorstel dat je had uitgewerkt. Het wordt vlotjes aangenomen (ook een beetje tot jouw verbazing). Iedereen is een beetje in de war. Is de vergadering al voorbij? Ja, dus. Ze blijven nog wat hangen.

Bij het instappen in de trein duwt een man je vrij brutaal opzij. Hij kijkt je aan met een blik alsof hij er ook nog heel trots op is. Iets als: ik  ben egoïstisch, en dan? (Akelige man, denk je. Je had het al eerder gedacht, als je hem zag staan. Of zoiets.)

Op weg weer naar huis, na een avondafspraak. (Je denkt: vertel eens een verhaal, eender wat.)

De volgende dag. Op tijd naar huis, want je moet nog naar een conferentie. Een event. Klinkt belangwekkender. Dicht bij huis, weliswaar. Achter de hoek, eigenlijk.

Een uur voorzien voor het onthaal, pas daarna zal het event beginnen. Natuurlijk ben je weer vroeg daar. Netwerken, dat moet je dus doen. Je staat aan een tafeltje een broodje te eten. Poging tot spontaan gesprek met iemand die je niet kent. (Misschien zul je het ooit nog wel leren.)

Net op dat moment: een berichtje met de vraag of je twee kleine meisjes in bed wilt steken. Jammer…

De twee acteurs die het event aan elkaar moeten praten zijn grappiger dan je had verwacht.

Een beetje koud, als je gaat slapen.

Een vergadering. Je loopt door de zaal, om foto’s te maken. Brengt je ineens een beetje terug bij vroeger, toen met je vader.

Een experiment, tijdens diezelfde vergadering. Een interactief moment. Een beetje onwennig nog gaan ze bij de drie tafeltjes staan, maar het loopt opvallend goed. Het doet je eigenlijk veel plezier om hen zo bezig te zien.

De studente die je komt interviewen voor haar thesis. Je had een beetje schrik, maar het valt nog mee met je geheugen.

Meer plaats in de trein. Je gaat zo ver mogelijk van de akelige man zitten. De boekenbijlage. Feest.

(Je denkt: ik vertel verhalen, eender wat.)

Je denkt aan een  geur. Je denkt: ineens was die er weer, toen, en die andere keer ook.

(Het is tijd voor iets onnozels, denk je.)

In een droom, die nacht: vind je me niet meer mooi dan? Natuurlijk wel, wat dacht je nu?

Een vergadering. Soms ben je niet echt in voor veel gepalaver. Of mensen die de hele tijd ‘nog iets willen toevoegen’.

Op weg naar het station. Je moet op tijd terug in de thuisstad zijn voor die afspraak.

De zon! Je denkt aan haar. Het is tijd voor iets onnozels, denk je.

Netjes op tijd voor je afspraak.

De mevrouw kijkt je hele huid na. De vlekjes op je huid. (Kleine eilandjes van niet-wit.) Het zorgt voor tintels. (Mag dat wel?) Alles is in orde. Ze zegt dat je binnen een jaar weer terug moet komen. Of eerder als je iets verdachts zou zien. Je zou haar willen zeggen dat je niet elke dag kijkt naar de vlekjes op je rug, maar je doet het maar niet.

Op weg naar huis, een moment van ontroering. Niemand ziet het. De jonge mensen zitten in de zon op het plein. En je denkt: alle controles zijn weer voorbij voor dit jaar, nu kan de lente beginnen!

Het is of de ontroering je moe maakt, zo blijkt enkele uren later.

Een beetje koud.

Een aangename verstoring van het kookgebeuren. Iets met een hangmat, ook.

Nee mevrouw, natuurlijk niet, alle seizoenen! En dat is de korte samenvatting. (Moet ik meer zeggen? Nee, niet doen! Haha.)

Een beetje lente.

(Misschien had je door de aangename verstoring toch tweemaal sojasaus in de pan gedaan…)

17 april 2016

Wat niet gezegd kan worden

Ingewikkeld… Schroom…

Tijdens het panelgesprek stel je een vraag aan je gasten. Terwijl vraag je je af wat je zelf zou antwoorden, en of je zou durven zeggen wat je werkelijk denkt of voelt.

‘Hoe overleef je zelf mentaal de ecologische crisis?’ Iets in die aard. Eerder in het gesprek ging het over ‘veerkracht’. De nood aan maatschappelijke veerkracht (dus niet individualiseren en niet het mechanische beeld van een metalen veer die netjes terug in de oorspronkelijke stand komt). De wereld is erg complex. En de wereld waarin de klimaatverandering begint te versnellen en mogelijk tot een klimaatchaos zal evolueren als we er niets aan doen. Een wereld waarin, mee daardoor, de ongelijkheid nog wel eens geweldig zou kunnen toenemen. Een ecologische crisis die wel eens ‘out of control’ zou kunnen geraken.

In je vraag verwijs je naar de rol van waarden of spiritualiteit of religie in de persoonlijke houding, het persoonlijk bewaren van een evenwicht, het persoonlijk zoeken naar veerkracht tegenover een wereld die misschien wel op onbekend terrein zal komen.

Eigenlijk zou je graag met je gasten alleen al over die vraag een uur willen spreken. Hoe is het voor hen? Tot waar kun je je wapenen met het denken? Vanaf waar kun je een vorm van veiligheid of energie of weerbaarheid of hoop vinden in iets wat in zekere zin verder gaat dan enkel het denken?

(Het is zo moeilijk, omdat je snel bij ‘grote’ woorden komt. Met het ouder worden wringen ze steeds meer, die grote woorden, schuren ze tegen je huid, terwijl je huid verlangt naar zachtheid. Maar ook zonder grote woorden, het blijven nog wel grote vragen, denk je. En het is goed bij grote vragen stil te staan. Ook al zijn de antwoorden dan klein en heel aarzelend. Dus dan maar met schroom, en een soort preventieve verontschuldiging, voor de woorden die je niet kunt vinden, om te spreken over dingen die moeilijk of niet gezegd kunnen worden, of zoiets.)

Waarom ben je dit eigenlijk gaan doen? Waarom zet je je in (voor iets als een ‘andere’ wereld)? Waar vind je de rust en de energie om het vol te houden en niet cynisch te worden?

(Dat zijn de vragen, denk je. Op een of andere manier denk je dat als we allemaal iets zouden doen met die, of gelijkaardige, vragen, het misschien wel een beetje beter zou gaan met de aarde.)

(Je draait rond de pot, denk je. Je schuift je antwoorden voor je uit, denk je. Zeg het nu maar. Probeer het nu maar, anders mag je het niet aan anderen vragen, of zoiets? Probeer even je schroom van je weg te duwen, voor zo lang het duurt.)

Wat zouden de antwoorden zijn?

Waarom doe je het? Waarschijnlijk zou het antwoord zijn: voor de kinderen. In jouw geval dan de kinderen die je zelf jammer genoeg niet hebt, en vooral ook de kinderen van al wie je lief is, en alle andere kinderen natuurlijk ook. (Ben je nu niemand vergeten?) Het lijkt zo’n cliché, maar als je diep in jezelf kijkt, zie je de kinderen daar. Dat ze je zouden vragen wat jij hebt gedaan. En dat je met gebogen hoofd toch zou kunnen zeggen: ik heb mijn best gedaan, ook al was het niet genoeg waarschijnlijk. (Het is te moeilijk, denk je, om dit antwoord uit te drukken zoals het echt in jou beweegt. Je woorden zijn niet meer dan veilig gestotter.)

Hoe kun je het volhouden? Dan zou je iets uit moeten leggen over je spiritualiteit, denk je, en dat zou ook heel moeilijk zijn. Soms denk je dat het fijn zou kunnen zijn, als je zou kunnen geloven in een of andere god. Stel je voor, dat je het echt zo kunt voelen, in alle rust, dat je op een of andere manier geborgen kunt zijn in de palm of warmte van een instantie die groter is, van een andere orde. Een god die je zou kunnen dragen in dit leven en daarna ontvangen in een volgend leven. Je gunt dat gevoel van harte aan mensen die het wel kunnen geloven, maar het is jou niet gegund.

Je zou iets moeten kunnen uitleggen, andermaal met veel schroom, over hoe het voor jou is. Dat je je een deel voelt van het grote ecosysteem. Dat je je verbonden voelt met de andere wezens en onderdelen van die aarde waar jij ook een deel van bent. Dat het een troostende gedachte is dat je na je dood in wezen weer uit elkaar zult vallen in bestanddelen die nadien weer bouwstenen kunnen worden van ander leven. Misschien ben je zelf iets als een golf op het wateroppervlak, niet meer, niet minder. Het is alsof je iets ziet dat een individu is, de golf is er. Maar de golf is eigenlijk vooral water. En het water blijft. Je zegt altijd, en zo voelt het ook: als ik sterf, verdwijn ik in mijn geliefden. En daar, in hen, zul je misschien ook een soort golf in hun water zijn. Je gaat op een bepaalde manier dus nooit echt verloren. De beweging gaat door, het leven gaat door. Jij was even de vorm waarin dat leven zichtbaar werd, als een golf, tot die weer ging liggen in het water.

Het zijn allemaal vage woorden, je weet het. En je wilt niet dat ze ‘groter’ worden dan dat. Je wilt niet dat ze minder beeld, minder poëzie worden dan dat. Je wilt niet dat er een of andere waarheid aan zou gaan kleven. De woorden zijn enkel een voorzichtig aanraken van wat je diep in je voelt. Ze zeggen niets over wat een ander zou moeten of kunnen voelen, en nog minder zijn ze op welke manier dan ook beter of echter of wat dan ook dan wat eender welke andere mens voelt. Het is alsof je in jezelf iets kunt aanraken dat groter is dan jezelf, maar dat grotere is tegelijk vooral een deelzijn van, misschien van de stroom van het leven.

En hoe dat dan speelt? Het is echt zo, voor jou, denk je, dat je pijn kunt voelen, als je aan de rand van de zee staat. Het is alsof je het verdriet van de zee kunt voelen. Het is alsof de vervuiling, de uitputting, de verstoring, het leegroven, al die dingen, alsof al die dingen aanvoelen als een verdriet, een verdriet dat ook het jouwe is. Verdriet omdat iets dat zo mooi, zo indrukwekkend, zo rijk is, wordt gekwetst. Voor zichzelf dus. Verdriet ook omdat daardoor die kwetsuren ertoe leiden dat zoveel anderen, zoveel anderen die nog zouden moeten geboren worden, of al op deze aarde zijn, niet meer dezelfde kansen zullen krijgen, niet meer zullen kunnen vertrouwen op zuivere lucht. Waar verdriet verontwaardiging raakt. Verdriet om verlies dus, een heel menselijk gevoel.

Dingen doen is een antwoord op die ervaring. Ooit kwam die zin er ineens, in een gedicht dat je schreef. ‘De aarde voelt je verzet wel.’ Die ene zin die je na meer dan 25 jaar ondertussen nog steeds niet kunt uitspreken zonder een traan te voelen. Die ene zin was de sleutel. Ook al duurde het vele jaren eer je die zin begreep. Ook al was er misschien wel de ervaring van die kloteziekte voor nodig om er nog een extra dimensie aan te geven. Dat je ervoor kiest om in verzet te gaan, je niet neer te leggen. Maar dat het feit dat je het doet, dat je doet wat je kunt, met je te korte armen, je te beperkte vermogens, al je falen, al je tekorten, al je littekens, dat dat feit genoeg is. Dat je probeert in waarheid te leven. Dat dat alles genoeg is. Genoeg om je bij het einde van je leven rustig neer te leggen in het gras, of zoiets. (Dat je dat gevoel probeert te bereiken, dus.)

Die diepe verbondenheid die je voelt, ze heeft je een vorm van vrede gegeven, een vorm van innerlijke rust. (Soms toch.) Of je nu nog tien jaar zult leven, of twee maanden, of drie dagen, of veertig jaar, het is goed. Niet zozeer wat je doet, maar dat je het doet. Het mooie van dat deelzijn is dat het je helpt in bescheidenheid, in nederigheid (wat iets heel anders is dan dingen als onderdanigheid of gelatenheid). Is nederigheid een waarde, of is het al spiritualiteit? Het maakt eigenlijk niet uit. Je zou die vragen niet goed kunnen beantwoorden. Heb je het al bereikt? Nee, helemaal niet. Al is het ook een fijn gevoel dat je het nooit zult kunnen bereiken, dat het proberen goed genoeg is. Dat je op een bepaalde manier die nederigheid kunt ‘zien’, als een uitnodiging, het is misschien al een wapen tegen elke vorm van cynisme.

Sommige woorden zijn helemaal te ingewikkeld, ze raken je te diep, om allerlei redenen, die waarschijnlijk ook met de aarde niet zoveel te maken hebben. Het woord ‘helen’ is er zo een. Proberen te helen, of hopen dat je iets zou kunnen doen dat zou kunnen bijdragen tot helen, het zou een antwoord kunnen zijn op het ervaren van het verdriet omwille van een kwetsuur bij anderen, bij het geheel waar jij een deel van bent. Als je het geheel heelt, heel je dus in zekere zin ook een heel klein stukje van jezelf.

(Het is tijd om ermee te stoppen, denk je. Het wordt te moeilijk.)

Als je eerlijk zou zijn, als je het zou durven, dan zouden dat misschien wel je antwoorden zijn. Omtrekkende bewegingen bij dingen die niet gezegd kunnen worden. Dingen die misschien alleen via grote omwegen kunnen zijn, niet benoemd moeten worden, mogen worden. Iets in die aard dus.

Een andermaal falende poging, denk je.

(Over die vragen zouden we het moeten kunnen hebben, soms, denk je, of zoiets…)

16 april 2016

De tapijtstand

Terug naar het werk gaan, en beseffen dat je in die enkele dagen toch al bijna een vakantiegevoel had gekregen.

Je lichaam reageert op de overgang. Alsof je in een andere toestand komt. Van vloeibaar naar gas of zo.

Iets als wanneer de trein stopt, en je lichaam wil nog verder door.

Zoals het vaak is. Je doet je best om een trein te nemen die iets vroeger is, zodat je zeker niet te laat zult komen voor je afspraak bij de dokter. Om dan vast te stellen dat je op het perron nog net een trein haalt die nog vroeger is, en later merkt dat de vorige afspraken een beetje uitgelopen zijn.

Onderweg begin je een beetje zenuwachtig aan de stapel leeswerk die je nog moet doen als voorbereiding van dat panelgesprek dat je binnen enkele dagen moet modereren.

Je dokter print het verslag uit met de bespreking van het onderzoek in het ziekenhuis. Alles was dus in orde. En tussen die ingewikkelde woorden die zeggen dat alles in orde is, staat het: “Matige voorbereiding.” Zo gewoon, alsof het niets is. Iets in jou denkt: ‘Doe het zelf maar eens, dat gedoe met die vieze vloeistof.’ Je dokter zegt dat je die twee woorden niet mag lezen. Goed plan.

Die avond vindt je buik dat het wel een goed plan is om jou een moeilijke week te bezorgen. Iets met een eigenzinnige interpretatie van het concept ‘loslaten’.

Spannend. Nieuwe computers op het werk. Toch een beetje een speelgoedgevoel.

Toch wel zorgwekkend, een beetje, dat jij van al je collega’s de modernste lijkt, qua speelgoed dus. En dat voor een ouwe zak.

Na het werk nog op zoek naar dat ene boek dat je ook nog moet lezen tegen dat gesprek, zondag.

Die avond. Je installeert je voor de laatste twee afleveringen van die reeks, met de brug dus. (Reeks 3, overigens.) Dekentjes bieden prima mogelijkheden op het vlak van wegkruipen.

Een fijne telefoon tussendoor, daarna weer verder kijken. (En daarna een haperende nacht.)

De volgende ochtend. Het doet goed, daar liggen op die tafel bij je kinesiste. (Het mag nog langer duren, denkt iets in jou.)

Daarna, op weg naar het station. Een jongen die voorbij rijdt, kijkt je lang aan, glimlacht: ‘Kijk mama, die meneer ken ik.’ (Het is de meneer van de GVR.)

In de trein. Je hele lichaam in tintelstand. (Dit mag nog erg lang duren, denk je.)

Het verder personaliseren van je nieuwe computer. Kleurtjes, aangepaste foto’s, …

Weer een vergadering die avond. (Je hoofd is ook ergens anders.)

De volgende ochtend. Iets met de volgorde van de woorden.

Die avond. Enige aarzeling. Een verlangen naar een woordplek waar je al lang niet meer was. Het lukt een beetje. Het doet iets met je huid, naar die plek kunnen gaan.

De controle bij de tandarts. Alles lijkt goed in orde te zijn. Het zorgvuldig verwijderen van tandsteen leidt tot een gamma aan snerpende geluiden. Ze legt nadien uit dat er blijkbaar drie tanden zijn die je minder goed poetst. Je moet dus je routine aanpassen.

Nadien op de fiets denk je: nog maar één controle te gaan, volgende week, en dan kan de lente beginnen.

Die middag neem je voor het eerst weer de metro sinds. Het voelt goed om weer, op zo weinig vierkante meter, zoveel verschillende mensen, in zoveel verschillende kleuren te zien lachen.

De vergadering. Het is een vergadering die verloopt volgens vrij strikte ambtelijke codes en diplomatieke conventies. Je leest een document, en, het maakt je, eigenlijk, een beetje toch, heel erg kwaad. Je vraagt het woord en doet een lange tussenkomst. Op geheel diplomatieke en subtiele wijze is die, basically, heel erg scherp. Nadien komen enkele mensen je feliciteren voor je welsprekendheid. Gecodeerde dolle pret voor gevorderden.

Nog net de trein halen.

Je dacht dat het maar net zou lukken: enkele pakken omslagen en daarna nog een grote hoeveelheid postzegels kopen. Natuurlijk heb je nog erg veel tijd over.

Het betere werk, dat onweer tijdens je avondvergadering.

De volgende ochtend. Een beetje wakker.

Een artikel over hangmatten. Kan geen toeval zijn.

Nog snel proberen al je leeswerk klaar te krijgen. In je verse schriftje de vragen voorbereiden voor het gesprek op zondag. Terwijl je dat doet, komen de vragen naar je toe. Oef, het zal misschien toch lukken.

Een namiddagdut.

Per ongeluk, daar ben je grote voorstander van.

Een belangwekkende discussie over de hangmat en het tapijt. Op het praatplekje.

Je neemt je voor de tapijtstand later die avond uit te testen. Na het afwerken van het stukje.

Even wuiven nog.

14 april 2016

Aarzeltraagte

(Denken dat het woord traagte zou moeten bestaan. Het lijkt zo een beetje op breedte, lengte, dikte, grootte. Het is meer een vorm van zijn, een moment van bijna kantelen, van even blijven in het blijven, een moment van stolling. Meer dan traagheid ooit zal kunnen zijn.)

De huid  van je handen zien. De ene kant lijkt ouder dan de andere. Misschien beschermt de oudere de jongere. Tegen de wind. En tegen monsters.

Jezelf in de spiegel zien. ’s Morgens. Je ziet de ribben. De deuken. De aangeraakte plekken. Iemand zou kunnen zeggen dat je mager bent. Een beetje toch.

Ergens onderweg, tussen de ene en de andere kamer. Even blijf je stilstaan. Het is alsof je de afstand tussen twee leeftijden voelt. En dat je soms denkt dat je hier bent nu, en niet meer daar.

’s Nachts wakker worden. Is het al diep in de nacht? Je wilt niet kijken naar de klok, je wilt het niet weten. Na even kijk je toch.  Je was misschien nog maar een uur verder. Je lichaam lijkt onder een hoogspanning. Alsof beelden door je huid pompen.

Blijven liggen helpt niet, en eigenlijk weet je het. Je moet wachten. Opstaan en traag met je armen zwaaien. Een traagte uitnodigen in je lichaam. Om zich daar te nestelen. Je langzaam over te nemen. Eerst nog even zitten op de rand van het bed, en lezen. Een koude betast je, voorzichtig. En daarna kun je gaan liggen, om te voelen hoe je langzaam in je bedding schuift.

Het topje van je pink voelt afwezig aan. Is het duf, of dof, of voos, of onwillig? Even twijfel je. Ergens moet er een knoop zitten.

Hoeveel plekken zitten er vast? Soms probeer je het te dromen. (Waardoor je nadien zou kunnen zeggen dat je het hebt gedroomd.) Je droomt dus. Dat een geduldige hand al die plekken helemaal los maakt, helemaal zacht. Hoe het zou zijn. Het is te veel om te vatten. Het zou te veel zijn. Je zou al snel denken dat het niet mag, dat jij er geen recht op hebt. En je zou aarzelen, net voor het verzachten van de laatste plekken, wanneer het dus dichtbij zou komen. Dat punt, dat kantelpunt.

En soms vraag je je af. De woorden die gezegd zijn. Over de liefde, en zo, om maar iets te zeggen. Ze schoven in de tijd, konden even meeliften. En ook als de tijd verandert, de woorden zijn er nog, ergens, daar. Ze blijven, ook al zijn ze onzichtbaar, lijken ze achteloos achtergelaten, of zijn ze veilig opgeborgen. Die woorden dus. Misschien is het goed dat sommige van hen een plek vonden in een gedicht, een plek zijn geworden. Ze blijven, denk je. Als sporen in een landschap.

Het was een gedachte die vroeger vaak door je heen ging. Dat een landschap zich alles herinnert. Elke stap die je daar ooit zette. Ook al ging de wind erover, ook al was er regen, of storm. Het landschap herinnert zich alles.

En dat die gedachte als een voorwaarde was om te denken dat troost mogelijk zou zijn.

Soms denk je aan dat woord, troost. Ergens onderweg, tussen de ene en de andere kamer.

Wie in je hart is, je kunt hen zien. Soms kijk je naar hen, in je hoofd, dus. Hoe ze bewegen, hoe ze door de kamer gaan, de trap op. En hoe de ruimte reageert. Hen onthaalt, soms.

Soms is het alsof je een brief bent. Je legt de woorden zorgzaam naast elkaar. Elk woord raak je aan. En dat alles terwijl je gewoon over straat loopt, of zo. Soms is er een kleine aarzeling. Tussen twee zinnen. Of ergens midden in een zin. Bijna had je iets gezegd. Bijna had je een waarheid aangeraakt die graag aan de andere kant van de woorden was gebleven. Bijna. Iemand zou je kunnen lezen. Soms denk je: het mag.

En wat je leerde over wat breekbaar is.

Je kijkt nog eens naar je handen. Misschien zijn zij verbonden met andere lijnen in de tijd. Misschien weten zij iets. Iets dat niet verder in je lichaam binnen mag sijpelen. Het is iets met vertrouwen, denk je. Zij weten het wel.

Je zou ook stukken uit die brief kunnen halen, voorzichtig losmaken. Je zou die stukken, als zinnen, in zinnen, in je zinnen kunnen loslaten. Uit handen geven.

Wat te doen met de scheuren? In je huid. Iets met het licht, dat binnen kan. Maar ook waar je de buitenwereld kunt zien. Waar je onbeschermd bent, en dat altijd zult blijven, daar. Het is.

Iets met dansen.

En de wind.

10 april 2016

Welk boek nu

Nog een beetje in de war. Niet meteen weten hoe dat moet, een vrije dag.

Tijd verliezen. Erg pedagogisch. Al weet je dat steeds pas nadien.

De muziek maakt je zacht, zachter. Iets met de wind.

Meisjes op de bank. Het verjaardagscadeau is ingenieus ingepakt. Weer een boek!

Iets met staartjes en krulletjes.

Een verhaal dwaalt door je hoofd. Verdwaald. Of nog niet klaar voor de uitweg.

Je blijft zitten in het café. Je vriend komt binnen. Je bent een beetje verlegen. Je vertelt, toch maar.

Op weg naar het restaurant waar je met een vriendin hebt afgesproken. Moeite doen om niet veel te vroeg daar te zijn. Je bent te vroeg daar.

Even preventieve buikverwarring, zoals altijd. Het komt wel goed, zeg je.

Aangenaam gesprek. En onverwacht ook nog bijzondere andere gasten in het restaurant. Je bent verheugd haar te zien. Je ziet er goed uit, zeg je. Opgelapt, zegt ze. Maakt niet uit, denk je, levend!

Uitgestelde buikverwarring later. Kan ook vorm van vakantietoestand zijn.

Vakantiegevoel. Eindelijk aan die dvd-box beginnen. Iets met een brug.

Vakantie of niet, vroeg eruit. (Je werd eigenlijk al voor de radio wakker.) Marktdag. (Je hoort iemand grommelen, op afstand.)

Mentale voorbereiding. Je hebt nog een boekenbon liggen voor die winkel.

Je bezoek daar zo kort mogelijk houden. Een nieuw veggiekookboek. Aanvaardbaar resultaat.

Poging tot middagdut. Onderbroken door bericht: de afspraak is nu. Je lijf heeft geen zin.

Een verhaal gaat door je hoofd, ook onderweg. Een zin blijft.

Geen zin in die klusjes, je zou willen dat ze ver weg blijven. Voor even toch.

Onverwacht avondbezoek. Je hebt alle tijd. Verhalen. Ze blijven nog hangen in het huis.

Je mocht uitslapen. Je wordt extra vroeg wakker. Iets.

Het zijn dagen met een drukke verjaardagscadeauorganisatie. Alles komt in orde.

Vlaag van overvleugelend verdriet. Tijd sijpelt weg.

De boekaarzeling. Welk boek van de stapel?

Toch maar dat kleine boekje, van de boekenweek. Dat zal snel op zijn.

Je met moeite knikkend door een namiddagdip heen proberen te lezen.

Tijd voor woorden, toch maar. Ze dienen zich aan, het is niet anders.

Die avond twee verjaardagsfeestjes. Je neemt je voor om zeker niet té vroeg op het eerste aan te komen. Je komt erg vroeg aan, ondanks traag fietsen. Of poging tot.

Verhalen over die ziekte. (Je schaamt je eigenlijk, dat jij al bij al zo ongehavend door alles door kwam.) (Je hoort iemand ergens in je hoofd kwaad reageren, dat je dat niet mag denken.) (Je weet het.)

Op weg naar het tweede feestje. Je fietst soepel langs het spoor. Een mooie avond.

Altijd in de war over je feestjescompetenties. Soepel binnenwandelen, soepel ergens een plek zoeken, soepel proberen je in een gesprek binnen te loodsen. Je kunt het niet echt, doet het toch maar.

Toch ook blij dat je naar huis fietst, bijna middernacht. Je hebt een koud stukje in jezelf.

Niet echt klaar voor de nacht. Ingewikkelde dromen.

Veel te vroeg wakker, dus.

Doen alsof je traag op gang komt. Nog genoeg krant over, gelukkig.

Een ochtendaarzeling.

Poetsen dan maar.

In de zon fietsen. Foto’s maken. Niet verbranden, dus.

Nog even fietsen. Als je nu zou gaan liggen met de napoetsrug, dan zou je niet meer recht komen.

Een stevige helling. Het voelt wel lekker. Of zoiets.

En dan tijd voor de napoetsrug, in uitgesteld relais.

Nadeel van de ene dag een dun boekje lezen. Het ‘welk boek nu’-moment verschuift gewoon een dag. Je laat vier boeken heen en weer door je handen gaan.

Het boek dat je van je vriend kreeg dient zich aan. Even later merk je dat het de goede keuze was.

Denken aan woorden.

Denken aan aardappelen.

(O jee.)

09 april 2016

Basin Street Blues

‘Heb je het koud?’
‘Daar kan ik niet op antwoorden.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat je het antwoord al weet.’
‘Ja dus.’
‘Het geeft niet. Het is wat het is.’
‘Is dat die plaat waar je het over had?’
‘Ja. Ik vind deze uitvoering mooier dan die latere. Deze is zonder woorden, dat is beter.’
‘Zonder woorden, is dat beter?’
‘Soms.’
‘Het ligt eraan bij wie.’
‘Misschien denk ik dat het soms beter is met minder woorden.’
‘Volgens mij denk je dat je dat denkt.’
‘Misschien wel ja. En jij?’
‘Ik? Ik doe niet aan woorden.’
‘Haha.’
‘Je bloemen zijn mooi.’
‘Ze zijn goed gelukt.’
‘Kunnen ze dan ook mislukken?’
‘Bij mij wel.’
‘Nee, dat is niet zo. Bij jou is het goed, voor bloemen.’
‘Stel je voor dat ik je zou geloven.’
‘Ik heb altijd gelijk, dat weet je toch.’
‘Hoe zou ik daar op antwoorden, met weinig woorden?’
‘Niet. Gewoon zeggen dat ik altijd gelijk heb.’
‘Dat lijkt me iets te eenvoudig.’
‘Grrr.’
‘We zullen de bloemen het voordeel van de twijfel geven, dat lijkt me gemakkelijker.’
‘Het wordt wel tijd dat je nog wat meer dingen doet hier. Alleen die bloemen, dat is wel een beetje weinig.’
‘Komt nog wel.’
‘Ik zou dat al lang gedaan hebben. Waarschijnlijk.’
‘Ja, sure.’
‘Heb je nog een verhaal voor mij?’
‘Wat wil je horen?’
‘Niet vragen, gewoon een verhaal, eender wat.’
‘Vorige nacht had ik gedroomd. En in die droom nam je mijn hand.’
‘In jouw droom ja.’
‘Verder gebeurde er niets, eigenlijk. Ik vroeg me af wat er zou komen, en er kwam niets.’
‘Lijkt me wel echt een droom voor jou.’
‘Het was niet koud alleszins, in die droom.’
‘Ook niet de handen?’
‘Nee.’
‘En nu?’
‘Daar kon ik dus niet op antwoorden.’
‘Je kunt mij niets wijsmaken.’
‘Dat klopt. Heb je honger trouwens?’
‘Nee.’
‘Ja dus. Zal ik iets voor je maken?’
‘Nee.’
‘Zullen we iets maken?’
‘Misschien.’
‘Als ik het niet verder vertel.’
‘Als je het niet verder vertelt.’

06 april 2016

Louis en Billie

Een wat haperende nacht. In etappes. Iets zit blijkbaar vast in je kaken. Onder meer.

Toch een lichte onrust, of zoiets.

Je doet je best om traag te fietsen. Het verhindert je niet om, laten we zeggen, goed op tijd aan te komen in het ziekenhuis.

Je ziet de nummertjes verspringen. Altijd beetje zenuwachtig. Zorgen dat je ineens naar het juiste loket loopt voor de inschrijving. (In je hoofd zeg je: spoor vijf.)

(Ze vragen tegenwoordig in het ziekenhuis zo vaak je geboortedatum dat je je af begint te vragen of je niet op de verkeerde dag geboren bent.)

In de wachtzaal. Te vroeg dus. Altijd een logistiek probleem. Stel dat je je rustig installeert met je krantjes. Hoe doe je dat dan om in één ruk en vloeiend op te staan en alles mee te nemen zodra ze je naam noemen. Dus, maar even de krant lezen, en daarna in stand van paraatheid. “Mijnheer Mertens!” Je bent er in een seconde, ongeveer.

De foto van de longen. Tegen het apparaat staan. “U hoeft uw kin niet zo ver te schuiven, doe maar zo.” Zou de stad van de kin effect hebben op het beeld van je buik? Ongetwijfeld.

Daarna naar wachtzaal L.

De mijnheer tegenover je heeft er duidelijk geen zin in.

“Mijnheer Mertens!”

Klaar voor de echo. Je hebt het geleerd. Als het een man is mag je niet vragen of je zwanger bent. Mannen snappen de grap niet. Het is een man. Je vraagt het niet. Je gaat er dus maar van uit dat je niet zwanger bent.

Blauwe pijl.

Je kent de weg al.

“Wachtzaal D.”

De man naast je zaagt een beetje tegen zijn vrouw. Over het lange wachten. En dat er anderen zijn die later arriveerden en toch eerder binnen mochten. En dat hij daar wel eens iets aan zou gaan doen. Waarna hij blijft zitten. Zijn vrouw staart in de richting van een of andere oneindigheid, hoewel de muur aan de andere kant van de gang dichtbij is.

Zoals beloofd aan haar heb je je goed voorbereid. In je hoofd alle dingen die je straks zult zeggen tijdens het gesprek. Je oefent.

“Mijnheer Mertens!”

In een wip sta je bij de deur. “Mijnheer Mertens Leon?” Nee, toch niet.

Je gaat terug zitten, neemt je voor minder snel op te staan als je naam nog eens genoemd wordt.

“Mijnheer Mertens.” (Zachter dus.) Je staat traag op en gaat naar de deur.

Ze is heel vriendelijk, mevrouw de dokter. Je voelt je meteen rustig.

Ze is blijkbaar niet van plan je het klassieke lijstje vragen te stellen. De eerste vraag zou normaal zijn: zijn er klachten? Ze vraagt of het goed gaat.

In je hoofd zie je alles wat je had voorbereid. (Iemand kijkt mee over je schouder, is klaar om je meteen een lichte pedagogische tik te geven, voor het goede doel uiteraard, als je je te braaf zou opstellen.)

Je denkt: laat ik maar alles zeggen wat ik me had voorgenomen, gewoon rustig. Je legt uit waarom je de jaarlijkse klachtenvraag nooit goed kunt beantwoorden. Je legt uit hoe dat zit met je buik, hoe anderen zouden reageren als ze de jouwe voor een week zouden hebben. Je legt uit dat het niet zo fijn was om via een factuur te vernemen dat er blijkbaar een genetisch onderzoek bezig was op jouw tumor van toen. Je legt uit dat dat zoveelste onderzoek en ook nog eens die extra andere onderzoeken en ook nog de mededeling over de hoogrisicopatiënt je niet rustiger maakten. (Zou iemand tevreden zijn met wat je deed?)

Ze luistert heel rustig en legt alles uit. Geen lijstjes met vragen die elk jaar herhaald worden. Je mag gewoon zelf uitleggen dat je enkele kilo’s minder weegt dan vorig jaar. (Meer details daarover geef je niet.) Ze zegt dat je er gezond uit ziet.

Eigenlijk is alles goed. Alle resultaten zijn goed. Waarschijnlijk zit er wel ergens een foutje in je genetisch apparaat, maar waar het zit, weet men niet. Er is een blijvend risico, maar hanteerbaar.

Voor je buiten gaat zegt ze nog dat je altijd mag bellen als je zelf vindt dat er klachten zijn. (Eindelijk iemand die het begrijpt, denk je, na al die jaren.)

In de wachtzaal, of wachtgang, of zoiets. Je verwisselt van stoel, zodat de andere mijnheer Mertens naast zijn vrouw kan zitten. Hij lacht breed.

Het is alsof de tranen al een beetje dichtbij zijn.

“Mijnheer Mertens Jan.” Jan en Leon kijken elkaar even aan, de andere aanwezigen lachen mee.

Daar kom je altijd graag. In het kleine hokje met de twee verpleegsters die je bloed afnemen en de afspraak voor volgend jaar maken. Het bandje rond je arm is zoals steeds heel kleurig. Het is er knus, om een of andere reden.

Je bedankt hen nog, en vertrekt. Je kijkt nog even naar alle gezichten van de mensen in de wachtzaalgang. Veel vertwijfeling, al dan niet gemaskeerd. Maar je bent ondertussen niet meer de jongste, denk je.

Weer buiten zie je dat er berichtjes zijn in je telefoon. Je antwoordt meteen, maar het is moeilijk, met wazige ogen.

Even later fiets je naar beneden. Dikke tranen rollen over je gelaat. (Zoals elk jaar, eigenlijk.)

Je zou aanraakbaar kunnen zijn nu, denk je.

Weer thuis is het alsof de wind zo door je heen zou kunnen waaien. Je eet iets, voor het eerst.

Je vertrekt weer. Nog steeds een beetje week, het zal de rest van de dag zo blijven. Tijd voor een cadeautje voor jezelf. Het leven vieren. Dat je er nog bent, en dat je er nog even kunt blijven, waarschijnlijk. En dat je hoopt dat je dierbaren weten dat je hen graag ziet. En nog.

Het wordt muziek die bij je gemoed van vandaag past. De volledige opnames van Billie Holiday met Lester Young. En de volledige opnames van Louis Armstrong met zijn Hot Five en Hot Seven. Er is iets met dat ‘volledig’, al weet je niet wat. Veel herinneringen en beelden gaan door je hoofd, zodra je de muziek hoort. Je hebt iets over jezelf geleerd, denk je. En over de dingen.

05 april 2016

The Wolf Border

De wolvengrens markeert waar de beschaving eindigt en de wildernis begint. Het is een grens die door mensen heen loopt. Hoe wild zijn we, zouden we willen zijn, kunnen we zijn? Hoe dierlijk is het geordende leven, hoe dierlijk bewegen we in ons lichaam? Hoe gecultiveerd of geordend is de veronderstelde wildernis? Die vragen stuwen, net onderhuids, de prachtige zinnelijke roman The Wolf Border van Sarah Hall voort (vertaald als De komst van de wolven). Het is alsof je die stroom ook in je eigen lichaam voelt terwijl je dit boek leest. Alsof je zomaar dichter kunt komen bij de wolf. Misschien ook wel de wolf in jezelf.

Rachel Caine verliet haar geboortestreek Cumbria, in het noorden van Engeland, dicht bij de Schotse grens, nabij het Lake District, om jarenlang in Idaho in een wolvenreservaat te gaan werken. Ze krijgt een vraag van een excentrieke graaf uit haar geboortestreek die opnieuw wolven wil introduceren in het gebied, nadat ze eeuwen geleden waren verdwenen. Ze bezoekt hem, met enige tegenzin, voelt zich niet op haar plaats in die aristocratische wereld, en gaat dan terug.

Rond die periode begint het moederland meer plaats op te eisen in haar leven. Haar moeder is ziek, nadert het einde van haar leven. Haar moeder was een ongebonden vrouw, met een heftig leven. Rachel schuurt nog steeds tegen haar aan, weet niet hoe dat moet, een goede dochter zijn, een goede band hebben. In Idaho houdt Rachel ook niet echt van banden. Mannen zijn er voor de seks, de liefde houdt ze op afstand.

Haar moeder sterft, ze gaat niet naar de begrafenis, mee door een verzuurde relatie met de vrouw van haar halfbroer. De dingen gaan verder, in die ruwe omgeving. Tot ze onverwacht zwanger blijkt. Zal ze het kind houden? Ze beslist om toch in te gaan op de vraag van de graaf, laat haar werk in Idaho achter, net als de nog onwetende vader van het kind in haar buik, en vertrekt. Ze gaat op het domein van de graaf wonen, in een soort privéreservaat in een reservaat, haar eigen huis. Het kind groeit, en wordt geboren. Ze herstelt voorzichtig het contact met haar broer. Ze groeit langzaam naar de lokale dierenarts. En ondertussen loopt het wolvenproject. De wolven, overgevlogen uit Roemenië, leven eerst in quarantaine en worden later losgelaten op het terrein van de graaf, volledig omgeven door een hoog hek. Er komen kleine wolfjes. Aan de andere kant van het hek is er protest en angst bij de bewoners, en tegelijk ook fascinatie, vooral zodra de kleintjes er zijn. De graaf is hoog in de politiek, zit in het House of Lords. Op de achtergrond speelt het referendum in Schotland. In het boek wint het ja-kamp.

Het landschap is een hoofdpersonage in het boek. Hoe het ademt, hoe het zindert, aan deze en de andere kant van het hek. Hoe het niet echt af te sluiten is, hoe de vrijheid lonkt. Hoe het vol is van verhalen.

En er zijn natuurlijk de wolven. In het begin van het boek zit je meteen midden in de fascinatie van Rachel voor die wolven. Je leert hen kennen als individuen, enorm intelligent, en gedreven door hun instinct, door de rol die ze te spelen hebben in die wilde wereld. Door als het ware te verdwijnen in de wereld van die wolven hoeft Rachel niet te zeer naar zichzelf te kijken.

Dat zal veranderen door het moederland. Haar familie schuift weer in haar leven, via haar stervende moeder, via haar broer, met wie ze de band weer wil herstellen. De zwangerschap wordt als een bijna dierlijke ervaring beschreven, er is geen grens. De geboorte van haar zoon verandert haar. Tot haar verbazing begint ze te wennen aan en te genieten van de cocon waarin ze leeft. Ze wordt zachter. De band met haar kind dringt zich op en overweldigt haar. Ze laat de dierenarts bijna onopvallend in haar leven komen, zonder dat benoemd wordt wat ze samen zijn. De liefde neemt een plek in, ongemerkt, via de achterdeur. De wildernis komt naar haar in dromen en momenten van grote emotie.

Rachel beweegt tussen twee werelden. Er is een ‘thuis’, waar ze met haar kind is. Er is het werk. De wolven zijn iets meer naar de achtergrond geschoven, ze zoeken hun plaats in de gecultiveerde wildernis van het terrein. Ondertussen komen familiegeheimen naar boven. Rachel verzoent zich met een deel van zichzelf, probeert anderen te verzoenen. Misschien heeft ze wel haar plek gevonden. Misschien is ze, ongemerkt, wel getemd.

Er komt nog een spannende finale aan het verhaal. Evenwichten worden overhoop gehaald, andere evenwichten worden hersteld. Rachel zal opnieuw moeten bepalen wat haar plek is, en waar, bij welke grens.

De taal die Sarah Hall gebruikt is een feest op zich. Rijk en soepel. Beweeglijk. Je kunt de landschappen ruiken, je voelt de vochtigheid. Ingehouden dan weer in de wereld van de culturele conventies en rituelen, met tegelijk een rusteloosheid onder de huid. Lichamelijk en vrouwelijk. Een taal die mee laat voelen hoe Claire niet zomaar over de grens naar een ander personage raakt.

The Wolf Border is een fascinerend mooi boek dat je als lezer op allerlei plekken tegelijk raakt, in verschillende lagen. Een deel van wat het boek met je doet is even ongrijpbaar als de wolven. Het leert je iets over grenzen en grenzeloosheid. Grenzen die je zelf maakt voor jezelf, en grenzen die je niet zomaar kunt overschrijden, getekend als je bent, door de dingen. Het doet dat in een wonderlijke woordenwereld die de wildernis in zichzelf laat voelen, zonder zich te verliezen. De woorden zijn nog wel aan deze kant, waarschijnlijk.

02 april 2016

Kamers en plekken

Alsof je hoofd een kamer is in het huis. Een kamer waarin je kunt bewegen. Ze lijkt leeg. Ze is vol van plekken.

De plek waar je net je grootvader zag staan. Geruisloos was hij de kamer binnen gekomen. Een beetje ingetogen en verlegen. Je ging naast hem staan. Dicht genoeg. Hier is het, zei je.

De plek waar je faalde. Of tekortschoot. Je weet niet goed welk woord het meest geschikt zou zijn. Waar je besefte: misschien zou ik dit moeten kunnen, maar ik kan het niet, niet nu, nu nog niet, misschien nooit.

De plek waar je herinneringen kon ruiken. Of geuren herinneren. Wat dat betekent, het is ook niet zo duidelijk. Is iets als een geur zien, zien dat die daar is. Ongeveer kunnen zien hoe die eruit ziet, en dan weten dat je die geur zult herkennen. Weten dat de sleutel naar die herinnering daar bewaard is, in die plek.

De plek waar verhalen wachten. Vertelde verhalen. Hun bestemmeling kan ze komen ophalen. Op eenvoudig verzoek. Formulier niet vereist.

De plek waar de kinderen waren. Ze liepen door het huis. Ze speelden. Ze keken je aan. Alsof het normaal was dat jij daar was.

De plek waar je moe was. Als een soort kijkdoos, waar je wel of niet in kon kijken.

De plek waar je dacht: wat zal de lente met me doen?

De plek waar een verdriet huist. Soms is het traag, soms is het diep. Het is niet onaanraakbaar. Het is niet vragend. Of het zichtbaar is, hangt af van de lichtinval.

De plek waar de rust is. Je kunt er schuilen, er is veel plaats.

De plek waar je de muziek kunt horen. Op dit moment tedere pianoklanken. Ze betasten je huid, en zeggen dat het goed is om zacht te zijn.

De plek waar je bang bent. Het neemt je soms over, maakt je handen koud. En even daarna kun je, vaak, niet altijd, kijken naar jezelf. En denken: het is maar wat het is. En toch blijven.

De plek waar je kunt blijven. Misschien was die er vroeger niet. Misschien was ze er altijd al, ergens.

De plek waar de brieven zijn. Ze kunnen geopend worden, wanneer het moment daar is.

De plek waar iemand je iets vertelde over de liefde.


De plek waar je iets begreep over je bestemming.

De plek waar je dacht: ook dit keer ben ik er niet in geslaagd de ruiten perfect schoon te maken.

De plek van een sluimerende onrust. Waar je de dagen kunt aftellen.

De plek waar je wacht.

De plek waar je dacht: ik ging toch iets doen aan die kookroutines, waarom doe ik het dan niet?

De plek waar je dacht: ik kan niet ontsnappen aan een verhaal, misschien is het een goed verhaal.

De plek van je handen. Open.

De plek waar je de deuren kon zien, geopend.

De plek waar je even kon gaan liggen, en iemand zei: het is goed.

De plek die je niet kent, nog niet kent, nog niet durft bezoeken. De plekken.

De plek waar je kunt gaan staan en zeggen: tot hier kan het.

De plek waar het pijn doet, waar de pijn is.

De plek waar je oren suizen.

De plek waar je je afvraagt: hoe zit dat nu eigenlijk met die korrels in de dampkap, is dat moeilijk, kan ik dat wel?

De plek waar je een lijstje kunt zien met dingen die je graag zou doen, dus.

De plek waar je je uit handen zou kunnen geven. Ze is benaderbaar.

De plek waar je de storm voelt.

De plek waar je iets zou willen vragen.