30 juni 2016

Iets met de kinderen

Een dagje op uitstap.

Het is die week.


Er zijn goedebuikweken en er zijn slechtebuikweken. Dit is een slechtebuikweek. Je wist het al in het weekend. Dat het een slechtebuikweek zou worden. En je wist dat je er ook dit keer weinig of niets aan zou kunnen doen. Ondergaan. En hopen dat het overgaat.


Een dagje op stap met een slechte buik. Het zou je normaal heel zenuwachtig maken. Je doet je best om er niet aan te denken, de dag gewoon te laten komen. Misschien valt het dan nog wel mee.


Het voormiddagbezoek in het nieuwe gebouw. Je probeert alleen aan het gebouw te denken. Zo verdwijnt je lichaam misschien.


Niet dus.


Die middag zullen jullie gaan eten. In een Ethiopisch restaurant. Zal waarschijnlijk heel lekker zijn.
Maar je probeert er niet aan te denken.


Eigenlijk zou je voor je buik iets heel saais en voorspelbaars moeten doen nu. Exotische smaken zijn misschien niet aangewezen. Je kunt het nooit voorspellen.


Je zit aan de tafel. Het is gezellig. En eigenlijk wil je hier ook niet zitten. Eigenlijk wil je niet dat straks je buik aanwezig zal zijn. Je wilt straks graag naar het museum gaan, maar met een lichaamloos lichaam, als dat zou kunnen, vandaag.


Je stuurt haar een weinigzeggend berichtje. (Ook een van die dingen van het permanente falen, denk je, maar goed.) Alleen al dat berichtje maakt dat je even niet op dit eiland bent. En het is goed, even is alles goed.


De dingen gaan zoals ze gaan. Het is lekker. En je weet dat het qua buik een beetje suboptimaal is. Je doet je best om gezellig en gewoon te zijn. Er wordt gelachen.


Na het eten gaan jullie op weg naar het museum. Jij en je buik zijn er ook bij.


Je wilt alleen maar naar het museum. En tegelijk begint iets in je hoofd te rekenen. Hoe lang zal het nog duren eer je thuis bent? Zo lang nog volhouden.


In het museum.

Zo mooi, hoe de kinderen zich helemaal in hun element voelen.

Ze kijken met wijd opengesperde ogen. Ze lopen heen en weer door de ruimtes. Ze lachen. Het is alsof ze hier mogen zijn, en willen zijn.

De grote installatie die een beetje lijkt op een soort draaimolen. Ze krijgen er niet genoeg van.

De muur met de kleuren. De tape die van de muur werd getrokken, en het wonderlijke beeld dat overbleef. En het filmpje over hoe het er kwam. De kinderen staan gebiologeerd naar het filmpje te kijken. Tussendoor checken ze ook even hoe het er in het echt uitziet op de muur. (Of was dat het kind in jou dat dat deed?)

En dan de grote zaal met al die felle kleurvlakken. Wonderlijk. Als een kapel. De kinderen lopen rond. (Je vraagt aan de jongen of hij ook zo’n kamer zou willen hebben. Hij durft niet goed antwoorden, kijkt eerst naar zijn mama.)

En helemaal boven. Drie kleine meisjes liggen op de grond. Ze werken samen aan een tekening. Met de kleuren die ze beneden zagen. Ze giechelen de hele tijd.

Terwijl je weer naar beneden gaat, zie je een meisje dat haar papa meetrekt. Kom papa, daar, daar gaan we naartoe.

Helemaal beneden kijken drie jongens naar een film. Ze zien de gekke mevrouw die de zaal met de kleuren schilderde. Ze lachen hardop.

Je staat weer buiten. Het ontroerde je. Meer dan je had gehoopt. Als je lichaam lichaamloos was geweest had je nog lichamelijker aanwezig kunnen zijn, of zoiets. (Dat klopt helemaal niet, natuurlijk, maar zo denk je het later die dag.)

Hoe ver moet je nog stappen tot aan een station? Welke trein zul je dan hebben? Wanneer zul je thuis zijn? Hoe fout zal het gaan?


Je probeert het te aanvaarden.


De trein neemt zijn tijd. Je probeert er niet op te letten. 


In de winkelstraat kijk je naar de kinderen. Ze doen je glimlachen.


Thuis. En zo. Beetje kwaad. Beetje gelaten. Beetje moe. Beetje in de lichaamswar. Gewoon dus.


En voor je begint te schrijven. Je kijkt naar buiten. De zon! En je denkt: ik moet het haar zeggen. De zon!

26 juni 2016

Champagne

‘Dit is dus niet ooit, en ook niet nooit. Het is, gewoon.’
‘Ja, zoiets.’
‘En het is ook niet iets, en niet niets. Het is, gewoon.’
‘Ga verder.’
‘En nu gaan we verder met het gesprek.’
‘Waren we al begonnen dan?’
‘We waren nog niet gestopt, volgens mij.’
‘Nee?’
‘Nee. Het gesprek ging verder, de hele tijd.’
‘Maar ik heb toch vaak niets te zeggen.’
‘Je doet maar alsof.’
‘Ik denk het niet.’
‘Ik denk het wel.’
‘Misschien kan ik wel beter praten als ik niet praat.’
‘En zie je er dan ook uit als je spiegelbeeld?’
‘Ongetwijfeld.’
‘Ik denk het niet.’
‘Grrr.’
‘En te weten dat ik een lijst heb van dingen waar ik nog met jou over wil praten.’
‘En is die lang?’
‘Redelijk. Er staan maar 134.000 dingen op.’
‘En daar wil je met mij over praten?’
‘Ja.’
‘Kun je er niet 133.999 van maken? Dat voelt wat overzichtelijker.’
‘Geen probleem. En als we dan bij 133.999 zijn kan ik zeggen dat het punt dat ik wil bespreken is dat er nog een is. Minstens.’
‘Flauw.’
‘Nee. Gewoon.’
‘En de finaliteit van dat alles? Je ziet, ik kan ook moeilijke woorden gebruiken.’
‘Het concept is dat we pas uitgepraat zijn met elkaar nadat we oud en dood zijn.’
‘Niet eerder dus.’
‘Nee.’
‘En is de lijst dan lang genoeg?’
‘Ik denk het wel. Ik heb daar wat ingewikkelde berekeningen voor uitgevoerd, en het zou moeten kloppen.’
‘En mijn lijst?’
‘Jouw geheime lijst?’
‘Ja.’
‘Die kan daar nog helemaal tussen.’
‘En weet je al tussen welke nummertjes van jouw lijst de mijne dan komt?’
‘Nee, natuurlijk niet. We gaan toch wild leven, of niet soms?’
‘Jij? Wild?’
‘Ik denk het wel.’
‘Dream on.’
‘Ben ik volop mee bezig.’
‘En hoe moet dat dan met die lijsten?’
‘Gewoon, op geheel organische wijze.’
‘Gewoon, zoals wij zijn dus.’
‘Inderdaad.’
‘En heb je voor nu nog een plan?’
‘Altijd. Ik heb altijd plannen voor nu.’
‘Zoals?’
‘Zullen we dan toch eindelijk die fles champagne open maken?’
‘Zou die al niet te oud zijn ondertussen?’
‘Dan doen we gewoon een andere open, en nog een, en nog een. Tot het lekker is.’
‘Dus als ik elke keer zeg dat de champagne toch niet echt heel lekker is, gaan we gewoon door.’
‘Inderdaad, dan gaan we gewoon door.’
‘Maar je mag niet zeggen dat het een cadeau is.’
‘Natuurlijk niet. Het is een experiment. Puur praktisch dus.’
‘Puur praktisch, dat vind ik wel een goed idee.’
‘Daar gaan we dan.’

25 juni 2016

Ongehoorzaam

Iemand zegt je dat hij verbaasd is je te zien opduiken bij een samenkomst die het woord ‘ongehoorzaamheid’ in haar naam heeft. Je checkt het meteen even na bij de vrouw die bij hem is, je kent haar al heel lang, zij kent jou ook al heel lang. Of je dan zo gehoorzaam bent? Nee hoor, zegt ze.

Het brengt je toch een beetje in de war. Als dat het beeld is dat men van je heeft. Je vraagt het later nog bij enkele andere mensen na, alleen maar om zeker te zijn, vanzelfsprekend. En het valt mee. ‘Gehoorzaam? Jij? Helemaal niet.’

Braaf. Ben je dat? Was je dat vroeger? Dat wel misschien.

Diep van binnen ben je wel een rebel natuurlijk. Of toch een klein beetje.

(Je kent al enkele mensen die nu heel hard zouden lachen. Ze zijn blijkbaar allemaal erg blij met de ongehoorzame foto van jou, waarop je je tong uitsteekt.)

(Moet je je daar dan weer zorgen over maken?)

Je denkt aan je grootmoeder. Hoe zij ‘completely unimpressed’ was door gezag en macht. Niet dat ze er wild tegenin wilde gaan. Niet dat ze onvriendelijk zou worden. Niet dat ze minder soeverein zou zijn. (Trouwens, alleen voor je grootmoeder mag het woord soeverein gebruikt worden. Alleen voor haar is het een mooi woord. Niet voor enkele gruwels aan de andere kant van het Kanaal, maar dit geheel terzijde.)

Je hebt dat wel een beetje gekregen van haar. De subtiele, maar vriendelijke anarchie.

(Je denkt nu aan een mooie vrouw die je erg dierbaar is. Oei, dat van dat mooi mocht je niet zeggen, je bent ongehoorzaam. Zij zou ondertussen nog harder lachen. Vergeleken met haar ben je inderdaad ‘utterly’ niet-spannend. Saai, waarschijnlijk. Denk jij. Hoewel, in het diepst van je gedachten gebeuren er wél altijd spannende dingen.)

Je grootmoeder had dat wel. Haar zoon, jouw vader, ook.

Tijdens die avond praat je nog met iemand, en zij zegt het ook: beleefd, maar ongehoorzaam.

(Hoewel… Netjes wachten voor een rood licht, maar dan wel officieel als zenmoment? Je afvragen of je toch niet te weinig belastingen betaald hebt? Je hoort iemand, dezelfde mevrouw van daarnet, hardop lachen.)

Je houdt van de subtiele ondergraving van de codes, of zoiets. En, dat heb je dus geërfd, machtsargumenten maken geen enkele indruk op jou.

(Zo zet je de innerlijk dialoog verder, ’s nachts in je bed.)

Je hebt het pas later door, maar die foto, met je tong, daarop ben je ook je grootvader.

Hij was blijkbaar anders toen hij jong was, maar toen hij je grootvader was, leek hij op het eerste gezicht vaak erg ingetogen. Fons was anders dan Julia in zijn verhouding tot de macht. Hij zou een beetje weg schuiven naar achter in de kamer, toch een beetje onder de indruk, als de koning zou binnenkomen. Zij zou uiterlijk geen krimp geven, en de koning gewoon uitnodigen aan de tafel, om koffie te drinken. (Misschien niet, maar zo zit het in je hoofd.)

Maar hij kon ineens, tijdens een feest of zo, of ook gewoon als hij bij jou en je zus was, zot beginnen doen. (Zo noemden jullie dat: doe nog eens zot.) Hij kon dan ineens gekke bekken trekken. Soms zag je aan je grootmoeder dat zij iets van hem zag van toen hij jonger was.

Misschien ben je een beetje zij en een beetje hij, een beetje Julia en een beetje Fons. En dat tijdens dezelfde avond.

Als je de foto ziet van jezelf, met die tong dus, schrik je een beetje. Je lijkt op hem, zo is het toch voor jou. Je ziet er op een foto altijd ouder uit. Daar schrik je van, telkens weer.

(Je hebt het verhaal al vaak verteld, waarschijnlijk, het geeft niet. Als kind vond je dat soms niet fijn, dat hij steeds opnieuw dezelfde verhalen vertelde. Nu zou je er veel voor geven, om ze nog eens te horen, om zijn stem nog eens te horen. Het verhaal dus.) Op de laatste foto van je grootvader staat hij in de keuken. Zijn arm om je zus heen. En hij trekt een beetje een gekke bek, hij doet een beetje zot, op die foto. Toen hij de foto zag, schrok hij. Je weet niet helemaal zeker waarom. Maar hij wou niet meer kijken naar die foto, ze maakte hem verdrietig. Hij wist toen nog niet dat hij niet lang daarna dood zou zijn.

Wie Fons niet zo goed kende, zou misschien ook verbaasd zijn om hem ineens zot te zien doen. Jij niet. Hij was wel een beetje gehoorzaam, denk je. Een beetje godvrezend ook wel. Julia was niet zo onder de indruk van god. Ze zou ook voor god niet door haar knieën gaan (ook niet voor de koning, zoals ze je ooit eens zei). Zij was niet zo gehoorzaam.

Fons werd 85. Julia werd 97. Toen ze haar laatste jaren in het rusthuis doorbracht, nam je in de zomer voor haar regelmatig “van die lekkere druiven” voor haar mee. Gekocht op de markt. Belgische druiven. Ze lag in haar bed, en met haar laconieke blik begon ze die druiven rustig een voor een op te eten. In rustige concentratie. De Juliaversie van mindfulness. Ze hield niet zo van de pitjes. Die belandden met een klein plofgeluidje ergens tussen de muur en het bed. Erg ongehoorzaam. Ze was, zo nodig, erg goed in het opzetten van een onschuldige blik. Zo’n “et alors?”.

Haar niveau van ongehoorzaamheid zul je wel nooit bereiken. Fons is er ook nog een beetje. En zo wil je het eigenlijk wel.

23 juni 2016

Stemmen

Een plekje op het terras. Een mooie avond.

Allerlei mensen zijn verkleed, in driekleur. Ze zijn op weg. Sommigen van hen komen terug, en zie je iets later weer verschijnen met een krukje.

Daar aan de andere kant van dat grote gebouw is er een groot scherm. Je zult de stemmen wel horen.

Je bent wel toe aan trage verhalen. Je zou de woorden heel zorgvuldig en voorzichtig willen uitspreken.

Je voelt de ruimte.

Mensen lopen voorbij. Tussen de verhalen door kijk je. Hoe ze bewegen. Waar de evenwichten zitten in hun lichaam.

Achter je hoor je de stem van een vriend. Hij heeft een mooie stem. Heb je altijd al gevonden.

De verhalen aan jouw tafel.

Je luistert. Je bent blij voor een ander.

Soms maken ze je verlegen, de verhalen. Even voel je je klein. Denk je aan de honderd redenen.

Daarna gaat dat ook weer weg. Iets wordt stil in je. Iets wordt eenzaam. Iets wordt rustig. Iets wordt breekbaar. Het loopt een beetje door elkaar.

En je zou graag al die dingen netjes naast elkaar leggen. Ernaar kijken. Ze aanraken. En misschien gewoon weer wegleggen.

De verhalen aan de tafel gaan ondertussen gewoon door.

En daarna veranderen de verhalen. Er zijn minder stemmen, hier. Zo kunnen de woorden voorzichtig heen en weer gaan.

Daar een beetje verder zijn er al meer stemmen te horen. Misschien is er iets gebeurd. Je hoeft het nu niet te weten.

Je luistert.

En het is wat je wilde, voor deze avond, besef je.

Als je rug nu niet zoveel pijn deed door die stoel zou het nog beter zijn.

Je ruikt de avond.

Eigenlijk is het wel goed dat er zoveel mensen daar zijn, en dat het hier zo rustig is.

Nog geluiden in de verte.

Mensen komen weer voorbij in hun driekleur. Het is pauze blijkbaar.

Je voelt verhalen die je nu niet vertelt, of maar even aanraakte, verschuiven. Ergens onder je huid. Soms hoor je er stemmen bij. Soms niet. Soms denk je: nu weet ik het. Soms niet.

De wind zou door je heen kunnen nu.

Je luistert naar de verhalen, en je denkt: het is goed zo.

Naast je en achter je praten mensen. Luider dan aan jouw tafel. Een beetje.

Stemmen in de verte. Er is iets gebeurd, weer. Je wilt het nog steeds niet weten. Het hoeft niet.

Je denkt even aan iemand die op dat moment wel hevig voor het scherm zal zitten. Om een of andere reden is het, net daarom, beter dat jij dat nu niet doet (als je het al zou willen). Het is iets van haar, en dat moet mooi blijven, helemaal. Je begrijpt zelf niet goed wat je nu eigenlijk denkt. Iets in die aard.

Je staat op. Tijd om recht te staan. Je rug is blij daarmee.

Je loopt richting huis. De verhalen gaan verder.

Het is goed praten in zo’n avond.

Ergens daar, en op veel plaatsen in de lucht, hoor je stemmen. Als een soort golf. Iets zal voorbij zijn, het zal goed geweest zijn.

Je neemt afscheid voor deze avond.

Binnen in huis is het fris.

De vorige avond wou je tot de laatste minuut wakker blijven. De langste dag maakt je altijd melancholisch. Deze avond mag het ook iets vroeger.

19 juni 2016

Waar zit het verdriet

Waar in je lichaam zit het verdriet? Waar huist het? Soms zou je het willen weten.

Onder hoeveel lagen zit het verscholen? En welke lagen zijn dat dan?

Zou je er direct naartoe kunnen? Of zou je eerst al die andere lagen omzichtig opzij moeten schuiven? Of helemaal wegnemen?

Zou het gevaarlijk zijn om het verdriet zomaar aan te raken? Zou je het eerst zachtjes moeten laten wennen aan de open lucht?

Zou het verdriet zich in het lichaam laten bekijken door anderen?

Er zijn lagen zelfbescherming. In stevige stof. Schokbestendig. Nauwkeurig aangelegd. Er zijn nauwelijks scheuren, dat denk je toch. Hoewel soms blijkt dat ze er wel zijn. Misschien zijn de lagen stof bewust niet vastgenaaid. Liggen ze op elkaar, goed aangedrukt, en geven ze de indruk dat er geen gaatjes zijn. Maar met een beetje handigheid of een onverwacht manoeuvre kunnen die laagjes zomaar verschuiven, en komt er een kier. Mogelijk.

En soms kun je zien dat diep in de ogen de zelfbescherming het even laat afweten. Soms zie je een gelaat dat goed geoefend is in beschermen. Helemaal getraind. En plots zie je, ergens in die ogen, een flikkering. Plots zie je een voorzichtige traan, bijna ontsnapt, en bijna weer naar binnen gezogen.

Er zijn lagen vermoeidheid. Ze nemen hun tijd. Uiteindelijk maken ze het lichaam hard, op sommige plekken. Na een tijdje verliezen ze hun overtuigingskracht, zijn ze alleen nog hard, maar beschermen ze niet meer.

Als je begint te ontspannen, heel voorzichtig, doet het eerst meer pijn. Daarna komen er scheuren in de vermoeidheid, en kan het verdriet zomaar bloot komen te liggen.

Het lijf begint te schudden. Het schudden van de slappe lach. Het is bijna hetzelfde als dat van het opkomend, uit de voegen gulpend verdriet.

En er is de archeologie van het verdriet. Er is het oppervlakkig verdriet, nog relatief vers. Sommigen wilden je kwetsen, of lieten hun egozucht ervoor zorgen dat jij gekwetst werd (waardoor ze het zelf zogenaamd niet doorhadden). Dat is het soort verdriet dat al bij al gemakkelijk kan wegspoelen door een malse regenbui. Sommigen kwetsten je uit onvermogen, uit angst, uit verdriet. Daarvoor is meer handenwerk nodig.

En onder dat alles ligt het oude verdriet. Ingedikt door de tijd. Archeologen zouden met eierlepeltjes aan de slag gaan, bijna teder wegstrelend. (Stel dat je dat zou kunnen, met je handen?) Bij een doorsnede zou je diepe terracottakleuren zien.

Het oude verdriet heeft zoveel aarde nodig, denk je. Of ben je gaan denken. Helemaal zeker weet je dat eigenlijk niet. Door die aarde dus ook.

Waar zou het zijn bij jou? Daar in je buik. En daar in je rug. En dan een onderaardse rivier naar je nek en je schouders.

Misschien leer je het, met de jaren. Het kijken. Van binnen naar buiten, van buiten naar binnen.

Kijken naar verdriet. Kijken naar de lagen, naar de kleuren. Niet kijken weegt zwaarder, denk je stilaan. Het gewicht van de gesloten ogen kan zwaar wegen, en dat op allerlei plaatsen van je lichaam.

Misschien lukt het soms. Gewoon kijken en verwoorden wat je ziet. In een hortend gesprek, in een voorzichtige brief. Het kijken naar. Misschien vermindert daardoor iets van het gewicht.

En daarna worden al die lagen misschien wel meer aanraakbaar, een beetje toch.

Je ziet hoe alles door elkaar schuift, in hetzelfde lichaam. Zoals littekens in je huid gaan wonen. Zoals een zandweg die langzaam verdwijnt in het groen, of verandert in het groen, aanwezig blijft, maar verandert.

En je kunt voor de spiegel gaan staan, in alleen maar je huid. En je zou het landschap zien, niet de onderdelen. En je zou iemand kunnen vragen om mee te komen kijken. Je zou de plekken kunnen aanwijzen, waar, ongeveer, … Je zou de glooiingen in het landschap kunnen aanraken.

Daarmee zijn nog niet alle vragen beantwoord. Maar wel al enkele.

18 juni 2016

Wat je nog te leren hebt

Kwestie van de lat meteen hoog te leggen, bij het begin van het stukje. De nadruk op wat je allemaal nog zou moeten leren, om toch enigszins op het goede spoor te komen. Misschien gedoemd om te mislukken natuurlijk.

Lang blijven kijken naar de takken van de boom aan de andere kant van het raam waar je zit te schrijven. Ze groeien steeds verder. In je zicht nemen ze een steeds groter deel van de muur aan de overkant weg. En de planten op je werktafel doen ook hun best om meer ruimte in te nemen. En daar gewoon naar blijven kijken. Langer dan je nu doet.

Weten hoe je elk element van je gelaat nog beter kunt begrijpen. Van binnen uit denk je dat je zachtjes glimlacht, en van de andere kant ziet het er toch net anders uit. Hoe je dan even zachtjes zou kunnen glimlachen en toch iets anders met je ogen doen, waardoor het er ineens anders lijkt uit te zien. Hoe je elke spier afzonderlijk zou kunnen bewegen. Je oefent al sterk met de gulle lach in dat gelaat. Dat is al een mooi opstapje. En hoezeer je ook je best doet qua pokerface, de mensen die jou kennen, zeggen je dat ze alles aan je zien. Misschien hebben ze gelijk. Misschien is dat dus eigenlijk een goed teken. Misschien moet je dus niet zoveel leren. Je weet het niet.

Iets op het vlak van huidaanraking. Om het een beetje zakelijk te omschrijven. Iets doen met je handen waardoor die handen er niet meer zijn, maar eigenlijk de andere kant van die huid die je aanraakt in jouw hoofd zit. En andere nobele verlangens. Alleen zijn er nog wetten en praktische bezwaren die in de weg komen van dit educatieve leertraject. Eigenlijk ben je altijd een beetje jaloers op die geweldige op en neer bewegende tafel bij je kinesiste. Soms zou je dat ook in huis willen hebben, zo’n tafel. Je kunt die dan hoger zetten, zodat je kunt oefenen (want het gaat natuurlijk enkel om de oefening) zonder dat je zelf rugpijn krijgt. De  vraag is uiteindelijk of dat wat je te leren hebt te maken heeft met je handen of met je rug.

Middeltjes tegen mensen die je uitputten. Er zijn zo van die mensen. Soms vraag je je af hoe ze het doen, telkens opnieuw. Hoe ze je kunnen tonen waar in je hoofd en de rest van je lichaam de afdeling ‘diepe uitputting’ zit. En hoe dat dan begint te malen. In allerlei gespecialiseerde publicaties zijn er talloze tips, zelfs nuffige fips, te vinden. Er zijn van die mensen die je dan zeggen dat je het je niet moet aantrekken. Dat is zo’n ingewikkelde boodschap: trek het je niet aan. Lijkt soms een beetje op: geniet ervan. Soms heeft dat hetzelfde effect als: zorg dat je niet valt terwijl je aan het vallen bent. Er zijn natuurlijk ook goede uitvindingen, zoals het concept vakantie.

Methodes om de volgende dagen het nieuws over de Brexitdiscussie te overleven. Je kunt het niet. Je kunt het niet aan, artikels lezen in de krant, items zien in het nieuws, discussies horen, over de Brexit. Dat is niet helemaal waar. Je bent fysiek niet in staat om de interstellaire onzin te moeten aanhoren van die mensen die pleiten voor een ‘grote’ natie, voor de ‘splendid isolation’, voor de ‘soevereiniteit’, voor ‘hernieuwde’ controle. Je begint te trillen als je al die ellendige karikaturen moet aanhoren over Europa. Er zijn natuurlijk interessante elementen in de discussie, maar het lukt het niet om het met enige wetenschappelijke distantie te bekijken. Je probeert het telkens opnieuw, in het kader van de zelfopvoeding, maar je moet telkens de krant op die pagina van je weg schuiven. Die vreselijke politieke moord maakt het alleen nog maar erger. Als de rouwende mensen in beeld komen, ga je dichter bij het scherm zitten. Als men daarna mensen op straat interviewt over de Brexit, begin je hard te zingen, met je ogen dicht, in de hoop dat het snel voorbij zal zijn. Misschien zit er ook wel een positief element in je weerzin, wie weet.

Dingen met existentiële betekenis, zoals: de eerste bladzijde schrijven van het boek dat je – volgens sommigen – zou moeten schrijven, mensen vragen of je hen mag fotograferen om de foto te ontdekken die ze in zich hebben, een poging doen om een hele voetbalmatch te bekijken en daarbij proberen te begrijpen welke strategie zich op jouw scherm vertoont, al die dingen die Roger kan op Dobbit TV, iets met de man in jezelf, nog beter kunnen verwoorden waarom je weet dat je niet zult houden van een boek van Houellebecq, tango dansen.

Aanvaarden dat je alleen maar kunt mislukken in alles wat je nog te leren hebt, omwille van dat alles.

17 juni 2016

Toch maar doen

Zul je de brief versturen?

Je vroeg het je af, die ochtend, of je het zou durven. Het verhaal vertellen. Later dacht je, eigenlijk pas net voor je het deed, dat je laf zou zijn als je het niet zou doen. Alsof je onbewust het vertellen zou afhankelijk maken van het antwoord dat je zou krijgen. Dat zou erg laf zijn. Of gewoon menselijk, kan ook.

En eerder, dezelfde week.

Terwijl iedereen naar het voetbal kijkt, lig jij onder het dekentje naar een romantische film te kijken. (Tijdens de reclamepauzes kun je wel snel even zappen naar het andere kanaal, om de score te zien.) Maar een mens moet wel zijn prioriteiten kennen natuurlijk. (En de afloop van het verhaal is ook beter voorspelbaar bij zo’n film, eigenlijk. En het troost zo lekker, eigenlijk. En zo.)

De gedichtenvraag. Zo’n mooie vraag. Een wervelwind in je hoofd. In vijftien minuten.

Het wegstreeplijstje. Nog zoveel dingen te doen, en dan, aan het einde daarvan, zou er wel eens vakantie kunnen komen.

Verhalen over de kinderen. Soms zou je eindeloos willen vragen: vertel verder, vertel. (Soms weet je het niet.)

Een rondje met de trein. Tussen drie steden. Het heeft iets. Tussen twee en drie. De trein staat stil. In dat station waar ook een vriendin van je woont. Iemand is tegen de slagboom gereden, blijkbaar. En het is alsof je even kunt rusten in een deuk in de tijd. En het is goed zo.

En ’s avonds weer terug naar huis. Dit keer in deze stad komt de trein gewoon zomaar. Je droomt boodschappen de lucht in, naar hun bestemming. Je leest traag. Een lange rit, en toch alleen maar de boekenbijlage.

Dat knalgroene pakje van de Britse koningin. Respect!

Je zit op het podium, in een debat. Je kijkt af en toe wat rond, naar het publiek. De man vooraan krijgt het koud, denk je. Nadien ga je het hem vragen, en het klopt.

Na het debat is er ook een buffet. Het ziet er allemaal nogal vlezig en vissig uit. Je vraagt aan de buffetmeneer of er ook iets is voor vegetariërs. Zijn antwoord is: guacamolesaus. Er zijn ook frietjes. Hij wijst in de frietrichting, en zegt dat er ook aardappelen zijn. Blijkbaar zijn vegetariërs ook primair qua woorden, ze komen niet verder dan het aardappelstadium, ze zijn nog niet in staat om geheel autonoom te begrijpen dat frietjes eigenlijk aardappelen zijn. Zodra ze zouden overgaan tot de hogere vorm van beschaving die erin bestaat dat men vlezig of vissig wordt zouden meteen alle deuren van de werkelijkheidsvatting opengaan voor hen. Minstens. Iets in jou heeft eigenlijk stiekem wel een beetje zin in frietjes, maar om een of andere reden heb je er tegelijk geen zin meer in. Je gaat thuis dan maar een late boterham eten.

Ingewikkelde dromen. Met veel personages.

Iets is onontkoombaar, denk je. Het is niet anders.

Tranen onderweg, terwijl je weer naar huis loopt.

Je dacht nog even: als ik dit vertel, in het echt, zal ik breken, uit elkaar vallen in duizend stukjes. Of minstens in die honderd redenen. En je brak, een beetje, in dat alles. Je deed je best om het te verbergen, om niet te laten zien hoe je handen trilden, hoe je benen trilden, hoe je adem stokte. En je dacht: ooit laat ik haar die brief ook lezen, nu kan ik niet meer terug. (En je dacht dat het goed was dat je niet meer terug zou kunnen, om iets dat je ooit aan jezelf beloofd had. Je zou laf zijn, als je je niet aan die belofte zou houden.)

Ja, denk je. Je zult de brief versturen.

12 juni 2016

Wat denk je

‘Ik wou je vragen of ik het zou doen. Die brief. Maar ik durfde niet goed.’
‘Waarom niet?’
‘Ik weet het niet. Ik dacht dat het onnozel zou overkomen, zo’n vraag.’
‘Juist niet. En heb je hem geschreven?’
‘Ja. Ik heb een brief geschreven. Maar of hij goed is, dat weet ik niet. Ik ga hem even laten liggen. Binnen een paar dagen lees ik hem nog eens.’
‘En mag ik hem ook lezen?’
‘Dat weet ik nog niet. Misschien.’
‘Waarom niet?’
‘Gewoon. Ik ben een beetje verlegen. En jij komt er eigenlijk ook in voor.’
‘Hoe kan ik daar in voorkomen?’
‘Het kwam vanzelf. Het hoorde zo, denk ik. Jij was het missende stuk om de brief af te kunnen werken. Of zoiets.’
‘Nu maak je me wel nieuwsgierig.’
‘Stel je er maar niets bij voor. Hij zal wel heel slecht zijn. En klef. En onnozel. En slecht geschreven. En dom. Gewoon, zoals ik ben dus eigenlijk.’
‘Grrr.’
‘Maar om een of andere reden moest ik het doen. Het zat al dagen in mijn hoofd, en alleen door te schrijven kan dat veranderen. Hoop ik.’
‘Ga je naar mij ook nog eens een brief schrijven?’
‘Zou je dat dan willen?’
‘Je weet dat ik op die vraag niet kan antwoorden. Want dan zou ik ja moeten zeggen.’
‘Wees maar gerust. Die brief komt. En daarna nog een. En nog een.’
‘Dat is goed. Dat is afgesproken.’
‘En we hebben het woord ooit niet gebruikt. Wanneer de tijd daar is, dus.’
‘Ja.’
‘Had je nog een mooie gedachte vandaag?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Ja dus.’
‘Dat weet ik niet.’
‘Die ga je me ongetwijfeld ook nog eens ’s nachts vertellen.’
‘Ongetwijfeld.’
‘Had ik je al verteld dat de bloemen al aan het groeien zijn?’
‘Nee.’
‘Vorige week gezaaid. En na een week begonnen ze al te schieten.’
‘Het wordt een goed jaar.’
‘Waarvoor?’
‘Voor de bloemen.’
‘En nog voor iets?’
‘Ja, ook voor de bloemen.’
‘O, op die manier.’
‘Het is wel een vooruitgang, dat er iets groeit bij jou. Je zegt toch altijd dat dat niet lukt.’
‘Ja, vooruitgang.’
‘Stel je voor, dat er ook echte bloemen uit gaan komen. Zul je dat wel aankunnen?’
‘Ik zal moeten bellen dan, vrees ik. Om morele steun te krijgen.’
‘En dan ga ik wijze woorden spreken?’
‘Ja, ongetwijfeld.’

11 juni 2016

Doei

Bij het begin van de week wakker worden met een lijf dat precies ergens achter je aan bungelt. Het hoofd loopt voorop. Of doet alsof.

Die avond. Je brengt je presentatie terwijl het buiten hevig onweert. Het gaat beter, denk je, zo’n verhaal vertellen met kort haar. (Veel dingen gaan beter, overigens, met kort haar.)

Nadien loop je terug naar het station. Die straat langs het spoor. En je denkt: dit is de straat waar we toen liepen, toen die dag dat… (Iets met een glimlach.)

In de trein roept een vrouw, je kent haar, de hele wagon bij elkaar. Ze is razend op de schuifdeur, vermoedt dat die het op haar gemunt heeft. Als jij langs daar naar buiten gaat, is er niets abnormaals te merken aan de deur. Misschien heb jij een andere relatie met de kosmos.

Korte nacht. Een of andere stekende kramp heeft zich in je lichaam gevestigd. Vooral aan die ene kant.

Die namiddag net op tijd thuis voor het begint te regenen. Regen lijkt een understatement voor regen, alleszins iets met veel water.

En je denkt aan haar en haar, ginder, en hoe het zou kunnen zijn daar, met al het water.

De volgende ochtend. Niet verpletterend wakker, maar goed. Je ligt op de tafel bij je kinesiste. Ze is bezig met je rug. Een stemmetje ergens in jou denkt stiekem: kon dit maar uren duren?

Je luistert naar de sprekers, daar in de grote zaal met de groene stoelen. Iemand achter zegt je later dat hij je herkende aan je kale kop. (Misschien toch beter dan aan je dikke kop. Nog een voordeel van kort haar, die lijkt iets minder dik.)

Tijdens de vergadering die avond. Die kramp zit er nog steeds. Ergens aan je slaap, onder meer.

De ochtend daarna. Iets als een brief. Je zou elders willen zijn, denk je. Daarom. Iets durf je haar niet vertellen, of zoiets.

Je zegt de afspraak voor die avond af. Je wilt gewoon thuis zijn dan. Beetje schrijven, beetje niets. En proberen te bellen. Waarom ben je zo zenuwachtig terwijl je iets in de categorie ‘lullig’ inspreekt in haar voice mail.

Later zal ze nog even bellen. En de dag is goed.

De ochtend daarna. Vroeg naar de markt. Geen aardbeien? Een lichte ontheemding.

Je vraagt je af of ze goed geslapen heeft, daar, ginder. (Waarschijnlijk niet echt.)

Verhalen verzamelen zich de hele tijd.

Na het werk eerst nog even naar de platenwinkel. (Die meneer in zijn lezing twee dagen eerder, over de grote transformaties, mag zeggen wat hij wil, jij wilt dat de platenwinkel blijft bestaan, en dat je daar ook platen kunt kopen, dus.) In het kader van de verjaardagsplanning. Hopelijk zal het cadeau op tijd aankomen. En daarnaast ook nog iets in het kader van de zelfverwennerij, of zoiets. (Al is dat volstrekt onaanvaardbaar natuurlijk.)

Eigenlijk geen zin om de telefoon in te leggen die avond.

Het lijf zit nog een beetje vast. (In je fantasie zie je een volledige massage die minstens een uur of twee zou duren. Zacht als een watje zou je overblijven. Mmm.)

De ochtend daarna. Te vroeg wakker. Zoals te verwachten.

Je zit helemaal klaar aan je computer voor de kaarten voor het nieuwe cultuurseizoen. Plop. Je hebt nummer 800. Dat zou nog 53 minuten duren. Je doet of je helemaal zen de minuten wegtelt. (Die nieuw uitgebrachte plaat van Van Morrison helpt geweldig. Je herinnert je nog toen je – het moet zo’n 35 jaar geleden zijn – in die platenwinkel in Antwerpen de vinylplaat kocht met die liveopnames van Van, waaraan er nu nog een hoop zijn toegevoegd.) Uiteindelijk worden het 29 minuten. Plop. Je mag binnen. Op de speelplaats. Yes! Het lukt, alle kaarten die je wilde hebben.

Die namiddag in de trein op het perron. Er is blijkbaar een serieuze barst in een van de ruiten. De treinmeneer roept met een droge, lichtjes slepende stem om dat er een probleem is met een van de ruiten, en dat nu Carglass eerst moet komen voor we kunnen vertrekken. Die treinmeneer heeft aanleg voor humor. Een meneer van de NMBS, met zo’n geel pak, arriveert. De mevrouw naast het bewuste raam komt blijkbaar net uit Italië. De warmte die ze uitstraalt zou dan de oorzaak zijn van de barst. Een van de conducteurs begint spontaan Italiaans te praten. Iedereen is opgewekt en jolig, alleen niet die twee zagende Antwerpenaars enkele zetels verder, ze zagen gewoon door. De gele NMBS-meneer heeft speciale wondertape en plakt de barst weg. De treinmeneer roept om dat Carglass herstelt en dat we nu zullen kunnen vertrekken.

Een fijn gesprek met de vrienden.

En, het is niet anders, zo vaak denk je: dit zou ik haar moeten kunnen vertellen. Of: als ze nu hier was, wat zou zij zeggen?  (Het is belangrijk dat ik haar dat even meld straks, denk je, anders kan de wereld weer vergaan.)

De trein terug naar huis. De conducteur verwelkomt jullie in de trein met veel omhaal en joligheid. Nadien, dicht bij het station van aankomst, begint hij allerlei dingen om te roepen. Het gaat zo snel allemaal dat het lijkt alsof hij aan een of andere ratelrap bezig is. Hij lijkt een beetje extreem opgewekt. Iedereen glimlacht. En je kunt daarna alleen maar luidop roepen: DOEI!!!

En ja, toch weer een beetje verbrand, denk je.

Weer thuis.

Iets met verhalen, denk je.

09 juni 2016

De nietmeermeedoenverleiding

Je zit in de zaal tijdens een conferentie. Een bekende Nederlandse prof vertelt met veel flair en humor over de grote veranderingen die ons te wachten staan. Geen tijdperk van verandering, maar een verandering van tijdperk. Hij is erg goed in beeldende woorden. Hij neemt zijn publiek mee op weg in zijn verhaal.

Zijn verhaal raakt een kantelpunt, ergens in je hoofd. Aan de ene kant de wil om met een open geest te kijken naar nieuwe ontwikkelingen, om na te denken over grote maatschappelijke veranderingen, om ‘mee’ te zijn met wat er gebeurt, om flexibel en veerkrachtig mee te drijven met de tijd en er de goede dingen in te zien, om rustig te kijken naar de nieuwe generaties. Aan de andere kant soms een zekere verandermoeheid, een verlangen om in de berm te gaan zitten, watching the river flow, een stiekem verlangen om niet meer mee te moeten doen met al die veranderingen.

En het is zo moeilijk om juist te begrijpen wat dat kantelpunt is. Waar gaat de behoefte om trouw te blijven aan een aantal waarden ongemerkt over in een vorm van nostalgie? Waar gaat een oprechte kritische bekommernis over in iets van angst? Vanaf waar is je gevoel van uitrekken van je vermogen tot veranderen niet meer dan een vermoeidheid? In hoeverre is de weerstand die je voelt gewoon natuurlijk en telkens een tijdelijke vorm van aanpassing?

Je probeert je al die grote transformaties die de spreker uitlegt voor te stellen in je hoofd. Je probeert telkens iets te zien van de maatschappelijke gevolgen van die veranderingen. Allerlei spontane reflexen komen in je op. Je ziet resultaten die je niet wenselijk vindt, op het eerste gezicht. Je denkt aan kwetsbare groepen die het nog moeilijker zullen krijgen. Je ziet voor de zoveelste keer vluchtwegen die het mogelijk moeten maken planetaire grenzen niet te moeten zien. Je ziet het allemaal…

Maar er is meer. Je voelt hoe je verandercapaciteit en je adaptatievermogen worden aangesproken, om maar meteen enkele dure woorden te gebruiken. Je krijgt de hele tijd de boodschap dat we een meer veerkrachtige samenleving moeten maken, dat we niet moeten proberen ontwikkelingen al te zeer te sturen met de instrumenten van het verleden. Het klinkt ook als een persoonlijke oproep. Iets als: omarm de verandering, koester de chaos, zorg dat je soepel mee kunt drijven en je zult overleven.

En iets maakt je bang. Of is het ongerust? Of is het bezorgd? Of is het machteloos? Of is het dom? Je weet het niet goed. Je hebt een probleem met het enorme tempo van de maatschappelijke veranderingen. Langs vele kanten, en als onderdeel van vele agenda’s, wordt die flitsende verandering erg gepromoot. We moeten allemaal nog flexibeler, nog ‘fluïder’ worden, nog mobieler, nog gemakkelijker in staat een nomade te zijn die niet verlangt naar ‘oude’ zekerheden, nog meer in staat te leven als een freelancer. Wie niet mee kan, verliest. Je hebt grote vragen bij die algehele mobilisering. Je bent ervan overtuigd dat veel mensen dat tempo helemaal niet aankunnen. Je denkt dat het veel mensen ‘ontheemd’ achterlaat, waardoor ze gaan verlangen naar eenvoudige waarheden (die dan weer worden vertolkt door de populisten aller landen). Je maakt je  veel zorgen over de identiteitspolitiek die voor velen heel aantrekkelijk wordt. Je ziet nieuwe tweedelingen opduiken.

Het is dus een oprechte bekommernis, denk je. Het gaat ook om een aantal persoonlijke waarden. Zoeken naar een vorm van trouw blijven aan jezelf. Een vorm van soberheid of spiritualiteit waardoor je dichter bij jezelf kunt blijven en hopelijk minder de speelbal wordt van de leegte van een consumptiecultuur. Het is ook een vorm van verzet, of bewust kiezen voor een houding, in alle autonomie, waardoor je ook een stuk vrijheid terugwint. Je denkt voor jezelf iets als: ok, facebook wil ik nog wel doen, maar ik wil geen smartphone en ik wil niet twitteren, want ik wil een stuk autonomie over mijn tijd zelf houden en ik wil dat eindeloze gezeur en dat opbod aan meningen niet over me heen laten gaan. Een verdedigbare keuze, maar hoe lang kun je die volhouden? Want alles blijft maar veranderen.

Je weet niet goed hoe dat juist zit met de boeddhist in jezelf. Is de keuze om niet mee te doen met sommige dingen een goede vorm van iets als ascese? Maar is je verlangen om te kunnen zeggen dat je een beetje afhaakt dan weer een vorm van te veel vasthouden, nog te weinig leeg zijn (leeg in de goede zin van het woord)? Je weet het eigenlijk niet zo goed. Misschien is het ook een vorm van oud worden, en mag het ook gewoon, een beetje afhaken. Maar dan begin je weer te rekenen hoe lang je nog zou kunnen leven.

Je denkt vaak aan je grootvader. Hij was geboren in 1900 en had een groot deel van die eeuw gezien, de grote verandering. Hij kwam uit een wereld die nog erg traag en klein was, maakte twee oorlogen mee, en zag de opkomst van de consumptiecultuur. Je had altijd het gevoel dat hij een soort ‘trage aanloop’ had in zijn hoofd, waardoor die versnelling op het einde gemakkelijker was. Jij kwam op de wereld in 1965, en als adolescent had je al het gevoel dat je geboren was in een tijd die al te zeer in een versnelling zat.

En nu twijfel je soms. Je hebt al zoveel zien veranderen, sinds je een kleine jongen was. Je voelt dat je voor veel van die dingen ook veel moeite moest doen, dat het inging tegen wat je zelf eigenlijk wilde; Het was moeilijk. En soms bleek het nadien helemaal niet zo moeilijk. Zo was het een enorme drempel om dat oude trouwe analoge fototoestel achter je te laten. Gaan werken met een digitaal toestel voelde als een soort verraad. En je mist nog wel het gevoel van dat oude toestel in je handen, en wat het met je deed. Maar je bent ondertussen ook wel gewend aan het andere. Hoe moet je de juiste balans blijven vinden, hoe weet je dat je pogingen om trouw te blijven aan je waarden toch niet een verkapte vorm van ‘oud’ zijn blijken te zijn?

Soms beangstigt het je. Als je terugkijkt, en ziet hoezeer je al veranderde, dan is het idee dat je in de rest van je leven nog eens evenveel zult moeten veranderen je soms te veel. Soms denk je oprecht dat de mens niet gemaakt is voor zoveel snelheid. (Je leerde die gedachte ooit van een techniekfilosoof.) Soms denk je dat het ingaat tegen de natuurlijke en goede behoefte om een plek te hebben, om je ergens veilig te kunnen voelen. Maar misschien zit er in die reflex tegelijk een heel persoonlijke dimensie, die te maken heeft met de onveilige zone in jezelf, een zone die misschien wel nooit anders zal worden.

Soms is er dus een stemmetje in je hoofd dat zegt: mag ik niet gewoon afhaken, en de dingen vanaf nu aan mij voorbij laten gaan? Het voordeel van de leeftijd die je stilaan hebt is dat je dat ook een klein beetje mag gaan doen. Een klein beetje. Je mag een rol van ‘iets oudere’ vervullen tegenover jongeren. Je mag met vertedering en bezorgdheid kijken naar jonge mensen, in het besef dat jij ondertussen op een andere plek in het leven staat. Maar tegelijk is er een verlangen om nog een heel stuk leven op een aangename en voldoende beweeglijke manier te kunnen hebben, samen met mensen die je dierbaar zijn, mensen die je nog vele jaren wilt kunnen bekijken, met wie je nog eindeloos veel gesprekken wilt kunnen voeren. Er is een verlangen om dichter te komen bij een vorm van wijsheid, en wijsheid veronderstelt toch ook een vorm van openheid, van jezelf steeds in vraag stellen. Dus mag je niet echt afhaken, denk je dan. Dus is het nodig dat je telkens opnieuw probeert te begrijpen, probeert te zien wat het grotere plaatje is.

Misschien is er diep vanbinnen een vorm van vermoeidheid die met andere dingen dan verandering te maken heeft. Misschien ook niet. Misschien is er gewoon een vermoeidheid die aangeeft dat het bijna tijd is voor vakantie. Misschien is het niet meer dan de tijdelijke duizeling die je telkens opnieuw voelt in je hoofd als er uitdagende nieuwe ideeën in komen die je verworven zekerheden doen wankelen. Misschien is er dus wel niets aan de hand. En toch…

Het idee van ‘ik doe even niet meer mee, ik laat de stoet aan mij voorbij gaan’ is misschien wel meer een vorm van weerbaarheid dan van falen of tekortschieten. Misschien is twijfelen en in de war zijn en een beetje bang worden en dat observeren wel net een vorm van drijven die goed is.

En wat men je ook wijsmaakt, denk je, je zult altijd graag brieven schrijven, met de hand, en met zwarte inkt. En het idee dat je dat altijd zult doen, dat is al veel. En het idee dat je je nu al kunt voorstellen aan wie je die brieven zult schrijven, ook dat is al veel.

Genoeg gezwalpt in je hoofd dus. Voor nu.

05 juni 2016

Woorden

Ik was een beetje verlegen.

Jij hebt altijd woorden, voor alles.

Ik heb minstens honderd redenen om me klein te voelen tegenover jou.

En ook nog iets over handen.

Waarom was je zo vroeg wakker?

Mevrouw de directrice. Nee, mevrouw de directeur.

Er zijn lekkere koekjes, niet vergeten.

Lekker kort! Mmmm!

Heb je nog een paaseitje gevonden?

Ja. Een blauw.

Mama heeft altijd gelijk.

Kijk, daar vliegt een dolfijn.

En daar een onzichtbare krokodil.

Heb jij veel lijnen in je handen?

Ik weet nooit wat de palm is.

Jij moet harder werken.

Die druppels blijven op het blad.

Als je een ijsblokje op de zon legt, smelt het.

Jij hebt helemaal geen kogelvrij T-shirt aan.

Ik heb wel fluorescerend witte benen.

Heb ik me netjes gedragen?

Jij bent wel ernstig.

Ik heb zin in een regenboog.

Ik wil kas. Kaas? Nee, kas.

Wil je nu eindelijk die grap vertellen van die haai?

Het ijs is hier het lekkerst. Want hier kun je veel vragen.

Wat is het omgekeerde van droog?

Ik heb behoefte aan een droog zadel.

Wat ik nog wou zeggen.

Ik ben een beetje verlegen.

04 juni 2016

Verwarverdriet

(Het is weer tijd voor de sonates en partita’s voor viool solo, denk je.)

Alsof je iets zag, iets begreep, misschien.

Je zat daar, en het was moeilijk om niet de hele tijd iets van een kwaadheid te voelen. Misschien was het ook een opstandigheid.

Misschien herkende je ineens iets van hoe je zelf was.

Hoe je zelf was, dertig jaar geleden.

Je wilt niet aan jezelf denken, luisterend naar verhalen over de dood. Maar soms is het niet anders. En komt het toch even door je hoofd. Misschien is het niet zo heel erg.

Je zou veel willen zeggen. Je doet het niet.

Uit eerbied. Je bent uiteindelijk maar een toeschouwer.

Die enkele mensen, een klein beetje verder, je kunt hen de hele tijd zien, zij zijn je dierbaar. Het is alsof de verhalen door hen tot bij jou komen.

Je bent uiteindelijk maar een toeschouwer. Maar je bent er voor hen.

Je denkt iets over mensen die niet weg kunnen blijven van wat hen vernietigt. Je ziet het voor je.

Het is zo tragisch allemaal, denk je.

En je denkt aan een zin die je schreef voor een stukje. We moeten ergens beginnen met het helen van de wereld. Die zin. Hij komt terug nu.

Soms zou je het willen kunnen.

Je kijkt naar de mensen. Ze hebben hun verhalen. En dat is ook goed.

Je voelt hoe je je rug recht, tijdens het laatste verhaal. Dit luisteren moet rechtop.

Het is goed zo, denk je, die woorden zijn goed.

Nadien, buiten, voel je je een beetje klein. Hoewel je, zo zul je weer te horen krijgen, lange Jan bent.

Dat je iets mag zijn, dat het misschien een klein verschil maakt dat je er bent, het is goed.

Je kijkt naar de mensen, hoe ze naast het grasveld staan. Even is het alsof je je vader in jezelf ziet. En even is het alsof je jezelf in jezelf ziet. (Je bent niet meer wie je was, toen, dertig jaar geleden.)

En later, terwijl de mensen vertrekken, op weg naar de plek waar ze samen zullen zitten, denk je: ik moet haar iets vertellen, ik moet haar een bericht sturen, en het dan later vertellen, met horten en stoten.

Het besef maakt je rusteloos, maar niemand mag het zien.

Je aarzelt bij de woorden, je handen aarzelen. Maar het moet zo, denk je, het is niet anders.

De woorden zijn weg, je adem verandert.

Je luistert naar verhalen. Je laat ze verder gaan, wil niet dat ze al stoppen. Het is goed zo.

(En terwijl speelt de viool verder.)

Het leven aan deze kant van de dood is het belangrijkste, denk je.

Je hebt ook een rusteloze kant, ze zei het eerder al, en het is waar. Je kijkt naar je handen. (Je hebt naar alle handen gekeken, de voorbije uren, denk je.) Het heeft iets met de littekens in je buik te maken, waarschijnlijk. (Het is geen toeval dat je buik je soms wakker maakt ’s nachts, denk je.) En het heeft iets met de liefde zelf te maken.

Het landschap schuift voorbij. Straks zul je weer thuis zijn. (Eerst zijn er nog die kruiden die je gaat halen. Morgen is er het haar. En ergens is er nog het verhaal dat je zult proberen te vertellen.)

Heb je het eigenlijk goed gedaan vandaag? Je weet het niet. Misschien is ook dat goed genoeg.

01 juni 2016

Ergens in de schemerzone

Verhalen bewegen door je hoofd.

Alsof ze elkaar in een of ander nulpunt vinden.

Alsof iets je iets zou willen vertellen. (Ook die gedachte las je bij een ander, ook.)

Verhalen over de dood. Je luistert. Ze maken je klein. Nadien, in alle onzegbaarheid schuiven de gevoelens door elkaar. Het is zo tragisch. Iets zat eraan te komen. Er is iets van rust ook. ‘Alles komt goed.’ Dat lees je. En het maakt je nog stiller. Je had zo gehoopt dat wat gebeurde, wat eraan voorafging, niet zou zijn gebeurd, die lange lijn die op dit punt eindigde. Misschien was iets onvermijdelijk. En misschien is er iets goeds, ergens, in dit alles.

En je ziet hen voor je, en het is alsof je iets zou willen kunnen helen. Als dat zou kunnen. Je zou het willen voor hen.

Misschien krijgt de tijd die kans nu, misschien.

En beelden die terugkomen in je hoofd.

Aanwezig zijn, denk je. Je kijkt naar je handen. En ook eten maken, en zo, denk je.

De dingen schuiven in elkaar.

Andere verhalen.

Zou iemand je kunnen zeggen wat dat is, dat nulpunt?

Muziek bij het einde van een leven, daar denk je ook al enkele dagen aan.

En je kijkt naar je handen.

Je verwacht een verhaal. Er zit een verhaal in je hoofd te wachten. Maar al snel is het of je op een andere plek bent. Een plek die nog steeds even vertrouwd is, nog meer misschien wel, denk je even. Je weet niet goed hoe dat allemaal zit, of je de dingen zegt die je zou moeten zeggen. Maar de plek, dat iets, is er.

Iets is ook, naast veel andere dingen: elkaar niets kunnen wijsmaken. Dat is een goede, rustige gedachte. Je wist het meteen, toen al.

En je kijkt naar je handen. Iemand houdt ze vast, wanneer het jouw tijd is om te gaan.

En zoveel beelden. Ze mogen blijven, als ze dat willen.

Andere verhalen.

Welke stukken van jou worden geraakt door die verhalen?

Kun je iets zijn voor een ander? Mag je iets zijn voor een ander? Mag jij een plek zijn of worden in het hoofd van een ander?

Misschien heb je iets geleerd over de liefde. Wat die voor jou zou kunnen zijn. Je denkt eraan, als je iemand hoort praten.

Wat je wel kunt, en wat je niet kunt. Wat je wel bent, en wat niet. Wat je kunt zijn, wat je te geven hebt, en wat je niet kunt zijn. En dat het, zo voelt het, in dat nulpunt, eigenlijk goed is zo.

Je hebt iets begrepen, over littekens.

Misschien mag het niet helemaal, dat al die verhalen door elkaar schuiven. Misschien is het niet anders, en zoeken ze elkaar, zoeken ze iets van jou, en is dit een moment om iets te zien.

Zien kun je in stilte doen.

Er zijn, voor een ander, is daarna misschien gemakkelijker.

Doe dat dan maar, denk je.