27 juni 2025

Zoeken naar beelden


 

Hopen dat de week leeg zal zijn, zodat je alleen maar zou moeten drijven. (Het lukt net niet.)

(Verlangen naar tijdverlies, of zoiets.)

(Misschien alleen een beeld zijn. Misschien alleen een rivier.)

De tekst in elkaar schuiven. Het verslag maken. (Alle opvolgpuntjes netjes in een lijstje. Alsof alles onder controle is. Traag.)

Tussendoor denken aan die vraag. (Geef vijf liedjes die belangrijk zijn in jouw leven.) Onmogelijke vraag.

Een andere dag. Het is druk in de metro. Je ziet je collega een paar meter verder staan. Je wacht tot er minder volk is om naar haar toe te schuiven.

Het is ongeveer ginder, zeg je. (Alle straatjes zijn blijkbaar gemaakt om verloren te lopen, om je niet te kunnen oriënteren. Wegwijzers leiden nergens naartoe. Misschien ben je op weg naar nergens.)

De vergadering. (Iets over de dingen kunnen vinden. Iets over zoeken. Woordplekken.)

Snel weer terug, na de vergadering. Je kijkt naar gezichten, luistert naar woorden, in de metro. (De ene taal lijkt zomaar in de andere te vloeien, zonder grens.)

Je tekstachterstand inhalen. (Misschien was de tekst, nog niet gemaakt, al op je aan het wachten.)

(Je denkt tussendoor nog aan wat je zag, een ochtend. Eerst de ambulance, dan de politie, dan de brandweer, met de ladderwagen. Iemand moest via het terras met de ladder naar beneden gehaald worden. Hopelijk is alles goed gegaan met haar.)

Je collega wil je vergadering van de volgende dag van je overnemen. (Dan kun je tussendoor snel even gaan kijken, denk je.)

De volgende dag. Je hoort een verhaal, hoe kleine kinderen die op het strand ineens weg zijn met de wind mee lopen.

Het wordt warm, is er gezegd.

Op tijd thuis, snel weer weg. (Ze had je gevraagd of je wilde komen kijken naar haar optreden. Subtiel, niet gevraagd, gevraagd, dus. En of je redelijk onherkenbaar aanwezig afwezig zou kunnen zijn.)

Je bent (natuurlijk) goed op tijd, zoekt een plekje op de trappen. (Subtiel duidelijk zwaaien. Voor de anderen ben je waarschijnlijk ‘die oude man die daar zit, met zijn hoed’.)

Ze staan te spelen, beetje onwennig, beetje stoer, geoefend in street credibility en cool staan en bewegen. (Het ontroert je.) En daar staat zij ook, met haar saxofoon. (Je bent trots, blij voor haar.)

Later, weer thuis. (Hoe moet je nu in godsnaam vijf liedjes kiezen? Lijstjes en verhalen in je hoofd.)

De nacht lijkt onrustig. (De nacht zoekt zichzelf, zoekt iets dat koel is, maar lijkt niet aan zichzelf te kunnen ontsnappen.)

Een andere dag. (Natuurlijk weer veel te vroeg in de wachtkamer.) Ze roept je al binnen, en kan er zo meteen aan beginnen. Die oude vulling eruit, na vijfentwintig jaar. (Met of zonder verdoving?) En dan ook nog het verwijderen van de tandsteen. (Moet zowat het hoogtepunt van het jaar zijn, of toch niet.) Snerpende geluiden, die in je lichaam lijken te galmen.

En je haalt toch nog die ene trein.

De vergadering mag lekker snel gaan, denk je. (Er is iets met flauwe grappen.) (Flauwe grappen kunnen soms wel een bijdrage leveren aan de universele wereldvrede.) (En iets met het woord huppeldepup.)

En weer vertrekken voor weer een vergadering.

(Je zou liever gewoon willen blijven. Met alleen woorden. En de droom van tijdverlies.)

Je krijgt bericht over de teksten die je de volgende weken nog moet schrijven. (Iets lijkt je hoofdpijn te geven.)

Je moet ook nog die andere vraag beantwoorden. (Niet alleen de liedjes, ook nog vertellen over jouw levensloop. Als voorbereiding voor dat gesprek van volgende week.)

Hoe beschrijf je je eigen levensloop? (Ben je een verhaal?)

(Ingewikkelde dromen.)

En weer een nieuwe dag. Je moet nuchter blijven. (Je zet al wel koffie, voor straks. Mag je ruiken aan koffie als je nuchter moet blijven? Voor alle zekerheid maar niet.)

De dokter neemt bloed uit je arm. (Het laatste onderzoek, zoals elk voorjaar.) Je had nog een vraag. Ze legt iets uit, heel omzichtig, met alle nuances. (Je bent blij dat ze altijd eerlijk antwoordt. Je bent in de war, ook.) (Hoe weet je nu of je de goede dingen doet, om in het leven te blijven?)

Weer thuis. (De koffie is zo lekker.)

De meneer die je gasketel komt controleren begint er meteen aan. (Hij legt altijd zijn materiaal op je wasmachine, weet je van de vorige keren. Je had het oppervlak toch maar snel nog even schoongemaakt die ochtend. Alsof je over een goede indruk maken controle zou hebben.)

Daarna weer de trein, voor de rest van de dag wil je graag op die plek ginder zijn.

(Je denkt aan beelden.)

Je zoekt de laatste woorden voor de tekst over je levensloop, en zegt daarbij iets over de woorden.

Weer op weg naar huis. (Je bent moe.) In de winkelstraat kijk je naar de mensen. (Waarom lopen zoveel mensen zigzag?)

Voor je thuis bent, wil je een beeld zien. Iets met lijnen en kleuren dat zich pas laat zien in de omgeving wanneer jij ernaar kijkt. Zodra je het bevrijdt uit de omgeving, wordt het een beeld. Je ziet bouwafval. Metalen balken, houten platen. Ze zeggen ook iets over de tijd, denk je.

(Je hebt een beeld, je mag binnen, je hebt een verhaal, je bent een verhaal.)

Geen opmerkingen: