28 september 2025

Waar ben je?


Goede vriend Willy

Het was vandaag weer de dag. Enkele honderden fietsers en wandelaars passeerden langs de tafel waar ik zat. Ze noteerden hun namen op een briefje, wij gaven hun een nummer, en ze konden vertrekken. Ik weet niet of ze gemerkt hebben dat jouw naam bovenaan het briefje stond waar zij hun naam op noteerden. Ze wilden er allemaal zo snel mogelijk aan beginnen, zo leek het wel. Misschien telt alleen het fietsen, het onderweg zijn, telkens weer. Soms bleven ze even staan, of kwamen ze terug, en vertelden ze een verhaal over mensen die er niet meer zijn.

Het was een mooie dag. Een dag die me tegelijk ook een beetje verwarde, eigenlijk zoals elk jaar een beetje, moet ik toegeven. Misschien is verwarring mijn natuurlijke staat van zijn, of de fase die er net aan voorafgaat. De mensen die voorbij kwamen bij ons aan de inschrijvingstafel, ze waren als een stroom. Ik heb iets met rivieren. Ik kan eraan denken, ergens midden in de nacht, om weer thuis te komen. Er is een rivier in mij, en ik ben een rivier, denk ik. Soms wil ik kunnen kijken naar de rivier. Watching the river flow, zou Bob Dylan zeggen. En soms was het alsof ik wel die stroom mensen zag, maar niet de rivier. Misschien moet ik een bordje ophangen volgend jaar: “Je mag ook een verhaal vertellen.”

Gisteren, bij een barbecue in Leuven, was ik nog over je aan het vertellen. Ik vertelde wie je was, en de andere mensen aan de tafel begonnen te glimlachen. Ineens was je er, zomaar, door een verhaal. Het is wie we zijn, verhalen vertellende wezens. Fietsende wezens waarschijnlijk ook, maar toch vooral verhalen vertellende wezens. Velen die vandaag aan onze tafel passeerden hebben jou waarschijnlijk niet meer gekend. Maar de rivier beweegt niet alleen vooruit, de rivier heeft ook een geheugen, is ook een blijven, in die beweging. Stel je voor, dat we iets hadden kunnen vertellen over jou, en dat de mensen met een extra glimlach zouden vertrokken zijn. Je zou de rivier zien.

We leven in rare, donkere tijden, Willy. Dingen waar jij en ik voor gevochten hebben, dingen waarvan we dachten dat ze verworven waren, staan weer op de helling. Het zou je ook kwaad maken, denk ik. Soms ben ik wel eens blij dat jij dat niet meer moet meemaken. Al klinkt dat een beetje raar, je begrijpt me wel, denk ik.

Ik begrijp nog altijd niet goed hoe dat werkt, dat voor de ene, wanneer zij of hij sterft, de tijd stilstaat, en dat voor de andere, nog in het leven, de tijd verder gaat. Ik zei er al iets over in mijn brief van vorig jaar. Ik ben nu ouder dan jij geworden bent. En ook dat verwart me. Iets van jou is bevroren in de tijd, en tegelijk blijft het ergens bewegen in mijn rivier, en zo wil ik het ook. Maar het is soms ook alsof iets van het afgebroken leven van mijn vrienden en familieleden die te vroeg stierven in mijn handen is gelegd. En ik weet niet altijd hoe dat moet, dat verder levende leven dragen. Het is niet van mij alleen, dat weet ik al langer, maar daarmee weet ik nog niet hoe ik dat moet doen.

En ik ben nog altijd kwaad. Wat jou overkwam, wat zoveel andere mensen overkwam die op een of andere manier in al dan niet vertelde verhalen aanwezig waren vandaag, het had niet mogen gebeuren. Het maakt me zo opstandig, nog altijd, en dat gaat niet over. Misschien kunnen we een tweede bordje ophangen: “Je mag verdrietig zijn, en ook kwaad.” En eigenlijk had ik het graag tegen meer mensen willen kunnen zeggen vandaag, dat ik zo kwaad ben. Ik zei het aan die ene meneer die lang bleef staan, en dat kunnen zeggen, bracht me meteen bij een diepe laag in me. En die wil ik kunnen voelen, om in het nu te kunnen zijn, en het verder levende leven te kunnen dragen. Het is te vroeg om te zeggen wat Bob Dylan in een ander liedje zingt: “I’ve already outlived my life by far”.

Ik herinner me nog goed hoe trots je altijd was op je kinderen. Je vertelde er graag over, en ik zag je er graag over vertellen. Zij leven verder in de tijd, ademen jou met zich mee. Vanmiddag zat ik ineens even tussen twee van jouw kinderen op de bank te kijken naar de mensen. En het voelde goed, ik voelde me omringd. Er waren verhalen. Ik vertelde aan je dochter over Julia, de dochter die ik niet heb, maar die ergens in me leeft. En ik vertelde hoe ik me soms afvraag waar het jongetje is, waarna ik rondom mij in de ruimte kijk waar ik me dan bevind en ik een versie van mezelf zie, op een leeftijd die ik vooraf niet kan voorspellen. Als ik hem zie, als ik hem zo naar me toe kan halen, is het alsof de oude versie van mij de jonge kan beschermen. Ze vroeg me of ik daar al over geschreven had, en dat doe ik dan nu maar. Even later zat ik alleen op de bank, en ik vroeg me af waar Willy was. En ineens voelde ik je naast me, links van mij, waar je zoon net had gezeten. Het was alsof je een beetje naar me toe leunde, en glimlachte. Het was alsof je blij was dat ik je geroepen had.

Misschien zien de anderen het niet zo aan me, maar daar zijn, op die plek, elk jaar, het maakt me steeds een beetje verlegen. Ik voel me klein, weet niet of ik het goede doe, hoe ik moet bewegen in verhalen. Ik weet wel dat het me op een of andere manier goed deed om iets te kunnen zeggen over Julia. Alsof zij mijn verhalen dicht bij me hield, zodat ze blijven, in de rivier. Dat is wat kinderen doen, denk ik.

Ook al beweegt alles altijd, zoals de rivier, toch zijn er dingen die blijven. Er zijn ruimtes waar je doorheen gaat, en er zijn ruimtes waar je voelt dat er een plek is. Een plek is daar waar je ergens bent. Waar je kunt denken: ik ben hier. Verhalen zijn in hun beweging, ze ontstaan terwijl hun woorden in de tijd verdwijnen. Het zijn verhalen die een plek maken, en een plek kan zich de verhalen herinneren. Je begrijpt wel wat ik bedoel, denk ik.

Het ga je goed, voor altijd, en tot de volgende keer.

 

Jan

20 september 2025

Het draait rond


(Weken met veel dingen. Als vakjes in je hoofd, het ene na het andere. Aandacht in etappes.)

De nieuwe week. (Even kijken wat de dingen zijn voor de volgende dagen, inademen, uitademen, en weer.) Het is als een ritueel.

Je bent wat te vroeg voor de namiddagvergadering in het stadskantoor. Nog even twee rolletjes vuilniszakjes halen. Je kijkt naar de mensen die zitten te wachten. (De hele wereld is hier, denk je.)

De vergadering. (In je hoofd heb je alles geoefend.) Je houdt het tempo erin, je kijkt. (Je bent zo trots op deze mensen, denk je.) Het draait rond, en dat was wat je ooit droomde.

Nog snel even over huis, even daar zijn, een hier, voor je weer vertrekt. In de trein de vergadering voorbereiden. (Een lijstje, zoals steeds.) Er zijn veel mensen gekomen voor de vergadering. Je luistert naar het verhaal, het ontroert je erg. (Je kijkt.)

Een andere dag. De kinesiste kneedt je terug in de plooi.

Je meldt je aan voor de vergadering. De mevrouw aan het onthaal glimlacht altijd als ze je ziet, je hebt dezelfde naam als haar vader.

Je haalt het boek op voor je neefje. (Je bent trots op hem.)

De werksessie. (Weer draait alles rond.) Het is zo ongelooflijk interessant, je leert weer veel bij.

Je fietst naar huis. (Er is nog werk te doen.) Je kijkt naar de wind.

(Die ene mug heeft ’s nachts niet veel zin om te gaan slapen, denk je.)

Een andere dag. Je moet vroeg op om die ene trein te halen. (Je staat uiteindelijk natuurlijk weer tien minuten te vroeg op het perron.) Je kijkt naar de ochtendmensen.

Je bent net op tijd voor de les die je mag geven. Je praat jezelf op gang. (Misschien vinden ze je een wat rare oude man.) Je ziet hoe sommigen telkens zachtjes mee knikken met wat je zegt. (Misschien is het goed voor hen.)

Een mooi gesprek, voor je vertrekt. (Iets over boeddhisme.)

De verhalen van je collega’s. (Het is fijn weer hier te zijn, denk je, een hier.) Je vertelt over waar je vandaan komt, iets over een eeuw, iets over een thuis zoeken.

(Het is moeilijk om niet elke dag zo kwaad te zijn op de oranje man. Dingen roepen naar het scherm.)

(In het algemeen ben je breeddenkend, denk je, maar al starten met kerstfilms half september, dat is er toch wel een klein beetje over.)

(Hoe zou het met haar zijn, denk je, die nacht.)

Een andere dag. Er is al een andere fotograaf voor de conferentie, je mag beschikken. (Je kunt rustig verder werken.)

Je zit enkele uren te werken aan die Nederlandse vertaling van de tekst. Het voelt soms als heel nauwkeurig stukjes woordklei in de rest kneden.

Je gaat na het werk nog naar de opening van het nieuwe initiatief. (Ja, het draait rond.) Het ontroert je om die mensen daar te zien.

De volgende dag. Je bent helemaal alleen op het werk.

Je knutselt de vrijdagtekst in elkaar.

Je streept dingen weg op het lijstje, kijkt nog eens naar alle dingen die er nog staan.

Je brengt het verjaardagscadeau binnen in het postkantoor. (Het gaat van hier naar daar, denk je. Je probeert het te zien, hoe het beweegt.)

(Die avond. Je rug heeft het koud.)

(Je denkt aan troost.)

Het is weer vroeg. Net als vorige week is er die ochtend een bezoek, dit keer met een klein busje waar jullie met zijn tienen in zitten. Je komt in het ritme. Je luistert. (Die ene stem is mooi, denk je.)

Jullie staan te kijken naar de gebouwen rond het plein. Dit is een plek zeg je, een hier.

Nog snel alle boodschappen doen, voor het zal beginnen regenen.

Je gaat nog langs het standje waar ze de plantjes verkopen. De mevrouw zegt dat iedereen die een plantje koopt een verhaal heeft over verlies. Het was haar zus, zegt ze. De doden kijken over mijn schouders mee, zeg je, ze zijn er altijd. Ze bedankt je, je bedankt haar.

Je bent weer thuis, je bent hier.

Je maakt je presentatie, voor binnen enkele dagen. (Over dingen die ronddraaien.) Het is goed zo.

13 september 2025

Oppervlak


(Soms zou je willen dat de dag je omringt, zich een beetje om je heen legt. Je zou achterover kunnen leunen, en je laten dragen. Je zou weten dat wat nog geen woorden verdraagt gezien is. Er zou een vermoeden van troost zijn.)

Je zoekt een plekje in het lokaal, voor de vergadering van de commissie. Je lichaam lijkt nog een beetje moe.

Je luistert naar de presentaties, probeert vragen te zien. Tijdens de beoordeling kijk je naar de woorden.

(Soms heb je geen zin in geduldig zijn, denk je.)

Eerst over huis, even daar zijn. (Onderweg hoor en zie je de immense drukte in de stad. Het zal aan jouw universele saaiheid liggen, maar je begrijpt niet goed wat er zo leuk zou zijn aan zo snel mogelijk zo dronken mogelijk worden. Hopelijk vinden alle anderen het wel leuk.)

Een plek. Thuis. Daar iets eten, en dan kun je weer vertrekken.

De avondvergadering in de andere stad. (Iets maakt je droevig.)

Bijna weer thuis merk je hoe de stad weer rustig geworden is. (De stad is blij, denk je.)

Een andere dag. De vergadering. Je kijkt naar de mensen op het scherm.

De dingen die de vorige dag niet lukten. (Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou?)

De andere vergadering. Je had alles voorbereid, de vorige dag in de trein.

Je knutselt verder aan de tekst, betast de toetsen zo zacht mogelijk. (Een rivier.)

Je werkt het document af. (Het ziet er netjes uit. De rust van een nette tekst.)

(Je zakt diep weg in de nacht.)

Een andere dag. De mensen op het perron. (Soms denk je dat je de verhalen kunt zien.)

(Het licht boven de stad.)

(Je vertelt een verhaal. Je zou een lang verhaal willen vertellen. Je maakt het kort.)

Je doet de dingen, naast elkaar.

Op weg naar de avondvergadering. Je gaat nog even kijken naar de oevers, hoe ze geworden zijn. Je bent toch nog steeds ruim op tijd in de vergadering, zoals gewoonlijk.

Je belt nog even met je schoonbroer.

Een andere dag. Er zijn veel verhalen. (Je mist iemand.)

(Je denkt aan een dans, en wat je zou vragen, als je iets zou vragen.)

Je zoekt een plekje in de trein. (Waar de trein je omringt.)

(Je wilt iets niet zien, denk je.) (Gelukkig heb je nog een verslag te maken.)

Je krijgt nieuws van je zus.

Een andere dag. Misschien is kneden ook een goed woord voor het tekstwerk.

(Je probeert iets uit te leggen over de toetsen, het zal wel raar klinken.)

Je stuurt haar een berichtje, je hoorde al zo lang niets van haar. (Iets kantelt.)

In de boekhandel, op zoek naar een cadeau. De mevrouw raadt je een boek aan. Je denkt dat het boek niet echt iets voor jou zal zijn, maar na haar verhaal zeg je dat je erover na zult denken.

(Soms verlang je naar de rivier. Misschien moet je moedig zijn, al weet je niet hoe.)

Je krijgt nieuws van je schoonbroer. (Het is goed, denk je.)

(Rare dromen.)

Een tocht door de stad, projecten bezoeken. (Je houdt van het strakke tempo.) Je leert veel bij.

Nog snel de weekendboodschappen. De mevrouw in de winkel maakte zich al zorgen, omdat je er niet was die ochtend, zoals elke week. (Lichte mate van voorspelbaarheid.)

Een mooi gesprek. Je leert een bijzonder woord: medevreugde. De verhalen ontroeren je. Je probeert iets te vertellen. (Misschien is het nog van voor de woorden.)

Het huis is blij dat je er weer bent. De planten hebben verhalen te vertellen.

07 september 2025

Iets met een rode kaart


Een nieuwe week. Op weg naar het station zie je ze rijden, terug op weg naar school. De twee jongens die je ongeveer elke dat ziet rijden, klokvast, al enkele jaren. Ze hebben altijd zoveel te vertellen onderweg. (Je hoopt dat ze vrienden voor het leven blijven.)

De dag is leeg. Een overleg dat voorzien was, is geschrapt. Je kunt rustig alle dingen doen.

(Het is alsof je lichaam iets leerde de voorbije dagen, alsof het iets zag, denk je. Wat dat betekent, weet je niet helemaal.)

(Een rusteloze nacht, in golven.)

Een andere dag. Een beetje haperend beginnen.

Iedereen is er weer. Verhalen.

(Misschien moet je wachten, misschien is het te weten.)

Het webinar. (Je ziet al allerlei mogelijkheden om dat materiaal te gebruiken.)

Op weg naar het station zegt iemand je naam. En ineens herken je haar, van vroeger in het dorp. Het gesprek ontroert je heel erg. (Een geschenk.)

(En wie zou je zien?)

Een andere dag.

(Je moet echt iets doen aan dat probleem in huis, denk je. En je weet wat, het zal niet weggaan.)

(En je weet al van tevoren hoe het je steeds zenuwachtig kan maken, je begrijpt niet helemaal waarom.)

Je probeert je te concentreren op de dingen.

(Je weet wat je moet doen, je zult het doen zodra je weer thuis bent.)

Je stuurt een bericht om het probleem uit te leggen, vraagt dat ze iemand sturen. Je krijgt meteen een vriendelijk antwoord van Dorien. De afspraak is gemaakt voor de volgende dag.

(Zo simpel was het dus.)

(Je probeert te zien welke laag in je huid het raakt. Iets met veiligheid. En je ziet hoe je het toch gewoon weer gedaan hebt.)

Je werkt de documenten af waaraan je nog bezig was.

De nacht is rustiger. (Wie zie je?)

Een andere dag.

Na de middag weer thuis. De meneer die de herstelling komt uitvoeren is er. Hij stelt je meteen gerust. (Om een of andere reden denk je dat zo’n meneer je onmiddellijk zal duidelijk maken dat je dom bent.) Je helpt hem zoveel mogelijk. Je leert weer allerlei dingen bij. Hij is vriendelijk, doet zijn werk goed.

Het huis is blij. (Iets is weer in balans.)

Je hebt werk in te halen, doet alle dingen op het lijstje. Je bereidt de commissie van de volgende dag voor. Je maakt het eerste bericht van een nieuw initiatief. (Je vindt het leuk en spannend, het idee dat je elke week zo’n bericht gaat maken. Net echt.)

De volgende dag. Een vroegere trein halen, zodat je zo vroeg mogelijk kunt beginnen aan de vrijdagtekst. Je werkt zo snel mogelijk. (Het is iets van routines, denk je, die je zorgvuldig afwerkt steeds.)

Je zet je eerste bericht online. (Zou het iets doen? Zou iemand reageren? Hoe moet je eigenlijk die letters vet maken?)

Je sluit aan bij de commissie. De ene na de andere presentatie. (Ze noemen het pitch, dat klinkt echter waarschijnlijk.) Je stelt enkele moeilijke vragen, enkel om te zien hoe ze erop reageren. Het is interessant, en soms teleurstellend.

Op weg naar huis. Je bent moe.

Die avond, het verjaardagsfeestje van een vriendin. Je doet je best om op tijd daar te zijn. (Je bent weer te vroeg, blijkbaar.) Het is mooi, te zien hoe de mensen binnenkomen, hoe zij ze ontvangt. Een mooi gesprek.

Je probeert niet te laat te vertrekken. Nog een lang gesprek net voor je buiten bent. Iemand komt je bedanken voor je boek. Het ontroert je heel erg. (Een geschenk.) En nog iemand die je naam noemt, die je na heel even ook herkent, van vroeger in het dorp. Van het huis aan de andere kant van de straat. (Wonderlijk.)

Een andere dag. Na de weekendboodschappen koffie drinken met je maatje.

In de namiddag ben je een beetje zenuwachtig voor die avond, voor het optreden waar je naartoe zult gaan. (Alsof je het nog altijd niet helemaal kunt geloven.)

Je fietst naar het optreden. Op de weide zie je een vriend, met zijn dochter. Hij bracht je een beetje op weg om die muzikant te leren kennen. De vorige dagen heb je, net als hij, nog eens uitgebreid geluisterd naar zijn platen.

Je staat op enkele meters van het podium. Hij komt op. (Hij is het echt.) Hij ziet er wat ziekjes uit. Hij verontschuldigt zich voor zijn verkoudheid, die hij er in de loop van het concert een beetje uit lijkt te zingen. (Hoe wonderlijk is dit, denk je.) Je ziet alles, hoort alles. (En hij zingt ook dat heel mooie nummer dat je steeds zo ontroert. Hoe hij afrekent met zijn vader.) Na enkele nummers komt zijn vrouw mee op het podium om mee te zingen. (Later zie je een foto van hoe ze samen in een gondel in Venetiƫ zitten. Hij voelt zich duidelijk beter op een podium.) Een geschenk.

Je fietst met brede glimlach naar huis.

Een nieuwe dag. Je werkt aan de documenten voor de vergadering.

(Je leest een verhaal over een eerste minister die blij zegt te zijn dat het ‘groene masochisme’ voorbij is, waarbij hij het heeft over klimaatbeleid. Je leest een verhaal over een eerste minister die zich eraan stoort dat het debat over Gaza “in morele termen” wordt gevoerd. Je verontschuldigt je bij je planten voor je geroep.)

Je vertrekt naar Brussel voor de betoging. De trein zit overvol. Ze weten waarom ze hier zijn.

Met velen sta je te wachten. Je ziet overal bekenden. Mensen hebben rode kaarten. Veel kinderen, veel oudere mensen, ze willen er zijn.

Je vertrekt iets vroeger dan je zou willen uit de betoging, het is net iets te warm voor jou. (Misschien mag dat, al voel je je een beetje schuldig. Dat je er was, het doet ertoe, zegt een stem in je.)

Thuis zoek je de plek van het zondaggevoel nog even op, een aanraakbare plek. Het is goed.