Goede vriend Willy
Het was vandaag weer de dag. Enkele honderden fietsers en wandelaars passeerden langs de tafel waar ik zat. Ze noteerden hun namen op een briefje, wij gaven hun een nummer, en ze konden vertrekken. Ik weet niet of ze gemerkt hebben dat jouw naam bovenaan het briefje stond waar zij hun naam op noteerden. Ze wilden er allemaal zo snel mogelijk aan beginnen, zo leek het wel. Misschien telt alleen het fietsen, het onderweg zijn, telkens weer. Soms bleven ze even staan, of kwamen ze terug, en vertelden ze een verhaal over mensen die er niet meer zijn.
Het was een mooie dag. Een dag die me tegelijk ook een beetje verwarde, eigenlijk zoals elk jaar een beetje, moet ik toegeven. Misschien is verwarring mijn natuurlijke staat van zijn, of de fase die er net aan voorafgaat. De mensen die voorbij kwamen bij ons aan de inschrijvingstafel, ze waren als een stroom. Ik heb iets met rivieren. Ik kan eraan denken, ergens midden in de nacht, om weer thuis te komen. Er is een rivier in mij, en ik ben een rivier, denk ik. Soms wil ik kunnen kijken naar de rivier. Watching the river flow, zou Bob Dylan zeggen. En soms was het alsof ik wel die stroom mensen zag, maar niet de rivier. Misschien moet ik een bordje ophangen volgend jaar: “Je mag ook een verhaal vertellen.”
Gisteren, bij een barbecue in Leuven, was ik nog over je aan het vertellen. Ik vertelde wie je was, en de andere mensen aan de tafel begonnen te glimlachen. Ineens was je er, zomaar, door een verhaal. Het is wie we zijn, verhalen vertellende wezens. Fietsende wezens waarschijnlijk ook, maar toch vooral verhalen vertellende wezens. Velen die vandaag aan onze tafel passeerden hebben jou waarschijnlijk niet meer gekend. Maar de rivier beweegt niet alleen vooruit, de rivier heeft ook een geheugen, is ook een blijven, in die beweging. Stel je voor, dat we iets hadden kunnen vertellen over jou, en dat de mensen met een extra glimlach zouden vertrokken zijn. Je zou de rivier zien.
We leven in rare, donkere tijden, Willy. Dingen waar jij en ik voor gevochten hebben, dingen waarvan we dachten dat ze verworven waren, staan weer op de helling. Het zou je ook kwaad maken, denk ik. Soms ben ik wel eens blij dat jij dat niet meer moet meemaken. Al klinkt dat een beetje raar, je begrijpt me wel, denk ik.
Ik begrijp nog altijd niet goed hoe dat werkt, dat voor de ene, wanneer zij of hij sterft, de tijd stilstaat, en dat voor de andere, nog in het leven, de tijd verder gaat. Ik zei er al iets over in mijn brief van vorig jaar. Ik ben nu ouder dan jij geworden bent. En ook dat verwart me. Iets van jou is bevroren in de tijd, en tegelijk blijft het ergens bewegen in mijn rivier, en zo wil ik het ook. Maar het is soms ook alsof iets van het afgebroken leven van mijn vrienden en familieleden die te vroeg stierven in mijn handen is gelegd. En ik weet niet altijd hoe dat moet, dat verder levende leven dragen. Het is niet van mij alleen, dat weet ik al langer, maar daarmee weet ik nog niet hoe ik dat moet doen.
En ik ben nog altijd kwaad. Wat jou overkwam, wat zoveel andere mensen overkwam die op een of andere manier in al dan niet vertelde verhalen aanwezig waren vandaag, het had niet mogen gebeuren. Het maakt me zo opstandig, nog altijd, en dat gaat niet over. Misschien kunnen we een tweede bordje ophangen: “Je mag verdrietig zijn, en ook kwaad.” En eigenlijk had ik het graag tegen meer mensen willen kunnen zeggen vandaag, dat ik zo kwaad ben. Ik zei het aan die ene meneer die lang bleef staan, en dat kunnen zeggen, bracht me meteen bij een diepe laag in me. En die wil ik kunnen voelen, om in het nu te kunnen zijn, en het verder levende leven te kunnen dragen. Het is te vroeg om te zeggen wat Bob Dylan in een ander liedje zingt: “I’ve already outlived my life by far”.
Ik herinner me nog goed hoe trots je altijd was op je kinderen. Je vertelde er graag over, en ik zag je er graag over vertellen. Zij leven verder in de tijd, ademen jou met zich mee. Vanmiddag zat ik ineens even tussen twee van jouw kinderen op de bank te kijken naar de mensen. En het voelde goed, ik voelde me omringd. Er waren verhalen. Ik vertelde aan je dochter over Julia, de dochter die ik niet heb, maar die ergens in me leeft. En ik vertelde hoe ik me soms afvraag waar het jongetje is, waarna ik rondom mij in de ruimte kijk waar ik me dan bevind en ik een versie van mezelf zie, op een leeftijd die ik vooraf niet kan voorspellen. Als ik hem zie, als ik hem zo naar me toe kan halen, is het alsof de oude versie van mij de jonge kan beschermen. Ze vroeg me of ik daar al over geschreven had, en dat doe ik dan nu maar. Even later zat ik alleen op de bank, en ik vroeg me af waar Willy was. En ineens voelde ik je naast me, links van mij, waar je zoon net had gezeten. Het was alsof je een beetje naar me toe leunde, en glimlachte. Het was alsof je blij was dat ik je geroepen had.
Misschien zien de anderen het niet zo aan me, maar daar zijn, op die plek, elk jaar, het maakt me steeds een beetje verlegen. Ik voel me klein, weet niet of ik het goede doe, hoe ik moet bewegen in verhalen. Ik weet wel dat het me op een of andere manier goed deed om iets te kunnen zeggen over Julia. Alsof zij mijn verhalen dicht bij me hield, zodat ze blijven, in de rivier. Dat is wat kinderen doen, denk ik.
Ook al beweegt alles altijd, zoals de rivier, toch zijn er dingen die blijven. Er zijn ruimtes waar je doorheen gaat, en er zijn ruimtes waar je voelt dat er een plek is. Een plek is daar waar je ergens bent. Waar je kunt denken: ik ben hier. Verhalen zijn in hun beweging, ze ontstaan terwijl hun woorden in de tijd verdwijnen. Het zijn verhalen die een plek maken, en een plek kan zich de verhalen herinneren. Je begrijpt wel wat ik bedoel, denk ik.
Het ga je goed, voor altijd, en tot de volgende keer.
Jan
Geen opmerkingen:
Een reactie posten