Misschien wil iets in je vasthouden aan een zomer die maar niet voorbij zou mogen gaan. Misschien zie je niet dat de zomer voorbij is, of dat de zomer elders is, dichter bij wie je altijd al was. Misschien is er moed nodig om naar die plek te gaan. Misschien kun je daar een mannelijkheid vinden die je niet uitholt maar heelt. Misschien kun je daar de vader zijn die alleen jij kunt zijn, en kun je zo een beetje je eigen vader worden. Ook in afwezigheid kun je zijn, al heb je geduldige tijd nodig om tot daar te komen. En de liefde van een vrouw en een kind. Dat zou een weergave kunnen zijn van het mooie De zomer toen van Lieven Stoefs.
Na zijn debuut Peninsula is dit de tweede roman van Lieven Stoefs. Dat eerste boek maakte de weg vrij voor dit nieuwe boek. Het hoofdpersonage groeide op in Griekenland en zoekt terug in België een weg in het leven, een weg naar een volwassenheid die een eigen plek kan zijn. Hij komt uit een gezin dat geen veilige plek was. Een vader die worstelt met een alcoholverslaving en soms een tikkende tijdbom lijkt. Een moeder die aan- en afwezig is, misschien soms eigenzinnig en raar lijkt, maar vooral probeert te overleven. De twee broers maken het het hoofdpersonage als kind niet altijd gemakkelijk. Je leeft in hetzelfde leven, maar je hebt daarom nog niet hetzelfde leven. Een broer is geen vriend, is meer en minder tegelijk.
De ik-verteller kijkt door de ogen van het hoofdpersonage en blijft dicht bij hem. De verteller organiseert het geheel, in opeenvolgende vrij korte hoofdstukken. Alles wordt zorgvuldig opgebouwd, met mooie titels en zinnen. Maar er gebeurt veel onderhuids. En als lezer zie je soms meer dan de verteller laat zien. De dingen moeten hun tijd hebben.
Het hoofdpersonage zoekt aansluiting bij een groep mannen. Ze worden een heel hechte vriendengroep, althans dat lijkt toch zo. Ze doen veel dingen samen, dingen die jonge mannen doen, blijkbaar. Het lijkt een veilige plek, die steunt op voorspelbare rituelen en kameraadschap. Ruimte innemen, met vaste rollen, en veel lawaai.
Wat je als lezer al eerder ziet aankomen, komt met moeite en verwarring voor het hoofdpersonage. De groep vrienden valt deels uit elkaar. De anderen laten de ik min of meer achter. Misschien is hij er nooit echt bij geweest en beseft hij dat pas later. Misschien willen de anderen in hun vertrouwde rol blijven, terwijl de ik in het boek beweegt, zichzelf vindt.
Peninsula was op een bepaalde manier een heel hard boek. Er is een grote onderhuidse spanning, die op een heel lichamelijke manier beweegt in het boek. Een toon van hyperalert zijn, onveiligheid, niet weten en niet herkennen wat veilige geborgenheid of liefde zou kunnen zijn. Er klinkt soms een bittere machteloosheid tussen de woorden. Het is alsof er een soort beschermende afstand in dat boek zit. In De zomer toen is de intensiteit niet minder, maar lijkt er minder afstand. Het hoofdpersonage laat zich meer zien, laat je als lezer dichterbij komen. Je voelt ook hoe het boek meer één geheel is, met één lange beweging.
Tussen de mooie gestileerde woorden en de zorgvuldige opbouw voel je een sterke tragiek. Het kind dat van jongen naar man gaat zoekt een plek om te zijn, maar kan daarbij niet terugvallen op een interne grammatica die kinderen die kunnen opgroeien in een veilig warm en liefdevol gezin meekrijgen en hebben verankerd in hun lichaam. Het kind moet zelf zoeken hoe de dingen zouden kunnen zijn. Je sluit je aan bij een groep. Je bent hyper-opmerkzaam voor alle kleine regels, je construeert zo de externe grammatica en speelt als het ware mee, in de misschien onbewuste hoop dat dat je eenzaamheid zal wegnemen. Dat soort proces wordt op een erg fijnzinnige en indrukwekkende manier weergegeven in dit boek. Het hoofdpersonage komt in een vorm terecht die eigenlijk niet helemaal goed of vervullend is, maar blijft meedoen en verwachten dat de loyauteit echt en te vertrouwen is. Alsof daar toch iets onvoorwaardelijks zou zijn. Eigenlijk zou een andere plek beter zijn voor hem, maar hij blijft zijn best doen om de groep bij elkaar te houden, waardoor hij niet altijd ziet dat er geen evenwicht is en zich zelfs schuldig voelt wanneer de anderen hem laten vallen.
De weg die het hoofdpersonage volgt, is in zekere zin ook een weg langs mannelijkheden. Jongen, broer, vriend, zoon, vader. Het zijn rollen of plekken. Ze worden mee bepaald door verwachtingen, door een cultuur waarin mannelijkheid staat voor niet praten over je emoties. Ze komen overeen met dingen waarin je je thuis zou moeten voelen. Maar dat is niet noodzakelijk zo, ze vullen niet zomaar de lege plekken in je lichaam. Maar misschien moet je er doorheen, om te ontdekken wie je wilt en kunt zijn in die leegte. Een bepaalde vorm van mannelijkheid kan als een erfzonde voelen. Misschien zit het geweld ook wel diep in jou verankerd, kan het er ineens zomaar uitkomen. Maar dan is er die vrouw die de ik de kans geeft om een plek in zichzelf te zoeken. En dan is er die zoon, waardoor de ik de uitnodiging krijgt om een vader te zijn, de vader die alleen hij kon zijn door in die lege plek te gaan staan, en te blijven. En in dat blijven kan hij een veilige plek zijn voor zijn zoon.
De manier waarop Lieven Stoefs dat hele gegeven in woorden brengt, is bijzonder knap. Als lezer moet je de verteller volgen en krijg je het ritme van een rustige tekst die geduldig maar ingehouden verder beweegt. Wie wil, ziet onder de huid van die zinnen en woorden heel veel gebeuren. Een bepaald soort zomer toen was misschien nodig om tot hier te komen. Maar nu zijn we nu. Je kunt leven in alle seizoenen. Een heel mooi en moedig boek.