18 april 2025

En ook: Mache dich, mein Herze, rein


Je bent nog bij de vorige dag, wanneer de nieuwe week begint. Dat mooie concert. Hoe je langzaam verdween in die muziek van Bach. Hoe de eerste tranen kwamen bij dat koraal. Hoe je was, in dat alles. (Het was goed dat zij bij je was, als een brug naar zo lang geleden. En de verhalen.) Hoe zou dat zijn, troost? Soms kun je het zien. Waar het is.

De week lijkt een beetje doorzichtig als je vooruit kijkt. Je kunt door de dagen kijken die komen.

(Zou er nog een antwoord komen? Over die tekst die ze zouden publiceren. Je wacht.)

(Je denkt al aan de volgende week, die minder doorzichtig zal zijn. De teksten die je te maken hebt, de verhalen die je te vertellen hebt.)

Een koffieafspraak. Je bent blij haar te zien. Ze vertelt je wat je nodig hebt voor het verhaal dat je volgende week zult vertellen aan de kinderen. (Het maakt je een beetje zenuwachtig. Misschien kun je het wel.)

De dringende dingen zijn klaar. Misschien kun je al iets proberen voor die ene tekst. (Je hebt alleen de titel. Je hebt al dat korte filmpje dat je maakte.) Vrede en de zee in je. (Je kijkt.) Het zou een trage tekst moeten zijn, voor dat uur, net voor middernacht, denk je.

Een andere dag. Je werkt thuis. Je bent al vroeg bezig. (Je denkt nog aan die dromen, ze zijn blijven hangen. Je zag iets dat je lang niet meer zag, denk je.)

De ene vergadering. Wachten op de bank buiten, met je kranten. De andere vergadering.

(Iets over een ritme, iets over adem. Iets over afwezigheid.)

Een mooie avond. De verhalen nemen hun tijd. Je kijkt. Je leert iets over Bach. Je probeert de vraag te beantwoorden die je aan anderen stelt. (Dat je in verhalen mag zijn, het is een geschenk.) Haar trein wacht haar op.

(Je kijkt naar de dag, in je hoofd, voor je je aan de nacht zult geven. Je weet niet welke dromen je mag verwachten.)

Een andere dag.

Tussen de dingen door, boos. (Nieuwe hallucinante verhalen over de oranje man. Zijn wreedheid. Zijn misprijzen. En nog zoveel meer.) En ook gevoed. (Mooie verhalen over verzet, met hoop zonder optimisme.)

(Je denkt nog verder na over dat boekje dat je las in het weekend. Je begrijpt nog beter waarom je uitkwam bij hoop zonder optimisme, en niet bij optimisme zonder hoop.)

(Je hebt nog altijd niets gehoord over die tekst. Een klein beetje boos. Hij mag naar buiten, denk je, op een of andere manier. Hij wacht al even op zichzelf.)

Je legt de plaat van Blind Willie McTell op.

Een volgende dag. Je stuurt de tekst door naar een andere plek. (Je hebt lang genoeg gewacht, denk je.)

Je werkt de nota af. (Ook dat is weer klaar, denk je.)

(Misschien zou vakantie ook wel goed zijn, denk je even.)

Je moet over een drempel, om aan het jaarverslag te beginnen. (Een tekst die je langzaam moet kneden. Het duurt even eer je binnen bent, in de tekst.)

God is in His heaven / And we all want what's His / But power and greed and corruptible seed / Seem to be all that there is / I'm gazing out the window / Of that old Saint James Hotel / And I know no one can sing the blues / Like Blind Willie McTell

Die avond, na de telefoons, na de afspraken. Opnieuw een aflevering van die ene serie. Ondertussen in het laatste seizoen. Je ziet alles voor de tweede keer, en het raakt je nog meer, denk je.

Een nieuwe dag.

Je bent alleen op het werk. Je werkt rustig door. (Iets met een ritme.)

De poetsmevrouw lijkt elke dag even enthousiast te zijn.

Het is de dag van de Matthäus-Passion, denk je. Straks zul je luisteren. Het zal misschien in stukken zijn, maar het hoort bij deze dag.

(En ook van die andere plek kreeg je nog geen antwoord over je tekst. Een klein beetje boos.)

Het begint. Elke keer opnieuw kom je weer thuis in die muziek. (Bach was er bij het begin en bij het einde van de week, en het is goed, denk je.)

(Er is iets dat je niet hebt met dit feest, denk je. Het verwart je, telkens weer. Mensen leggen je uit dat je blij zou moeten zijn, dat je zou moeten zien dat verlossing mogelijk is, dat er hoop is na het lijden, dat er leven is aan de andere kant van de gruwel. Je hoopt dat het voor hen zo is. Het lukt je niet. Je ziet vooral de ultieme eenzaamheid, de totale verlatenheid. Je huivert bij het leggen van zonden op de schouders van een ander. Het lijden in dat verhaal is al vreselijk genoeg, de cultus ervan hoeft echt niet voor jou. Of zoiets. Maar hopelijk is het anders voor de anderen.)

Je weet wat er komt, in de muziek, en toch is het er telkens een beetje voor het eerst. (Die uitvoering hoorde je nog niet, ze laat je nieuwe dingen zien.)

Je vertrekt wat vroeger naar huis. (Je bent te moe, je wilt aan de andere kant van de reis zijn, om dan nog wat dingen te doen, en verder te luisteren.)

(Als het feest daar is, wil jij hier zijn, denk je.)

Net voor je thuis bent, kijk je naar de grote groene knoppen. Enkele weken geleden lagen en grote ijzeren platen op die struiken. Je was bang dat ze het niet zouden overleven. Maar ze stonden weer op. Het was nog te vroeg voor het sterven. Het troost je.

En je hoort Mache dich. (Op een of andere manier heb je iets met de man die die woorden zegt in het verhaal, besef je.) Je zou Bach willen bedanken, voor de thuiskomst.

11 april 2025

En toen was er Bach


De nieuwe week begint. Je denkt nog aan de reis van de vorige dag. Naar het andere land, waar je zus woont. Die lange rit in de trein. De vrouw die naast je zat, en bijna de hele tijd aan het slapen was. Hoe rustig het was. En jij, alleen met je boek. Hoe er alleen maar dat was, zo leek het. Terwijl het landschap voorbij schoof. Hoe je verdween in die beweging.

(Misschien wou je een lege week. Alleen kijken, het zou goed zijn.)

Je kijkt naar het lijstje voor de volgende dagen. De teksten die je te maken hebt.

(En aan het einde van de week is er dat concert. Er is een plek in je hoofd, waar je dat concert kunt zien, hoe je daar zult zitten.)

De trein terug. Je houdt van het ritme, daar zitten, met de kranten. Als iets dat is uitgespaard uit de tijd.

Je hebt een stuk te schrijven over dat boek dat je de vorige dag hebt uitgelezen, tijdens die lange treinrit. (Altijd is er die twijfel, weet je niet wat je te zeggen zou hebben.) Misschien moet je de tekst vertrouwen die je nog niet geschreven hebt. Beginnen, en dan kijken, hoe de tekst zichzelf schrijft.

Een andere dag. Je werkt verder aan die ene nota. Alles netjes schikken, en dan volgt de tekst, zie je.

(Waar in de wereld gaan teksten naartoe? Misschien vervoegen ze de herinneringen van het landschap.)

Die avond. Op weg naar de vergadering. Je gaat langs bij een dierbare vriendin, zodat jullie samen verder kunnen fietsen. Het is een mooie rit. Het gesprek, rond die mooie tafel. Je probeert alles te vertellen. (Je vergeet hoe moe je was.) Wanneer je later terug naar huis fietst, is het alsof je soepel door het nachtelijke landschap glijdt. (En thuis wacht er nog een afwas.)

(De Bachplek wacht.)

Een andere dag. De kinesiste ontdeukt je.

(Hoe zou het zijn, als iemand je zou smelten?)

Tussen het station en je werk probeer je verschillende loopjes uit. (Er zal nauwelijks een verschil te zien zijn, maar je probeert evenwichten te verschuiven, of zoiets.)

Die andere nota. Je ploegt door alle teksten waarvan je een analyse moet maken. (Soms slaat een poëzieverlangen toe. Mooie teksten kun je aanraken. Sommige teksten weerstaan alle schoonheid die naar hen zou kunnen komen.)

Een afspraak met een vriendin. Je probeert een plekje te zoeken buiten waar je petje je genoeg zal beschermen voor de zon. Ze had het boek nog niet dat je haar cadeau doet. (Je voelde dat dat boek bij haar zou passen.) Een mooi gesprek. (Terwijl lopen zoveel fascinerende mensen voorbij door de straat. Je kijkt.)

Die avond werk je nog verder aan de nota. (Je probeert niet te denken aan de lege plek waar je zou willen zijn.)

Een andere dag. Je hebt dat ene stuk van de nota nog te schrijven. (Het is een moeilijk stuk, weet je. Het gaat over een tekst die je pijn doet. Het gaat niet over, denk je, tekstpijn.) De nota is klaar. (Iets wordt rustig.)

Tijdens de vergadering zeg je aan je nieuwe collega dat jullie soms ook wel gewoon ernstig zijn. Ze zegt dat ze dat al begrepen had ondertussen. (Het komt wel goed, denk je.)

(Soms zou je willen liggen, in die plekken die je ziet tussen de woorden.)

Die avond. Een lang telefoongesprek. Haar verhaal raakt je erg. (Ze kan wel wat Bach gebruiken, zegt ze.)

Later, een ander lang telefoongesprek. (Je begrijpt alles, voelt alles, denk je.)

Tijdens de nacht mag het verdriet door je lichaam bewegen. (Iemand zou je zachtjes uit elkaar mogen leggen.)

Een volgende dag. (Je komt iets trager op gang, voel je.)

Je mag nog eerst naar die ene vergadering. (Buiten maakt de stad zich klaar voor zoveel mensen die door de straten zullen lopen. Terwijl jij naar Bach zult gaan.)

Ja, ze gaat mee. (Je bent blij.) De dingen schuiven netjes in elkaar.

Je knutselt de vrijdagtekst in elkaar.

Je ruimt wat dingen op. (De plek is blij.)

(Misschien zou je het kunnen gebruiken, wat vakantie. Traag bewegen door het huis. Niemand die iets vraagt.)

Je vertelt over Bach. Over hoe de tranen altijd komen bij dat ene stuk. (De tranen komen.)

De trein neemt je mee, op weg naar huis. Je kijkt naar de mensen op het perron van aankomst, in de straat, in de winkel. Het huis is blij dat je er weer bent. (Blijf even bij me, zegt het huis. Je kunt een plek zijn voor een ander, ook als die ander een huis is.)

07 april 2025

Zwarte september


Misschien weet je het op het moment zelf niet. Dat je beweegt in een uitstulping van de tijd. Een gelukzalige zomer, waarvan je zou willen dat die eeuwig duurt, dat die de echte tijd zou zijn. Een zomer waarin je een beetje kantelt uit het kind dat je was. Je verzamelt je geliefde woorden, in een lijstje. En tegelijk maak je wonderlijke dingen mee, die op het moment zelf nog niet passen in de woorden. Je weet nog niet dat de dingen ineens kunnen veranderen. Uit het heldere licht kun je zomaar in de duisternis vallen. En zoveel jaar later probeer je dat eindeloze moment van onschuldig niet-weten terug te halen in je woorden. Als lezer mag je mee vertoeven in dat zinderende nu, dat toen was, altijd voorbij, en tegelijk zo aanwezig in wat er daarna nog kwam. Sandro Veronesi bezweert de tijd, in woorden, in zijn mooie nieuwe roman Zwarte september.

Gigio Bellandi is twaalf jaar in de zomer van 1972. Hij verblijft met zijn familie, zoals elk jaar, aan de Toscaanse kust. Zijn vader is een geëngageerde linkse advocaat, werkt hard, houdt van boten, en is in veel opzichten een ‘dilettant’ (zo omschrijft zijn zoon het later). Zijn moeder komt uit Ierland, is een opvallende verschijning met rood haar. Zijn zus Gilda is vijf jaar jonger en heeft het haar van haar moeder. Ze logeren elk jaar in hetzelfde huis van Lucide Raimondi. Diens vrouw is afkomstig uit Ethiopië. En er is hun dochter Astel. Gigio kijkt ernaar uit om Astel weer te zien. En in die zomer ziet zij er wonderlijk mooi uit. Hij voelt zich erg aangetrokken tot haar, maar is erg onzeker. Tot zijn verbazing is zij ook geïnteresseerd in hem, onder meer omdat hij ook Engels spreekt, en om zijn krullen.

Het verhaal wordt verteld door Gigio, vijftig jaar later. Hij kijkt terug op die zomer en probeert alles zo goed mogelijk te beschrijven voor de lezer. Hij neemt telkens nieuwe aanloopjes en probeert dan uit te leggen hoe het was. Daarbij legt hij ook uit dat dat vertellen een constructie is. Dingen die hij als jongen wist en die in de beschrijving komen van toen, alsof die herinnering nog volledig intact is, heeft hij als oudere man terug moeten opzoeken, zo zegt hij. Het vertelde lijkt zo blijk te geven van een grote controle over de werkelijkheid, maar zo is het niet. De verteller beweegt heen en weer in de tijd, geeft regelmatig hints dat er een groot onheil op komst is. De verteller wil in die zomer blijven, onder meer door lange beschrijvingen van de geur van die plek. De kleine Gigio heeft een lijstje met lievelingswoorden, en komt nu terecht in een spannende, alles overheersende en tegelijk beangstigende plek van een eerste verliefdheid. Hij worstelt met de tegenstelling tussen de verwarring die hij in zichzelf voelt en de versie van zichzelf waaraan hij denkt te moeten beantwoorden. Misschien probeert hij in woorden te vatten wat hem overkomt, maar hij ontdekt (of beseft dat veel later als volwassene) dat hij op plekken in zichzelf of de wereld komt waar nog geen woorden voor zijn.

De wereld van Gigio opent zich. Hij leert muziek en boeken kennen, is gepassioneerd door sport. Hij verzamelt plakplaatjes van alle atleten die binnenkort zullen aantreden in de Olympische Spelen in München. Het gezin voelt als een veilige thuishaven van grote harmonie. Er is een bijzondere oom, die een grote rol speelt in de veranderingen binnen in Gigio. Er hangt een mysterie van verhalen rond die oom. Er is die familie Raimondi. Ze leven in een universum dat een stuk rijker is dan wat Gigio tot dan toe kende. En er is natuurlijk de geweldige Astel. Zij is dertien, en een beetje voor op Gigio. Maar ze komen bij elkaar, in een eerste pure liefde, die een eigen ritme volgt. De twee brengen zoveel mogelijk tijd samen door. Misschien zijn die sporthelden wel niet meer zo belangrijk, of toch niet de hele tijd. Al kunnen die Olympische spelen niet zomaar genegeerd worden.

En dan, ineens, kantelen de dingen. Er is de terroristische aanslag op de Spelen in München. En er gebeuren nog andere, totaal onverwachte, dingen die de wereld van Gigio op hun kop zetten. Die ene zomer zal als een eiland in de tijd worden, zeker wanneer er vanuit het latere leven teruggekeken wordt.

Het boek is meer dan een melancholisch verhaal over een vervlogen onschuldige tijd uit de jaren 70. Het gaat over liefde, grote liefde, en hoe die weer ineens kan verdwijnen. Het gaat over verzoening, in jezelf, met de tijd die je maakte tot wie je uiteindelijk zou worden. Het gaat over verlies van wat zo wonderlijk was, van wat veilig en vertrouwd was, van het beeld dat je had van anderen, van onschuld. Maar het gaat ook over het vertellen en over de kracht van woorden. De auteur Veronesi maakt een boek dat op een erg mooie suggestieve manier die jaren 70 oproept. De verteller in zijn boek probeert in omtrekkende woordbewegingen een werkelijkheid te omcirkelen. Het personage Gigio heeft een lijstje van lievelingswoorden maar loopt tegelijk een beetje verloren in een nieuwe realiteit die zich niet laat vatten in woorden. De verteller neemt zijn tijd, lijkt zich soms een beetje vast te klampen aan dat moment toen, om telkens opnieuw te beginnen en toch iets te kunnen vatten van al die beweeglijkheid (onderhuids, op de achtergrond) in die zomer die even zo onbeweeglijk leek. Subtiel beweegt de verteller tussen tegenwoordige en verleden tijd en tussen toen en nu. Het gewicht van het verhaal ligt wel vooral bij die ene zomer. Het verhaal van de oudere man heeft een heel andere toon, veel meer ingedikt. De jaren hebben een soort verzoening gebracht, een aanvaarden van wat was en wat had kunnen zijn. Het lijkt een beetje een kale vrede, die uiteindelijk ook wel zorgt voor een nieuw evenwicht voor Gigio en Gilda.

Als lezer moet je jezelf een beetje uit handen geven. Wie alleen wil weten ‘hoe het afloopt’, zal misschien soms het gevoel krijgen dat zij of hij wat aan het lijntje gehouden wordt in enkel een melancholische terugblik op een eerste prille liefde en een tijd die voorbij is. Als je ook kijkt naar het vertellen op zich, het telkens opnieuw pogen te vatten van een intense gelijktijdigheid in een toen en hoe die doorwerkt in een leven daarna, kun je je helemaal verliezen in dit heel erg mooie boek. Je hoopt dat het niet voorbij zal gaan. Je hoopt dat je langer kunt blijven wonen in die woorden, die tegelijk de weg en de bestemming zijn.