29 oktober 2023

De liefde


Voor de conferentie begint, ga je nog snel enkele boeken wegbrengen. (Een lijstje in je hoofd.)

Je loopt heen en weer tijdens de conferentie, om foto’s te maken. Je mag ook het gesprek modereren. (Je mag vragen stellen aan een man waar je erg naar opkijkt.)

(Een reactie die je bij het einde hoort, blijft nog een tijd door je lichaam bewegen.)

Weer thuis. Een dierbare vriendin komt je haar knippen. (Want je moet er eind van de week proper uitzien, zegt ze.) De verhalen. Hoe je telkens weer kunt leunen in die liefdevolle vriendschap.

Een andere dag.

Je bent weer te vroeg voor de avondvergadering, zoals steeds. (Hoe dat werkt bij jou zul je nooit helemaal begrijpen.

De volgende ochtend. De kinesiste legt je lijf weer in de juiste golf.

(Je zet nog een laatste bericht online. Nu heb je echt wel je best gedaan, denk je.) (Een stroom.)

Je komt aanhollen bij de inhuldiging, in de vooravond. Bang dat je al te laat zult zijn. (Je bent zowat de eerste.) Je hoort mooie verhalen. De wind is guur. Je ziet je maatje voorbij rijden. Je glimlacht.

Ze wacht je al op die avond, in het drukke café. Ze heeft veel vragen voorbereid voor het interview, en je krijgt ze allemaal. Ze dagen je uit. Waar komen de woorden vandaan? Dat is een moeilijke vraag. Je hoopt dat ze tevreden is.

De volgende dag. Je hebt een stapeltje boeken bij voor je collega’s. (Je begint stilaan te beseffen dat het jouw boek is. Oefenen.)

Je probeert op tijd weer thuis te zijn voor twee avondafspraken. Tussen de twee kun je net je eten klaarmaken. Je hoort hoe iets ineens heel concreet wordt. (Het komt dichterbij.)

De dag voor. Die ochtend mag je nog even naar de vergadering, na een gesprek in de lift over de busstaking. (En zoals steeds liggen de blauwe koekjes bovenaan, zie je.)

In de vooravond. Op weg naar huis. Ineens wordt iets in jou even zenuwachtig, ergens in je lichaam. Thuis voel je je week.

Een lang gesprek die avond. Zij zal het gesprek leiden. Het ontroert je. Je voelt je dankbaar. (Het gaat over jouw boek, zeg je tegen jezelf.)

Een nacht in etappes. Je ziet enkele zinnen die je zou kunnen zeggen.

De volgende ochtend. (Het is de dag nu, denk je. Hopelijk kan die meteoor tot ’s avonds wachten.)

De mevrouw in de winkel vraagt of jij het bent naar wie ze later die dag zal gaan luisteren. Je zegt dat je denkt dat je het bent.

De mevrouw in de winkel zegt dat ze jouw boek in de winkel heeft gelegd. Je vraagt hoe het gaat met het boek dat zij zal uitbrengen.

(Berichtjes komen al binnen.)

Je bent op weg. Je loopt naast een mevrouw die een stapeltje van jouw boeken in haar handen heeft.

Je gaat naar boven, het begint, denk je. Je spreekt nog enkele dingen af. De mensen komen binnen. De zaal loopt vol. (Je bent hier en nu, zeg je. Het komt gewoon, je kunt kijken.)

En het gesprek beweegt zich mooi verder. Je hoort dingen die je diep ontroeren, ze maken je een beetje klein. (Je zult pas later helemaal begrijpen wat je hoort, wat het werkelijk wil zeggen.)

(Die dingen waarvan je hoopte dat het je zou lukken om ze uit te spreken, tegen haar en tegen haar, je krijgt ze min of meer gezegd. Ze hebben het hopelijk gehoord.)

De mooie mensen in de zaal kijken naar je. Ze luisteren, knikken, lachen, pinken met jou een traan weg. (Waaraan heb je dit verdiend?) Ze dragen je. Je bent veilig. (Het is een beetje veel, ook.)

Je hoort mooie woorden, die over jou blijken te gaan. (Het is echt, denk je.)

(Alles is gegaan zoals je het wilde, denk je. Het mag.)

Je voelt je dankbaar, en een beetje verlegen.

Mensen schuiven aan met hun boek, je zit aan de tafel. (Is het een examen, is het Sinterklaas, is het een oudercontact, is het een consultatie, …) Je hoort mooie verhalen, het doet je allemaal meer dan je kunt laten zien. Het lukt maar niet om naar beneden te gaan.

(Je kunt zoveel liefde niet aan, denk je. Je lichaam is er niet voor gemaakt. Je probeert gewoon te kijken, alles te aanvaarden. Kijken lukt al. Meer nog niet, denk je. Of niet.) (Het is goed, het is.)

Later loop je met je zus door de stad. Op weg om iets te gaan eten.

(Het kleine jongetje heeft het toch maar gedaan.) (Je wou iets doen, je moest iets doen, voor Julia. Het is gelukt, denk je.)

Je gaat het boek nog in de brievenbus van je maatje steken.

Je kijkt nog naar alle berichtjes, zet de foto’s online. De avond mag komen.

Ergens heel vroeg in de ochtend. Je ligt wakker, alles gaat door je heen, beelden, woorden, alles. Je hebt hoofdpijn, je nek is hard. Je slaapt toch nog even verder.

De dag is alleen, en dat is goed, denk je. Je schuift er rustig in, alles beweegt door je heen.

Je zou nog zoveel moeten doen, je doet enkel de dringende dingen. Je poetst nog een beetje, doet de was.

(Iets met de liefde.)

Je zit in de oude stoel bij het raam, leest verder in het boek. Het is stil.

21 oktober 2023

Het begint


Een nieuwe week. Een gevoel van verwachting, of zoiets. Je steekt de straat over en haalt de doos op. De doos met boeken. En ineens mag je dat ding zomaar in je handen voelen. (Net echt, denk je.)

Laatste afspraken worden gemaakt, de laatste rechte lijn. (Je zegt tegen jezelf dat het misschien wel echt is.)

Ze haalt het boek op, ze zal het gesprek doen. (Het komt goed, denk je.) En alle vragen. Je kijkt naar waar je antwoorden je naartoe leiden. (Misschien moet je je eigen boek niet meer helemaal instuderen, misschien zal het wel lukken.)

Een andere dag. Je werkt thuis.

Je fietst naar de middagvergadering. Het is frisjes. (Je denkt dat je te laat zult zijn. Je bent veel te vroeg. Zoals steeds.)

Die avond. Je mag het gesprek aan de tafel leiden. Je leert veel van al die slimme mensen aan de tafel. Dingen over balken, onder meer. (Je bent een deel van de stroom, denk je.)

Een andere dag.

(Jean, je moet nog een beetje promo doen, zeg je.) Je zet de foto met het boek online. (Wat er gebeurt, het overrompelt je weer. Je weet niet goed wat het is.) (Stemmetjes.)

Je moet nog even langsgaan in die grote zaal, voor de repetitie. De volgende dag, tijdens de conferentie moet je even op het podium komen. De twee vrouwen wachten je al op. (Het blijkt dat je de enige bent die naar de repetitie komt.) Je hebt de doos met de boeken bij je. Een andere mevrouw monteert een headset met microfoontje op je hoofd. Je verontschuldigt je voor je dikke kop. (Zoals steeds.) In de bus terug kijk je naar de mensen.

De volgende dag. Na de trein, even stappen door de ochtendstad en de bus ben je er nog goed op tijd. Je moet op de eerste rij zitten. De minister zit naast je. Twee mensen komen dat ding weer op je hoofd monteren. (Zou het er niet afschuiven met die dikke kop?) Samen met je collega zit je klaar voor je presentatie. De sprekers voor je lopen uit. De organisatiemevrouw wordt een beetje zenuwachtig. Ze vraagt of ze van die zeven minuten zes minuten mag maken. Doe maar vijf, zeg je. Jullie werken het af in vier minuten. (Nu is de zaal op de hoogte van het strategisch belang van chocolade.)

Je hebt daarna nog een debat te modereren, en een debat waarin je gewoon zelf aan het woord mag komen. Je kijkt naar de mensen in het publiek.

Je neemt weer de bus terug, voor dat stukje. En je ziet het weer, nog intenser dan de vorige dag. Hoe mooi het is. Iedereen staat en zit dicht bij elkaar. En de hele wereld, de hele stad, is in die bus. En het is zo mooi. Al die gezichten, al die kleuren, al die hippe kleren, het leven dat beweegt, met kinderwagens die met vereende krachten in en uit de bus worden gezet, al die talen door elkaar.

Die avond. Je mag meegaan naar de opening van de tentoonstelling. (Je gaat nog even langs bij de boekhandel. A ja, jij bent die van dat boek.) Je krijgt het niet helemaal bij elkaar in je hoofd. Een receptie en een tentoonstelling. (Het ligt ongetwijfeld aan jou.) Je loopt tussen de schilderijen. Je probeert je hoofd af te sluiten van al die mensen die precies gewoon doorgaan met wat ze beneden aan het doen waren. Je lichaam zoekt een ritme van bewegen, zoekt wat er gewoon is. Normaal gaat het vanzelf. (Je denkt aan je museumvriendin, met wie je nooit moet afspreken hoe jullie willen bewegen.) Het wringt, onder je huid. Je schaamt je een beetje tegenover al die mooie schilderijen. (Misschien moet je nog eens met haar terugkomen.)

Een andere dag. Je hebt nog een hoop dingen in te halen. Je maakt een lijstje. Je kijkt ernaar. Het is.

Een mooi gesprek. Je loopt nog even langs de namiddagsessie. Je luistert naar de sprekers, naar de stem van die Ierse mevrouw.

Vroeg opstaan, je hebt een lezing te geven.

De halve trein is gevuld met mensen die blijkbaar naar een of andere fantasyconventie gaan. Jij bent gewoon verkleed in je saaie zelf.

Je trekt jezelf op gang met je lezing, je volgt het verhaal dat zich vertelt. 

Je leert nieuwe dingen bij, je zou zowaar bijna met de tijd mee kunnen zijn.

Terug thuis fiets je nog snel door de stad, voor alle weekendboodschappen. 

Gewoon thuis, hoe je ernaar verlangde.

(Je krijgt maar niet genoeg van die mooie nieuwe opname van de Goldbergvariaties.)

14 oktober 2023

Misschien


Dat je dat woord te vaak gebruikt. Dat hoor je wel eens.

Misschien is het zo, misschien niet.

Het zou kunnen dat je zo wilt bewegen tussen de woorden. Ook grote overtuigingen, groot verdriet of pijn kunnen het doen met zachte woorden, die zichzelf nog zoeken, denk je.

Het is goed als woorden zich van hun eigen woordelijkheid bewust zijn, en ook van de zwaartekracht.

(Woorden zijn fysieke dingen, ze zijn aanraakbaar, je kunt ze laten bewegen op je handen.)

Woorden kunnen kijken naar de verhalen waar ze een deel van zijn.

Zoals je dat ook zelf kunt.

Wie ben je? Je bent het verhaal dat je over jezelf vertelt. Je bent doorwaadbaar als water, een onvatbare plek waar eindeloos veel verhalen en niet-verhalen en nog-niet-verhalen op elkaar inwerken. Je bent de gelijktijdigheid van al die dingen, altijd in beweging. In een verhaal orden je jezelf, in een lijn van a naar b, in de tijd. Alsof je jezelf niet ontsnapt, alsof je niet ontheemd bent. Je kunt niet anders dan ook fictie zijn. (Je las het net nog in een artikel.)

Zo is elk woord een krachtenveld.

En misschien ben je dan nog vooral in de gaten in je eigen verhaal, daar waar het licht naar binnen schijnt en rare schaduwen maakt. Dat je ontsnapt aan jezelf, dat de woorden ontsnappen aan zichzelf, het is.

Hoe zou je kunnen beschrijven wat je verdriet is? Hoe zou je kunnen zeggen wat je verlangt? Hoe vertel je over je angst? Je bent bewegende verhalen in lagen. Misschien is misschien soms echter dan niet-misschien. Zoals je lichaam soms hoopt dat het een beetje misschien mag zijn af en toe. Zoals je huid soms alleen als misschien aanraakbaar is. En dan nog.

Je hoort wel eens dat je teksten te veel lagen hebben. 

Misschien is het dat wat je zoekt, soms. Dat een tekst in zichzelf kan bewegen. Dat een tekst in je kan bewegen. Niet dat je dat ooit bereikt, maar soms kun je het al een beetje zien, wat het zou kunnen zijn.

(Zoals elke tekst al spreekt met alle andere teksten.)

Teksten kunnen een fort zijn, dat er staat. En teksten kunnen als een plek zijn waar je binnen kunt wandelen, langs verschillende bruggen. De tekst is er niet minder tekst om, hij beweegt alleen anders, laat meer huid zien.

Soms voel je een tekst ademen. Soms kun je het ritme zien van de woorden. Waardoor ze zich laten zien. (Sommige mensen denken dat je alleen maar dwars door de woorden heen moet lezen, alsof er alleen maar boodschap zou zijn, alsof die als een eenduidig blok van de ene aan de andere kan gegeven worden. Alsof je woorden kunt ontlichamen.)

Misschien vallen woorden nooit helemaal met zichzelf samen. En misschien kun je dat laten voelen, laten zien. Misschien kun je niet lezen zonder het besef van de lege plekken en van de woordelijkheid. (Zoals je een ander alleen in je eigen rafeligheid aan kunt raken.)

Een tekst die het misschien toelaat is niet zomaar minder sterk. Misschien wel integendeel. Misschien kan zo’n tekst beter bewegen met de wind. Misschien is het gemakkelijker om in zo’n tekst te blijven. Een tekst mag je raken, maar hoeft je niet te bezetten.

Niet dat je weet hoe dat allemaal moet, maar het valt altijd te proberen.

13 oktober 2023

In goede handen


De week begint vroeg. Je probeert een eerdere trein te halen, maar die heeft vertraging. Je bent toch iets eerder daar dan anders. Het is nog rustig, straks gaat de conferentie beginnen. Je gaat nog even naar je bureau, om het fototoestel te halen. En om heel even daar te zijn, gewoon.

(Plekken.)

(Je denkt nog aan die vraag, dat je zou voelen hoe je je in de ruimte voelde. En dat je onbewust op zoek ging naar een plek in de ruimte, een plek waar je veilig zou zijn.)

Je loopt door de zaal heen en weer, maakt foto’s. (Sommige mensen zijn meer een plek dan andere.)

’s Middags wil je weer even aan je bureau kunnen zitten, al is het maar even.

Na het opruimen, de vooravond. Je hoopt alleen dat het een beetje stil zal zijn rondom jou in de trein. Je bent moe. Het gaat anders. De man enkele banken verder legt heel luid aan andere mensen uit waarom Poetin zo’n geweldige gast is en waarom die oorlog zo terecht is. (Je kunt het niet aanhoren, je wilt het niet aanhoren, de plek is geen plek, je stapt op, loopt door naar een andere wagon, zoekt een plek. Het duurt minuten eer je weer rustig bent.)

Een andere dag. Je werkt rustig door, haalt de dingen van de vorige dag in.

Die avond. De voorstelling begint. Twee vrouwen, de ene danst, de andere speelt piano. Je verdwijnt langzaam in de bewegingen die je ziet. Ze golven, wachten, spiegelen, ontsnappen, haperen, … Het is zo mooi. Je hoort alleen haar adem. (Jouw lijf zou alleen maar kraken of zo, minstens, denk je.) Het is zo mooi. (De mevrouw naast je heeft in dat ene uur wel vier keer op haar horloge gekeken. Grrr.)

Hoe kun je dans zijn, waar zie je de dans, je zult het nooit begrijpen. (Het is goed.)

Een andere dag. Je bent alleen op het werk, voor even toch.

Je volgt het webinar. Je hoort gradaties van Engels. (Die ene vrouw spreekt zo mooi Engels, je zou kunnen smelten, een beetje.)

Je hoort verhalen die je ontroeren.

Je geeft het pakje af op het postkantoor. Het vertrekt.

Je bent net op tijd thuis voor de volgende vergadering. De mannen op het scherm. (Misschien zijn jullie wel een plek.)  

Je spreekt je nieuwe stukje in. (Dat ene woordje dat je verkeerd zei, waarna je het herstelde, je knipt het eruit.)

(Je lijkt zo moe ’s avonds.)

Een andere dag. Je lichaam blijft een beetje achter op zichzelf, zo lijkt het. Een huls die een beetje hapert.

De pianostemmeneer belt om te zeggen dat hij vertraging heeft. Je werkt rustig verder.

Hij is gearriveerd, begint na een gesprekje aan je piano. Je hoort hem bezig in de andere kamer, je werkt rustig verder. (Zou het nog lukken straks die trein te halen om op tijd op die afspraak te zijn?)

Hij zegt dat je piano elk jaar beter wordt. (Je bent trots op je piano.)

Je mist net die ene trein, haalt de volgende. In de trein hoor je een verhaal dat je verdrietig maakt. (Je zoekt al woorden in je hoofd om een berichtje te maken.)

Dus net een beetje te laat voor je middagafspraak. Ze vinden het niet zo heel erg. Het eten is lekker.

Later, bijna weer thuis. Je vraagt aan de mevrouw aan de kassa hoe haar dag was. Ze heeft koud, zegt ze.

Je spreekt iets af met je zus. Het liet lang op zich wachten, maar binnenkort zal het gebeuren, zullen jullie iets uit handen geven. Aan een plek.

Die nacht lig je te woelen, die ene kwestie van het boek moet nog worden opgelost. Ineens zie je het voor je, aan wie je het zou kunnen vragen. Zo zou de puzzel netjes passen, als zij het allebei willen doen. (Je moet wachten tot het bed weer een plek wordt.)

Een andere dag. Je zult proberen hen allebei te bereiken, om het te vragen.

Na de middag, het eerste antwoord is ja. (Iets wordt een beetje rustig.) Daarna hoor je haar aan de telefoon. Je probeert het goed uit te leggen. Bij haar zijn jullie, jij en je boek, in goede handen. Daar is het veilig.

(Je ziet de plek. Je ziet wat je zelf wou. Hoe het zou kunnen worden. Het is goed.)

Ondertussen blijft de vergadering maar duren, op dat scherm. Je gaat toch maar daar staan, denk je, je geeft niet meteen toe.

Je krijgt een foto van iets dat er nu in het echt blijkt te zijn. Een boek. Of zo.

(Net echt.)

08 oktober 2023

Een tango


(Misschien, hoe je beweegt, hoe het beweegt.)

Je fietst naar huis, na een lange dag. Het was erg vroeg, die ochtend. (Indrukken, verhalen, ze bewegen door je heen. Het zal zich neerleggen, wat haperde. De andere verhalen mogen bij je blijven.)

Even thuis zijn, hoe je verlangt naar even thuis zijn.

(Je bent even thuis. Je legt de kranten op de tafel, die ochtend was je al weg voor ze er waren. Je eet nog snel iets, kijkt even naar het nieuws. Je vertrekt, haalt een vriend op om samen naar het concert te gaan.)

Eigenlijk ben je te moe, maar je wilt hier ook wel zijn, in deze muziek, denk je.

(Je weet niet of je al kunt bewegen in de tango. Je denkt aan wat je iemand zou willen vragen.)

Ze beginnen. Het lijkt wel een wall of sound, met die vier bandoneons vooraan, die violen, die heftige ritmes.

Je kijkt naar de muziek.

(Je denkt aan iets over mannelijkheid, dat zou je haar ook vragen, denk je.)

De vrouw rechts, met de bandoneon. Je blijft kijken. (Je zou haar willen vragen hoe de muziek in haar beweegt. Je zou het nooit durven natuurlijk, maar je zou het wel willen weten. Die tango in haar ogen, en wat ze zich herinneren.)

Je bent bijna weer thuis. (Weer thuis zijn, dat wil je. Je bent moe, na die lange dag.)

(Iets over de liefde, iets over de papa in je, iets over verdriet, iets over hoe je beweegt en waar je gaat staan, waar je te staan hebt.)

(Je wilt het warm hebben, denk je.)

Een beetje bang om in je slaap te vallen, diep. (Je geeft jezelf uit handen. Dit is waar je bent.)

Je lijf voelt een beetje hard bij het opstaan, het zal wel overgaan.

Het ritme van de kranten, enkele dingen doen, de muziek, kijken naar hoe de tijd beweegt. (Thuis.)

Je hebt nog enkele boodschappen te doen. Je fietst door de stad. (En ook op zondag ben je blijkbaar te vroeg bij de winkel.)

Je rijdt terug door de stad. (Stel je voor dat je de muzikanten tegen zou komen.)

En ineens zie je ze, daar lopen ze, op het voetpad. De mannen die je de vorige avond op het podium zag. Ze maken veel lawaai, hebben pret. (Zou je hen naroepen, en bedanken voor het concert? Je doet het toch maar niet.)

Een beetje verder, de drie vrouwen die ook op het podium waren. Ze lopen arm in arm. (Zij heeft een zonnebril met zwarte glazen.) Ze maken geen lawaai, het is alsof ze gewoon dicht bij elkaar willen zijn. (Zou je alsnog roepen dat je het een mooi concert vond? Toch maar niet.)

(Hoe komt het dat het je een beetje verdrietig maakt dat ze in twee groepjes lopen, de mannen en de vrouwen?)

De dag beweegt door je heen.

(Pijn in je rug bij het poetsen. Je wilt alleen niets, het mag.)

Je leest verder in de kranten. Je leest het kleine boekje. (Die man is zo fout.) Je leest nog een paar hoofdstukken in het andere boek.

(Misschien zou je gewoon willen kijken naar hoe ze de tango dansen. Hoe ze het zouden doen op die muziek van gisteren. Je zou haar vragen hoe de muziek in haar zou bewegen.)

(Het lukt je niet, jezelf te zien in die tango. Het is niet erg, dit is waar je bent.)

Je beweegt tussen ontheemding en thuis.

06 oktober 2023

Eurydice


Een nieuwe week. Het gaat zo snel, denk je. (En je weet tegelijk niet helemaal zeker waar je bent, door seizoensverwarring. Het maakt je een klein beetje droef.)

De dag beweegt zich voort. Je kijkt.

(Ergens beweegt het boek naar je toe.)

Een andere dag. Een beetje guur, regen en wind.

Brandoefening. Een lange sliert gaat langs de trap naar beneden, langs de loeiende sirene, naar buiten, naar het verzamelpunt. Je bent blij dat je je jas nog hebt aangetrokken. Na enkele minuten zie je al veel mensen denken dat ze dat beter ook gedaan hadden. De wind is overal.

Je steekt de straat over om je les te gaan geven. Het lokaal is niet echt conviviaal, om het vriendelijk te zeggen. Je probeert iedereen mee te krijgen, het duurt even. (Soms, als je er niet aan denkt dat je in het Frans bezig bent, lijkt het goed te lukken. Soms verdwijnt ineens dat ene woord tussen de andere, is het niet aanraakbaar.)

Die avond. In de schouwburg wacht je tot het concert begint. Een gesprek met een bekende net de rij achter je. (Over je boek. Ze heeft het gezien, zegt ze, dat het eraan komt.) Je kijkt even rond, vraagt je af of je echt zo ongeveer bij de jongsten in de zaal bent.

Je gaat naar de wereldwinkel voor een nieuwe strategische voorraad chocolade. (Misschien moet ooit iemand eens een doctoraat schrijven over het belang van chocolade tijdens moeilijke vergaderingen.)

Je zag hem al enkele keren bezig. Hoe hij dirigeert en zingt tegelijk. Hoe hij beweegt, en hoe zijn stem de ruimte vult. Die ene violiste zag je ook al enkele keren. (Ze kijkt altijd zo ernstig.) Hij zingt over Eurydice, al het andere verdwijnt even. Bij het bisnummer zie je hoe de fluitiste met haar lippen meezingt, een heel klein beetje. Je bent dankbaar.

De volgende ochtend. Na je bezoek aan de kinesiste is het tijd voor de tandarts. Ze controleert wat ze twee weken eerder had aangepakt. Alles heeft zich netjes geheeld. (Of je helemaal heel bent, weet je nog niet.)

De avondvergadering. In je hoofd had je tijdens de afwas een hele tussenkomst voorbereid. Het punt wordt verschoven naar volgende maand. (Zul je er dan tijdens de afwas opnieuw aan denken?)

Een volgende dag. Door het raam op de zevende verdieping hoe steeds meer mensen zich beneden verzamelen. Ze maken veel lawaai. Ze zijn ondertussen met enkele duizenden. Vuurpijlen gaan de lucht in. Je kijkt naar de vlaggen. Je herkent enkele gezichten. Je bent blij voor hen dat ze zo talrijk zijn. (En je bent ook blij dat het na een tijd weer stil wordt buiten.)

Je haalt na het werk een boek op in een café waar je binnenkort zelf ook een verhaal komt vertellen. Zo weet je ineens hoe die plek is en wat voor jou de kortste weg is om er naartoe te stappen binnen enkele weken. (Langetermijndenken, of gewoon lichte afwijking.)

Je bekijkt hoe vroeg je enkele dagen later zult moeten vertrekken om op tijd op die conferentie te zijn. (Hoe moest je nu ook weer dat uur veranderen waarop je radio aanfloept. Hoewel, floepen is niet het juiste woord. Het is meer: in de dag schuiven.)

De nachten lijken zo diep. Misschien slaap je aan de onderkant van je droom.

Een andere dag. Naast het vaste vrijdagwerk heb je ook nog enkele vertalingen te doen, zo blijkt. (Eerst even de woorden mooi schikken, waardoor alles er zachter en rustiger uitziet. Pas daarna kun je beginnen met het aanraken van de woorden.)

In de vooravond nog snel de weekendboodschappen doen. In de winkel sta je met twee vrouwen te proeven van een nieuw fruit. (Jij kende het alleszins nog niet.) Het gesprek gaat over hoe zuur het is. Er is eensgezindheid bij jullie drie, het is lekker. Je verontschuldigt je bij de mevrouw van de winkel dat je niet zoals altijd op zaterdagochtend haar eerste klant zult zijn. Ze glimlacht.

Je neemt bloembollen mee voor volgende lente.

Weer thuis zie je hoe een plant op je terras je verrast.

Een lichte melancholie beweegt door het huis. Je luistert naar dat ene nummer van de zanger die je twee weken geleden nog zag. Het blijft je ontroeren, telkens weer.

01 oktober 2023

Laten


‘Het is fijn dat we nu in het echt verder kunnen praten.’
‘Ja, ik voelde trouwens ook, een tijdje al, dat ons gesprek nog niet voorbij was.’
‘Misschien wel nooit, dat zou wel een mooie gedachte zijn.’
‘Ja, waarom niet?’
‘Jij bent zo anders dan ik, zo lijkt het toch. Misschien heb ik wel een beetje schrik van jou, of van het soort leven dat je hebt. Het mijne is waarschijnlijk veel saaier. Maar tegelijk voel ik me voor sommige dingen ook helemaal veilig en rustig bij jou. Alsof ik sommige gesprekken alleen met jou kan voeren.’
‘Misschien zijn we wel helemaal niet zo verschillend. Misschien weet jij niet hoe ik kijk, hoe ik je zie.’
‘Nee, dat weet ik niet. Maar ik denk dat ik daar geen recht op heb of zo.’
‘Eigenlijk ben je heel grappig, in alle dingen die je blijkbaar niet beseft.’
‘Laten we het daarop houden. Ik moest nog aan je denken vanmiddag. Ik las dat artikel in de krant over die vrouw die reageerde tegen het geluid dat je overal hoort, dat je zo nodig aan zelfzorg moet doen, altijd. En dat je alles vooral moet loslaten. Het was alsof ze iets verwoordde wat ik al een tijd voel, maar nog nooit tot bij de woorden heb gebracht. Het was een verademing om het te lezen.’
‘Ja, ik las het ook. En raar, ik dacht ook aan jou.’
‘Het is zo individualistisch allemaal, zo ‘je moet alles zelf doen, en je moet alles kunnen’. Onderliggend voelt dat als een geweldige druk de hele tijd. Alsof we in een markt bewegen, en we vooral niet mogen voelen of denken of ervan uitgaan dat we afhankelijk zijn van elkaar. En dan al die clichés die je overal de hele tijd hoort, dat je moet loslaten. Ik begrijp wel waar het soms om gaat, en hoe belangrijk dat is, maar het heeft ook iets van: we zijn losgeknipt van alles, met niets of niemand verbonden, we moeten ons door niets laten raken, we moeten alleen maar aan onszelf denken, en voor onszelf zorgen.’
‘Het is op zich natuurlijk wel belangrijk om zacht genoeg te zijn voor jezelf, maar dat is het punt niet, denk ik. Mij stoort dat verhaal ook wel. Ik heb steeds meer de overtuiging, ook uit wat ik leer uit mijn relaties, dat we rafelige, aanmodderende wezens zijn. Dat idee dat je alles alleen moet kunnen, en dat alles wat je bent je eigen verdienste is, en dat geluk gewoon iets is dat je je maar moet voornemen, dat is zo fout. Zo kapitalistisch eigenlijk ook. Ik weet dat je altijd een beetje huivert van dat woord, maar het is wel terecht denk ik.’
‘Je weet natuurlijk wat je moet zeggen, en welke concepten politiek correct zijn en zo, maar soms denk ik gewoon: waarom moet ik alles, en dan nog alleen, kunnen? Ik wil soms niet alles moeten kunnen. En als ik daaraan denk, is er meteen een stemmetje in me dat zegt dat ik dat niet mag denken, want dat ik mijn geluk niet afhankelijk mag maken van een ander. En dan zeg ik tegen dat stemmetje dat ik het daar natuurlijk mee eens ben. Maar het is toch menselijk dat je heel af en toe verlangt dat iemand je iets uit handen neemt, en het voor je oplost, of gewoon even je hand vasthoudt terwijl jij dat doet. Het gaat over dat afhankelijke, en misschien is dat gewoon wie we zijn, en is het een moderne illusie dat we dat veel te veel willen ontkennen.’
‘Ik ben het helemaal eens met jou. Ook als het over de lichamen gaat, waar we het vaak over hebben. Ik vind het met het ouder worden een steeds beter beeld dat we gewoon zoekend zijn, en dat ook mogen zijn. Dat we onszelf niet in hokjes moeten duwen die ons zouden doen denken dat we iets moeten zijn. Want net daardoor komen we niet bij die kwetsbare afhankelijkheid die zo sterk verbonden is met wat we zelf zijn. Dat is ook wat die vrouw in dat artikel zei. Wie zijn we nu eigenlijk? De ene dag ben ik zo, de andere dag weer zo, en heel vaak weet ik niet wie ik ben. Dat aanvaarden, en daarmee proberen bij een ander te zijn, en elkaar aan te raken, of niet, dat is misschien wel beter.’
‘Jij kunt het altijd veel beter verwoorden, en ik denk dat jij het al veel beter gevoeld hebt ook, maar ik herken me daar wel in. Ik verlang steeds meer naar niets mogen zijn, of beter: niet iets. Gewoon vloeiend, en dan zal aan de andere kant van het water misschien wel duidelijk worden wie ik ben, en kan ik ook een oever zijn of zo. Er zijn te veel beelden in mijn lichaam die pijn doen en die telkens te veel oproepen. Ik wil graag zonder woorden zijn, zonder iets te moeten, en zonder dat iemand me claimt of me in een bepaald woord probeert te duwen. Iets in die aard.’
‘Ik denk dat je het eigenlijk beter weet dan je zelf beseft.’
‘Denk je? Ik denk altijd dat het voor jou veel gemakkelijker is dan voor mij.’
‘Ik denk dat je je daarin vergist.’
‘Dat denk ik niet, maar goed. Ik moet nu ineens aan de tango denken, ik weet niet waarom. Het is mooi om jou tango te zien dansen. Je kunt de vormen zien, de patronen, en ik zie ook altijd hoe vrij je daarin bent.’
‘Maar je durft het nog altijd niet om eens met mij te dansen?’
‘Nee, dat durf ik niet. Ik zou eerst nog tien jaar moeten oefenen.’
‘En opnieuw denk ik dat je je vergist.’
‘Ja, sure, zal wel. Zullen we nog een koffie bestellen?’
‘Ja, graag.’