30 november 2019

Kijken naar al wat is

‘Goed dat we nog even kunnen praten. Dat is het voordeel van onderweg zijn.’
‘We hadden het daar de vorige keer ook over. Soms lijken jij en ik – voor anderen dan – nogal intens of zo. Maar dat is dan maar zo. Dat besef is gekomen met het ouder worden. Dat het voor mij gewoon beter zo is.’
‘We moeten dat nog eens doen trouwens, zo ’s ochtends. We zaten meteen ergens waar het goed was. Pas nadien besefte ik dat. Woew, wat een gesprek was dat, zoiets.’
‘Met jou is dat niet moeilijk, het komt vanzelf. Je hebt geen schrik om naar die plek te gaan.’
‘Misschien is het gewoon het besef van hoe weinig tijd er nog is. Hoe weinig tijd er altijd nog is, hoe oud je ook bent. En dat het jammer zou zijn de kans te missen om elkaar te ontmoeten in een gesprek.’
‘Ik vond het wel mooi, wat je zei over dankbaarheid en de dingen zien die er zijn.’
‘Ja? Dankjewel. Ik besefte pas nadien goed wat ik eigenlijk aan het zeggen was. Bij die ene mevrouw had ik het gevoel dat ze aan de ene kant veel verdriet en pijn had en aan de andere kant dat ze heel erg leek te hopen dat iemand dat voor haar zou oplossen. En dat is begrijpelijk en herkenbaar. Maar het maakt je zo afhankelijk van iets dat misschien wel niet komt. En in de tussentijd zie je de dingen niet die er wel zijn.’
‘Sommigen zullen denken dat dat een soort vlucht is, of een manier om te ontkennen of te sussen.’
‘Zo bedoelde ik het alleszins niet, integendeel. Het lijkt me soms meer iets dat je als het ware kunt leren, gewoon door te kijken. Het duwt het verdriet niet weg naar achter of zo, het maakt gewoon een beetje een andere plek daarnaast, waar het zacht is.’
‘Dat klinkt bijna als een soort oefening in zen of zo, kijken naar wat is.’
‘Ik heb het alleszins moeten leren om het te begrijpen. Zo vaak hollen we door, op zoek naar de dingen die we nog niet hebben, die we denken te moeten hebben. Dingen die ons dan zullen verlossen van onze rusteloosheid. Maar dat hollen doet net het tegenovergestelde.’
‘Ja, dat is zo. Maar ik vind het vaak toch ook nog moeilijk. Het lukt me niet altijd om de kleur te zien in de gewone dingen, de dingen die er gewoon zijn. Maar misschien heeft het iets met aandacht te maken.’
‘Ik heb het gevoel dat het een antwoord is op verdriet. Een van de antwoorden, naast veel antwoorden die er niet zijn. Ik doe vaak de oefening als ik gewoon over straat loop, naar het werk of naar de trein. Niet denken aan alles wat ik nog ga doen, niet in die frons gaan. Maar gewoon, als met een soort leeg hoofd, kijken naar de dingen die je ziet onderweg. En daar dan de schoonheid in zien. Het klinkt onnozel als ik het zo vertel, maar het werkt eigenlijk wel. Het is alsof je ineens meer andere mensen ziet, naast allerlei kleine dingen die je nooit eerder had opgemerkt.’
‘Dat herken ik wel. Soms ga ik op die bank zitten, daar aan de rand van het park. En ik kijk gewoon. Naar de kinderen die spelen, de mensen die voorbij wandelen of fietsen. En dan iets in jezelf helemaal uitschakelen. Dat iets waarmee je zou oordelen of waardoor je niet die ander zou zien, omdat je zo op jezelf gericht bent. We doen dat zo vaak. Naar jezelf kijken terwijl je denkt dat je naar iemand anders kijkt. In wat je ziet of hoort bij een ander enkel boodschappen over jezelf waarnemen. Dat je iets niet hebt, dat je iets niet krijgt waar je recht op zou moeten hebben, dat je niet genoeg erkenning krijgt, dat de ander niet wil zien dat jij aandacht nodig hebt, dat het niet eerlijk is dat jij minder van iets hebt dan die ander. Dat soort dingen. Het gaat zo vanzelf, je schrikt ervan als je erop begint te letten. Het was mooi, hoe jij ook zoiets zei over de kinderen.’
‘Het is een soort inzicht dat langzaam tot me gekomen is. Ik denk niet dat het een soort vervanging of compensatie is. Wat het ook is, ik merk dat het me zachter maakt, mijn lichaam zachter maakt. Zonder enige vorm van jaloezie kijken naar een ander, proberen telkens oprecht blij te zijn voor het geluk van een ander. En als je met die blik naar de kinderen van een ander kijkt, zie je zoveel meer. Je ziet beter hoe mooi ze zijn, hoe grappig, hoe strompelend en zoekend, hoe open, of hoe in de war, of misschien hoe bang. Niet denken waarom jij zelf geen kinderen hebt, maar gewoon kijken. En dat is dat ook een geschenk dat zomaar naar je toe komt. Het was er al, je zag het misschien nog niet. Het is niet iets dat iemand aan je geeft, met een strik rond. Het wacht op je, in de manier hoe je kijkt. Iets in die aard. Dat heeft inderdaad met aandacht te maken.’
‘Het was mooi, toen je dat vertelde, werd het precies een beetje warmer. Wat eigenlijk wel fascinerend is, dat dingen veranderen door woorden.’
‘Dat geheim zal ik wel nooit helemaal begrijpen, ik probeer het te aanvaarden. Misschien is het wel dezelfde oefening.’
‘Ik herkende wat je zei, dat het zo bijzonder is, dat je zomaar iemand mag zijn in het leven van iemand anders. We staan daar vaak niet zo bij stil.’
‘Nee, dat is waar. En voor mij is het een bijzonder ingewikkelde gedachte, dat ik iemand ben voor iemand anders. Als ik daarover begin te piekeren, stormt het in mijn hoofd, en loop ik weg van mezelf. Maar als ik probeer te kijken naar de dingen die er gewoon zijn, zonder vragen te stellen, dan gaat het gemakkelijker. Dan zie ik wat een voorrecht het was dat de mensen die me dierbaar zijn hebben toegelaten dat ik aanwezig was, terwijl zij hun kinderen grootbrachten. Dat ik er gewoon mocht zijn, zomaar. En dat die kinderen iets van mijn aanwezigheid hebben meegenomen, dat ze zich mij kunnen herinneren. Of dat ik nog steeds gewoon iemand mag zijn voor hen. Met mijn hoofd kan ik mezelf daarvan niet zomaar overtuigen, maar als ik gewoon kijk, dan zie ik het eigenlijk wel. En zo kan ik zien dat er eigenlijk best wel veel kinderen in mijn leven zijn. Het is, gewoon, en het is wel een mooie plek naast het verdriet.’
‘Het is ook gewoon iets als verwondering, dingen willen zien, op onverwachte plekken of op plaatsen waar je niet zocht. En ik denk dat je met diezelfde verwondering op een andere manier aanwezig kunt zijn voor andere mensen. Het maakt je ook zachter, en veiliger of zo. Toegankelijker.’
‘En dan komen er ook mooiere verhalen naar je toe.’
‘Die er misschien al waren, de hele tijd.’
‘Of die gewoon wachtten op het juiste moment.’

27 november 2019

De helper

En dan krijg je een tekening van een eenhoorn. Een meisje maakte die speciaal voor jou omdat jij de helper van haar mama bent. In de categorie ‘deze dag kan niet meer stuk’ kan dat behoorlijk tellen.

Je zou haar moeten kunnen vertellen dat op de plek waar je deze woorden schrijft ook al lang een tekening staat van een eenhoorn. Once a unicorn, always a unicorn. Dat staat erop. Die tekening zal daar dus tot in de eeuwigheid blijven staan. Zo ongeveer.

Je zou haar ook moeten kunnen vertellen dat je onlangs een brief kreeg van een eenhoorn. Eenhoorns schrijven nog brieven, met een vulpen trouwens. Het was een persoonlijke brief, dus veel kan er niet over verteld worden. De eenhoorn was een beetje verdrietig en wou daar graag even over schrijven. Er zijn kinderen die denken dat eenhoorns nooit verdrietig zijn, maar dat klopt dus niet helemaal. Eenhoorns komen hun brief zelf in je brievenbus steken, ergens midden in de nacht. Je hoopt dat het veilig was die nacht.

Verder zou je haar moeten kunnen vertellen dat je een tijd geleden nog een speciaal boek hebt gegeven aan een ander meisje, met alles wat er te weten valt over de eenhoorn. En dat allemaal in één boek. Het is wel belangrijk dat de kennis over de eenhoorns wordt doorgegeven, van kind tot kind. Zo kan de eenhoorn nooit vergeten worden.

Er is die ene plek waar je soms afspreekt met de eenhoorn. Die plek zal altijd geheim blijven, het is iets tussen jou en de eenhoorn. Misschien is het wel bespreekbaar om ooit eens een groot klein meisje mee te laten gaan, maar het kan ook zijn dat dat een kwestie is die tussen het meisje en de eenhoorn moet geregeld worden. Sommige dromen moeten blijven. Andere ook, trouwens.

Het zijn wel mooie gesprekken daar met de eenhoorn. Je zou het misschien niet zeggen, met die hoorn, maar de eenhoorn weet iets over kwetsbaarheid. En weten is waarschijnlijk niet het juiste woord. De eenhoorn heeft iets met de tijd, en zo werkt het.

Je had onlangs een warm gesprek met de eenhoorn. Over onvermogen en verlangen, en hoe die elkaar soms vinden op een plek waar je kunt zijn. De eenhoorn luisterde traag, en vertelde daarna verhalen. Over traag luisteren. De eenhoorn zei dat dat het antwoord is. Ook voor het gesprek met jezelf.

Soms is de eenhoorn eenzaam. Veel mensen denken dat de eenhoorn een gemakkelijk leven heeft. Dat is niet zo. Zoveel mensen verwachten zoveel van de eenhoorn. Ze denken dat ze door naar de eenhoorn te kijken zichzelf niet hoeven te zien. De eenhoorn moet zo vaak iets zijn voor iemand, en wil soms gewoon niets zijn, voor iemand.

Je herinnert je nog een wandeling die je ooit maakte met de eenhoorn. Bij sommige geliefden is het zo dat de echt belangrijke dingen pas gezegd mogen worden na middernacht. Op zich is dat al ingewikkeld, want elke na middernacht is tegelijk ook altijd een voor middernacht. Maar dat is een andere kwestie. Bij de eenhoorn is het soms ook een beetje zo. Je moet wachten tot net na middernacht. Dan voelt de eenhoorn zich voor even bevrijd van het eenhoorn zijn. De woorden die dan zomaar komen wachten op traag luisteren.

Je herinnert je nog een gesprek met iemand die je dierbaar is. Over de eenhoorn. En over hoe je soms niet helemaal in de wereld past, en de wereld niet helemaal in jou. Grote kleine meisjes moeten dat nog niet weten, denk je. Sommige dingen komen vanzelf naar je toe.

Te weten dat de eenhoorn daar is, daar, terwijl jij hier bent, dat kan je soms een gevoel van veiligheid geven in dit leven. Je kunt trouwens nooit helemaal zeker weten waar hier ophoudt en daar begint. Over die kwestie kun je een heel leven nadenken. Maar daarover gaat het nu niet. Of toch wel?

Als je wilt vinden, zoek dan niet. Sommige mensen zoeken de eenhoorn. Ze dwalen. Door het leven.

Zelf ben je niet zo goed in het tekenen van een eenhoorn. Je laat dat over aan anderen. Eigenlijk weet je het niet zo zeker. Misschien zou je het wel kunnen. Maar je hoeft het niet te weten. Dat zou zelfs iets te maken kunnen hebben met het uitstel van genot. Maar dat is een heel ander verhaal. En trouwens, het is veel leuker om een tekening te krijgen. Van een meisje dat een eenhoorn tekende. Omdat jij de helper van haar mama bent.

24 november 2019

Onderweggedachten

(Onderweg, om een lezing te gaan geven, en dan weer terug.)

Je huid loopt nog een beetje achter in de ochtend.

Er is alleen de beweging van de trein in het landschap.

De kranten zijn geduldig, ze laten zich traag lezen.

Je lichaam in allerlei hoeken plooien tot de krant vanzelf goed ligt, wat niet lukt.

Dat je naar romantische films kijkt, zo werd je meegedeeld.

Die vriendin die ergens in de verte al dagen danst.

Hoe zou haar lichaam de dingen herinneren?

Die andere avond, de vrouw die weent van de pijn, je wacht op de dokter.

Die steentjes op het hele plein voor het station niet helemaal begrijpen.

Aan de busmeneer vragen of hij wil zeggen wanneer die halte eraan komt.

Je probeert het systeem van de lelijkheid daarbuiten te begrijpen.

Je probeert in je hoofd een landkaart te zien.

De pijn.

Hun ogen, toen je moest vertrekken, en de dingen die niet gezegd werden.

Zorgen voor kinderen, hoe zou dat komen?

Het dorpsplein dat je nog niet kende. Meteen naar de juiste straat gaan.

(De tijd vergeten, verdwijnen in het verhaal dat je wilt vertellen.)

Denken aan die ene uitvoering van de Goldbergvariaties, en wat je ziet.

Ze zagen de hoop in je verhaal, zeiden ze. Je bent dankbaar.

De kinderen waren er ook.

Je begint iets te zien in je hoofd.

Net die ene trein gemist, de volgende doet er iets langer over, wat goed is voor de krant.

Die mevrouw in de nacht, een verleden dat in haar lichaam bonkt.

Straks is er nog het ritueel van de zondag.

Het verdriet keert terug, het laat zich los.

Het gesprek over de vliegtuigen. De ogen.

Misschien breng je verhalen in de wereld, in een klein stukje ervan.

De hete damp van die keicoole afwasmachine de vorige dag.

Wie wil je beschermen?

De tekst die je gisteren schreef, of die beelden zal oproepen.

Waar ben je ergens onderweg?

Je legt de kranten weg, ze zijn op. Je kijkt naar het landschap, denkt aan iemand.

Straks alleen het dekentje.

Op weg naar huis, de dingen mogen gaan liggen. Je liet iets los, zie je in je huid.

De twee mannen die vanmorgen aan het uitladen waren, zijn nu aan het inladen.

Je kijkt even opzij naar het raam.

Je buik, gisteren. Zoals steeds.

De plek in je huis, waar je iemand zult ontvangen, ooit, en hoe warm het dan moet zijn.

De woorden zullen traag komen vanavond, denk je.

Misschien nog een romantische film straks.

22 november 2019

Plekken in afwachting

Iemand duikt op in je droom. Je zag haar al zo lang niet meer. Ergens in de dag, zomaar uit het niets, komt een foto voorbij. Iets wachtte.

Je wacht, aan het onthaal. Een gesprek over schoenmaten. En topzwaar zijn. Grote voeten nodig hebben, om niet voorover te vallen.

Op weg na een vergadering. Iets maakt je droef. Terugkerend droef. Je zag iets ooit, je zag dat het telkens terug zou keren. Je wou dat je niet zag wat je zag. Iets keert terug, telkens weer.

Op weg naar de schouwburg. Ze zegt je naam. Iets van dat namen zeggen heb je nooit geleerd, denk je. Iets wacht.

In de schouwburg. Je ziet de liedjes, ze waren er misschien de hele tijd al. En bij het einde van de avond vraagt de vrouw aan de microfoon of iedereen mee op het podium komt. (En je ziet de dingen aan de andere kant.)

Voor ze wegfietst in de nacht zie je nog iets. De verhalen leggen zich mooi neer.

Houdingen zoeken, vruchteloos, waardoor je lichaam netjes in elkaar past als je zit.

Hoe het zal zijn, de volgende dag. Het pakje ligt klaar, de woorden ook.

Die nota waar je al meer dan een week aan bezig bent. In je hoofd zie je hoe de stukjes in elkaar beginnen te passen.

Je ziet ze pas terwijl je ze schrijft, hoe ze elkaar raken, hoe de tekst ontstaat, uit een mogelijkheid.
Een andere avond, weer in de schouwburg. Het orkest. De zanger die zelf ook dirigeert. Het is altijd een beetje wachten, tot de muziek het van je overneemt.

Hoe hij de woorden uitspreekt in het Frans. Het is iets van een andere tijd, denk je, dat naar het nu komt.

En weer sta je op het podium, achteraan. Je ziet het haar van de vrouw met de hobo. Het orkest klinkt hier zo anders.

De tekst is verzonden. De tekst wacht op zichzelf.

Enkele uren later zie je dat er nog een lege plek in de tekst is. Hoewel de tekst helemaal door lijkt te lopen, wacht de tekst nog op iets. Pas als je dat toevoegt, kan de tekst gaan liggen.

De weg op lopen, in het donker. Ergens als in een tunnel is er een plek waar je niet merkt dat je vooruit gaat, alsof de zwaartekracht van het licht wegvalt. Daar is er licht. Heel die tijd was je op weg naar hier, om het cadeau te geven. (En je duizend vragen.)

Dat je hen zo gemist hebt, zeg je. Ik niet, zegt een van hen. Grapje, voegt ze er meteen aan toe.

Een belangwekkend gesprek over de liefde, aan de afwas.

Ik moet vertrekken, zeg je. Moet je echt al vertrekken, vragen ze.

Die desolate weg, een koude nacht. De auto’s die voorbij razen. Hopen dat je de bus zult zien komen.

Verlangen naar warmte.

Door de stad lopen, blij zijn dat er overal mensen te zien zijn.

Het moment voor. Voor je het weer warm begint te krijgen. Een moment dat soms zo lang duurt.

Het moment na. De ochtend nadien. Hoewel het warm was in de nacht is er nog restkoude in je lichaam, zo blijkt.

Je hoort een vraag in je hoofd.

Je denkt aan een plaat die naar je toe zal komen. Je leest een artikel over een plaat die naar je toe zal komen.

Je leest het artikel. Ineens begin je de dingen te zien.

Je denkt terug aan een tekst die je zoveel jaar geleden maakte. Hij is in een plooi van de tijd verdwenen. Het artikel raakt die tekst van toen, denk je ineens.

Je staat op in de trein, maakt je klaar om uit te stappen. De vrouw kijkt je heel lang in de ogen. Ze kijkt door je heen, denk je.

In de vergadering. Je probeert de dingen te zien in je hoofd, wat je zou willen zeggen. En je denkt dat je alleen zou willen kijken, lang kijken.

Op weg naar huis, nadien. Een verdriet loopt met je mee.

De vrouw in de winkel vertelt je dat ze ooit exact het juiste gewicht zal bereiken voor het stuk kaas dat je vraagt. Ze zegt dat je helderziend bent. Jij zegt dat je enkel voorspelbaar bent.

De dingen uit het artikel, ze moeten nog hun weg vinden naar het verhaal dat je gaat vertellen.
Nadat je ze in het verhaal hebt geplakt, kan het gaan liggen.

De plaat komt naar je toe.

Happens to the Heart.

De warmte wacht op je.

17 november 2019

Amalia

Ik zag haar voor het eerst terwijl zij ook stond aan te schuiven voor een brood. Ik stond net achter haar, terwijl ik me afvroeg of ik een rogge dan wel een spelt zou vragen. De vrouw aan de andere kant was nog een beetje nieuw, denk ik. Het intikken in de kassa leidde telkens tot een soort micropaniek. We wachtten rustig onze beurt af, terwijl er nog mensen binnenkwamen voor een ontbijt aan de grote tafel.

Ik had net beslist dat ik voor rogge zou gaan, toen ik hoorde dat de vrouw voor mij een speltbrood vroeg. Ik vroeg me af of ze dat ter plekke had beslist, of al onderweg. Ze nam ook nog enkele citroentaartjes mee (en die zijn erg lekker). Ik had nog even getwijfeld – net voor zij het vroeg – of ik er ook eentje zou vragen, maar een stemmetje in mij zei me dat dat een beetje te veel genot zou zijn voor een zondag. (Een ander stemmetje vond dat een belachelijke opmerking, maar uiteindelijk werd het toch enkel een roggebrood.)

Weer buiten zag ik dat de vrouw van de citroentaartjes nog bij haar fiets stond, overwegend wat de beste manier zou zijn om het kubusachtige doosje met de taartjes te vervoeren. Ik glimlachte, herkende het probleem.

‘Heb jij een voorkeur? Ook de citroentaartjes?’ Dat vroeg ze me. Ik antwoordde dat ik ze allemaal wel lekker vind. Ik heb een vriendin die telkens helemaal wild wordt van de frambozentaartjes. Ik ken twee meisjes die voor de citroenversie gaan (vooral de jongste van de twee dan), maar die soms ook wel vinden dat mattentaartjes lekkerder zijn (idem). En ik heb een zus die ze denk ik ook allemaal wel lekker vindt. De hele uitleg dus.

Amalia, want dat was haar naam, vond het wel een geweldig verhaal. Haar kinderen bleken nu in een citroenfase te zitten. Net daarvoor was er een karamelfase geweest. Parallel aan dat alles was er een permanente chocoladefase.

Ze had nog steeds niet beslist wat ze met het doosje zou doen, zo leek het toch. Ze had nochtans een stevige fietstas, dat zou wel helemaal goed komen.

‘Heb jij misschien zin om even een koffie te gaan drinken nu?’ Dat vroeg ze. Ik had wel zin in koffie, en ik kon ook wel een excuus gebruiken om niet te moeten beginnen aan het werk dat thuis op me wachtte. Het was even zoeken naar een plek die open was.

‘Ik heb ook niet zoveel zin om nu al onmiddellijk naar huis te gaan. De kinderen houden zichzelf wel even bezig, ze zijn al groot genoeg. Het is zo’n dag vandaag, denk ik. Een fadodag.’

Ik vroeg haar wat ze daarmee bedoelde.

‘Meestal gaan de dingen goed, de dagen volgen elkaar op. Elke dag heb je de dingen die gedaan moeten worden. De kinderen houden je bezig. Soms zijn ze stil, soms zijn ze opgewekt en druk, soms passen ze precies niet in zichzelf. En dat gevoel heb ik af en toe ook wel eens, en dat is dan een fadodag. Op zo’n dag wil ik eigenlijk liefst alleen thuis zijn, en dan zet ik ergens in de loop van de dag ook wel altijd een fadoplaat op. Maar deze week zijn de kinderen bij mij, dus dat zal niet lukken. Ze vinden het vreselijke muziek. En zo’n koptelefoon, dat vind ik dan weer vreselijk.’

Of het iets met haar naam te maken had, vroeg ik.

‘Gek, daar heb ik eigenlijk nog nooit over nagedacht. Ik heb ook nooit aan mijn moeder gevraagd waar mijn naam vandaan komt. Soms heb je dat, dat anderen je wijzen op dingen die raar of speciaal zijn en die je zelf nog nooit had opgemerkt.’

Ik vertelde haar dat er zo onlangs iemand was die tegen mij zei dat ik een kale kop heb. Het was een schok, ik had het nog helemaal niet opgemerkt. Op een zondagochtend, na een zware zaterdag, is het niveau van de grappen aan de lage kant. Maar ze kon er wel mee lachen.

‘Ik probeerde gisteren aan mijn dochter uit te leggen dat het belangrijk is dat ze haar eigen taal zoekt. Ik denk dat ze goed kan schrijven en ik zou zo graag willen voor haar dat ze zelf voelt dat er woorden zijn die op haar wachten. Misschien wil je voor je kinderen die dingen die je zelf niet kon doen, om een of andere reden. Toen ik jong was, droomde ik ervan dat ik zou gaan schrijven. Maar die droom doolt nog altijd door mijn lichaam. Ik durf het niet.’

Ik probeerde haar te overtuigen om het wel te doen. Woordpijn kan pijn doen, zei ik. Ik zag iets in haar ogen toen ik dat zei.

‘Ik weet het niet of ik het wel kan. Niet dat het groot of belangrijk moet zijn, maar ik ben wel bang. Soms ben je bang dat je zult beseffen dat iets heel belangrijk voor je is zodra je het doet, en daarom doe je het maar niet. Ik heb altijd honderd excuses.’

Misschien is die fadozangeres ook wel elke avond bang, zei ik. Ze moet daar gaan staan, vooraan aan het podium en haar hart een beetje in de handen van het publiek leggen. Misschien beseft ze elke dag opnieuw dat er nooit een weg terug geweest is, zelfs nog voor ze eraan begon.

‘Misschien moet ik me voorstellen dat de fadozangeres graag citroentaartjes eet.’

Er leek iets veranderd in haar ogen. Ze bedankte me voor het gesprek en we gingen weer naar buiten, naar de fietsen. En naar de dingen van de zondag. Ze zei dat ze me nog eens hoopte tegen te komen. Op de fiets draaide ze zich nog even om en ik bleef kijken terwijl ze wegreed, de andere kant op.

16 november 2019

Niets

‘Hoe zouden we dat moeten doen, niets?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik verlang zo naar niets, met jou.’
‘Maar wel degelijk met mij?’
‘O ja, heel zeker. Het klinkt een beetje raar, ik weet het. Ik was onderweg terug naar huis, heel erg moe. Het was alsof er de hele tijd te veel woorden waren geweest, en op een bepaalde manier ook te veel mensen. Het was druk in de trein en daarna voelde ik hoe ik het niet kon verdragen dat er zoveel mensen door de straat slenterden. Heel normaal allemaal, dat ze daar waren, maar ik wou het niet. Mijn lichaam was zo moe, en ik dacht alleen aan niets. Met jou.’
‘En is dit nu al een beetje niets?’
‘Ja, eigenlijk wel. Hoe we hier nu zijn, dat voelt helemaal als hier. Daar, waar ik was, moest ik iemand zijn, misschien wel verschillende iemanden. En dat doet iets met je lichaam.’
‘Ik kan het voelen, hoe je verandert, terwijl je hier bent. Ik zag het toen je binnenkwam, aan je ogen, en aan je manier van bewegen. En aan je stem natuurlijk ook. Nu we hier zitten, kan ik voelen aan jou hoe de dingen van daar zich voorzichtig terugtrekken uit jou. Zo lijkt het toch, en ik ken je toch al een beetje.’
‘Dat is wel een mooi beeld. Vind je het goed dat we hier zo nog even blijven zitten, zoals we nu zijn, en verder niets doen?’
‘Ja, ik zou niets anders willen nu. Kijk je graag?’
‘Ja, kijken raakt het stuk waar geen woorden zijn. Het is alsof ik zo iets in mijn lichaam kan herschikken.’
‘Is dat moeilijk?’
‘Ja, eigenlijk wel, voor mij toch. Soms is het alsof je pleinvrees hebt in je eigen lichaam, terwijl een ander de weg weet, dat hele plein kent.’
‘Het verwart me altijd een beetje, en tegelijk voel ik me ook altijd heel gezien.’
‘Ik zou niet meer weten hoeveel jaar ik je nu al ken, en nog minder hoe lang ik al naar je gekeken heb. En het is nog altijd raar dat je zomaar blijft, zoals nu, hier.’
‘Soms ben je zo ver weg. Ook van jezelf, denk ik. Ik weet ondertussen hoe het werkt, hoe je dan terugkeert, weer in elkaar schuift.’
‘Ik ben soms bang van die afstand. Dan zie ik waar jij bent, waar ik ben, en waar ik zou willen zijn. En dan kan ik mezelf niet bereiken.’
‘Dat is inderdaad moeilijk om te zien, en ook wel heel mooi, op een bepaalde manier. Ik denk dat ik ook wel steeds beter begrijp hoe je dat niets ziet, in je hoofd. Iets als een plek waar je niet moet bewegen.’
‘Als ik het gevoel heb dat niemand iets van me vraagt, dat ik niet iemand moet zijn, dat mijn huid niet reageert los van mij, zie ik het wel, dat niets. Het heeft daar iets mee te maken, denk ik.’
‘Soms kan ik je huid voelen trillen, misschien zonder dat je dat zelf merkt.’
‘Waarschijnlijk.’
‘Deze plek vind ik gemakkelijk. Het is niet moeilijk om te vertrouwen waar ik ben, ik hoef niet eens naar mijn handen te kijken om te zien dat ze er nog zijn. Blijven is niet moeilijk.’
‘Ik moet vaak kijken naar mijn handen. Door dat te doen, kan ik zien waar ik ben. Aan hoe dichtbij die handen zijn. Ik weet dat het heel raar klinkt, maar het is iets in die aard. Heb je dat soms ook? Dat je stukken van je eigen lichaam niet lijkt te herkennen?’
‘Bij sommige mensen.’
‘Doet dat pijn?’
‘Ja, eigenlijk wel. En soms voel je dat pas achteraf.’
‘En heb je dan op zo’n moment een manier om terug te keren?’
‘Ja, dansen.’
‘Dat is een mooie gedachte.’
‘Als dit niets is, zie ik het wel zitten.’
‘Dit is niets.’

11 november 2019

En stil verdriet

Lieve Julia

Om een of andere reden leek het een goed idee om jou een brief te schrijven. Misschien is elke aanleiding wel goed voor een brief. Dat je er was, dat is misschien wel een goede aanleiding.

Gisteren zat ik samen met enkele mooie mensen vooraan in een zaal te praten. Met die lampen op me kon ik niet altijd goed zien we er allemaal was in de zaal. En soms namen de dingen het een beetje van me over, maar dat was misschien niet zo heel erg. Jij was er ook, dat wou ik dus nog even zeggen eigenlijk.

De verhalen van die andere mensen maakten me erg klein. Dat is een beetje ingewikkeld, met dit grote hoekige lijf van mij, maar misschien viel dat niet te veel op. Ze vertelden over hun kinderen. Mooie papa’s en mama’s. Het ging over de dood en over het leven. Er is een lijn tussen de dood en het leven. Enkele kinderen zijn, van hieruit gezien, aan de andere kant van die lijn. De andere kinderen zijn aan deze kant. Maar ik zag hoe al die kinderen gedragen worden in de veilige armen van die papa’s en mama’s. Waardoor die lijn tegelijk geen lijn en ook heel erg wel een lijn is, of zoiets. Ik dacht nadien, toen ik in de trein zat: ze zijn er even wel als niet meer. Ik heb iets geleerd over mooie rituelen, over het belang van het noemen van een naam en over verdriet in de stilte. Dat we die verhalen mochten horen, het was een kostbaar geschenk. Ik heb ook weer veel geleerd over wat het betekent om een papa of een mama te zijn, ze lieten het me zien. En het maakte me nederig.

En ik mocht zomaar naast die mooie mensen zitten. De lieve mevrouw naast mij zei dat ik een vader zonder kind ben. Jij weet wat voor een watje ik ben, dus je kunt je wel voorstellen dat ik een beetje vastliep in stotteren. Maar het mocht wel, denk ik. Nou ja, ik kon er toch niets aan doen. En daar heb ik dus over jou verteld, het is maar dat je het weet.

Het woord vader is een ingewikkeld woord, maar ik hoor soms dat ik dat woord mag toelaten. Zoals de stilte op een zondagnamiddag. Voor mij is het een groot woord, waarschijnlijk een te groot woord. Maar brieven hebben geduld. Ze ontvangen je, ze oordelen niet.

Als ik kijk naar de vele mooie papa’s die ik ken, dan zie ik hoe ze er zijn voor hun kinderen, en ook hoe ze niet altijd helemaal wisten hoe ze dat moesten doen. Dat stelt me wel een beetje gerust. De veronderstelde vader in mij zou waarschijnlijk niets anders willen dan zij. Als ik denk aan wie of wat ik zou willen kunnen zijn voor jou, dan beginnen mijn handen een beetje te trillen. (Net als mijn stem gisteren trouwens.) Misschien wordt het nu pas duidelijk, nu ik zo oud ben als ik nu ben. Het beeld dat ik voor me zie – en lach me er maar mee uit – is dat ik een soort plek voor jou zou kunnen zijn. Een plek waar het veilig is, waar jij kunt voelen dat de storm aan de andere kant blijft. Een plek waar je je veilig kunt voelen in je lichaam en waar je groot kunt worden, klaar om met scherpe ogen de wereld in te gaan. Als het op die plek veilig is, voelt het voor jou ook een beetje veilig buiten die plek, hoop ik. En soms, midden in een nacht, komt de angst over mij. Of ik het wel in me heb, om die plek te kunnen zijn voor jou. Misschien zien mijn ogen wel waar die plek is, maar hebben mijn handen de woorden niet om ze te zijn. Of zoiets. Dat wou ik je op een of andere manier kunnen zeggen.

Sommigen zeggen dat ik het al vaak probeer, warme plekken te maken voor anderen. Ze zeggen dat ik altijd wil beschermen. En ik weet dus niet hoe het werkt, maar misschien raken die dingen het woord vader, dat daar ergens woordloos in mij doolt. Misschien willen alle papa’s en mama’s voor hun kinderen iets zijn dat ook iets is voor het kind dat ze zelf waren. Ik begrijp die gedachte zelf niet helemaal goed, maar ze kwam vandaag door mijn hoofd. In elk geval, wat ik wou zeggen, als ik over jou vertel, voel ik dat dat stukje van mij boven komt. Tussen jou en de wind gaan staan, wanneer dat nodig is. Dat besef overweldigt me soms, maar het is misschien wel goed. Ik weet dat jij je er zeker aan zult storen, en dat mag natuurlijk. Het is een beetje groter dan mezelf. En als ik over jou vertel, gisteren, of ook onlangs op de televisie, dan voel ik dat ik trots op je ben. En misschien wil ik gewoon dat je dat weet. Ik wil dat je weet dat ik daar sta, en dat ik daar blijf staan, daar waar ik over je praat.

Het werd me ook duidelijk gisteren dat ik daarom blij ben dat je naast me loopt, of dat ik naast jou loop, samen in weer eens een klimaatmars. De tijger in mij is daar ook altijd bij. Ergens heeft die blijkbaar ook een plekje gevonden in dat onwennige lijf. Ik kan me voorstellen dat jij kwaad bent op de wereld, even kwaad als ik was toen ik zoveel jonger was dan nu. Maar soms hoop ik dat ik je iets heb laten zien van hoe ik heb geprobeerd om in de storm te blijven lopen. Binnen een tijd zal het jouw wereld zijn. Ik heb geprobeerd iets te doen om er een betere van te maken. Hopelijk heb je dat gezien.

En toen ik dus nadien in de trein zat, dacht ik: jij bent er even wel als nooit geweest. En dat is goed. Het is anders en kleiner dan de verhalen van al die andere kinderen, maar ze waren er wel allemaal samen, en dat was mooi. En dat heb ik allemaal mogen leren en beseffen door de verhalen van die mooie papa’s en mama’s naast me. Het is een geschenk dat me nederig en dankbaar maakt.

Vandaag ben ik nog even naar het kerkhof geweest. Ik voelde vanmiddag ineens dat ik dat moest doen. Daar ligt het graf van een man die veel voor me heeft betekend. In de moeilijkste dagen van mijn leven was hij iemand die op een of andere manier een soort vader voor me was, ben ik later gaan beseffen. Hij zei me dat het goed zou komen met mij, op zo’n manier dat ik het ook geloofde. Het valt me nog altijd zwaar dat hij mij in het leven hield maar zichzelf er niet in kon houden. Af en toe ga ik met hem praten. Dan probeer ik te zien waar hij nu is en of er vrede is. Terwijl ik daar stond, klonk in de toren naast het kerkhof de vredesbeiaard. Ik heb hem over jou verteld. En het was alsof hij me vertelde dat het goed komt. Wat dat het is, weet ik ook niet helemaal. Maar daar heb je dus brieven voor.

Hopelijk vind je het niet erg dat ik over je verteld heb gisteren. Ik wou graag dat die mensen in de zaal jou een beetje konden zien, en dat ze dan mij niet zagen. Zo zagen ze misschien ook een beetje zichzelf en wie ze verloren hebben in dit leven. En zo waren we allemaal samen daar.

09 november 2019

Waar de dans begint

Een mooi klein gesprek, ergens in de ochtend. Over kwetsuren, en over verlangen. Hoe de tijd werkt. Hoe de tijd nodig is om te zien dat je er nog bent. De dingen die uit beeld geduwd werden, die je in je leven had willen hebben. Hoe je doolde. Hoe je langzaam met jezelf samen zou kunnen vallen. Je luistert naar het verhaal. De tijd die nodig is. En wat er daarna komt. Je probeert iets te zeggen.

Je hoort de partita’s. Ze bewegen, ze blijven, jij blijft, jij verandert.

Beelden van een liefde schuiven door je hoofd. Je ziet iets stokken in je lichaam. Je bent elders.

Je ziet hoe het zou zijn, die trage dans. Die je niet kunt vragen. Maar je kunt hem al zien.

Soms loop je traag door de kamer. Alsof je elke spier zou willen voelen, zou willen lezen. En soms lukt het. Je herhaalt de beweging.

Die ene droom. Je had iets verkeerd gedaan. Terwijl je niets deed, wist je. En dat je altijd moest vertrekken. Dat het zo moest zijn.

Toen je niet kon slapen, die ene nacht. En die trage beweging, die eindeloze trage beweging. En hoe de nacht rustig werd. Hoe de geluiden vrediger werden. Hoe je gewoon verder kon.

Soms neem je de oude Julia weer bij de arm. Je zorgt ervoor dat ze veilig en wel de straat overkomt. Er zal niets gebeuren. Je helpt haar even op de drempel van haar voordeur, gaat nog even mee binnen om haar tas op de tafel te zetten, en dan vertrek je weer.

Soms denk je aan de verhalen die je vertelde aan je zus, ergens in de nacht. Hoe het stil werd. Je herinnert je nog het licht van de straat daarbuiten, dat door die rare gordijnen viel. En de geluiden van de auto’s op de kasseien, toen die daar nog waren. En je vertelde verder.

Hoe je bij het dansen in je rol moet gaan staan. Iemand zegt het je. Je ziet de bewegingen, als lijnen op de grond, nog onzichtbaar. Je zou willen vragen of ze zou kunnen wachten, tot je de lijnen kunt zien.

Je loopt door de geuren van de herfst, met het fototoestel. Je zoekt vormen. Het begint zachtjes te regenen. Je beschermt het toestel. Je kijkt naar de kleuren in de huid van de boom. De mannelijke boom. De vrouwelijke boom. De beelden komen bij de teksten. Een ritueel dat zich herhaalt. Je ziet jezelf alleen lopen daar. En het is goed zo.

Je denkt aan de kinderen. Je zou vragen om alle verhalen te vertellen. Ze zouden het misschien al snel beu zijn. Je zou niets zeggen, je zou denken dat het nog lang mocht duren.

Je stem heeft verschillende plekken in je lichaam. Je kijkt. Er is ook die hese stem, soms, ineens. Het is iets van het voorbije jaar.

Je loopt naar de trein. Het is nog vroeg, en fris. Hoe lekker zacht en thuis het is, in die handschoenen. Er is alleen maar de beweging. Je voelt je adem. Er is geen pijn. Je kijkt naar de mensen die voorbij fietsen. Je ruikt de plekken van de stad. Je laveert door de stroom van mensen die in de gang allemaal de andere richting uit gaan. De mevrouw in de krantenwinkel lacht. Je wacht op het perron. Op het andere perron staat een jongen die je herkent, hij zwaait naar je. En een ondeelbaar moment.

De boodschappen liggen op het aanrecht. Je legt alles netjes op de juiste plaats. Het huis herkent je. Dit is de plek, denk je.

Je ziet de beelden van de val van de Muur. De tranen lopen over je wangen, telkens weer. Er moet een plek zijn, ergens in je lichaam, waar die beelden zijn. Daar zijn ze geschreven. Je bent ook de woorden waarin je bent geschreven.

Iemand zei je, onlangs nog, dat je al aan het helen bent. Misschien heeft ze gelijk.

Je moest iets doen, dacht je, voor die ene varen. Hij gaat al zo lang met je mee. Hij kent al je geheimen. Hij weet iets over wijsheid. Je hebt iets gedaan, en terwijl aan een verhaal gedacht. En nu, enkele dagen later, lijkt het goed te gaan. Misschien is de varen wel blij.

Soms veranderen de geuren ineens, zijn ze plots meer aanwezig. Alsof de breedte verandert.

Buiten op het terras kijk je naar de maan. De maan is aan de overkant van de straat.

(Je grootvader, in het ziekenhuis, in de weken voor hij stierf. Wanneer het tijd was om te vertrekken zei hij telkens dat je goed moest oppassen bij het oversteken van de straat.)

De woorden die je zult zeggen, ze zullen wel gewoon komen. Ze zullen zich laten ontvangen.

Die ene avond toen je thuiskwam en je je kon voorstellen dat er iemand zou zijn aan wie je iets zou vragen.

Het meisje dat zich net voor jou in de volle metro wurmt. Ze ziet er cool uit, en ook niet helemaal van deze wereld. Ze past er misschien niet helemaal in, zoals jij. Ze heeft een koffer bij, die duidelijk erg belangrijk voor haar is. Je kijkt rond in het metrostel, naar alle gezichten. Het geeft je een vredig gevoel, al die gezichten. Het meisje gaat op de koffer zitten. Je maakt je klaar om uit te stappen. Ze kijkt je aan en glimlacht. Ze heeft iets gezien.

Soms denk je dat de dans al bezig is, altijd al bezig was.

08 november 2019

Ze wordt groot

De nieuwe week, na enkele dagen stilte. Je stem moet weer naar boven komen.

Je staat voor de groep te vertellen over de waarden. Het is mooi, hoe je ze ziet meedenken. En die twinkel in de ogen van de vrouw vooraan. Je kijkt even achterom.

Die avond. Je bent voorspelbaar als het over lelijke woorden gaat. Woorden die moeten verboden worden, door een of ander intergalactisch decreet. Concullega’s, om maar even een voorbeeld in de groep te werpen. Sommigen willen zelfs het woord concullega’s uitrollen. Brrr. (Je observeert hevige lichamelijke reacties van afkeer. Waar in je lichaam zou die lelijkewoordenkrampveroorzaker zitten?)

Een ochtenddroom die je onzeker maakt.

Na uitvoerig intern overleg heb je een belangrijke beslissing genomen. Die pyjama begint toch echt wel oud te worden, ruim twintig jaar, denk je. En ook wel, eigenlijk, erg versleten. Het dossier van de aankoop van een nieuwe pyjama is via interne procedure goedgekeurd. Dapper stap je na het werk de winkel binnen om gezwind naar het juiste rek te stappen, snel te beslissen welke je zult kiezen, soepel de juiste maat eruit te plukken (had je wel vooraf via gerichte research voorbereid), in één vloeiende beweging naar de mevrouw aan de kassa door te lopen, daar een kort babbeltje te doen (je bent een man van de wereld, met een nieuwe pyjama) en dan opgewekt naar buiten te lopen. (Om daar vast te stellen dat die ene straatzanger die altijd alleen maar liedjes van The Beatles zingt dat nog altijd redelijk afgrijselijk doet.) Misschien kun je het leven wel gewoon aan.

(Die avond stel je vast dat de pyjama wel lekker ligt, eigenlijk.)

Een andere dag. De mevrouw zei dat je aan de deur van bureau 5 moest wachten tot de dokter je zou komen halen voor het geven van de griepspuit. Je ziet bureau 5, de deur staat open, de dokter zit gewoon binnen. Moet je dan wachten tot hij je komt halen, of mag je gewoon binnengaan? (Je zult nooit een volleerde ambtenaar worden, denk je.)

De vertrouwde vrachtwagenmeneer rijdt kunstig met dat grote voertuig tot naast je huis. (Je vraag aan de kosmos dat het enkel in de ochtend zou regenen is verhoord, jippie.) 12 palletten worden uitgeladen. (De buren komen lachend voorbij, het is weer dat moment van het jaar.) Je kijkt vanop een afstand naar je armen en je rug.

Tijdens de vergadering ’s avonds ben je een beetje strammerig. (Je vermoedt dat de pijn een dag later zal komen.)

(De pyjama heeft ongetwijfeld lichaamsherstellende krachten.)

Een andere dag. Het is haar verjaardag. Zij en haar zus, ze worden zo groot, denk je. Je stuurt haar een berichtje. (Het vliegt door de lucht, denk je, in de goede richting.) Je wuift nog even. De mensen in de trein hebben het waarschijnlijk niet gezien.

Je zit de hele dag in de vergaderzaal. Tijdens de middagpauze een mooi gesprek over jongeren die kwaad zijn (zoals je zelf kwaad was toen je zo oud was). De vergadering begint terug. Je denkt aan chocolade. (En vraagt je af of het goed gaat met de jarige.)

Die avond in de schouwburg. De muzikanten in het voorprogramma, ze weven een muziekkleed dat in- en uitademt. Je kijkt naar een wereld die je nog niet kent, probeert het ritme van die adem te zien. Daarna komen de vrouw met de harp en de man met de kora. Het is wonderlijk hoe ze om en door elkaar heen bewegen. Iets in je glijdt weg. (Je vergeet even de loeiende rugpijn, die inderdaad een dag later is gekomen.) Soms zie je de rand van je dromen voorbij schuiven.

Napraten in de nacht. Het is al koud. Je probeert iets te vertellen. (Je ziet iets in je hoofd, terwijl je naar huis loopt.)

Een andere dag.

Een stukje wacht op je. Het moet nog ergens gevonden worden. Al de hele week loop je met een half idee in je hoofd. (De vorige avond, net voor je in slaap viel had je de woorden in je hoofd gezien van een woordje dat je volgende week mag doen.) Je loopt naar de trein, het is nog koud in de ochtend. Je probeert het idee te laten indalen, tot de plek waar de tekst zal komen. Het lukt niet goed, het valt nog niet in elkaar. Wanneer je uit het station komt, zie je ineens dat ene ding, als een ontbrekend puzzelstukje. Dat doet in je hoofd de dingen in elkaar passen.

Als je later aan de tekst begint, weet je nog steeds niet (zoals gewoonlijk) hoe het zal lopen en welke beelden er zullen komen. Je moet beginnen met de verhalen, denk je. Daarna schrijft de tekst zichzelf en begrijp je de samenhang die je eerst nog niet zag.

(Je denkt aan chocolade. Foto’s, even moet je foto’s zien, eer je weer naar de woorden kunt.)

Je haalt de trein nog net. (Je collega’s hebben je nog eens duidelijk gemaakt dat er na het weekend sprake is van een dag die zomaar vrij is, dat je dus niet naar het werk moet komen. Wat ook geldt voor een andere dag in dezelfde week. Hopelijk zul je die goede raad deze keer niet vergeten.)

Na een boeiend gesprek kom je thuis. Goed dat je de rest van de avond niets meer moet zeggen. Het mag warm worden. (Straks is er een dekentje.)

02 november 2019

De stilterand

‘Heb je veel pijn?’
‘Ja, vaak wel, eigenlijk.’
‘En ben je bang?’
‘Hoe moet ik best op die vraag antwoorden? In zekere zin voelt het nergens echt veilig. Dus ja, vaak wel. Heb jij dat ook niet, zelfs in je eigen huis?’
‘Veel minder dan vroeger. Ik droomde vroeger van een huis dat sterk genoeg zou zijn voor de storm en het onweer. En waar ik nu woon, daar heb ik dat gevoel vaak, dat het goed is, voor het eerst eigenlijk. Ik kan in de warme hoek van de kamer gaan zitten, en dan is er een sterke muur achter en naast me.’
‘Ik zou ook wel zo’n hoek willen hebben.’
‘Hij komt naar je toe.’
‘Het was mooi, hoe je daarnet vertelde over je handen. Hoe ze soms aarzelen, en dat je niet weet waarom dat zo is, en dat je handen het blijkbaar wel weten.’
‘Het zijn herinneringen op een heel diep niveau of zo, ik las dat in dat boek. Maar je kunt ze veranderen, een beetje toch.’
‘En dan veranderen die handen ook?’
‘Ik hoop dat wel.’
‘Het is wel mooi dat we hier nu over zitten te praten. Je zou denken dat dit een nachtgesprek is, maar voor ons geldt dat blijkbaar niet.’
‘Het ontroert me dat we dit verhaal gewoon met elkaar kunnen delen, we hebben geen omweg nodig.’
‘Misschien hebben we al heel snel bij elkaar aangevoeld dat dit verhaal er was.’
‘Ik had een tegelijk heel mooie en heel verwarrende droom vorige nacht. Het had ook iets met mijn handen te maken. Het was spannend en heel erg rustig tegelijk, ik kan het niet zo goed uitleggen. En die vrouw in mijn droom leek me met haar ogen vooral uit te leggen dat het goed was, dat het mocht. Daar gewoon zo zijn.’
‘Er is iets  veranderd in je ogen, in hoe je zit en kijkt. Een paar maanden geleden was je anders.’
‘Is dit beter?’
‘Ja.’
‘Zo voelt het ook. Ik kan helemaal niet uitleggen wat er verandert. Ik voel het, maar ik heb er nog geen beeld voor.’
‘Mijn droom vorige nacht was vooral akelig. Beelden die ik al lang niet meer gezien had, kwamen terug.’
‘Zijn ze nu weg?’
‘Ze zijn altijd wel ergens. Maar soms zie ik dat ze gaan verhuizen. Of dat de camera waardoor ik de dingen zie op een andere plek gaat staan of zo.’
‘Dat klinkt wel goed eigenlijk.’
‘Maar het is nog altijd zo dat ik mezelf dan verlies, en als ik wakker word, is het alsof er helemaal geen muur is.’
‘Ik leerde daarvoor een goede oefening, ik doe ze even voor. Je ene hand leg je hier, zo aan de linkerkant, dicht bij je hart. En de andere hand hier. Dan kom je snel terug.’
‘Zo?’
‘Ja.’
‘Ik voel het, inderdaad.’
‘Het heeft niets met woorden te maken, dat is zo fascinerend. Het is ook geen troost. Het is een soort plek, die in je huid aanwezig is. Als een herinnering waar je jezelf niet van bewust bent.’
‘Dat is wel een mooie gedachte, en die is op zich ook wel troostend.’
‘Er was  veel wind vanmorgen, dat zal blijven voor de rest van de dag, denk ik.’
‘En ik moet zo meteen een stevig stuk fietsen, de berg op. Maar ik heb geen schrik van de wind, het zal me goed doen nu, denk ik. Het mag.’
‘Je bent wel geweldig, heb ik dat al genoeg gezegd vandaag?’
‘Ja hoor. Dat zeggen toch. Dat geweldig weet ik nog niet zo goed. Alhoewel, we doen dat goed, jij en ik. Dat mogen we misschien toch wel zeggen.’
‘Dat denk ik ook.’
‘En de volgende keer moeten we misschien toch maar eens proeven van die taart.’
‘Ook als het zo vroeg is?’
‘Ja, wij mogen dat.’
‘Afgesproken.’

01 november 2019

Misschien ben je

Misschien ben je als de uitgespaarde lucht in de ruimte waar je net in past. Een lege plek. Soms kun je je even terugtrekken, de plek wacht wel op je.

Misschien ben je als een golf op de zee, nabij het strand. Een golf lijkt een iemand. Lijnen die samenkomen, energie gebald, in een moment van de tijd. Het water concentreert zich even, duwt zichzelf even naar buiten. En de golf kijkt naar andere golven. Het leven laat zich zien in een leven, en is daarmee de zin. En ergens onderweg naar het strand is er het besef dat je nooit zult weten, nooit hoeft te weten, waar de grens is tussen de golf en de rest van het water.

Misschien ben je het antwoord op de dood. Al is de dood geen vraag, denk je. Het leven laat zich dragen door de levenden, het draagt zichzelf. Omringd door stukjes stof, netjes op elkaar gebouwd. Met de kleine adem, telkens weer, als een tijdelijke magneet. Of de adem zich van zichzelf bewust is, hoef je niet te weten. En aan de andere kant van de dood laten de stukjes elkaar weer even los. Ze verdwijnen in de grote adem, in zichzelf, om ergens een beetje verderop elkaar weer te vinden, in een of andere vorm. Misschien is het wel een boom.

Misschien ben je het zachte falen. Of de mogelijkheid tot falen. Elke dag weer. Elk moment. Als je alleen kijkt en luistert, is het goede er al. Of de mogelijkheid.

Misschien ben je een vluchtheuvel voor verhalen. Je bent daar, ergens geworpen in het leven. En als je wilt luisteren, hoor je de verhalen. Gewoon door daar te staan, en alleen maar adem te zijn. Je adem is een uitnodiging. De mensen komen voorbij. Ze zijn verhalen, eindeloos veel verhalen.

Misschien ben je de gezel van het verdriet. Het loopt met je mee. Soms weet je niet waar de rest van het water begint. Misschien is het het verdriet van levens, van eeuwen, dat met jou meeloopt. Misschien is het alleen maar een seizoen. Misschien is het de zee zelf. Het ademt.

Misschien ben je huid. Het woord breekbaar lijkt niet van toepassing te zijn, maar misschien ben je breekbaar als huid. De huid herinnert zich de dingen, zoals de weg ook de voetstappen niet vergeet. De huid kan zich herstellen, mogelijk ook van de erfschuld. Maar zeker van het korstje na het vallen. Korstjes laten fossielen na, ook al lijken ze verdwenen.

Misschien ben je als de afstand tussen twee woorden. Waardoor de woorden en het zwijgen een eeuwigheid lang onmisbaar zijn.

Misschien ben je het verlangen naar thuiskomen. Het zou een vertrouwen kunnen zijn. Vermoeden dat je zult weten waar het is, als je er bent. Daar waar je geheeld kunt worden. Waar je kunt kijken naar de adem.

Misschien ben je de littekens. Die dingen die je adem deden stokken ooit, die iets lieten bevriezen ergens in je. Niet uitgevoerde bewegingen. Ze wachten. Op de geduldige stroom.

Misschien ben je als de levende grond. Lagen van trage wijsheid, in elkaar verzonken. Alles wat je deed, wat door je handen gleed, het legde zich neer. Je kunt het ruiken. Het is tastbaar. Het verdwijnt in blijven.

Misschien ben je verzet. Misschien is verzet het lied van de golf.

Misschien ben je de kinderen. Zoals het water beweegt door de lucht, naar de berg, naar de rivier, naar de zee. Misschien ben je zo, in verdwijnen, altijd onderweg naar jezelf.

Misschien ben je je handen. Ze kunnen ervoor zorgen dat iemand anders even uit de wind kan gaan staan. Je zou de mogelijkheid van troost kunnen zijn. Je zou de mogelijkheid van een plek kunnen zijn. Waar iemand zomaar even zou willen zijn.

Misschien ben je je afwezigheid.

Misschien ben je onderweg. Je schaduw is bij je. Als je springt ben je even los. Maar de aarde trekt je terug. Je was niet echt los, je droomde. De droom leidt je, langs het padloze pad. Je volgt je adem.