27 maart 2022

De wafel


‘Het is fijn dat je even bij me komt zitten. Het is een mooie plek hier. Als je het landschap hier zo ziet, lijkt het zo vredig.’
‘Zo lijkt het ja. Het is natuurlijk niet zo. Het weet alles nog, en het draagt de littekens van de tijd. En soms is het landschap ook een schuldig landschap, zoals die Nederlandse schrijver dat omschreef.’
‘Soms verlang ik zo dat het stopt. Er lijkt soms zo’n keten van pijn in de tijd. En we proberen altijd om het beter te doen. En dat lukt een beetje, of soms heel veel. Maar soms zou ik gewoon willen dat het stopt, al die pijn. Ik weet dat alles veel ingewikkelder is dan zo’n simpele zin. Maar gewoon, dat. Soms wil ik dat hardop kunnen zeggen.’
‘Dat gevoel heb ik ook wel vaak. Ik kan het nooit zo goed benoemen als jij dat kunt, maar het is wel hetzelfde. Maar jij doet dat goed, heb ik altijd gevonden, je er niet bij neerleggen.’
‘Ik weet niet of dat zo is. Ik hoop het, maar ik weet het nooit.’
‘Ik weet het wel. En je dochter weet het ook.’
‘Soms ben ik zo kwaad en zo verdrietig tegelijk. En dan gaat het wel weer over. Het is zo groot allemaal, dat alles hier in me. Het verlangen.’
‘Het is wie jij bent, en het is mooi, ook.’
‘Soms, midden in de nacht, is er ook een verlangen naar troost. Alles lijkt dan ineens zo ver weg. En de volgende dag zie je dan beelden van iemand die cello zit te spelen, voor de ruïnes van wat huizen waren. Of dan hoor je op de radio een stukje van een cantate, of dat ene liedje dat je altijd doet wenen. En dan weet je dat dat er altijd zal zijn.’
‘Ik was vanmorgen in huis bezig. Een beetje opruimen. Een beetje rondhangen. Even naar de planten kijken. Even piano spelen. Een stukje in de krant lezen. En kijken naar de foto’s op de piano. En het werd rustig in mij.’
‘Het idee dat je daar naartoe kunt gaan, naar die plek. Dat is misschien al troost.’
‘Ja, dat denk ik wel.’
‘Vanmiddag zag ik die jongen. De zoon van een vriendin. Hij is al zo groot geworden ondertussen. Hij was een warme wafel aan het eten. En ik vroeg hem of ze even lekker smaakte als ze rook vooraf. En hij zei ja. En ik dacht: dit is het mooiste moment van de dag.’
‘Ik zie het helemaal voor me. Ook hoe jij daar staat om het hem te vragen. Een beetje verlegen omdat je zo groot bent.’
‘Ja, soms wel.’
‘Als je hier zit, is het alsof je kunt zien en ruiken dat het seizoen aan het veranderen is. Het aarzelt nog een beetje. Het lijkt warmer dan het is. Het kan koud zijn in de schaduw, en daarna voel je ineens die zon die zo hevig je huid aanraakt.’
‘Net voor je hier was, zat ik te denken aan mensen die ik ondertussen al lang ken en die me om allerlei redenen erg dierbaar zijn. Enkelen van hen zag ik de voorbije dagen. Misschien ligt het aan het licht, ik weet het niet. Maar het was alsof ik veel meer zag. Ik zag ogen die me ooit deden smelten. Ik zag een beweging van een hand die ik me altijd heb herinnerd. Ik hoorde iemand iets vertellen, en het voelde als thuiskomen. Ik zag dat wat gebleven is en dat wat veranderd is. En het was alsof die dingen tegen mij zegden dat ik erbij was, toen, ooit. Dat het echt was, toen, ooit. Het heeft ook iets met die seizoenen te maken, al weet ik niet wat.’
‘En jij bent ook in de anderen.’
‘Dat weet je nooit, denk ik, wie je bent in de anderen.’
‘Ik denk het wel. Je ziet het alleen niet.’
‘Ik oefen nog elke dag een beetje.’
‘Soms zou ik willen weten wat een boom denkt, zo net voor de bladeren beginnen te komen. Bij die boom zie je ze al, bij die andere nog niet. Die is iets later. Ik heb altijd het beeld gehad dat je veel moed nodig hebt voor de winter. Je moet iets uit handen geven, en je weet niet of je heel aan de andere kant zult terechtkomen. Misschien is een boom wel een beetje bang voor de lente.’
‘Bang voor de lente in zichzelf.’
‘Ja, zoiets.’
‘Misschien is er zo’n moment tussen het ene en het andere, een heel klein niemandsland. Zoals wanneer je met de schommel even in de lucht blijft hangen, in gewichtloosheid, voor je weer naar beneden gaat. Misschien is dat moment het spannendst.’
‘Zullen we het even vragen aan de bomen?’
‘Ja.’

26 maart 2022

Het kijken


De vrouw tegenover je in de trein, die net iets langer dan kort naar je kijkt. En dan weer verder leest in haar boek.

De twee meisjes die naar de bus kijken, jou achter het raam zien zitten, en wuiven. (En je zou willen blijven kijken.)

De zangeres in het filmpje. Hoe ze beweegt. Hoe ze in haar lichaam woont.

Iemand die je al lang niet meer zag. Even blijven kijken. Het mag.

De vrouw naast je op de bank. Zij lees in haar boek. Jij leest in jouw boek. Je voelt, zonder te kijken, dat ze haar hoofd naar je toe draait en je aankijkt. Je doet of je niets merkt.

Tijdens de lange vergadering. Het oogcontact. Haar ogen lijken te vragen dat je zou ophouden over dat moeilijke punt. Je probeert zacht te kijken, en gaat door over het punt.

De man die de achterkant van de kledingcontainer opentrekt en kijkt naar de spullen die eruit vallen.

De vrouw die aan komt fietsen en naast je komt staan, terwijl je wacht op groen. Ze kijkt naar je en glimlacht.

De ogen van je spiegelbeeld kijken je aan.

Je kijkt naar de mama die haar baby in de draagzak tegen zich aan houdt, terwijl aan het stofzuigen is en tussendoor roept naar de andere kinderen dat ze op die muur niet mogen tekenen met krijt.

De man die wordt klaargemaakt om naar de ambulance te brengen kijkt verdwaasd voor zich uit.

Die vrouw die tussen de andere mensen staat en naar je kijkt. Jullie herkennen elkaar. Je weet niet meer wie ze is. Je knikt.

Het is verbazend hoe traag sommige mensen kunnen fietsen zonder om te vallen. Je probeert hun evenwicht te begrijpen.

Even kijk je naar haar met een blik van medeplichtigheid. Ze begrijpt je meteen.

De veiligheidsmeneer aan het onthaal die naar je knikt.

De man die de presentatie geeft en een beetje rusteloos heen en weer beweegt. Je kijkt naar zijn handen en zijn armen. Het is alsof hij geen centrum heeft.

Je collega die er op het scherm zo moe uitziet en een beetje glazig naar iets zit te kijken.

De man op het perron die eerst een hele tijd naar je kijkt en daarna komt vragen of hij juist staat voor de trein naar Amsterdam.

De actrice in de serie die zwanger lijkt te zijn, terwijl ze dat in het verhaal niet is.

Het kleine jongetje dat met zijn fietsje de zwaartekracht tart.

De man die je al lang niet meer gezien had en die zo dik geworden is.

De vrouw aan de kassa die heel even panikeert wanneer je haar vraagt of er ook een poster bij dat boekje met gedichten hoort.

De planten die rustig naar je kijken. Ze kennen je geheimen.

De platenhoezen in de etalage laten iets zien van een andere wereld.

Kijken naar de namen van de bushaltes.

Hoe ze van achter haar saxofoon en het zwarte lijntje rond haar ogen naar je kijkt. (Hoe trots je bent.)

Hoe die twee jongetjes in het koor met volle overgave staan te zingen.

De buschauffeur kijkt tijdens het rijden op zijn smartphone naar de formule 1.

Je kijkt naar de plek waar de buurvrouw zit. Ze ziet je. Je zwaait even. Ze glimlacht.

Je kijkt naar het licht.

25 maart 2022

De kinderwagen


De mensen op het perron moeten precies nog een beetje wennen aan de nieuwe week. Voor jou is het misschien niet anders. In dat ene niemandsland, voor de trein aan komt rijden.

In de spiegel in de lift probeer je te ontcijferen hoe oud je bent.

De poetsmevrouw ziet er fleuriger uit dan ooit. Je weet niet helemaal zeker welk liedje ze zingt.

In de vooravond, op weg voor een bezoekje. De mannen op het terras aan het station lijken gretig naar zon en bier. (Je denkt dat je niet beschikt over sommige kerncompetenties.)

De steenweg, gezien vanuit de bus. Alles lijkt zo lelijk dat je er verdrietig van wordt. Zoveel kansen op troost gemist.

Ze doet de deur voor je open. Ze lijkt zo erg gegroeid, sinds je haar de vorige keer zag. Er is discussie mogelijk – zo blijkt later – over de kleur van haar haar.

Hoe was jullie dag, vraagt ze.

Je leert iets over de uitspraak van het woord awkward. Over varianten van guacamole. En over de plooiwijze van een soort pannenkoek voor gevorderden.

(Hoe je gewoon een klein beetje kunt aansluiten bij waar je de vorige keer was, alsof iets zomaar doorloopt.) Ze zegt dat ze zo blij is dat je er was.

Je bent de enige passagier in de lange bus. Het duister omhult de lelijkheid van de steenweg.

Een andere dag. De commissie vergadert de hele dag. Tijdens de middagpauze staan jullie even buiten, in de zon. Je haalt je petje. (Goed toch dat je haar kort is.)

Je belt haar. Jullie kunnen eindelijk even praten. Ze vertelt over verdriet, en over liefde.

Een andere dag. Een meneer van het ziekenhuis belt je. Dat je voorafgaand aan dat onderzoek dat je hebt binnen twee weken ook eerst nog even een test moet laten doen. Hij geeft je een nuttige tip voor het onderzoek en wil alles van je weten. Waar je werkt, wat je doet, of je ook met de fiets naar het werk rijdt. Misschien zul je hem wel ergens zien, wanneer je daar bent voor het onderzoek.

Je ziet haar op je scherm. Ze heeft een belangrijke mededeling te doen. Het raakt je erg, om allerlei redenen. Ze doet het waardig en rustig. (Je stuurt haar een berichtje.) (Wat je de volgende dagen aan commentaren en analyses ziet verschijnen, het maakt je zo moe. Hoe het je elke keer opnieuw weer teleurstelt. Mannen kunnen zo vermoeiend zijn, of zoiets.)

Je zit in de lezing. Je krijgt een bericht. Ze hoopt dat je in de zon zit. Je kijkt rond. Je denkt aan de dochter die je niet hebt.

Die avond. Er zijn zoveel mensen. Je bent zo ongelooflijk blij iemand terug te zien, in het echt. (Iets met een eenhoorn.) Alsof iets weer compleet is. (Ook hier weer blijkt dat je een zeer lichte allergie voor methodiekdwang hebt. Maar organisch lukt het ook.) (Eigenlijk ben je wel een beetje trots, ergens diep vanbinnen, denk je. Dat je hier zomaar deel van mag uitmaken.)

Iemand die je al heel lang niet meer zag. Je zou alles willen vragen, hoe het met haar gaat, met de kinderen. En zullen we snel nog eens een koffietje doen?

Bij het einde van de avond zit je tussen twee vrienden. Ze komt naar jullie toe, en glimlacht. (Ze ziet iets van je trots.) (En iets met een eenhoorn.)

Een andere dag. Je wacht op het perron. De papa staat er een beetje verloren bij. Zijn ene dochter naast hem, de andere, nog heel klein, in de kinderwagen. Je draagt samen met hem de kinderwagen de trap af en een andere trap weer op. Hij is zo dankbaar. Je doet je best om de kinderwagen niet te veel te doen wiebelen. Het meisje in de kinderwagen, met haar mooie vlechtjes, vindt het allemaal prima.

Die avond. Iets laat zich los in je, zo lijkt het. Je kantelt in een diepe nacht. Week. (En weer iets met schoenen in je droom.)

De nacht heelde iets, al weet je niet wat. Je draagt het gft-zakje naar de straatkant. Het is nog heel stil. De mevrouw die je elke dag rond dit uur voorbij ziet komen, ze is klokvast.

Je hoort de minister-president, over de literaire prijs. Hij heeft de boeken van de laureaten wel bekeken, maar ze niet gelezen, zegt hij. (Je probeert je voor te stellen wat dat eigenlijk wil zeggen, een boek bekijken.) De vraag hoeveel Vlamingen er bij de laureaten waren, lijkt hem meer bezig te houden.

Een middagwandeling. Even bijpraten. (Het was een goed plan om je petje mee te nemen.)

Weer thuis. Je werkt de laatste dingen af.

(Iets in je lijkt zo week, zo doorwaadbaar.)

De president vraagt of hij erbij mag komen zitten. Ja hoor, zeggen ze. We eten pizza, zeggen ze. De president eet pizza.

19 maart 2022

De weg die je gaat


En ergens kies je een weg, of kiest de weg jou. 

Dat je onderweg bent, is misschien het enige antwoord.

Dat je elke dag te kiezen hebt, dat je ergens moet gaan staan, dat je elke dag geboren wordt.

Het was iets van wat je probeerde te vertellen aan die meneer.

Je weet nooit wie je bent in het leven van een ander.

Maar je wilt het voelen, hoe je maatje ergens over je schouder meekijkt. Hoe Julia je aan zou kijken.

Elke dag weer oefenen, elke dag opnieuw beginnen.

En soms zijn je dromen zo groot dat ze pijn doen.

Hoe het nooit overgaat.

Misschien is dat een troost.

Soms hoor je jezelf roepen. 

Soms oefen je je in rouwen. Je weet niet altijd hoe dat moet.

En ook dat is goed.

En soms zou je het kunnen verdragen, dat iemand je even wiegt.

Je even door de nacht helpt. Het ziet, en het weet.

Al gaat de nacht ook zonder weer over in de dag.

En iets over trots, iets over je zelfgekozen familie, en iets over de leeuw.

Je kijkt naar jezelf, en je glimlacht.

Hoe had je het moeten vertellen aan Julia? Zou ze het gewoon zo gezien hebben? Zou het genoeg geweest zijn?

Soms kwelt het je. Soms niet.

Misschien weet je het nooit.

Soms begrijp je niet goed wat de tijd met je doet en hoe je moet oefenen in de tijd die komt.

Af en toe drijven, je huid en het water, het zou iets zijn.

En de plekken waar je kunt zijn, waar er misschien alleen maar muziek is.

Hoe je daarin kunt verdwijnen.

Je denkt aan dat liedje.

Het was in die film, die je zag samen met een geliefde, helemaal op het einde van de film.

En later zag je de documentaire over het concert dat bij de muziek van die film hoorde.

En je zag dat liedje weer.

En soms kijk je er gewoon even naar. Farewell.

Iets brengt je terug, telkens weer.

Naar de plek die je al was.

Naar de zee die je al was.

18 maart 2022

Zuiver


(Soms weet je niet in welke man je woont. Het is gewoon de plek die je bent, en die voelt ondertussen wel goed, na al die tijd, denk je. Als dat woord verder gewoon uit beeld blijft, is het prima. Zodra het zich mengt, vraagt dat de plek zich bevraagt, kan het mistig worden. Misschien is het zo. Misschien heeft de plek aan zichzelf genoeg.)

De lente kondigt zich aan op je terras. Die kleine signalen, aarzelend nog. Ze zijn er ineens, zo uitbundig in hun voorzichtigheid.

Je bereidt de vergadering voor. Alle puntjes netjes op een rijtje. De minuten bepaald. (Sommige dingen zijn wel overzichtelijk gemakkelijk.)

(Je denkt nog aan het gesprek van de vorige dag. Over woorden en vertellers. En een akelige man. En wat het met je doet.)

Bijna middernacht. Je wilt de verse lakens nog op het bed. Die zullen je beter omhullen in de nacht. (Al zou je niet kunnen uitleggen waarom dat zo is.)

Het perron is weer een beetje zoals het was, ooit. De trein is weer vol. Het is alsof je iets mist, je weet niet wat het is.

De dag legt zich rustig open, zo lijkt het. Iemand is jarig. (Je vraagt iets aan de kosmos.) Het lijstje met de opvolgpuntjes, je werkt het helemaal af. (Dat briefje mag weg.) (Alsof dit stukje van de wereld wel overzichtelijk is.)

(Ergens aan het einde van de gang hoor je mensen ruzie maken. Iets stijgt ineens, daalt daarna weer. Even later ga je kijken of er nog wel genoeg koffie is.)

Een overleg. (Een meeting, zou je kunnen zeggen.) Het is al lang geleden dat je haar nog zag. (Je was eerst nog even een foto gaan zoeken, om haar terug te halen in je hoofd.) Hoe het met je gaat, vraagt ze. (Waarom lijkt het zo verwarrend en bijna onbeleefd, dat je gewoon kunt antwoorden dat het goed gaat?)

Zoveel mensen staan te wachten op de trein terug. Zoveel manieren van staan.

De vergadering. Je probeert aanwezig te zijn in dat nu. (Iets gaat van je weg, het maakt je droef.)

(Iet met even naast een ander drijven.)

Een andere ochtend. (De dag zou zo warm worden, het lijkt nog niet helemaal zo te zijn.)

Het licht lijkt gelig. Even denk je dat er iets aan je ogen is. Lichtontheemding. (Later blijkt het de Sahara te zijn.)

De vergadering. Je ziet jezelf bezig. (Je glimlacht.)

Je werkt alles af. Straks zal de journalist bellen. Je weet niet helemaal zeker of je het interview moet voorbereiden. Je schrijft enkele zinnetjes op een papiertje. (Alsof je zo een plek maakt.)

De vragen die hij je stelt. (Sommige dingen zitten helder in je hoofd. Tot je ze probeert te beschrijven in zinnen met het woord man in.) Je stottert en strompelt een beetje, denk je. (Je probeert iets beter uit te leggen dan de vorige keren. Misschien mag het wel gewoon zo gezegd worden. Misschien wordt het daardoor kleiner.)

(En dat toch echt je haar kort zou moeten zijn, als die foto er moet komen. Hij zegt dat het nog wel best meevalt. Je zou iets willen uitleggen over die dikke kop van je, over beelden en verhalen. Het hoeft niet, denk je.)

Die avond lijk je zo moe. Je kantelt in de nacht.

De andere dag. Je bent (zoals steeds) te vroeg voor je koffieafspraak. De mevrouw aan het onthaal, met haar Afrikaans accent, spreekt je aan als meneer Jan, met twinkels in haar ogen. Ze vertelt je alles over het mooie schilderij dat er hangt, met het diepe blauw. Wanneer je vertrekt, na de afspraak, roept ze je nog na. Dag meneer Jan. (En je haar is nog niet eens geknipt.)

Manieren van staan in de metro.

Je bent nog op tijd voor de vergadering. Het koffiemaakvoorrecht is weer geheel voor jou. (Sommige dingen herhalen zich.)

Je vertrekt iets vroeger. Onderweg haal je nog iets lekkers. De mevrouw in de winkel vertelt je alles over het zand van de Sahara. Je bent op tijd thuis. Nog even wat aandacht voor de planten. Daar komt ze al aan. Ze knipt je grijze haren. (Hoe het je telkens weer extreem gelukkig kan maken.)

De beelden van de akelige opgeblazen man, de weerzinwekkende woorden. Hoe iedereen die niet voor hem is, zo min of meer verdorven is. Hoe goed het zou zijn als er een zuivering zou komen. (Je huid krimpt in elkaar.) De anderen, de slechten, ze zijn de vijfde kolonne, van het verwerpelijke decadente andere rijk. (Waar mannen geen mannen meer zijn, zie je hem denken, in zijn peilloze angst.) Het ongedierte mag vernietigd worden, dan blijven de zuiveren over. (Beelden en woorden tollen door je heen. Hoe extreem zielig en angstaanjagend zoveel giftigheid kan zijn. Hoe extreem kwetsbaar die mannelijkheid is, hoe die twijfel alleen in een roes van vernietiging een uitweg zoekt, om maar elke spiegel te ontwijken. Of zoiets.)

De beelden die al in je huid zaten. De erfzonde.

Even op bezoek bij een vriendin. Je valt weer samen met jezelf.

Ingewikkelde dromen.

De hele gang is voor jou alleen. De koffie ook. Tijdens een overleg komt de poetsmevrouw binnen. Je maakt even plaats. Ze lacht en zegt iets tegen de vrouw op het scherm. Alles komt goed hier vandaag, denk je. Gezichten op het scherm. Je luistert naar hun stemmen.

Voor je naar huis gaat, nog snel de weekendboodschappen. Er is geen zand meer in het licht. Je roept nog even naar de buurvrouw. Je legt de zakjes op het aanrecht. Ze moeten daar eigenlijk nog even blijven liggen. Je vertelt iets tegen de plant met de witte bloemen op het terras.

12 maart 2022

Even verdwalen


Hoe de ene week in de andere schuift. Soms merk je het niet eens, verlies je iets van de tel. (Heb ik nu vorige week nieuwe scheermesjes genomen, of was het de week daarvoor?) (Wat nog goed scoort in de categorie relatief oplosbare en in wezen niet extreem levensbedreigende wereldproblemen.)

(In je agenda zien dat je naar een concert zou zijn geweest, als dat concert er zou zijn geweest. Pokey komt later nog wel een keer.)

Roepen tegen de ene krant, het wordt een vast ritueel. Merken hoe de andere krant je beter laat bewegen.

De oorlog gaat gewoon verder, ondertussen. (Hoe verwarrend het blijft voelen, gelukkig, dat je je heel even alleen maar afvraagt of de trein wel op tijd zal komen. Hoe willekeurig het lijkt, dat je hier in de wereld bent geworpen, en niet daar. Hoe je je oefent, in die verwarring.)

De man in het webinar, met zijn scherpe gelaatstrekken, zwart haar en die lichte zenuwtrek aan zijn oog. (Hoe hij zoveel marxisme nodig heeft om zoiets eenvoudigs te zeggen.)

Iets met een boot in je droom.

De meneer in de krantenwinkel ziet er ineens veel slanker uit zonder dat merkwaardige plastic masker. (Hij is wel trots op zijn baard, denk je.)

De eerste vergadering. Je bent zo trots. Je probeert iedereen een beetje te laten glimlachen. (Het is zo fijn dat zij er ook weer even bij is.) Dit is een plek, denk je.

De tweede vergadering. Een klein beetje opstandig en rusteloos. Je zou, eigenlijk, zoveel willen. (Je zou willen trekken en duwen. Niet zeuren, werken.) (Je beseft dat je steeds meer op iemand begint te lijken. Het is wel een beetje grappig, eigenlijk.) De dingen zullen wel. Hoop je.

De mevrouw in het programma heeft weer die licht droevige oogopslag. Soms roept ze hard, maar ze draagt een groot verdriet, ergens, denk je.

(Je valt in de nacht.)

(Net op dat moment wil je geen treinvertraging, denk je, de volgende ochtend. Je hebt al berichtjes gestuurd dat je mogelijk enkele minuten te laat zult zijn op je afspraak. En ze vond het niet erg, dus waarom zou je je druk maken? En toch zou je graag op tijd komen.)

Ze is blij je te zien, je bent blij haar te zien. Ook al is het maar voor even. Ze heeft net ruzie gemaakt aan de telefoon, zegt ze. Even zen, denk je, in de tijd die we hebben. Je zegt iets over zacht zijn en blijven, en hoe het niet elke dag gemakkelijk is.

De poetsmevrouw zwaait.

Je staat aan het station te wachten op je afspraak. De mevrouw op het busperron is bezig zichzelf een beetje te herschikken, met haar zonnebril, zodat ze helemaal omhuld wordt door de zon.

De afspraak is als een kleine oase in de drukke dag. Er is veel gember. Er is te weinig tijd.

Later ga je nog naar de truffelmeneer. Of er ook een witte bij mag? Een of twee? Het maakt niet uit, zeg je. Zoals steeds.

(’s Nachts denk je nog aan een sleeptouw.)

In de ochtend fiets je naar je eerste afspraak. Je zult er maar even kunnen blijven. Maar ze zijn blij dat je er bent.

De truffels zijn weer lekker, zeggen ze. (Er zijn jaarlijkse rituelen.) (Er zijn er ook dagelijkse, zoals dat alleen jij blijkbaar de koffie kunt zetten.)

(In je hoofd is er een lijstje met ‘we moeten nog eens koffie gaan drinken’. Je probeert ze allemaal te onthouden, en ook uit te voeren, besef je.) Je stuurt een bericht. We hadden afgesproken dat we, zullen we?

Soms wil je alleen maar gewoon rustig werken, denk je. (De dingen die je vorige nacht bedacht schrijf je uit.)

Op weg naar de trein zie je hen staan. (Voor jou zijn ze nog altijd je collega’s.) Het doet zo goed, even dag gaan zeggen. De trein die je wilde nemen heeft een vertraging, zodat je alsnog gewoon mee kunt.

De volgende ochtend. De mevrouw aan het onthaal laat je binnen. Heb je mijn stem goed gehoord, vraagt ze. Ja, zeg je. Je bent altijd blij haar te zien. En het lijkt alsof zij ook altijd blij als jij er bent.

De dag hapert soms een beetje. Je hebt zoveel te doen. De dingen die er zogenaamd even tussen komen lijken uit te vloeien. Het is alsof je je adem niet kunt volgen zoals je had gewild.

Bij het einde van de dag kun je nog niet naar huis, er is nog iets te doen, je moet nog blijven. Je loopt door de stad naar je afspraak. (Even is het er ineens weer. Even neemt angst je adem over, zoals het lang geleden soms gebeurde. Even verdwaal je in de tijd. Je kijkt ernaar, terwijl je verder loopt. Je adem zoekt zichzelf terug. Je handen worden langzaam weer warm.) Je komt aan bij je bestemming. Alles zal goed verlopen.

Het lijkt al zo laat wanneer je naar huis vertrekt. De metro zit vol met jonge mensen, ze gaan ongetwijfeld feesten. Voor hen is het nog vroeg. Ook de trein lijkt opgewekt. Op weg naar huis kijk je naar de mensen.

De nacht hapert een beetje.

(Ik moet hem nog een berichtje sturen, voor die koffie. Ik moet haar nog een berichtje sturen, voor dat afspreken dat we nog eens gingen doen.)

Je komt weer te vroeg bij de winkel aan, zoals elke week, telkens weer. Je kijkt naar de peren, legt er enkele in het zakje. Je vraagt je af welke appels je deze week zult nemen.

05 maart 2022

Vaders


Enkele dagen eerder was het de sterfdag van je vader. Zo staat het in je agenda.

Het lijkt al zo lang geleden, zo ver weg. En misschien is het dat ook.

Wat zou je hem vertellen als hij nu hier binnen zou komen? Je weet het niet.

Misschien is iets daar gebleven, in dat toen, en kun je alleen maar nu zijn.

Misschien heb je iets geleerd over wees zijn.

Je bent op weg om een vriendin te bezoeken, je kijkt er erg naar uit.

Je loopt op het pad naast het spoor. Een vader en zijn zoon zitten op een bankje in de zon.

Ze lijken alle tijd te hebben, hun enige doel is daar te zitten, dicht tegen elkaar.

Misschien weten ze hoe dat moet. Misschien lijkt het alleen maar zo.

Een papa fietst voorbij, zijn kinderen in de bak. Alles is zoals het moet zijn.

Je kreeg die vraag, om misschien nog eens met de krant te praten. Over de vader die je niet bent.

Misschien hoop je wel stiekem dat de vraag niet zal komen. Je weet het niet.

Soms vraag je je af of je zinnen anders zouden klinken, als.

Zou je andere woorden gebruiken? Zou je anders rusteloos zijn?

Je dacht het nog, onlangs, toen je daar stond te spreken. Stel je voor dat zij mijn dochter is.

En wat ze dan zou zien. Je wou je zinnen zo kiezen dat zij ze zou horen, en dat ze je zou zien.

Het was alleen maar dat. Zoeken of je dat moment aan kon raken, die plek.

In dat moment voel je geen vaders. Er is alleen de vader die in jou had kunnen zijn.

Een papa loopt voorbij. Hij draagt een karton vol met blikjes Fanta naar binnen.

Je denkt aan vaders die weggingen, in het leven of in de dood. In gradaties van afwezigheid.

Het is alsof je die plek ziet, waar iemand zou moeten staan. Je ziet die in je lichaam.

Je weet nooit wie je bent voor een ander. Je weet nooit wie die ogen zien.

Of je het sublimeert, was een van de vragen. Je weet niet wat je op die vraag zou moeten antwoorden.

Misschien mag het gewoon onwennig zijn, daar waar de onwennige vader in je is.

Iemand die je dierbaar is, wenst je elk jaar een gelukkige vaderdag.

Zoals jij haar een gelukkige moederdag wenst. Gewoon, omdat dat mag.

Soms voel je je niet mild voor vaders die er een rommeltje van maken.

Soms ben je kwaad op vaders die hun onvermogen doorheen de tijd doorgeven.

Hoe je het hoopte, zonder het te beseffen, dat iets zou stoppen bij jou.

Je bent terug op weg naar de trein. Op een ander bankje zitten een vader en zijn zoon.

Hun bankje ligt mooi in dat ene stukje waar er nog geen schaduw is, alleen maar zon.

De trein vertrekt. Door het raam zie je een vader en zijn zoon.

Ze zijn in de weer met een geïmproviseerde barbecue. Het moet iets met de zon te maken hebben.

Je loopt van het ene naar het andere perron, je haalt de trein nog.

Een moeder en een dochter komen tegenover je zitten. Ze houden elkaars hand vast.

De dochter schrijft in een schriftje. De moeder opent soms even haar ogen en leest stiekem mee.

De dochter is een stuk groter dan haar moeder. Ze nestelt zich in de warmte van haar moeder.

In het station tillen vaders hun kinderen uit de trein. Je vraagt aan jezelf hoe oud je bent.

Het licht trekt zich terug in de avond. De planten wachten thuis op je. Het is goed.

04 maart 2022

Mafalda


Het licht. Elke dag, het licht. Het blijft zomaar langer bij je. Elke dag weer ben je verbaasd. En ergens op de achtergrond is er de hele tijd die duisternis, die akelige bange man die alleen lijkt te gedijen in de nacht. Het is soms zo verwarrend. Hier ruik je hoe de seizoenen veranderen, zie je de bloemen in de bak op je terras. Daar regent het staal. 

Een verhaal over tranen. En hoe je iemand zou kunnen wiegen. Tot het overgaat, en net iets langer nog. De dingen die je wel met je handen zou kunnen doen.

De mevrouw op het scherm. Het is zo eenvoudig, zo overzichtelijk. We hebben een opdracht voor jou, zou je dat willen doen? Ja, ze wil het graag doen. Ze zal iets maken dat mooi is, dat weet je al. (Even is het alsof je iets van dat gevoel zou willen vasthouden.)

De vergadering. Je probeert goed te luisteren. Je probeert concrete vragen te stellen. Op elke vraag lijkt een omwegantwoord te komen. Het is zo vermoeiend. Maar het komt wel goed, denk je.

Een andere dag. (Nog eens tegen de krant roepen. Het is zo vermoeiend. Maar misschien kun je het voorbij laten drijven.)

Je fietst naar de vergadering. De pijlen laten je een omwegje maken. Onder de brug wordt er aan het spoor gewerkt. Iets in wat je ziet, ontroert je. Alsof men zorgvuldig opnieuw een stevige bodem maakt, zodat de sporen zich goed gedragen kunnen voelen.

Je hoort de flessen rammelen in je fietstas. Je neemt de lege flessen mee binnen in de winkel, je komt met volle weer buiten. Het lijkt zo overzichtelijk.

Een ingewikkelde droom, ergens midden in de nacht. Het grote huis lijkt zo vol. Je zoekt naar een plekje waar je alleen kunt zijn, waar het stil wordt.

Een andere dag. Je geeft de opleiding, zoals je elke maand weer doet. Dingen die terugkomen, alsof het kleine seizoenen zijn. Je ziet de lange lijst van namen van de mensen aan de andere kant van het scherm. Het is alsof de hele wereld in dat rijtje namen huist. En elke naam zeg je even hardop, zodat je elk gezicht kunt zien.

(De tekst die je de volgende dag moet schrijven. Hij is nog in het duister van je hoofd, laat zich nog niet aanraken. Je weet al wel een beetje waar je naartoe getrokken wordt, zoals het elke keer weer gaat.)

(Misschien stapelt het zich al enkele dagen op in je lichaam. Je kijkt naar je handen.)

Het voelt een klein beetje als een oneigenlijke luxe, dat je je zomaar kunt neerleggen in de nacht. Ook al is je huid nog rusteloos, je kunt gewoon wachten tot de slaap komt. Je hoeft niet bang te wachten op het geluid van de sirenes. De kans is klein dat jouw huis er morgen niet meer is.

En het licht in de ochtend. Hoe het zomaar op jou lijkt te wachten, tot het zich gezien voelt.

De vergadering. Je ziet hen weer in het echt. Je zou willen vragen of je gewoon zou mogen kijken. Naar alle lijnen, heel traag.

Het is tijd om die tekst te schrijven. Daarnet, terwijl je door de stad liep, kwamen de woorden naar je hoofd, zag je die beelden ineens voor je. De tekst liet zich al aanraken. Iets over de oorlog. Iets over een droom. Je begint een beetje onzeker, zoals steeds, maar laat de tekst zichzelf schrijven. Je hebt alleen te volgen. (Misschien is er wel iets in de tekst dat velen zullen herkennen, je weet het niet.) Het schrijven raakt iets, ergens diep. 

Je gaat op weg naar de bijeenkomst. Mensen zullen samenkomen aan de pui, omdat ze die oorlog niet willen. En ergens onderweg zijn er ineens alleen maar tranen. (Je bent zo eindeloos verdrietig, en zo eindeloos kwaad tegelijk.) Het stroomt, en lijkt niet te stoppen. Het is niet erg. Je staat tussen de anderen, je hebt geen zin om iets te zeggen. (Het gewicht van de tijd. Je begrijpt wat je net daarvoor zelf hebt geschreven.)

Het voelt goed om net daarna met je handen het eten te kunnen maken voor je gast van die avond. Het lijkt al zo lang geleden dat jullie nog eens een avond konden delen. Je bent blij haar te zien. Misschien heeft ze wel gelijk, dat de planten het overnemen in je huis. Het mag. Ze beschermen je, houden je warm en zacht. De verhalen krijgen alle tijd, en dat is goed. Het voelt goed, wat blijft in de tijd.

Het licht in de ochtend lijkt zo gulzig, het doet je goed.

Berichten gaan heen en weer. Je zult dichtbij blijven.

De zelfde mevrouw komt weer op het scherm. Ze was er bij het begin van de werkweek, ze is er bij het einde. Als een soort brug. Je hebt je huiswerk gemaakt voor haar. Ze kan aan de slag.

Je hebt zowat een hele wagon voor jou alleen. Je hebt geen zin in de kranten. Er is alleen het landschap, dat voorzichtig naar je kijkt.

Iets met fado, denk je. En Mafalda komt voorbij. Je herinnert je nog hoe ze op het podium stond, waar je zat in de zaal, wat er die avond gebeurde. Een zachte plek in je huid.