25 maart 2022

De kinderwagen


De mensen op het perron moeten precies nog een beetje wennen aan de nieuwe week. Voor jou is het misschien niet anders. In dat ene niemandsland, voor de trein aan komt rijden.

In de spiegel in de lift probeer je te ontcijferen hoe oud je bent.

De poetsmevrouw ziet er fleuriger uit dan ooit. Je weet niet helemaal zeker welk liedje ze zingt.

In de vooravond, op weg voor een bezoekje. De mannen op het terras aan het station lijken gretig naar zon en bier. (Je denkt dat je niet beschikt over sommige kerncompetenties.)

De steenweg, gezien vanuit de bus. Alles lijkt zo lelijk dat je er verdrietig van wordt. Zoveel kansen op troost gemist.

Ze doet de deur voor je open. Ze lijkt zo erg gegroeid, sinds je haar de vorige keer zag. Er is discussie mogelijk – zo blijkt later – over de kleur van haar haar.

Hoe was jullie dag, vraagt ze.

Je leert iets over de uitspraak van het woord awkward. Over varianten van guacamole. En over de plooiwijze van een soort pannenkoek voor gevorderden.

(Hoe je gewoon een klein beetje kunt aansluiten bij waar je de vorige keer was, alsof iets zomaar doorloopt.) Ze zegt dat ze zo blij is dat je er was.

Je bent de enige passagier in de lange bus. Het duister omhult de lelijkheid van de steenweg.

Een andere dag. De commissie vergadert de hele dag. Tijdens de middagpauze staan jullie even buiten, in de zon. Je haalt je petje. (Goed toch dat je haar kort is.)

Je belt haar. Jullie kunnen eindelijk even praten. Ze vertelt over verdriet, en over liefde.

Een andere dag. Een meneer van het ziekenhuis belt je. Dat je voorafgaand aan dat onderzoek dat je hebt binnen twee weken ook eerst nog even een test moet laten doen. Hij geeft je een nuttige tip voor het onderzoek en wil alles van je weten. Waar je werkt, wat je doet, of je ook met de fiets naar het werk rijdt. Misschien zul je hem wel ergens zien, wanneer je daar bent voor het onderzoek.

Je ziet haar op je scherm. Ze heeft een belangrijke mededeling te doen. Het raakt je erg, om allerlei redenen. Ze doet het waardig en rustig. (Je stuurt haar een berichtje.) (Wat je de volgende dagen aan commentaren en analyses ziet verschijnen, het maakt je zo moe. Hoe het je elke keer opnieuw weer teleurstelt. Mannen kunnen zo vermoeiend zijn, of zoiets.)

Je zit in de lezing. Je krijgt een bericht. Ze hoopt dat je in de zon zit. Je kijkt rond. Je denkt aan de dochter die je niet hebt.

Die avond. Er zijn zoveel mensen. Je bent zo ongelooflijk blij iemand terug te zien, in het echt. (Iets met een eenhoorn.) Alsof iets weer compleet is. (Ook hier weer blijkt dat je een zeer lichte allergie voor methodiekdwang hebt. Maar organisch lukt het ook.) (Eigenlijk ben je wel een beetje trots, ergens diep vanbinnen, denk je. Dat je hier zomaar deel van mag uitmaken.)

Iemand die je al heel lang niet meer zag. Je zou alles willen vragen, hoe het met haar gaat, met de kinderen. En zullen we snel nog eens een koffietje doen?

Bij het einde van de avond zit je tussen twee vrienden. Ze komt naar jullie toe, en glimlacht. (Ze ziet iets van je trots.) (En iets met een eenhoorn.)

Een andere dag. Je wacht op het perron. De papa staat er een beetje verloren bij. Zijn ene dochter naast hem, de andere, nog heel klein, in de kinderwagen. Je draagt samen met hem de kinderwagen de trap af en een andere trap weer op. Hij is zo dankbaar. Je doet je best om de kinderwagen niet te veel te doen wiebelen. Het meisje in de kinderwagen, met haar mooie vlechtjes, vindt het allemaal prima.

Die avond. Iets laat zich los in je, zo lijkt het. Je kantelt in een diepe nacht. Week. (En weer iets met schoenen in je droom.)

De nacht heelde iets, al weet je niet wat. Je draagt het gft-zakje naar de straatkant. Het is nog heel stil. De mevrouw die je elke dag rond dit uur voorbij ziet komen, ze is klokvast.

Je hoort de minister-president, over de literaire prijs. Hij heeft de boeken van de laureaten wel bekeken, maar ze niet gelezen, zegt hij. (Je probeert je voor te stellen wat dat eigenlijk wil zeggen, een boek bekijken.) De vraag hoeveel Vlamingen er bij de laureaten waren, lijkt hem meer bezig te houden.

Een middagwandeling. Even bijpraten. (Het was een goed plan om je petje mee te nemen.)

Weer thuis. Je werkt de laatste dingen af.

(Iets in je lijkt zo week, zo doorwaadbaar.)

De president vraagt of hij erbij mag komen zitten. Ja hoor, zeggen ze. We eten pizza, zeggen ze. De president eet pizza.

Geen opmerkingen: