29 augustus 2020

Huidgeluiden


Soms is er een geluid van elders, ooit. Het is als gecondenseerde tijd. Tijd is onderhevig aan de zwaartekracht.

Soms verandert je huid, samen met je stem. Iets tintelt in je nek. De geluiden veranderen.

Soms begin je te trillen. Iets herkent zich.

Midden in de nacht wakker worden. Helemaal opgespannen. Huidlawaai. Uitgesteld. Een huidfluittoon. Er is alleen wachten.

Ergens in de kamer. Het zindert. Trage bewegingen. Misschien als een golf die de zee zoekt. Het fluit. Tot het gaat liggen. Water dat zichzelf terugvindt.

Gloed. Terwijl je woorden schrijft of leest. Je zou kunnen zeggen waar het beweegt. Je kijkt. Je hoort iets.

De stroom. Alsof je een niemandsland over moet, om bij het water te komen. Zo lijkt het soms. Een tussengebied, met verwarde geluiden. Soms doet de gedachte je even wankelen, verleidt je tot terugtocht. Eens daar voorbij, aan de oever, verandert het geluid. Waarna je het water aan kunt raken.

Je beweegt door het huis, alsof je lichter bent. Er is minder geluid.

Naar de goden kijken. Horen hoe iets rustig wordt.

Je bent bezig. Van het ene naar het andere. Het vloeit. Je vergeet het geluid.

Je zit stil. Tussen niets en de woorden. Je kijkt. Je voelt hoe iets trekt, in de huid van je handen, je armen, hoe het zich verplaatst. Je hoort meer.

Je loopt door de stad. Er is veel lawaai. Je hoort je huid niet meer.

Je voelt iets dat er net daarvoor niet was. Het mag even blijven. Zodat je ook daar kunt zijn. Je zou het willen laten zien, misschien. Het geluid kun je je niet herinneren.

Dat daar hier wordt, dat probeerde je uit te leggen, denk je. Er zijn misschien nog veel geluiden. Als stemmen van verschillende kanten. Als ze verdwijnen, kun je het geluid zijn.

De pijn zindert door je lichaam. Pulserend, als met een eigen hartslag. Het is alsof de geluiden zich ontwarren, tot ze naast elkaar bewegen.

Je voelt afwezigheid. Je zou. Je zou willen. Misschien is het een andere huidzone.

Je voelt aanwezigheid. Herinnering is als die lange gang van toen. Daar galmt het even. Tot het gaat liggen. Je zou. Je zou willen. Het geluid is dichtbij.

Je zoekt een houding om te liggen. Alles is hoekig. Alert, terwijl het niet meer nodig is. Langzaam daal je in. Je stem zakt mee. Het fluiten neemt af.

Je zit te lezen. Je ademt in de woorden, in de zinnen. Af en toe wil je alleen maar de woorden op het papier betasten. Heel zacht. Dat geluid.

Misschien ken je het geluid van de overgave nog niet.

Soms zit je en raak je de zee aan, de zee die al in je is, de zee die je bent. Alles verandert. Iets verdwijnt van je schouders. Het daalt af, langs je nek, en verspreidt zich. Hoe water je bent. En wat je dan hoort.

Soms aarzel je bij de woorden. Zou je? Maar je had het beloofd, denk je. Misschien is het een drempel tussen buitenhuidwoorden en binnenhuidwoorden. Het geluid verandert mee. Na de woorden is het goed, ze mogen weg van jou, naar hun bestemming.

Elke plekje van je hoofd maakt bij nauwelijks waarneembaar aanraken een ander geluid.

Je kunt ook geluiden horen bij een ander. Kijken, meer is er niet nodig, om ze te kunnen horen.

En er is ook nog het geluid van de stilte. En hoe je dat kunt delen.

28 augustus 2020

Iets van de goden


Beelden bewegen door je heen. De dagen zijn ondertussen weer in een ander ritme.

Gesprekken die de hele tijd doorgaan. Soms is het als terugschakelen. Even een stap opzij. Kijken. Wachten. Opnieuw verwoorden. Waarna de dingen zich net een klein beetje anders neerleggen.

Terug aan het werk. En alle dingen die zomaar weer naar je toe komen. Je beweegt anders door het huis.

Iets dat nog op jouw woorden wacht.

De afspraak bij de huiddokter. Ze kijkt naar alle plekken en plekjes. Zag dat ding er vorig jaar ook zo uit? Je hebt geen idee eigenlijk, denkt van wel. (Je bent heel even bang dat je iets verkeerds zult zeggen.) Ze zegt dat je je huid goed hebt beschermd tegen de zon. Je huid is als het ware jonger dan jij bent. Dat zou kunnen.

En zo zijn alle onderzoeken weer voorbij. Er is weer een kans dat je nog even in het leven zult blijven. Je zegt het aan iemand die het moet horen, denk je.

Rimpels hebben een verhaal. Toch ook. Sommige fronsen ontroeren je.

Een beeld. Iets is door de goden aangeraakt. Je kijkt.

Ze zijn er al, zegt iemand, je bent er al.

De videovergaderingen gaan weer van start. Je oefent weer in netjes zitten, en iets doen met je rimpels.

Iets met een ode. De eerste ode stottert nog een beetje omheen het middelpunt van de wereld.

Je denkt aan de beelden van die serie die je eindelijk aan het bekijken bent. En ze is inderdaad geweldig. (Je moet het nog eens aan je zus vertellen, denk je.) (Je denkt aan iemand, terwijl je kijkt.)

Je spreekt af met een dierbare vriend. De afspraak over het nieuwe pak wordt min of meer bevestigd.

De trein. Mmm.

Je haalt je nieuwe laptop op. (De oude was echt wel aan een beetje ouderdomsrust toe.) De lichte opwinding. De lichte angst dat je weer zoveel dingen opnieuw moet installeren of uitzoeken. De nieuwe camera geeft een scherper beeld van je hoofd. (De rimpels…)

Een vergadering die wegvalt. Je kunt nog verder prutsen met het apparaat. Je houdt van het gevoel van de toetsen. Het doet iets met je vingers. Iets met tasten. En herinneren.

Je denkt aan de stroom.

Zou de verjaardagskaart op tijd zijn aangekomen in het andere land? 

Je hebt een afspraak. Je rijdt voor het eerst weer over de herstelde brug over het spoor. Een merkwaardig soort geluk. In het gesprek hoor je je stem. Je denkt aan iets.

Een avondvergadering in de tuin. Je bent onder de indruk van wat je hoort. Je probeert iets te vertellen over verhalen. Je fietst in de avond langs het water weer naar huis.

(Het is belangrijk telkens goedenacht te zeggen. Iets met de kosmos. En daarna zelf nog te buigen. Dankbaar voor weer een dag.)

Er komen grote verhalen in je dromen.

Een videogesprek dat je zoals steeds doet glimlachen. Haar hoofd lijkt zich letterlijk in de wolken te bevinden. (Al is het dan de blauwe cel en ligt het aan haar apparaat.) Wolken zijn wel mooi.

Je denkt iets over een geheim.

Voor het eerst sinds maanden ga je naar een concert, met een dierbare vriendin. Er was iets dat je haar al langer wilde vragen. Het is mooi, hoe de verhalen spiegelen. Wat het met je doet, na al die tijd, kunnen kijken en luisteren naar mensen die muziek maken. Op de binnenplaats halen de luisterende mensen regelmatig de paraplu boven. Je probeert de glazen wijn af te schermen. De regen loopt terwijl langs je nek binnen. De tweede pianist speelt als bisnummer een stuk dat zijn zoon heeft geschreven. Het is alsof je die jongen kunt zien, even. Het wordt koud, maar je bent gelukkig.

Een productieve dag. Het is wel een beetje een fijn gevoel, beslissingen te kunnen nemen over iets dat je zelf helemaal mee hebt voorbereid.

Je krijgt een mooie vraag. Ze ontroert je.

Je bereidt het boekenprogramma voor.

Iets met croissants. Het is belangwekkend. Je zoekt het op. (Het zal mogelijk een andere keer in het echt moeten. Het was al een keer bijna gelukt.)

Iets met de goden en iets met een pak. En mogelijk met een ode.

In het journaal zie je de duizenden mensen die daar staan waar zoveel jaar geleden die beroemde speech werd uitgesproken. Het ontroert je erg diep. Je handen trillen. Je denkt aan dat geweldige nummer, in de uitvoering van Mavis Staples, met die furieuze gitaar van Ry Cooder.

Je denkt aan verhalen. En aan die jonge huid. (Jongere, of jonger dan oud, dat is misschien beter.)

Een vraag. Over de troost van boeken. Ze komt nog terug.

De dingen leggen zich neer. Het mag.

23 augustus 2020

De vreemdelinge

Op hoeveel manieren kun je een vreemdeling zijn? Ergens thuis zijn, op een plek, in jezelf, het kan iets zijn dat je steeds ontsnapt. Iets dat had kunnen maken dat je je wel thuis zou voelen is er niet. Misschien kun je de taal veroveren om in te wonen? De vreemdelinge van de Italiaanse schrijfster Claudia Durastanti is een overrompelend boek dat heen en weer beweegt door een rusteloos leven. En dat in een taal die je soms een beetje naar adem doet happen.

De vreemdelinge is een boek dat een beetje beweegt tussen genres en zo zelf enigszins een soort vreemdeling is. Het is vooral een autobiografie van de schrijfster. Vaak lijkt het ook essayistisch en is het meer beschouwend dan vertellend. De structuur van het boek is opgehangen aan enkele grote thema’s. Binnen die structuur vertelt Durastanti over haar merkwaardige leven tot nu toe. In zekere zin maakt ze haar leven, door erover te schrijven. Ze schrijft zich een identiteit in een taalwaterval, maar rust brengt dat niet. Ze lijkt zich nergens thuis te kunnen voelen.

De familie van Durastanti heeft een geschiedenis van heen en weer migreren tussen Italië en de Verenigde Staten. Haar ouders zijn wereldvreemde kunstenaars die hun leven achterlaten en verhuizen naar New York. Daar groeit zij op. Haar ouders zijn allebei doof, maar weigeren gebarentaal te spreken. Haar moeder gebruikt bewust een haperende tussentaal. Na een aantal jaar keren ze terug en gaan ze in Zuid-Italië wonen. De ouders zijn gescheiden. Ze groeit op in een disfunctioneel arm gezin. Elk jaar is er een zomervakantie in New York. Haar tijd op school verloopt verstoord. Ze verslindt boeken en gaat studeren. Wanneer ze 27 is gaat ze in Londen wonen, maar ook daar voelt ze zich niet thuis. Ze is hoog opgeleid, werkt als redacteur en komt op allerlei plekken in de wereld.

Het boek lezen is jezelf mee laten stromen met een eindeloze reeks kleurrijke gebeurtenissen en beschouwingen. De schrijfster kijkt met een erudiete distantie naar zichzelf. Ze ontleedt haar ‘nergens zijn’ met een scherpe, vaak grappige en ontroerende, en soms vrij genadeloze blik. Het gezin waarin ze opgroeit, leeft in de marge. Haar ouders kunnen haar geen stabiele omgeving bieden. Ze moet het met haar broer zelf een beetje maken allemaal. Vaak tussen de regels door voel je de onveiligheid die dat veroorzaakte. Haar ouders zijn allebei psychisch gedeukt en hoe dat doorwerkt bij de schrijfster, lees je in de stukken in de tweede helft van het boek, onder meer wanneer het gaat over de liefde. De schrijfster herkent stukken van de borderline die haar moeder is in zichzelf.

Op allerlei manieren is Durastanti een vreemdelinge. In de VS, in Italië, in Londen, altijd is ze iemand die anders is, die er niet helemaal thuishoort. Ze beweegt als volwassene dan wel in de betere kringen, de culturele codes beheerst ze niet. De armoede uit haar jeugd blijft in haar systeem, onder meer in hoe ze eet, en anderen merken dat op. Het Engels en het Italiaans komen allebei in een verstoorde vorm tot haar. Ze leert de taal via via. Er komen dialecten tussen. En er is de complexe relatie van haar ouders met de taal. Werken metaforen of ironie anders wanneer je doof bent? Ze gaat er uitgebreid op in, vanuit de ervaring van botsende talen. Haar vader en moeder hebben ook allebei een rare omgang met het fenomeen fictie, lijken dat niet helemaal te vatten, of willen het niet vatten (om zo zelf in hun eigen wereld te kunnen leven). De schrijfster merkt nog altijd hoe haar woorden soms haperen.

Om zelf iemand te worden kiest de schrijfster heel uitdrukkelijk voor de taal. Alleen door afstand te nemen van iets van de wereld van haar ouders kan ze zichzelf tot iemand maken. Die taal is literair en intellectueel. Het is een taal die ook heel erg naar zichzelf kijkt, naar de betekenis van woorden en hoe die functioneren. Soms lijkt die taal groter dan het leven dat in de woorden beschreven wordt. Daarin voel je tegelijk iets dat overweldigend mooi en toch ook vervreemdend is. Ze kan zichzelf via de taal in elkaar kneden, er blijft steeds een onderhuidse diepe eenzaamheid. Ze blijft uiteindelijk in alle opzichten een vreemdelinge, die steeds een beetje tussen verschillende werelden valt en dat uiteindelijk niet kan bezweren. Ze moet weggaan van iets, om toch telkens terug bij een rusteloosheid uit te komen.

De vreemdelinge van Claudia Durastanti is een heel bijzonder boek. Nadat je het uit hebt, werkt het nog een hele tijd in je door. Je begint als in spiegels allerlei dimensies van het gevoel ‘vreemd’ te zijn te zien. Ze doet dat in een taal die je soms overrompelt en soms verbluft en ook heel vaak ontroert. Ze ontleedt haar eigen leven met een vlijmscherp mes, onder meer wanneer het over haar ouders gaat. Eens je in de stroom van het boek zit, wil je blijven lezen. Het boek slingert je soms een beetje heen en weer, maar laat je nooit los. Indrukwekkend.

21 augustus 2020

Reflecties

De ritmes van de dag.

Wakker worden uit een droom. Het was iets groots, dat weet je nog. Wat het was, verdampt uit je hoofd. Het was iets met een verandering, die je helemaal moest doorlopen. Dat lukte, meer is er niet in je hoofd.

Ergens midden in de nacht was je al wakker geworden. Je lichaam moest terug in de nacht schuiven. Er was nog een heel gesprek bezig. Woorden worden huidwoorden.

Je hoort de regen. Misschien ziet de lucht zich weerspiegeld in de plassen.

Stel dat je het water zou opvangen in je handen, dan zou je daar naar de lucht kunnen kijken.

Je gaat door de regen naar om de vuilniszak buiten te zetten. Alles is nog stil.

Iets over de liefde komt naar je toe. Je ziet iets, ineens helder.

De koele lucht beweegt door het huis. De wind raakt de dingen aan.

Een gesprek  gaat de hele tijd door.

Je ziet weer dat de ruiten vuil zijn. Alsof je alleen het stof ziet, en daardoor iets van jezelf niet.

(Het stond op je lijstje. Je zou een smoes kunnen verzinnen voor jezelf om het niet te doen.)

(Innerlijke dialoog. Iets met spiegels.)

Dingen die je zegt, woorden, als een ritme in de dag. Als dingen die blijven.

Eerst de boodschappen nog. Dat ene kopje dat sneuvelde opnieuw zoeken. Een extra snijplank, dat is guller.

(Of je wel genereus genoeg bent. Het is een vraag.)

(Je denkt aan trage bewegingen, traag kijken, hoe iets zich zal herkennen.)

Voor je zou kunnen aarzelen, zet je de emmer klaar. De ruiten wachten op jou.

Diverse draaiende bewegingen zijn nodig. Soepele polspirouettes (alleen in jouw ogen waarschijnlijk.) Lange armen.

Streepraadsels. 

Je faalt, zoals steeds.

(Je kijkt naar iets uit, denk je.)

Ze geeft je een goed advies, zoals steeds.

(Je stottert een beetje, misschien is dat niet zo erg.)

Je kijkt van binnen naar buiten. De zon staat erop. De kosmos probeert je iets te leren. (Niet alleen de kosmos.)

Even is er een wankel verdriet.

De poetsrug vraagt dat je even gaat liggen na het eten. Je luistert.

(Dingen die je zou willen zeggen.)

Je schrijft woorden. Ineens zie je hoe het glas veranderd is, nu zonder het stof. Niet alleen zie je glashelder hoe de ruiten van de overbuur helemaal niet schoon zijn. Het verandert iets in jezelf. Alsof je anders kunt stromen.

De vorige dag deed je het terras. Het hout ziet er anders uit nu, zachter.

Je gaat verder in je boek.

Even ga je naar binnen, voor de stroom. Alsof het een beetje gewoon wordt.

(Kijk maar, zeg je.)

Terug buiten zie je het ineens. Hoe anders het glas is. Je kunt tegelijk veel beter van buiten naar binnen kijken, naar de dingen die daar zijn, en ook beter de lucht zien.

Het is als een huidwoord.

(Je moet het haar vertellen, denk je.)

De wind.

Iets van je verhaal weerspiegelt zich in het boek.

Hoe ze schrijft over de taal, hoe het een antwoord is.

De planten zeggen je iets over je geheimen.

(Je ziet een rustige lijn. Die zal blijven, denk je.)

Je kijkt naar je handen.

(Je ziet handen.)

Je houdt nog een stuk van het boek over. Zoals je een dessert niet helemaal opeet.

Iets over de liefde. Dat staat er.

19 augustus 2020

Here We Are

De dingen kantelen in het leven, soms in heel kleine momenten. Misschien kom je net daardoor op een ander spoor. En even later ben je iemand anders geworden. En zo kantelt ook de tijd. Je weet niet altijd hoe kwetsbaar je bent. Je kunt de illusie overeind houden, maar onderhuids bewegen de dingen verder. Verlangen en verdriet, ze worden zichtbaar, daar waar het water het land raakt. Het is alsof de verhalen je aanraken, in Here We Are (vertaald als Hier zijn we), van de Britse auteur Graham Swift. Het is een heel erg mooi klein boek, dat tegelijk iets groots heeft.

Het centrale moment in het boek bevindt zich in 1959, aan het einde van de zomervakantie. Op de pier van Brighton in een theaterzaal wordt een revue opgevoerd, met allerlei acts. Het is bijna het einde van een tijdperk, want de televisie doet zijn intrede in de huiskamers. Jack is de ceremoniemeester die alles aan elkaar praat. Bij het begin van het boek staat hij in de coulissen, klaar om op te gaan. Een succesvolle act is die van Ronnie en Evie, artiestennaam Pablo en Eve. Ronnie is een goochelaar, een illusionist. Evie is zijn mooie assistente. Naarmate de weken vorderen, schuiven ze op in de volgorde en worden ze de hoofdact. Die zomer is een keerpunt. Er is iets gebeurd, zo wordt al snel aangekondigd.

Evie kijkt in 2009 terug op haar leven sinds dat moment. Ze is sinds kort de weduwe van Jack. Ze maakt zich klaar voor een lunch, op de eerste verjaardag van zijn dood. En ze denkt terug aan toen. Ronnie had haar via een sollicitatie tot zijn assistente gekozen. Ze waren erg goed op elkaar ingespeeld. Ze waren ook verloofd. Na zijn aankondiging ging Jack steeds vanuit de zaal kijken naar hen, of naar haar.

Het leven van Ronnie komt uitgebreid aan bod. Als kleine jongen moet hij bij het begin van de oorlog weg uit Londen. Zijn moeder blijft daar. Samen met heel veel andere kinderen wordt hij weggehaald om op het platteland, in zijn geval in Oxfordshire, bij een koppel te gaan wonen, ver weg van de bombardementen op de hoofdstad. Eric en Penny, de mensen bij wie hij intrekt, hebben zelf geen kinderen en geven hem een warme thuis. Ronnie wordt een andere jongen. Het is Eric die hem inwijdt in het goochelen. Ronnie raakt erg gehecht aan zijn pleegouders en wordt iemand, in de kunstjes die hij steeds beter beheerst. Als de oorlog voorbij is en hij zijn moeder terugziet, zijn ze als vreemden voor elkaar. Hij gaat naar het leger en leert daar Jack kennen. Die zegt hem dat hij op zoek moet gaan naar een assistente om zijn show aantrekkelijk te maken.

De kern van het verhaal is op zich niet zo spectaculair, het is de manier waarop de auteur het tot een boek heeft gemaakt die het zo sterk maakt. Met de jaren zijn de boeken van Swift steeds dunner geworden, zo lijkt het wel. Het verhaal is ingedikt tot zijn essentie. De hoofdstukken volgen organisch op elkaar, bewegen heen en weer tussen de personages en in de tijd. En dat werkt wonderlijk goed. Soms is er een verteller die met een afstand naar de dingen kijkt, soms zit je in het hoofd van een van de personages. Soms lijkt het of de dingen op een nuchtere manier beschreven worden, maar de heel nauwkeurig geformuleerde zinnen en de opbouw van de fragmenten zorgen ervoor dat het verhaal een ander, meer universeel, niveau krijgt en dat de tragiek zich laat voelen in kleine details. Je ziet hoe de personages op een bepaald moment iets net wel of net niet doen, waardoor de loop van de dingen dan een andere wending krijgt. In de gepolijste zinnen vind je woorden of beelden die zomaar aan je voorbij zouden gaan als je niet goed zou opletten en die dan later in het boek weer opduiken. Je moet traag en aandachtig lezen en het ademende ritme van het boek volgen.

De dingen gaan zoals ze gaan. Mensen doen wat op dat moment het beste lijkt of wat bewust of onbewust overeenkomt met wat ze eigenlijk willen. In tweede instantie blijkt er telkens een diepere laag te zijn, waar mensen onzeker zijn of angstig of verdrietig, of vervuld van spijt. Daar is er onvermogen of vervreemding. Zoveel dingen zijn nooit uitgesproken of opgehelderd. Mensen komen net te laat bij elkaar om die dingen te zeggen die ze nog wilden zeggen. Ze hopen stiekem dat een ander er nog is en meekijkt over de schouder. Ze kunnen ineens wankelen door iets kleins dat gebeurt.

Je weet als lezer niet juist hoe Swift het doet, maar er is een heel bijzondere kwaliteit in hoe hij schrijft. Het boek is licht en zwaar tegelijk, klein en groots. Er is een ritme in de zinnen en er zijn veel bijzondere woorden. Als je daar in kunt komen, is het alsof je raakt aan allerlei andere verhalen. Er is een kleur in het boek die tegelijk melancholisch en komisch is. Misschien spiegelt de magie van wat er op het podium gebeurt zich wel in de magie van wat woorden in een boek kunnen doen.

Here We Are is een boek om traag en met tedere ogen te lezen.

18 augustus 2020

Manmasker

Dat ding met dat virus stelt de maatschappelijke verhoudingen op scherp.

Met name de kwestie van de mannelijkheid.

Ik heb het hier even niet over de Amerikaanse president die met de dag zieliger en weerzinwekkender wordt. Als ik hem goed begrijp, is het dragen van een mondmasker een soort aantasting van de mannelijkheid. Echte mannen doen daar niet aan. Die verslinden het virus met hun eigen tanden, als was het een beer of zo. (En ze leggen ook vast dat elke kamer die ze betreden eerst door anderen, en dat zullen dan wel vrouwen zijn waarschijnlijk, moet worden gedesinfecteerd. Het helpt wel een beetje om stoer te doen, als anderen al het vuile werk voor je doen. Maar dat is ongetwijfeld een andere discussie.)

De kwestie van de mannelijkheid is in dit geval subtieler en betreft het uitzicht van het mondmasker.

Op zich vind ik de kwestie van de mannelijkheid al behoorlijk ingewikkeld. Er worden daarover belangwekkende innerlijke dialogen gevoerd en de conclusies daarvan worden – op geheel stotterende wijze – op het waarschijnlijk ongepaste moment meegedeeld aan mooie vrouwen. En lachen met dat gestotter is officieel toegestaan.

Maar dus het uitzicht van het mondmasker.

Ik vond al langer dat veel van die dingen er toch een beetje saai uitzien. Nogal monotoon, letterlijk dan. Er zijn er ook heel mooie te zien, onder meer gemaakt uit schitterende Afrikaanse stoffen. Ze brengen altijd een glimlach op mijn gelaat (weliswaar nauwelijks te zien, hoewel wel aan mijn pretoogjes en bijhorende –rimpels). Maar, als ik erover nadenk, de mooie zijn wel vooral bij vrouwen te zien, iets minder bij mannen.

Ik dus op zoek naar maskers die een beetje meer funky zouden zijn. Het is altijd goed wat reserve te hebben. (Voor de rest van de wereld zal het anders zijn, maar ik heb echt niet elke dag een hoop dingen te wassen op 60 graden…)

En ik zag ze hangen in de etalage van de nieuwe naaiwinkel in de winkelstraat. Die is pas verhuisd, en nu redelijk gigantisch. Ik stapte daar dus binnen. Dat is op zich al een belevenis als man. Zomaar binnentreden in het naaiwalhalla. De vrouwen die daar rondlopen (en het zijn alleen maar vrouwen) zijn – dat zie je aan hun ogen – deelachtig aan een hogere wijsheid. Ze hebben een soort niveau van verlichting en innerlijke vrede bereikt dat altijd buiten mijn bereik zal liggen. Er heerst een sfeer die subtiel beweegt tussen sereniteit en opwinding. Als man denk je dat je alleen maar domme vragen zult kunnen stellen. Maar eens je die drempel over bent en aanvaardt dat je een beetje gestoord bent, valt het wel mee in de naaiwinkel. Iedereen is erg vriendelijk en gemoedelijk, de bewegingen zijn zacht en sierlijk. De gesprekken zijn behoedzaam.

Ik vroeg dus aan de mevrouw of ik enkele mondmaskers kon krijgen. En zij vroeg: “Hoe staat het met uw mannelijkheid?” Dat is op zich een interessante vraag. Ik legde haar uit dat er daarover belangwekkende interne en externe dialogen plaatsvinden. De vraag had blijkbaar betrekking op de bloemenmotieven die te zien waren op sommige van de kleurrijke maskers. Ik vond het allemaal geweldig, en zei dat ik net op zoek was naar meer kleurrijke dingen dan die saaie eentonige maskers. Ze vertelde me dat veel mannen blijkbaar geen masker met bloemen erop willen. Ze vond dat ik goed bezig was. Ik wou nog zeggen dat ik het wel geweldig vond dat haar masker uit dezelfde stof was als haar mooie jurk, maar deed het uiteindelijk niet. Ze had die ongetwijfeld helemaal zelf gemaakt, en er zou mogelijk een technische discussie volgen over allerlei steken en patronen. Ze pakte de maskers mooi in, en ik was al proactief gelukkig, ook omdat ik enkele maskers aan iemand anders cadeau mocht doen.

Enkele weken later kwam ik weer voorbij dezelfde winkel. Er lagen nieuwe maskers in de etalage, dit keer met heel mooie Afrikaanse motieven. Ik opnieuw het walhalla binnen. Ik stapte dit keer met een iets grotere soepelheid, alsof ik er gewoon mocht zijn. (Ik herinner me nog hoe ik in mijn studententijd in een heel speciale wolwinkel wol ging halen voor mijn zus, die een trui voor mij aan het breien was. De lichtjes vernietigende blik van die vrouwen aan de winkeltoog... Dat trauma is nu na al die jaren dus eindelijk weggewerkt. Mijn lichaam is wat dat betreft geherprogrammeerd. En dat allemaal in die soepele tred, dus.) Ik zei aan de naaimevrouw, een andere dan de vorige keer, dat ik nog meer funky mondmaskers wilde. Ze liep meteen enthousiast mee naar de etalage. Ik vertelde haar dat haar collega meteen de existentiële vraag over mijn mannelijkheid had gesteld. Waarop ze me bevestigde dat het hier inderdaad een mijnenveld is voor de mannelijkheid. Sommige mannen – ik ging er niet op door over wie ze het had – durven het al wel aan om een enigszins wilde boxershort of pyjama aan te doen, maar een funky mondmasker, dat is een brug te ver. Ik zei dat dat dan toch wel jammer is voor die mannen, en voor de wereld. Waarop ze zei: “U bent een echte man.” Ik was even in de war, en zei dat ik de boodschap zou doorgeven aan de desbetreffende instanties.

En vandaag had ik een afspraak voor een lektest. Ik had al een van mijn meest kleurrijke hemden aan, met felle bloemenmotieven erop. En daarboven deed ik dan nog een van mijn nieuwe maskers, met heel mooie kleuren. De lektest houdt verband met mijn op maat gemaakte oordoppen (voor als ik naar een concert ga). Je moet die dingen elk jaar laten testen, en ik ben blijkbaar de enige die dat ook effectief elk jaar doet, krijg ik dan telkens te horen. De mevrouw van het hoorcentrum kwam me ophalen en nam met met de lift naar boven. Je moet dan de kleine filter uit je oordop pulken en dan gaat er een darmpje in. Men pompt dan waarschijnlijk lucht of zo in je oren en dan kun je op het apparaat zien of je een lek hebt. Het was telkens 100%, lekvrij dus, jippie. De hoormevrouw zei dat ik zo’n fleurig mondmasker op had en kreeg een twinkel in haar ogen. Ik legde haar de kwestie van de mannelijkheid uit en het debat in de naaiwinkel. Ze bevestigde het verhaal en voegde aan het lijstje boxershort, pyjama ook nog sokken toe. Maar dus geen masker. Ze zei: “In elk geval, u hebt mijn dag helemaal goed gemaakt.” Ik zei dat ik dan helemaal gelukkig was voor de rest van de dag en dat ik al uitkeek naar volgend jaar.

Het komt misschien toch ooit nog goed met mijn mannelijkheid. 

16 augustus 2020

Hamnet

Een wondermooi en hartverscheurend boek over een groot verlies en hoe mensen daarmee omgaan. Een boek dat een verhaal dat ongezien bleef naar voor haalt, en bijna letterlijk tastbaar maakt. Een boek in een wonderlijke, bijna bezwerende taal. De Iers-Britse schrijfster Maggie O’Farrell schreef met Hamnet een heel bijzonder boek dat diep onder je huid kruipt.

Je zou kunnen zeggen dat Hamnet gaat over de zoon van William Shakespeare, die stierf in 1596 toen hij elf was. Hamnet was de helft van een tweeling. Dat zou een te eenvoudige samenvatting zijn en het boek helemaal geen recht doen. De wereld kent Shakespeare, kent zijn officiële geschiedenis. We weten echter relatief weinig over zijn gezin en een van de meest ingrijpende gebeurtenissen uit zijn leven – de dood van zijn zoon – lijkt geheel afwezig in het beeld dat we van hem hebben. Dat hij enkele jaren na de dood van Hamnet zijn beroemde toneelstuk Hamlet schreef, roept alleszins interessante vragen op. In die tijd was er als naam eigenlijk geen verschil tussen Hamnet en Hamlet. 

In het boek wordt William Shakespeare nergens bij naam genoemd. Als lezer kun je de lege plekken zelf wel invullen. Het verhaal wordt vooral gezien door de ogen van zijn vrouw Agnes. We kennen haar als Anne Hathaway, maar haar werkelijke naam was waarschijnlijk Agnes. Het verhaal speelt voornamelijk in Stratford-upon-Avon. Londen is een stad in de verte.

In het eerste deel van het boek zijn er twee lijnen die in afwisselende hoofdstukken naar elkaar toe bewegen. De ene lijn begint bij Hamnet, die in paniek door het huis loopt, op zoek naar hulp voor zijn tweelingzusje Judith. William en Agnes wonen met hun drie kinderen (naast Hamnet en Judith nog hun oudere zusje Susanna) in een aanbouw naast het huis van zijn vader, een producent van handschoenen. William is op dat moment in Londen, waar hij meestal werkt. De verteller kijkt van boven toe, komt soms tussen, en kondigt de tragedie aan. Allerlei motieven, zoals de verwijzing naar een geest, zouden mogelijk bruggetjes kunnen zijn naar de stukken van William (die op zich niet genoemd worden, behalve Hamlet dan). Je bent als lezer meteen midden in de concrete wereld van die mensen. Het is alsof je het huis voor je kunt zien, alsof je alles kunt ruiken, alsof je de geluiden hoort.

De andere lijn vertelt wat er aan dat moment voorafging. William komt uit een moeilijke gezinssituatie. Zijn vader probeert het hoofd boven water te houden, kreeg een zware knauw in zijn reputatie. William moet voor het gezin wat bijverdienen door Latijnse les te geven in een boerengezin. Daar leert hij Agnes kennen. Zij is enkele jaren ouder dan hij. In dat gezin is zij een stiefdochter. Agnes heeft via haar echte moeder een diepere kennis van de natuur, het bos en van geneeskrachtige kruiden. Het is alsof ze contact heeft met een andere, diepere werkelijkheid. Ze ziet dingen die anderen niet zien. Agnes wordt zwanger, ze gaan trouwen. Ze trekken in bij de vader van William en krijgen drie kinderen. Terwijl hij in Londen zijn stukken schrijft en opvoert met zijn gezelschap is zij een soort medicijnvrouw die mensen helpt met allerlei gezondheidsproblemen.

Het tweede deel gaat over wat er gebeurt na de dood van Hamnet en dat tot aan de opvoering van Hamlet. 

Hamnet is een heel lichamelijk boek. O’Farrell schrijft in een heel mooie, beweeglijke en zinnelijke taal. De manier waarop ze haar verteller gebruikt en in- en uitzoomt geeft er een extra laag aan. Zoals je in een theater soms het theater zelf ziet, en later zodanig in het verhaal zit dat je vergeet wat de conventies zijn. Als lezer kijk je vanuit verschillende personages, maar vooral vanuit Agnes, en dat maakt het boek zo sterk. Met haar beweeg je als lezer op de grens tussen de waarneembare werkelijkheid en die andere die zij lijkt aan te voelen en dat geeft een bepaald soort licht aan het verhaal. De ingrijpende gebeurtenissen in het verhaal ervaar je vanuit haar lichaam. De geboortes van de kinderen worden heel intens beschreven. En de lange en intense scène waarin ze zorgt voor het lichaam van haar dode zoon is verstillend mooi en werkelijk hartverscheurend. Ook heel erg aangrijpend is de diepe liefde tussen Hamnet en Judith. Het intense verdriet van de dood van de jongen werkt nog lang door, tussen Agnes en William, en tussen Agnes en haar dochters. 

Er zijn veel mooie spiegeleffecten in het boek. William is in de verte bezig aan zijn grote toneelstukken, waarin diepmenselijke emoties worden opgevoerd in kunstige woorden. Maar als lezer zit je hier, heel dichtbij, bijna tastbaar, in het leven van alledag van gewone mensen. De tragedie is intens. William lijkt bijna de afwezige, bewust ver weg van zijn gezin. Het laatste hoofdstuk verandert dat beeld, op een heel aangrijpende manier. Verschillende geesten waren rond en zeggen iets over hoe mensen op hun manier omgaan met verdriet en hoe ze uit liefde andermans plaats willen innemen.

Hamnet is een heel erg mooi diepmenselijk boek. Maggie O’Farrell schrijft virtuoos en lenig. In allerlei kleine details haalt ze een hele wereld aanraakbaar dichtbij. Ze doet dat op een heel zinnelijke manier. En ook al is haar verhaal grotendeels fictie, je bent als lezer blij en dankbaar dat je een hele wereld mocht zien die meestal uit beeld blijft wanneer men het heeft over de grote schrijver. Heel erg de moeite.

15 augustus 2020

Zou je

Gaan liggen in het gras.

Wachten op een hand.

Bewegen in lege plekken.

Je huid laten tintelen.

Een traag gesprek volgen.

Kijken naar de woorden, telkens weer.

Iets al altijd weten.

De zee aanraken, in een golf.

Iets laten voelen.

Dansen in de morgen.

Zitten in stilte.

Kijken naar een foto.

Brieven schrijven.

Denken aan de rivier.

Blijven in dit hier.

Het verdriet uitnodigen.

Wachten op de leegte.

Ontvangen.

Kijken naar de maan.

Luisteren naar een buik.

Armen zoeken.

Zinnen fluisteren.

Lachen in de nacht.

Iets met je stem doen.

Kijken naar je angst.

Vrij zijn in de stroom.

Blijven oefenen.

Je de geur herinneren.

Zijn.

Kijken naar het kind.

Trillen.

Iets achter je laten.

Midden in de nacht iets merken.

Zoveel dingen willen zeggen.

In iets gaan liggen.

Woorden zoeken voor verlangen.

Kijken naar lijnen.

Traag dromen.

Blijven dansen.

Alle tijd hebben.

Nadenken over kleuren.

Iets zien.

?
 

12 augustus 2020

Het leven vieren

Het ritueel van dit moment van het jaar. Je doet het elk jaar opnieuw, of het komt elk jaar uit zichzelf naar je toe. Misschien is er geen begin en geen einde in de stroom.

Half augustus. Toen. Toen was 11 augustus 1999. De zonsverduistering. Je was in de tuin van een dierbare vriendin. Het werd donker. Je begon te rillen. Wekenlang had je al heel lichte koorts. De dag nadien ging je toch maar naar de dokter. Enkele dagen later kreeg je te horen dat je kanker had. Toen.

Het is een verwarrend ritueel. Soms lijkt het allemaal ver weg. Soms is het alsof je het bent vergeten. Alsof het een soort hardnekkig terug opzoeken is van iets dat achter je zou kunnen liggen. Het zou raar kunnen lijken, dat je moet herdenken.

Soms is het er ineens helemaal weer, op een onbewaakt moment. Ineens voel je die herinnering die in je lichaam is opgeslagen. In een geur die je plots weer naar toen brengt. In een flitsmoment van angst, voor iets, je weet niet wat het is.

Maar het is goed dat het ritueel je terug brengt naar toen. Het brengt je terug naar iets van jezelf. Naar de familie waar je lid van wilde blijven. Naar alle anderen. Naar de kwetsbaarheid.

Het leven kan je zomaar ontglippen. Het kan je verlaten. En misschien heb je het wel niet gezegd, hoe graag je hen ziet allemaal.

Dit jaar is het een beetje anders dan alle vorige. Er zit een soort ritme in de maanden. April en mei zijn de maanden van de onderzoeken, van je darm en van je huid. Nadien begint de rest van het jaar. Dit jaar, door een of ander virus, is het onderzoek van je darm verschoven naar augustus. (Dat van je huid moet nog komen.) Alsof het nu midden in het ritueel valt.

En de dag na de dag van de zonsverduistering (zij het zoveel jaar later) ga je naar het ziekenhuis om de resultaten te horen van het onderzoek een week eerder.

Vorige week lag je op die tafel. De mevrouw die je ging onderzoeken was heel vriendelijk. Ze had heel open ogen en een mooie stem. Je vroeg, zoals steeds, of je een beetje wakker mocht blijven, zodat je alles mee kon volgen. Het mocht. En je zag het weer. Daar was het, dat ding. (Een van je neefjes vroeg het je ooit, toen hij nog klein was, hoe dat eruit zag, een kanker. Je zei dat het als een wrat op een stokje was. Dat volstond voor hem, en hij at zijn soep verder op.) Je vroeg aan de mevrouw om je te laten zien waar de plek van afwezigheid was. Je zag daarna hoe ze drie kleine bubbeltjes wegknipten uit je darm. Het zou allemaal wel oké zijn, zei ze. Dat had je toch onthouden, min of meer.

Het zou wel oké zijn. En toch is het verwarrend, zoals het elk jaar is, eens je daar zit te wachten. Terwijl je in de wachtgang zit, is het alsof er iets veranderd is aan je lichaam. Je voelt dat je inderdaad een heel stuk ouder bent dan de nog jonge man die je toen was. En tegelijk is er iets in je lichaam dat licht is. Het heeft iets met de liefde te maken, denk je, al begrijp je het niet helemaal.

Tot de deur open gaat, nadat je foto op het grote scherm is gefloept dat aangeeft naar welke box je moet gaan. Dat woord box is wel een beetje raar. Het zal wel door een of andere manager zijn uitgevonden. Een woord als verhaalruimte zou beter geweest zijn. Verhalen die je lichaam terug moeten aanraken of zo. De mevrouw vraagt hoe het met je gaat. Het gaat wel goed, zeg je. Ze is daar blij mee, zo lijkt het. Ze stelt vragen. Ze probeert de hyperintellectuele weegschaal voor doorgestudeerden aan de praat te krijgen. Je bloeddruk is goed, aan de lage kant. Je hartslag is bovennormaal, maar dat kan aan de warmte liggen. (Je denkt aan de oude Julia, die ook niet tegen de warmte kon.) De resultaten van het onderzoek op de drie weggenomen poliepen staan nog niet in haar computer (ze zweven nog ergens in het ziekenhuisuniversum). Ze gaat de resultaten bespreken, en komt dan terug. Een meneer komt mee binnen, hij legt je uit dat alles in orde was. De bubbeltjes waren goedaardig. Als men ze telkens blijft weghalen, kan er eigenlijk weinig of niets gebeuren. Er zit waarschijnlijk een genetische fout in je lichaam, maar men kan die niet lezen. (Ze hebben dat al drie keer geprobeerd.) Je zegt nog iets over de kinderen die je jammer genoeg niet hebt. Ze zeggen nog iets over de kinderen van je zus. (Misschien ben je een genetische fout. Iets wankelt al even.) Ze zijn heel vriendelijk, stellen je gerust.

Je moet nog even langs box C om je te informeren over de volgende afspraak, binnen twee jaar. Je vraagt aan de mevrouw of het voor haar een beetje comfortabel is om te werken. Ze lijkt blij met die vraag, en begint te vertellen over haar mondmasker, dat nu al helemaal aangedampt is, en het is nog niet eens 9 uur in de ochtend.

En dan. Dan komt het telkens. Zodra je dan in de gang bent, op weg naar de uitgang, krijg je wankelbenen. En tranen. Zo is het altijd. De verhalen zijn weer in je, je bent weer in het verhaal. Je denkt aan wat er in het verslag stond, enkele jaren geleden, dat men je zou blijven beschouwen als een hoogrisicopatiënt. Je lichaam is weer dat meer, met ergens op de bodem een monster, dat zomaar naar boven zou kunnen komen. Als je doet wat je moet doen, zal dat niet gebeuren, maar het zal nooit weggaan. Er zal altijd een monster zijn. Toen zal altijd in dit nu zijn. En toen was je zomaar, eigenlijk, een beetje dicht bij de dood. (Als dat dingetje dat je toen, zo lang geleden, ook op het scherm zag, er een beetje langer had gezeten, zou het heen zijn gegaan om zich te vermenigvuldigen, en zou jij er nu misschien niet meer zijn. Je ziet het weer.) Even ril je.

Maar er is die verwarrende lichtheid, in je stap. Het lijkt zo eenvoudig. Je leeft al zoveel jaar, sinds die zomer van 1999, gewoon verder. Alsof het zomaar mag. Je moet een onderzoek ondergaan. Je rijdt op een ochtend op je fiets naar het ziekenhuis. Je wacht even. Vriendelijke mensen zeggen je dat alle resultaten goed waren. Ze zeggen je dat je op die manier nog een heel leven verder kunt gaan. Iets is licht in dat alles, het lijkt zo eenvoudig, zo verraderlijk eenvoudig. Waarom is het voor jou zo eenvoudig? Terwijl je door de gangen loopt, lopen ze allemaal rond jou. Zij die het niet haalden. Ze zijn met zoveel, en je hebt hen allemaal gekend. Ze zijn zo hevig afwezig, terwijl ze bij jou zijn. Ze verwijten je niets, ze zijn blij voor jou, maar ze zijn zo afwezig. Je loopt de trap af. Daar is de grote hal. Je lieve dokter legde je daar uit dat ze je net daarvoor dus hadden verteld dat je kanker had. Thuis zou je iedereen die je kende bellen, om te zeggen dat je kanker had, totdat je je eigen woorden zou geloven. Je loopt die trap af, en er zijn tranen.

Dat je nog leeft, heb je aan anderen te danken. Zij hebben je toen door die maanden gehaald. Je bent het aan hen verplicht, op een of andere manier, om het kostbare leven in je handen te houden, om er zorgvuldig mee om te gaan. Je ziet hen voor je, terwijl je naar je fiets loopt. En het is ook alsof zij die het niet haalden naar je kijken. Leef ook een beetje voor ons, lijken ze soms te zeggen. Je bent verlegen, in de war, en blij, al weet je niet goed hoe dat moet.

Onderweg op de fiets denk je dat je het heel uitgebreid aan iemand zou willen uitleggen. Hoe kostbaar het is. Je bent verlegen. Je stuurt haar maar een paar woorden. Laten we het leven vieren.

Thuis ben je nog wankel en verdrietig. Laten we het leven vieren, zeg je. Je gaat de stad in. In de winkel zoek je een cadeau voor jezelf. Iets waardoor je later telkens weer terug kunt denken aan deze dag. Je bent heel stil, terwijl je door de winkel loopt. Breekbaar. Je vindt iets dat op je leek te wachten. Misschien is het verdriet in je ene hand, het leven in je andere hand.

Het is goed, zeggen ze, je moet het leven vieren. Doe het voor jezelf, het mag. Je mag gewoon blij zijn dat jij nog leeft. En zo doe je het dan ook een beetje voor ons. Het is goed. We weten dat je ons nooit zult vergeten.

Daarna wordt je lichaam rustig.

Het is goed dat het ritueel je verwart. Zo blijft het leven je zeggen dat het nooit vanzelfsprekend is.

11 augustus 2020

Een kabbelende stroom

Vroeg in de ochtend de trein nemen, alsof het gewoon is. (Nog iets vroeger al iets zeggen, dat is belangrijk. De woorden doen ertoe.)

Kranten, een tijdschrift en een vers boek. Bewegen in woorden.

(Tussendoor loopt het gesprek de hele tijd door, zoals het al weken doet. Het is zo vertrouwd geworden. Je vertrouwt het.)

(Toch nog maar even zeggen dat je later rustiger en beter zult antwoorden.)

De blauwe fietsen, je begint het stilaan te kunnen. (Er schijnen risico’s van handopeting te bestaan, zeggen mensen die het kunnen weten. Blauwefietservaringsdeskundigen.)

Je hebt afgesproken met een vriendin. Je bent zo blij dat je haar nog eens kunt zien.

Je rijdt over een fietspad dat de naam draagt van een man die je goed gekend hebt.

(Straks kun je de woorden rustiger lezen, denk je.)

Fietsen langs het water dat er op sommige plekken niet meer lijkt te zijn.

Een mooi plekje in het park. De kleuren van de bomen, de vijver, het is zo wonderlijk. Er is wijsheid in die bomen.

De verhalen. Regendruppels.

Kinderen lopen heen en weer. Het jongetje zwaait een beetje verlegen naar je. Je vraagt stilletjes aan hem of het leuk is. Hij zegt, nog stiller, dat het leuk is.

Het is goed hier te zijn, denk je. (Iets over dingen die blijven.)

(Je kijkt naar het gesprek. Het is meestal wel vrij rustig.)

Verder fietsen. De vijver ziet blauw van de algen.

Een ander bankje, naast de rivier. Er is nog een verhaal.

Het is eigenlijk best wel aangenaam. Een beetje koel, veel lucht in de lucht.

Aan het station gaat de blauwe fiets netjes in het rek. Je hand blijft ook heel. (Wat wel handig is.) (Wat dan weer een flauwe woordspeling is.)

Je schuift in het verse boek. (De letters zijn mooi, trouwens.)

Onderweg heel even een dipje. (Sommige zinnen drie keer opnieuw lezen.)

Bij het uitstappen valt de warmte ineens over je. (In die andere stad leek het minder warm.)

Je kijkt naar de mensen die voorbij lopen in de straat. Je ziet een trend (die zeker aanbevelenswaardig is).

De mevrouwen in de winkel hebben elk een eigen stijl in het wensen van een fijne dag. (Met andere ogen.)

De woorden rustig opnieuw lezen. (Een warme stroom.) Een trager antwoord. (De woorden mogen, denk je.)

Een kunstige dans. Ja, dat is het. (Warm.)

Een videogesprek. Je bent blij haar terug te zien. Het lijkt wel een beetje alsof ze echt aan het smelten is, daar aan de andere kant.

Wat roepen deze woorden bij je op? (Er komt iets van weven.)

(Het koken is een goed moment voor gesprekken.)

De boer (met een zeer licht Kempisch accent) in het journaal. De appels en de peren verbranden aan de bomen. (Dat had je in het weekend ook al gezien, herinner je je.)

Buiten begint het onweer zich klaar te maken.

Johnny Cash zingt Wayfaring Stranger.

De volgende ochtend mag je weer naar het ziekenhuis, dit keer voor de uitslagen. En daarna kun je hopelijk weer het leven vieren.

Het leven vieren is belangrijk.

(Iets met een glimlach.)

10 augustus 2020

Redhead by the Side of the Road

Een man die zijn leven heel netjes op orde heeft, denkt hij. Het is perfect voorspelbaar. Maar iets in de wereld daarbuiten ontsnapt hem. In het contact met andere mensen lijkt er altijd iets te zijn dat hij niet kan bereiken. Tot zijn leven op subtiele wijze aan het wankelen wordt gebracht en hij verandert. Daarover gaat het in Redhead by the Side of the Road (vertaald als: Een rooie aan de kant van de weg) van de Amerikaanse schrijfster Anne Tyler. Het is een heerlijk boek, waarin de kleine turbulenties van de menselijke interactie met veel tederheid in beeld worden gebracht. En hoewel er veel droefenis is, en onvermogen, voel je als lezer toch vooral veel warmte.

Micah Mortimer is een man van 43. Hij woont in de kelder van een appartementsgebouw waar hij ook deeltijds conciërge is. Hij heeft een strikt dagschema, met elke dag dezelfde ochtendrituelen. Hij onderhoudt zijn woonplek bijna obsessioneel, met vaste taken op vaste dagen. Alles is onder controle, en hij is best wel trots op hoe hij zijn huishouden organiseert. Hij heeft zijn eenmansbedrijfje in IT, wat betekent dat hij vooral onderweg is om bij oudere mensen een computer terug aan de praat te krijgen. Hij denkt dat hij alles wel een beetje op orde heeft. De rest van zijn leven zou in dezelfde routine kunnen doorlopen. Hij heeft een vriendin, Cass, een lerares. Erg passioneel is de relatie niet. Na enkele jaren heeft die zich een beetje gezet, als in een soort systeem. 

Micah vindt, of denkt, dat hij best wel gelukkig is. Hij heeft enkele amusante trekjes, zoals in zogenaamd vreemde talen spreken als hij aan het koken is. Tijdens het rijden heeft hij ook een innerlijke dialoog met de ‘verkeersgod’ die hem complimenteert omwille van zijn voorbeeldige rijstijl. Hij was de enige jongen in een gezin met verder alleen meisjes. Bij een – heerlijk beschreven – familiefeest blijkt dat zij een veel chaotischer leven leven. Ze zijn wel allemaal erg gehecht aan hun wat bizarre en schijnbaar eenzame broer.

Micah heeft vroeger nog andere relaties gehad, maar ze liepen telkens fout. Hij heeft de indruk dat er met elke nieuwe relatie een stukje van hemzelf verdwijnt. Hij denkt dat het misschien allemaal wat te ingewikkeld is. In het algemeen heeft hij het gevoel dat er in de omgang tussen mensen dingen zijn die hij niet kan vatten. Alsof hij bij wijze van spreken van een muziekstuk niet de hoge tonen en de bassen hoort. In zijn aanvoelen ligt het probleem telkens wel bij de ander.

Zijn netjes geordende leven wordt door elkaar geschud door twee gebeurtenissen. Zijn vriendin Cass laat weten dat zij misschien uit haar appartement gezet zal worden. Naar haar aanvoelen reageert hij daar nogal bot op, waarop zij de relatie verbreekt. Hij lijkt daar verbaasd akte van te nemen. En dan is er Brink, een jongen die ineens voor zijn deur staat en zegt dat hij zijn zoon is, uit een vroegere relatie die Micah met zijn moeder had. Die dingen verstoren de orde. Een beetje zoals wanneer je een steen in het water gooit en de rimpels op het oppervlak zich heel langzaam verspreiden.

Het duurt een tijdje, maar die dingen zorgen ervoor dat Micah zijn eigen leven gaat bevragen. Waarom willen vrouwen niet bij hem blijven? Deed hij iets fout? Hij geeft aan zichzelf toe dat zijn leven toch niet zo gelukkig is als hij denkt. De rimpels op het water doen hun werk en hij zet een stap weg van zijn eigen ordelijke leven. Een mooie stap.

Anne Tyler beschrijft dit alles in een wonderlijk mooi boek. Het verhaal van gewone mensen, in een onopvallend bestaan, krijgt een heel bijzondere toets. Eigenlijk is het verhaal van Micah er een van veel ingehouden weemoed. Maar de schrijfster benadert het erg liefdevol. Als je niet goed oplet, zou je mogelijk zelfs nauwelijks merken hoe ze dat doet. De stijl lijkt misschien een beetje laconiek of onopvallend. Maar als wel goed kijkt, zie je hoe ze op heel subtiele maar trefzekere wijze eindeloos veel kleine details beschrijft in hoe mensen praten, hoe ze bewegen. Je ziet hoe Micah op verschillende momenten net het verkeerde zegt en daarna een beetje hulpeloos naar de situatie kijkt. Zo lang je door zijn ogen kijkt, zie je een wereld die redelijk voorspelbaar maar ook een beetje grijzig is. Wanneer je naar hem kijkt, tijdens de (zoals steeds) erg drukke familiebijeenkomst zie je iets van zijn wereldvreemdheid maar voel je ook de warme gevoelens die zijn zussen voor hem hebben. Als hij dan later toch te horen krijgt wat er met hem zou schelen in de liefde, voel je iets op subtiele wijze wankelen.

In de kleine levens die ze als een tedere waarnemer laat zien, kun je de grote vragen zien, over de betekenis van liefde en over het goede doen. Die kleine levens komen in directe woorden heel dichtbij. Readhead by the Side of the Road is een heel warm boek, dat je met een brede glimlach achterlaat, een beetje teleurgesteld dat het al voorbij is.  

09 augustus 2020

Waar het zich traag neerlegt

De hand beweegt niet.

Er zijn geen zinnen.

Iets tintelt in je rug.

De adem wacht op het indalen.

Er was een dans, niet meer dan een lange beweging.

Er was het zitten op de mat.

De energie volgen.

Je zou aan de oever kunnen zitten.

De rivier weet alles, maar zegt niets.

Misschien trekt iets zich terug.

Je kijkt.

Je was er al.

Je zegt niets.

Het water maakte alles zacht.

Dat weet je nog.

Het huis wachtte geduldig.

Je rug legde zich neer.

Je rug beschermt je.

Je had geen zin om weer te vertrekken naar buiten.

Misschien is het niet aan je ogen te zien.

Je legt de dingen op hun plaats.

Zorgvuldig.

Misschien is er een plek waar je kunt blijven.

De varens weten het.

Er gebeurt iets met je huid.

Het uur van de dag.

Je wist het al, misschien.

Je kijkt.

De fragmenten waren aan het bewegen.

Nu is er deze stilte.

Aan de andere kant zal de wind er nog zijn.

Misschien wist je het al.

Iemand zegt je dat het geregend heeft.

Je had al de herinnering aan een plas gezien.

Er zijn weinig woorden aan deze kant.

Iets is zo groot, het is niet anders.

Er zijn geen zinnen, voor nu.

Je hoort woorden, uitgesproken in je hoofd.

Je kijkt.

Het is even genoeg, voor nu.

05 augustus 2020

Het wolkenpaviljoen

Misschien is liefde een huis. Misschien moet je door de liefde naar het huis kijken, niet omgekeerd. Misschien kan een huis traag groeien, kan een huis leren luisteren naar het licht, naar het ritme van de natuur. Misschien heb je stilte en aandacht nodig om te zien dat een Japanse tuin niet leeg of kaal is, maar meer een soort ingedikte betekenis die zich maar voorzichtig laat aanraken. Het wondermooie Het wolkenpaviljoen van de Nederlandse schrijfster Jannie Regnerus is misschien wel zo’n tuin.

Hoe het juist werkt, is niet zo duidelijk. Sommige boeken lees je, letterlijk dan, zachter. Je laat ze voorzichtig in je hand rusten. Je betast tussendoor het papier. Je draait de bladzijden voorzichtig om en soms probeer je met je vingertoppen de woorden te voelen. De zinnen die je leest, brengen je adem in een ander ritme. Het is alsof de zinnen en de beelden in die zinnen weinig geluid maken. Je hebt wel het gevoel van licht. In dit geval geen fel of hard licht, maar wel licht dat erg aanwezig is, dat je uitnodigt om te kijken.

Huizen spelen een grote rol in dit boek. Luut is een architect. Zijn huwelijk is voorbij. Kris, de moeder van zijn dochter Tessel, woont in een huis aan de andere kant. Luut voelt zich niet meer tevreden met de huizen die hij moet ontwerpen. Ze zijn als wegwerpproducten, bedoeld om er maar even te zijn. Ze krijgen niet meer de kans om zich te zetten of om verhalen te verzamelen. Ook in zijn eigen huis ziet hij zijn falen. Hij wilde het grote herenhuis, ook als een soort bewijs van zijn identiteit, tot een thuis maken voor zijn gezin. Het huis dreef hen uit elkaar. De dingen verbrokkelden voor zijn ogen.

Het boek bestaat uit korte hoofdstukjes. Het zijn in zekere zin omwegstukjes. Er is steeds een bepaald beeld of een gedachte als kern van een kleine bespiegeling. De zinnen zijn beeldend, poëtisch en heel helder. Het verhaal laat zich zien doorheen die korte stukjes.

Luut lijkt op zoek naar een nieuw of hernieuwd fundament om zijn huis terug te winnen. En daarbij gaat het de hele tijd over de liefde voor zijn dochter. Zij is altijd wel ergens aanwezig, dichtbij of in de verte. Hij wil een thuis kunnen zijn voor haar. De hernieuwde inspiratie die hij zoekt als architect is sterk verbonden met hoe hij als vader naar zijn dochter kijkt. Het is alsof hij wil dat zij ziet dat hij bezig is een huis – een thuis – te maken dat wel zal blijven.

Hij reist terug naar Japan, waar hij vroeger al geweest was, om zich te laten voeden. Hij gaat naar een eeuwenoude tempel, die elke twintig jaar helemaal wordt afgebroken en opnieuw wordt opgebouwd. Het hele proces is diep verankerd in rituelen en in een wijsheid die in alles het tegengestelde van vluchtigheid is. Tijdens die reis denkt hij na over zijn leven tot nu toe. Er lijken lijnen te zijn in het landschap, tussen dat van toen, waar zijn ouders nog altijd wonen, en dat van nu, waar hij woont. Die lijnen zijn als dijken, waar je overheen moet. Het kost hem een zekere moeite, maar het is alsof zijn dochter alle bewegingen mogelijk maakt. Zij maakt haar wereld, en hij kijkt naar haar om zo iets te zien van wat een huis is.

Het boek drijft op sterke beelden. Zo is er het beeld van een nest van ijzerdraad dat is gemaakt door duiven. Of het beeld van het meisje dat het licht van de maan probeert te vangen in een doos. Er zijn verwijzingen naar schilders die in hun werk het onzegbare probeerden te vatten of naar Japanse literatuur.

Met Het wolkenpaviljoen heeft Jannie Regnerus een prachtig boek geschreven. Het is van een intense ingehouden schoonheid. Het heeft iets van een tuin die erg ingetogen lijkt, zich niet zomaar laat kennen. Je moet een beetje dichterbij gaan en goed kijken. In die stilte kun je dan gecondenseerde zinnen vinden, die ook heel zinnelijk zijn. Het verhaal van een vader en zijn dochter, op zoek naar een huis, laat zich dragen door die zinnen. En je leest het zacht.

03 augustus 2020

De onzichtbaren

Een samengesteld en bewegend gezin woont op een klein afgelegen eiland. De kust van Noorwegen is te zien aan de andere kant van het water. Aan het vasteland lijkt de wereld enigszins in een andere tijd te bewegen. Het eiland is een klein universum op zich dat beweegt op verhalen die soms wel en vaak niet worden uitgesproken. Ze vertellen zichzelf dat ze in handen hebben wat er gebeurt op het eiland, maar het zijn soms vooral de natuurelementen die de loop van de dingen bepalen. In die kleine (en ook grote) wereld groeit een klein meisje op tot een koningin. De onzichtbaren van de Noorse schrijver Roy Jacobsen is een boek dat bijna onopvallend indrukwekkend is. Onder de heldere, soms laconieke, woorden bewegen de dromen, verlangens en het onvermogen van de personages. Je voelt de tijd in de verte schuren. Het eiland kijkt naar een wereld die verandert.

Het wordt in het boek niet met zoveel woorden gezegd, maar het verhaal speelt zich waarschijnlijk af in het begin van de 20ste eeuw. Barrøy is een klein eiland ergens voor de Noorse kust. Het eiland hoort toe aan een familie die er woont en er dingen kan verbouwen. Ze varen heen en weer naar de andere kant, wanneer dat nodig is, om dingen te kopen of te verkopen. Bij het begin van het verhaal is Ingrid nog een klein meisje. Ze woont met haar vader Hans en moeder Maria op het eiland. Martin, de vader van Hans, woont er eveneens. En ook Barbro, de zus van Hans, is een deel van de familie.

Gedurende een aantal maanden per jaar is Hans weg om mee te gaan vissen. Hij heeft dromen, wil zijn eiland groter maken. Hij wil een heuse kade en bouwt opslagplaatsen. Hij haalt bouwmateriaal en gereedschap, steeds net iets meer dan hij eigenlijk kan betalen. Hij kijkt naar de grote wereld aan de andere kant, maar wil toch ook vooral in zijn eigen universum zijn. Mensen die van het vasteland naar het eiland komen, verstoren de evenwichten. Als hij op zee is, verlangt hij naar het eiland. Als hij op het eiland is, kijkt hij naar de zee. Hij ploetert door het harde leven op het eiland, stoort zich aan het eigenzinnige paard dat wordt ingezet om de grond te bewerken, en mist het wanneer het er niet meer is. Er zijn verhalen van vroeger, er zijn zoveel dingen die niet uitgesproken worden, onder meer in de manier waarop hij zijn zus probeert te beschermen.

Maria komt van een ander eiland en heeft heimwee naar de verhalen van daar. Ze kijkt naar het andere eiland en spreekt haar dromen niet uit. Hans en Maria hebben een sterke band, maar er zijn ook gaten. Maria had graag meer kinderen gehad, maar daarover wordt niet gesproken. Ze wilde het eiland niet groter, maar kleiner.

Doorheen het boek zien we Ingrid opgroeien. Ze is een gelukkig kind. Ze heeft een nauwe band met haar vader en heeft ook een eigen plek tussen de vrouwen van de familie. Op subtiele wijze worden elementen in het verhaal gebracht die iets zeggen over een veranderende wereld. Zo was het oorspronkelijk zo dat de vrouwen (letterlijk) geen stoel kregen in huis, ze stonden recht. Dat verandert. Ingrid groeit op, gaat naar school op een ander eiland en leert te zwijgen over dingen die niet fijn zijn. Op een bepaald moment is ze groot genoeg om naar het vasteland te gaan, waar ze zal werken in het huis van een rijke familie. Daar gaat het op tragische wijze fout en Ingrid zal terugkeren naar het eiland. Tegen dan is de familiestructuur helemaal veranderd en heeft zij een nieuwe rol op te nemen. Ze wordt in zekere zin de eerste koningin van het eiland.

Het is heel mooi om te zien hoe in de loop van het verhaal de verhoudingen tussen de leden van de wijzigende familie veranderen. Rollen worden doorgegeven of komen naar je toe. Ingrid heeft niet gekozen voor de rol waarin ze uiteindelijk terechtkomt, maar ze neemt die op een natuurlijke wijze op. De verhalen en de kennis zijn van grootvader op vader doorgegeven, en telkens aangepast aan nieuwe dromen. De rollen van ouder en kind kunnen wisselen. Op organische wijze ontstaat een nieuw samengestelde familie.

De relatie tussen het eiland en het vasteland is complex. Ze zijn afhankelijk van het grote land aan de andere kant van het water, maar ze koesteren ook een onuitgesproken droom van een woeste vrijheid op hun eigen plek. Ze willen niet te veel aan de andere kant zijn, maar bouwen wel allerlei constructies om het gemakkelijker te maken voor de boten van het vasteland om aan te meren. De wereld van het vasteland staat ook voor godsdienst en meer ingewikkelde sociale verhoudingen en klassen. Je voelt tussen de regels hoe de grote wereld aan het veranderen is. Er is een oorlog. Het moderne leven komt dichterbij. Er zijn economische problemen.

Het leven op het eiland is hard en rauw, een permanente evenwichtsoefening met de seizoenen. Het is vaak vechten tegen de elementen en keer op keer opnieuw beginnen. Die woeste en overweldigende natuur is de hele tijd erg aanwezig. Het is ook de natuur die de dromen en verhalen draagt en er ook telkens de uitdager van is.

De manier waarop het boek wordt verteld, lijkt niet de aandacht op zichzelf te trekken. De stijl lijkt nogal ingehouden en nuchter, maar die schijnbare eenvoud is bedrieglijk. Er gebeurt erg veel net onder het oppervlak. Er huist iets van een eeuwenoude wijsheid over hoe je het leven overleeft en hoe je je plaats in de natuur kunt maken. Die krijg je als lezer bijna achteloos mee. De beschrijvingen van de natuurelementen kunnen dan weer ineens heel kleurrijk zijn. En de hele tijd voel je de onderhuidse kracht van verhalen en dromen die botsen en schuren. Zoveel emoties worden niet uitgesproken of dienen zich te schikken naar de natuurkrachten of maatschappelijke beperkingen.

De onzichtbaren is het eerste deel van een trilogie. Hopelijk worden de andere delen ook in het Nederlands vertaald. Met dit boek heeft Roy Jacobsen alleszins een heel bijzonder boek geschreven.

02 augustus 2020

Wat je ergens achterlaat

‘En hoe kijk je nu naar je dochter?’
‘Ze is geweldig natuurlijk, wat zou ik anders kunnen zeggen. Maar ik zie de dingen die ik niet goed gedaan heb. Als ik was geweest wie ik nu ben, zou ik het beter gedaan hebben.’
‘Denk je dat?’
‘Ja, ik denk het wel. Ik heb voor zoveel dingen zelf zoveel tijd nodig gehad om mezelf een beetje op orde te krijgen. Ik kan nu naar mezelf kijken, en rustig zien wat ik doe en hoe ik het doe. Het is niet meer zo dat de dingen die gebeurd zijn bepalen wat ik doe, of toch minder.’
‘Eigenlijk denk ik dat je dat heel goed gedaan hebt. Heb je het gevoel dat ze kwaad is op jou?’
‘Dat valt eigenlijk wel mee. Soms wou ik dat ze meer kwaad zou zijn geweest.’
‘Misschien ziet ze jou wel gewoon heel graag. Op haar manier natuurlijk. Maar als ik zie hoe zij naar je kijkt en hoe ze met je praat, dan zie ik alleen maar veel warmte. Ze weet wel denk ik wat je probeerde te doen.’
‘Denk je dat? Ik weet dat nooit.’
‘Als ik met haar praat, voel ik dat ze goed weet dat jij er was. Je was niet afwezig voor haar. Ze voelde zich gezien, en ze voelde zich beschermd.’
‘Het is een beetje moeilijk voor mij om daarover na te denken. Maar wat je zegt, ontroert me wel heel erg. Jij hebt dat trouwens ook heel goed gedaan met de kinderen, ik zie dat ook aan hen, aan hoe ze met je praten en rond je hangen. Ze zullen je nooit vergeten. Wat er ook gebeurt.’
‘Het is soms een beetje verwarrend voor mij, dat ik niet weet wie ik voor hen ben. In zekere zin weet ik het wel, maar ik begin dan weer te twijfelen.’
‘Zij weten het wel, dat zie ik goed. Ze zullen het misschien niet altijd laten merken. Dat is ook wel een beetje riskant misschien. Maar ik merk het aan hoe hun ogen veranderen als ze met jou praten.’
‘Misschien hebben we het dan allebei wel een beetje goed gedaan?’
‘Jij vooral natuurlijk.’
‘Er is iets heel mooi aan hoe jij staat, bij wijze van spreken. Als je jou kent, als je jou toelaat, dan is het alsof je daar staat, in de ruimte. Het heeft iets dat tegelijk heel rustig en heel sterk is. Zonder andere bedoelingen, zonder iets te willen hebben. Je kunt zelf wel heel onvoorwaardelijk zijn in hoe je daar staat.’
‘Dankjewel. Het betekent veel voor mij als jij dat zegt. Bij jou vind ik het mooi hoe je ruimte kunt maken. Als jij er bent, is het alsof je de ruimte breder maakt. Je laat de mensen bewegen, en daarna ga je ze verbinden met elkaar.’
‘Dat is zo mooi gezegd. Was het maar zo.’
‘Het is ook zo.’
‘Ik weet zo’n dingen niet van mezelf eigenlijk. Naar buiten toe en voor anderen kan ik denk ik wel zo zijn, maar in mij is het soms dan nog een grote warboel van dingen die me in allerlei richtingen trekken.’
‘Ik zie dat, heel goed, omdat ik je ondertussen zo goed ken. Of eigenlijk zag ik het altijd al, sinds ik je ken, hoe je beweegt. Maar anderen voelen op zo’n moment vooral dat je aanwezig bent, helemaal. Dat onthouden ze ook.’
‘Voor de kinderen hoop ik dat alleszins.’
‘Daar mag je zeker op vertrouwen. En ik denk dat ze, naarmate ze groter worden, ook steeds beter jou kunnen zien, achter de dingen. Beter denk ik dan anderen, die niet altijd willen zien wie er achter de buitenkant is. Misschien zien ze alleen maar dat je altijd lief bent, en tegemoetkomend. Dat maakt me soms verdrietig.’
‘Dat hoeft niet hoor.’
‘Dat maak ik zelf wel uit. Ik zie je graag, dus hoe zou dat me niet verdrietig kunnen maken. Ik ben heel trots op alles wat je doet en hoe je de dingen doet. Het is niet altijd gemakkelijk voor jou, en niet iedereen ziet dat, omdat jij er altijd zo volledig bent voor hen.’
‘Het is al goed, je maakt me nog verlegen. En kijk trouwens eens naar jezelf. Alsof jij zo anders bent misschien?’
‘Misschien moet ik je nu toch beginnen kietelen.’
‘Riskeer het niet, of anders.’
‘Of anders wat?’
‘Dat zul je nog wel merken.’
‘Oké, bring it on…’

01 augustus 2020

Manieren van kijken

Hoe zit dat nu echt met die lamp boven de spiegel in de badkamer?

Kijken naar rimpels en deuken, kijken naar een afwezig spiegelbeeld.

Weer op die plek gaan staan in het gangetje en kijken naar wat er gebeurde.

Er zijn nog niet veel mensen buiten in beweging.

Hoe de kranten in de brievenbus zitten.

Eerst dat verhaal over de liefde lezen, dat is het ritueel.

Kijken naar de woorden die je niet kunt verstaan, in de winkel.

Je denkt nog aan die serie die je de vorige dag zag en wat het met je deed.

Je kijkt uit naar de tekst die ze schreef.

Je stapelt de boodschappen op het aanrecht.

Iets over de maan.

De brief die je gaat schrijven wacht op je, daar.

Hier heb je eerst nog te kijken, naar wat die woorden met je doen.

Je zoekt op, je leest, je ziet je handen trillen.

Je ziet even een afstand.

Je vult de pen bij, met zwarte inkt.

De brief begint zich te schrijven.

Eigenlijk ben je bang.

Je ziet iets als een structuur in je warboel aan beelden en woorden in je hoofd.

Wat doen die paar woorden met je, wat betekenen ze voor jou?

Je merkt dat je op verschillende plekken kunt gaan staan om naar die woorden te kijken.

Niet naar het uur kijken, blijven schrijven, tot de brief vindt dat het genoeg is.

Genoeg voor nu.

De kranten, woorden in een ander ritme.

Je denkt aan het onderzoek dat binnen enkele dagen komt.

Plekken en landschappen.

De brief blijft nog hier, denk je, mag nog niet weg.

Sommige woorden worden pas echt als je ze hardop voorleest.

Het was inderdaad meer een binnengaan in dan een uitkomen bij, zeg je.

Even iets als een tussendoorslaapje.

Er zijn veel mensen bezig buiten, in allerlei verhuisbewegingen.

De gemberdrank.

Terwijl je zit te lezen dwaalt je hoofd soms weg.

Een droef moment neemt je over.

Bij het koken denk je al aan die enkele dagen wit brood die eraan komen.

Je probeert in je hoofd te oefenen wat je maandag zult zeggen in het gesprek.

Je kijkt naar je zinderende rug.

Je hebt geen zin in sommige beelden in het nieuws.

Zoeken in de cd-kast naar de muziek die bij dit moment zou kunnen passen.

Hoe gaat het met jou, hoe gaat het met jou, hoe gaat het met jou?

Iets aarzelt in je.

Misschien zitten de woorden in je rug.

Misschien moet je de volgende dag weer foto’s gaan maken.

Iets is moe.

Buiten wordt het stilaan frisser, voel je.

Je rug wacht nog.

Het binnengaan.

En de dag legt zich neer.