27 augustus 2022

Zachtverlangens


Soms verlang je naar zacht. Soms is je lichaam hard of moe. Soms ben je ontheemd. Soms is dat wat je zou willen zijn net niet aanraakbaar.

Misschien zijn anderen goed in grote woorden, zouden ze je alles kunnen zeggen.

Misschien zou het gemakkelijk zijn jezelf over je eigen drempel te praten. Misschien zou je jezelf zo uit elkaar trekken, een beetje. Misschien ook niet.

Tot de trein je ontvangt, je omringt. Tot er een traag gesprek komt, met woorden die er zomaar mogen zijn. Het landschap lijkt zo zacht.

Hoe je langzaam weer in jezelf schuift. Alsof je huid dichterbij komt.

Je ziet de mensen, je wilt gewoon bij hen zijn, denk je. Ze zijn je familie. De dingen die blijven.

Misschien wil je alleen traag luisteren, wil je alleen weten hoe het echt met hen gaat.

En soms wil je alleen maar kijken.

Het kleine jongetje. Hij kan het woord koekje al goed uitspreken, zo blijkt. Hij laat je het doosje met de koekjes zien. Ogen glunderen. (Ogen van mama en papa ogen lichtjes vermoeid.) In die vierkante meter is alles goed.

Een mooi gesprek over de kinderen.

Een mooi gesprek over verdriet en rouw, en dromen die pijn doen.

Een mooi gesprek over bewegen in wat anderen van jou willen.

Een mooi gesprek over de maten van een shirt.

Een mooi gesprek over wat je deelt doorheen de jaren.

Dat wat je echt zou willen zeggen, soms kan het ook. En ineens gaat de wind liggen, zo lijkt het wel. Even gebeurt er iets, dat ook niet had kunnen gebeuren. De gedachte troost.

En eigenlijk wou je haar ook nog zien, en haar ook nog.

De zee is er wel, dicht bij je. Je zou het niet kunnen, zonder haar. In het ademen van de zee laat ook het verdriet zich telkens even aanraken, tot je weer naar de golven beweegt, en terug. En zo is het goed, zacht.

En soms wil je weer even alleen zijn. 

Je loopt terug naar de trein. Je kijkt naar het water. Je kijkt naar de mensen die voorbij fietsen. De vrouw op de bank die haar kind de borst geeft.

De grote machines, op hun rupsbanden. De immense ketting.

Je wacht op de trein. Het is mooi, hoe sommige plekken altijd verbonden zullen zijn met mensen die je dierbaar zijn. Altijd, als je daar in- of uitstapt, denk je even aan haar. Zij woont daar in de verte. Het lijkt belangrijk dat je even iets laat horen. Niet meer dan: ik was in de buurt, en ik dacht aan je. Alsof als je dat niet zou doen iets niet zou gebeuren. Iets dat een verschil maakt.

Het is stil in de wagon. In de krant lees je over baby’s. 

Je lichaam is als de zee. De verhalen nemen hun tijd om nog rustig door je heen te gaan, op en neer, tot ze zich neer zullen leggen. Maar dat is voor later.

Het landschap herkent je nog, en zwijgt iets in jouw richting. Je glimlacht.

Je stapt uit. Twee vrouwen lopen hand in hand op het perron, het maakt je gelukkig.

En alles wat je ook vandaag niet weet. Misschien raakten de dingen je aan.

Het huis is blij je weer te zien. Het is zacht. De planten fluisteren je iets in je oor.

Je kijkt naar de woorden, hoe ze komen, dat is genoeg. En ondertussen…

I’m gazing out the window / Of the St. James Hotel / And I can tell you one thing / Nobody can sing the blues / Like Blind Willie McTell
       

26 augustus 2022

Verbonden


Je stelt vast dat je geen internet hebt. Het is weekend. Je doet nog even beroep op al je magische krachten, die andermaal in zeer beperkte mate aanwezig blijken te zijn. De rivier komt niet zomaar terug naar je toe. Gelukkig is de aangewezen basisaanpak relatief overzichtelijk. Het uittrekken en weer insteken van de stekker van de modem. Je richt daarna al je liefde op het zwarte doosje, dat qua ontvangen van liefde meer op een zwart lijkt. Je hoopt nog dat het tijdens de nacht spontaan zal verdwijnen. Quod non. Op een zondagochtend – dat kan blijkbaar – bel je naar de meneer van Telenet. Je verwacht dat je meteen allerlei dingen zult horen die zullen bevestigen dat jij zelf iets fout hebt gedaan. Maar de meneer verontschuldigt zich, nog voor je goed voorbereide uitleg klaar is. Op zijn scherm kan hij zien wat er bij jou fout is. Hij zegt dat het nog een wonder is dat het internet het nog enkele dagen heeft volgehouden, gezien het moment waarop de problemen begonnen zijn, enkele nachten geleden. (Misschien is er dan toch enige invloed van jouw liefde op de dingen?) Terwijl je luistert, tikt hij allerlei dingen in een formulier, waarbij hij ettelijke malen het woord ‘marcheren’ gebruikt, vooral dan in de niet-vorm. Een andere Telenetmens zal maandagochtend naar je toe komen om alles te herstellen.

Hoe raar, dat je dan toch het gevoel hebt alsof de rest van de wereld een beetje verder weg is. Alsof je niet gewoon naar de rivier kunt zitten kijken. Alsof je minder aanraakbaar zou zijn. Wat objectief gezien ook niet klopt. De zondag wordt er nog iets stiller door, denk je. (Al zijn er nog die mooie jazzplaten tijdens het poetsen.) Wat dan weer veel tijd geeft voor reflectie over de liefde, ook de magische en de kosmische.

Je gaat naar een tentoonstelling, georganiseerd door een dierbare vriendin. Terwijl je naar de schilderijen kijkt, denk je aan hoe je vader je ooit leerde hoe je olieverfschilderijen moest maken. Die artistieke carrière was van korte duur, maar je weet nog iets over terpentijn.

Een andere dag. Een andere Telenetmeneer belt aan. Hij zegt dat hij al een voorafgaande analyse heeft gemaakt, waaruit zou blijken dat de modem waarschijnlijk stuk is. Je probeert je iets voor te stellen bij die voorafgaande analyse. Zit hij dan buiten in zijn bestelwagen met zijn laptop binnen te kijken in jouw huis? En hoe kon hij dan alles zien? Want die modem hangt in de berging, naast de wasmachine, en het licht was daar niet aan? De meneer vervangt het zwarte doosje door een wit doosje, dat nu meer bandbreedte zou moeten hebben. (Je moet dan misschien wat breder voor je scherm gaan zitten vanaf nu.) Je blijkt niet de enige te zijn. Heel veel mensen kregen op hetzelfde moment een zwart doosje, dat nu overal stuk begint te gaan. (Het lag dus toch niet aan jou.)

In de trein, op weg naar een vergadering. Half de trein zit vol met uitgeputte jongeren met rugzakken en tentjes, op weg terug naar huis.

Een andere dag. Een vroeg koffiegesprek, dat je erg ontroert. Iets over de liefde. En ook iets over koffiebars. Een traag gesprek, waarbij je kunt kijken naar de woorden en de lijnen.

Je hebt afgesproken met iemand die je al lang niet meer zag. Het gesprek ontroert je erg, je voelt je dankbaar. Iets over het grotere waar we een deel van zijn, en de woorden die we daarvoor kunnen gebruiken. Iets over onze kinderen in een veranderende wereld. En over nooit weten wat je betekent in het leven van een ander. En de zee, natuurlijk.

Een andere dag. Vaststellen dat je toch nog enkele nuttige dingen te doen hebt.

Je gaat je fiets ophalen. De fiets is blij dat je er weer bent.

Iemand wijst je erop dat je vaak het woord sexy gebruikt. (Blijkbaar vooral in de niet-vorm.)

Iets hangt over je, als een soort voorbereidende zwaarte.

Een mooi gesprek, met twee mensen die je dierbaar zijn. Het gesprek is zacht.

Je wist, al vooraf, dat een verdriet nog door je lichaam moest bewegen. Het is gewoon wachten, en kijken, in een korte nacht.

Een andere dag. Je had een afspraak. Je wou gaan, heel erg graag eigenlijk. Iets in je wil alleen zijn, de rest van de dag, iets voelt dat het je goed zou doen om bij je vrienden te zijn. Het is nog een eind, het is buiten de hele tijd, het is heel erg warm. (Voor jou is het eigenlijk te warm, misschien mag je dat zeggen tegen jezelf.) Je zegt af, blijft thuis (en gaat nuttige dingen doen).

Uit de vragen en de telefoons blijkt dat het werk je langzaam weer naar zich toe begint te trekken.

Je kijkt naar de rivier, naar je adem. Naar wat je leerde over de liefde, en over het rouwen.

Je begint in een vers boek. Je had het lang laten liggen op de stapel. Ook al is het een beetje thuiskomen, het doet niet echt wat je had gehoopt. Misschien is dat niet erg. (Misschien mag je toch nog aan een ander boek beginnen.)

Een rare droom, over een auto.

Vroeg in de ochtend. Ergens is een baby aan het huilen.

Je bent even in de vergadering. Je hoort iets over een regendans.

Een mooi gesprekje.

Je legt aan de mevrouw in de winkel uit waarom je dit keer al op vrijdag komt voor de weekendboodschappen. (Je bent zo voorspelbaar dat de mevrouw al even in paniek dacht dat zij zich van dag had vergist, en dat het al zaterdag was.)

Je spreekt met jezelf af dat je nog eens naar de boekhandel mag gaan, voor een vers boek. Je ziet twee vertalingen liggen van boeken die je de voorbije weken las. (Het is alsof die boeken je anders aankijken.) Je kiest een boek. Later voel je hoe lekker het in je hand ligt. Iets in je achterhoofd zegt dat je het juiste boek gekozen hebt.

25 augustus 2022

Checkout 19


Een boek over lezen, schrijven en leven. Hoe die één stroom zijn. Rauw, gulzig, bezwerend, vloeiend, verstorend, intens, kwaad, chaotisch… En die beweging is ook elke keer opnieuw beginnen. Verhalen herhalen, herschikken, herwerken. In woorden die alleen maar heel je lichaam kunnen zijn. Met Checkout 19 (vertaald als Kassa 19) heeft Claire-Louise Bennett een boek geschreven dat je overweldigt en verbluft. Een boek dat alleen zichzelf kan zijn, en dat ook vol overgave doet.

In het boek kijken we door de ogen van een vrouw van waarschijnlijk ergens in de veertig. Ze is schrijfster. In de verschillende hoofdstukken, telkens van wisselende lengte, krijg je momenten te zien uit haar leven. Ze is afkomstig uit een arm Engels arbeidersgezin. We volgen haar op haar school, in de baantjes die ze doet om wat te verdienen (onder andere aan ‘kassa 19’), tijdens haar studententijd en later. In het nu woont ze ondertussen in Ierland. We maken kennis met haar moeder en grootmoeder. We volgen de turbulenties in haar relaties met (niet al te fijne) mannen. We zien kleurrijke mensen voorbij komen die haar boeken geven of schrijvers leren kennen. Veel details over de andere mensen in haar leven krijg je niet als lezer. De fragmenten over haar leven komen verspreid over het boek terug, soms als in een soort loop, waarin dingen herhaald worden, maar telkens een beetje anders, en telkens via andere associaties.

Het levensverhaal van de vrouw in de vorm van gebeurtenissen, is in zekere zin maar een kader voor het eigenlijke heftige verhaal van in het leven komen en groeien door het lezen en het schrijven. De mysterieuze en spannende aantrekkingskracht op een kind van boeken van de bibliotheek. De lichamelijke sensatie van het lezen van boeken. De overweldigende, beangstigende maar onvermijdelijke kracht van woorden, zinnen, verhalen, boeken die als in een schok een deur openen naar een wereld, naar een manier van zijn, naar de enige manier van zijn. In de kindertijd zijn er de eerste boeken, in de bib, of in de kast van je moeder. Geheimzinnig nog. Er is de eenzaamheid op school als jij de enige bent die lijkt te verlangen naar die boeken. Tussen het lezen komen er dan, spontaan uit het niets, de eerste eigen verhaaltjes. Woorden die zichzelf schrijven, en die worden gezien door iemand anders. Gulzig lezen van boeken, naar de plekken willen gaan waar die boeken zich afspelen om iets van dat leven aan te raken. Lezen over mannen, om te weten hoe ze denken en kijken. Tijdens je studie, of door onverwachte ontmoetingen, in contact komen met schrijfsters die je leven zullen veranderen. Beslissen om voor een hele tijd alleen nog maar vrouwelijke auteurs te lezen. Steeds terugkomen naar die eigen wereld waarin je kunt lezen en schrijven, worstelen met anderen die dat niet begrijpen of die jaloers zijn op dingen die je schrijft. Mannen die zich bedreigd voelen door de kracht van de woorden. De tijd in je levensverhaal aanduiden door de boeken die je op dat moment al wel of nog niet gelezen had.

Het boek gaat over het zoeken van een identiteit. Die zoektocht kan alleen gaan via de deur en in de vorm van al die woorden. Die ene zin die je leven definitief kan veranderen. Die zoektocht is ook een politieke tocht van iemand die uit een sociale situatie komt die niet automatisch de weg wijst naar een leven in woorden. Het is een worsteling om je eigen plek te vinden in die andere wereld. Het feminisme laat je dingen zien en begrijpen die al te zeer uit beeld werden geduwd. Er is een besef van die ene weg die zich aandient, een weg die je tot in je diepste wezen kan raken, een weg die je compromisloos gaat volgen.

In het boek zijn er ook verhalen in het verhaal. Zo is er een verhaal waaraan de schrijfster werkte, toen ze vooraan de twintig was, over een zekere Tarquinus Superbus. Zoveel jaar later begint ze opnieuw aan dat verhaal. Een verhaal kun je elke keer opnieuw herschrijven. Het is als een autonome kracht, die zelf allerlei richtingen uit kan gaan, nieuwe dingen kan laten zien die je tevoren nog niet zag. Je moet volgen, en mee denken, schrijven, ademen.

In de verschillende hoofdstukken verandert de vorm. Sommige stukken zijn vrij afgelijnd en rechtlijnig verteld. Andere stukken wisselen van tijd, perspectief, register in een heel associatieve vorm. Heel vaak is het alsof je de vertelster hoort praten tegen zichzelf, alsof ze via een innerlijke monoloog vertelt wie ze is aan een denkbeeldig iemand. Je bent het verhaal dat je over jezelf vertelt. Dat gaat soms bladzijden door, in een ononderbroken tekst, als een niet te stuiten stroom. Soms is het alsof de plaat een beetje blijft hangen, waarbij de vertelstem moet blijven vertellen om een stap verder te raken. Soms is het als lezer vermoeiend, zou je even uit die stroom weg willen, verlang je misschien stiekem naar een meer ‘samenvattende’ tekst. Maar door dat alles voel je de kracht van die overweldigende woorden nog meer.

Dit boek lezen is een heel lichamelijke ervaring. Die zorgt ervoor dat je in dit heel eigengereide boek blijft. Soms voel je daardoor hoe een meer klassieke roman met dit materiaal zou omgaan. Maar een leven is niet zomaar te vatten in een lineaire, chronologische vorm die dat alles ‘af’ maakt. Het is een verwarrend geheel van verhalen, die bewegen in gelijktijdigheid, en telkens pogingen zijn om iets te zeggen, maar daarbij op sleeptouw worden genomen door de sprongen in je hoofd.

Het is ook alsof je een zalige overdosis krijgt aan boeken. De manier waarop de vertelster alle boeken beschrijft die ze heeft gelezen, niet of nog niet heeft gelezen, verkiest niet te lezen, laat je telkens iets voelen van de intensiteit waarmee boeken zich als het ware in je huid kunnen zuigen. Je  bent ook een beetje jaloers op iemand die al die boeken die worden genoemd al wel heeft gelezen, en vraagt je af wat je al je hele leven aan het doen bent. Bij een andere auteur zou die hele lijst van boeken misschien heel pedant overkomen, dat is hier helemaal niet het geval. Als lezer kun je je meteen enkele mannelijke auteurs voor de geest halen die van al die boekenverhalen vooral een ‘wat ben ik toch geweldig’-egoverhaal zouden maken. Hier voel je vooral iets van de bijna verzengende kracht die boeken kunnen hebben, iets van hun noodzakelijkheid.

Checkout 19 lezen is als een avontuur. Het boek is eigenzinnig en dwars, laat zich niet kneden. Het is ontroerend en soms ook vermoeiend. Het beweegt tussen verschillende registers, met soms wonderlijke woorden. Het zegt iets over de levensnoodzakelijke kracht van literatuur en is er tegelijk een uiting van.

19 augustus 2022

En het was toen


Een stille dag thuis. Misschien twijfel je even, ergens onderweg in het huis, waar je jezelf tegenkomt. En je kijkt naar de tijd, en wat beweegt aan de rand van wat rusteloos zou kunnen zijn.

Misschien ben je nog op je hoede, voor dat stukje dat je de vorige dag publiceerde. Alsof er iets zou gebeuren. Alsof iemand iets zou wegnemen. Alsof iemand je iets zou moeten zeggen. Het is daar, nu. En het legt zich verder wel neer. Jij bent hier. Iets is weg.

Het andere stukje is ondertussen ook klaar. (De woorden zijn anders, maar telkens weer voel je hoe ze door je handen gaan, hoe je ze kunt aanraken.)

En ook deze dagen. Het was toen, rond deze tijd van de maand. De zonsverduistering. De hevige koorts. De onderzoeken. Iemand die je vertelt dat je kanker hebt. Het lijkt soms zo ver weg. Tot het ineens weer naar je toe kan komen, op een onbewaakt moment. Je haperende lichaam herinnert je eraan. Het is tegelijk ver weg, en het is er altijd. Je kijkt naar de littekens in de spiegel. Soms zijn ze eenzaam, soms voelen ze zich geweldig thuis, alsof ze alleen hier konden zijn. En je denkt: dit is het lichaam van nu, het is hier. Misschien ben je daarin ook wel een beetje vloeibaar. Maar het is goed, dit ritueel van elk jaar. Dat het naar je toe komt. Het mag. Je nam je voor dat je altijd bij die familie wilde horen, en dat zal zo blijven. Je kijkt in de spiegel, je ziet hier, je ziet de tijd. En naast je zie je de anderen, zij die er niet meer zijn. Je weet niet waarom zij niet in het leven mochten blijven, en jij wel. Draag het leven, ook voor ons, zeggen ze. Je kijkt naar je handen. Ze kijken naar jou, en glimlachen. Ze blijven in je. Altijd.

Een trage dans, het zou mogen.

Een andere dag. Je komt terug van een vergadering. Klak! Een spaak is gesprongen en heeft zich rond je as gedraaid. Je probeert er iets aan te doen, het lukt niet echt. (Je zou grote verhalen kunnen vertellen over entropie. Maar het zou ook wel handig zijn als je eigen spullen gewoon altijd werken, nooit stuk gaan. Of zoiets.) (Terwijl je met je fiets aan de hand naar huis loopt, oefen je jezelf in een existentiële dialoog. Het leven is oefenen, dat is ook wel wat.) (Maar je zou toch ook nog wel graag op tijd zijn voor die meneer naar de vochtplek komt kijken.)

De vochtplekmeneer stelt vast dat de vochtplek helemaal niet meer vochtig is. (Hij spreekt je net niet aan met “madammeke”. Gelukkig heb je hem niets verteld over dat fluïde.) Andermaal blijkt dat je iets had moeten doen dat je niet gedaan hebt. (Wat toch ook weer niet helemaal bevestigd wordt door een eerste kijk ter plekke.) (Je voelt jezelf toch falen, andermaal.) Nadat hij weg is, neem je je voor om toch gewoon door te gaan met het overleven van het leven.

Je bent ondertussen aangekomen in die hal waar de mensen zijn die je fiets zullen kunnen repareren. (Op die plek heb je ook altijd een lichte madammekesangst. Je zult ongetwijfeld weer iets niet gedaan hebben dat je had moeten doen.) De man is vriendelijk, wijst je niet terecht. Maar er zullen grote ingrepen nodig zijn. Je fiets zal enkele dagen daar moeten blijven. Stoer zeg je dat dat helemaal oké is, maar onder je huid voel je de verlatingsangst van die dierbare fiets. (Zoals je zus lang geleden door het raam naar je keek, waar jij in de ziekenhuiskamer lag, zij niet mocht binnenkomen, en zij je moest achterlaten daar.) Het leven is elke dag oefenen.

Je bent nog net op tijd voor je koffieafspraak. Je bent zo blij haar nog eens te zien. De tijd schuift rustig voorbij, terwijl jullie op het terras zitten. (Oei, wat zit die stoel slecht.)

Een andere dag. Er is zelfs regen, terwijl je in de ochtend door de stad loopt. De kinesiste neemt je goed onder handen.

Een koffieafspraak met je maatje. Hoe goed het je doet, hem weer te zien. (Iets van de tijd kan weer gewoon doorgaan, hij is weer terug.)

Een lang gesprek aan de telefoon, over een boek. Het ontroert je, het komt dichterbij.

Een andere dag. Het is nog vroeg. Je kijkt naar de mensen op het perron. Je laat die ene trein passeren, neemt de volgende. Zo snel mogelijk de kranten lezen, zodat je verder kunt in je boek. De jonge mensen net voor je maken veel lawaai. Ze dollen met elkaar, ze zijn op weg naar zee, het moet een geweldige dag worden.

Een mooi bezoek. Het doet je goed nog eens bij haar te zijn, het lijkt al zo lang geleden.

Verhalen over de bijen in de tuin. Ze ontroeren je.

Wanneer je weer thuis bent, is je boek net nog niet uit. (De trein had een vertraging mogen hebben, denk je.)

De man in de winkel geeft je je brood en zegt daarna dat hij je stukje over de mannelijkheid gelezen heeft. Hij vond het goed, zegt hij. Je bedankt hem, een beetje verlegen, en gaat op zoek naar de yoghurt.

Eerst het boek helemaal uitlezen. Nog niet goed weten of het je zal lukken om er een stukje over te schrijven. Met die erwt. (Het stukje schrijft zichzelf.)

Complexe dromen, die nacht.

Je houdt van de koelte in de vroege ochtend.

Je leest nog een hoofdstuk in het boek over literatuurwetenschap. 

Je rug heeft geen zin in de namiddag. Een verdrietlaag beweegt door je huid. Maar je mag weer aan een vers boek beginnen. (Het doet je meteen glimlachen.)

18 augustus 2022

Wormmaan


Stel je voor dat je met je handen in de geurige vochtige aarde zit te wroeten en je ziet en voelt daar allerlei dingen die bewegen en veranderen. Als je lang genoeg kijkt, zul je zien hoe er een heel universum is in die vierkante meter voor je. En stel je voor dat je naar dat alles kijkt, en dat je het voor jezelf zou beschrijven zonder alle categorieën in je hoofd die je geleerd hebt, die de cultuur waarin je bent opgegroeid je heeft ingeprent, wat zou je dan zien? En stel je voor dat er iemand naast je zit die je nog niet kent. Stel je voor dat je naar die persoon kijkt en luistert zonder concepten in je hoofd, zonder binaire schema’s van wit en zwart, man en vrouw, zonder verwachtingen van wat zou horen bij die of die identiteit, wat zou je dan zien? En stel dat je terechtkomt in een boek dat in weinig of niets lijkt op een boek dat je eerder las. Zou je het boek willen bepalen? Zou je vat willen kunnen krijgen op basis van wat je kent en leerde? Of zou je je kunnen laten meedrijven in een tekstavontuur dat zich niet zomaar laat vatten? Misschien zijn dat interessante vragen die iets zeggen over Wormmaan, het heel bijzondere en eigenzinnige boek van Mariken Heitman (dat in 2022 de Libris Literatuurprijs kreeg).

Het boek is heel veel dingen tegelijk. Je zou kunnen zeggen dat het een boek is over de erwt. Het gaat ook over gender en identiteit. Het legt uit en laat veel zien en voelen over de geschiedenis van de landbouw. Het zegt iets over waar we vandaan komen en over hoe verhalen iets kunnen zeggen over de plek waar de dingen begonnen maar ook over wie we verondersteld worden te zijn. Je kunt het lezen als een ecologische kritiek op de uitwassen van het moderne scheidings- en efficiëntiedenken. Je kunt het ervaren als een wonderlijke taalconstructie met heel veel stemmen en registers. En je kunt het voelen als een boek waaraan je je een beetje uit handen moet geven, zonder te weten waar je aan zult komen. Het is een beetje werken, in de aarde, en dan heb je er nog maar een deel van begrepen. Het gevolg is wel dat je je als lezer een deel gaat voelen van een soort literair ecosysteem.

Al die dingen zwermen rond twee grote verhaallijnen, die afwisselend verteld worden. Er is het verhaal van Elke en er is het verhaal van Ra. Het verhaal van Elke speelt zich af in het nu, dat van Ra in een mythisch verleden, duizenden jaren geleden. Elke werkt als veredelaar van planten en heeft net lange tijd gewerkt aan een nieuw soort pompoen. Net voor ze het werk kan afronden, komt een ander bedrijf met een nieuwe pompoenvariëteit naar buiten, die eigenlijk ongeveer hetzelfde is als wat Elke probeerde te maken. Het werk is voor niets geweest. De teleurstelling is een katalysator in een proces van vervreemding en verontwaardiging dat al langer sluimerde. Elke laat haar werk achter en trekt naar een van de Waddeneilanden, waar er een huisje is van een oom van haar. Daar wil ze als experiment de erwt terug ‘ontedelen’. Op het eiland zorgt ze ervoor dat ze al het materiaal heeft dat ze nodig heeft voor die verwildering. Ze maakt kennis met andere mensen, houdt contact met een vriend en verdiept zich (letterlijk en figuurlijk) in het huisje van haar oom en de tuin die erbij hoort.

Het verhaal van Elke is tegelijk ook een kluwen van verschillende verhalen. Je leest wat ze doet, hoe ze met de erwten aan de slag gaat. Bij dat alles krijg je ook heel veel uitleg over het hele proces van veredelen, als een symptoom van een evolutie die niet de goede is. Het is ontstaan met de ontwikkeling van de landbouw en je zou het kunnen omschrijven als een vorm van het stelstelmatig losmaken van een plant uit het complexe en weerbare ecosysteem waar het een deel van was. Dat is tegelijk een proces van het uniform maken van wat meervoudig was. Het creëert een werkelijkheid die ook bv. ons idee van smaak vormt. Dat hele proces is in een stroomversnelling gekomen in de moderne tijd, onder meer door de industrialisering van de landbouw en door de inzet van kunstmest en bestrijdingsmiddelen. Het moderne denken is een scheidingsdenken, dat onder meer een sterke grens trekt tussen mens en  natuur (alsof de mens niet gewoon een deel zou zijn van de natuur). Terwijl de ecologische werkelijkheid er meer een is van samenhang en vloeibaarheid, ontstaat zo een beeld waarin dingen meer wit of zwart zijn, eenduidig, los van het andere in functie van een doel van controle en gebruiken van de natuurlijke omwereld.

Elke vertelt naast dit alles ook heel uitgebreid over hoe ze haar identiteit en gender ervaart. Hoe ze al haar hele leven wordt geconfronteerd met allerlei mechanismen en culturele patronen die haar willen zeggen in welk vakje ze zou moeten zitten. Het is een binair systeem, waarbij de man nog altijd de norm is, en waarbij haar lichaam en haar besef van wie ze is zouden moeten passen in een min of meer stabiel vakje van ‘de vrouw’. Het proces van het vormen van mensen, tot ze in een af te lijnen vorm passen, is zo als mechanisme een beetje te vergelijken met het proces van het vormen van gewassen. Dat gebeurt in de tekst op een meerstemmige wijze. Je hoort Elke aan het woord. Soms lijken haar woorden over te gaan naar een meer essayistisch register. En verder zijn er de hele tijd innerlijke dialogen waarbij Elke in discussie gaat met “de vrouw die ik nooit werd”.

Het verhaal van Ra speelt zich af in een ver verleden. Ra komt van buiten naar binnen, als een soort vluchtelinge, die een “middenmens” is. Haar lichaam zit ergens tussen man en vrouw. Ze is ook een persoon die beweegt tussen binnen en buiten. Ze komt terecht in een gemeenschap, waarin ze min of meer wordt opgenomen, al blijft haar positie ingewikkeld. Er is een spirituele leider. Er is een stenen beeld van een godheid die mannelijk en vrouwelijk tegelijk is. Ze brengt erwten mee. Er dreigt een voedseltekort. De druk om weg te trekken wordt groter en de kiemen van een meer actief landbouwsysteem dienen zich aan. De toon van dit verhaal is mythisch, met allerlei aardse (en soms wrede) rituelen die vat proberen te krijgen op de moeilijke omgeving. De voorouders geven, als een koor in een Griekse tragedie, commentaar. Er lopen lijnen van toen naar nu.

De verhalen en taalregisters lopen door elkaar en zorgen zo voor allerlei spiegeleffecten. Je ziet als lezer hoe er parallellen zijn. Maar die worden nooit eenduidig gepresenteerd. Er zijn de verschillende registers, de vele beelden, de soms mysterieuze verhalen die je niet helemaal kunt vatten. Er is de wisselwerking tussen het verhaal van de planten en de landbouw aan de ene kant, en het verhaal van het hokje ‘vrouw’ en alle processen van ‘vorming’ van identiteiten. Er zijn mooie motieven die de verschillende verhalen met elkaar verbinden, zoals de stenen. Een steen komt uit de aarde en kan worden gebruikt om iets bovenaards weer te geven. Maar de aarde kan een steen ook terug in zichzelf opnemen. Er zijn wonderlijke passages, zoals het stuk met de wormen, waarin je je één voelt met het wriemelende leven in de duistere grond. 

Er is nog zo eindeloos veel meer te zeggen over dit boek. Met een deel van de inhoud van het boek was er een risico dat het belerend of pamflettair zou worden, maar de heel originele vorm ervan voorkomt dit. Het is een universum op zich. Als lezer moet je wel een beetje werken, en je moet bereid zijn jezelf wat uit handen te geven aan iets wat je nooit zomaar geruststelt. Regelmatig spreekt de verteller je trouwens ook min of meer rechtstreeks aan, om je bij de les te houden en tegelijk ook eraan te herinneren dat je in een literair kunstwerk zit. Het boek is echter nooit vrijblijvend en stelt op een indringende wijze vragen over ecologische uitdagingen en de impact van normatieve systemen op hoe mensen zichzelf kunnen of mogen voelen. Het laat op een heel eigenzinnige manier zien wat een eigentijds boek kan zijn. Helemaal vatten doe je het niet, en dat is niet alleen de bedoeling, het is ook geweldig.

14 augustus 2022

The Promise


Wat de tijd doet met een familie en een land. Hoe wie eerst – en dat ook vanzelfsprekend vond – in het centrum van het privilege zat kan opschuiven naar de rand. Wat je ziet en niet wilt zien. Hoe je omgaat met het gewicht van het onrecht en hoe een toekomst zich als een belofte aandient. Wat het doet als je alleen maar sommige stemmen hoort. Het komt allemaal aan bod in de indrukwekkend goede roman The Promise (vertaald als De belofte) van de Zuid-Afrikaanse auteur Damon Galgut. Het boek kreeg in 2021 de Booker Prize, en dat is meer dan terecht. Het is het verhaal van een witte familie in een Zuid-Afrika dat moeizaam beweegt van apartheid over hoop en belofte naar teleurstelling. Het boek zelf beweegt ook tussen rauw, grotesk, satirisch en komisch, tussen leven en dood, tussen mens en dier. Vooral de manier waarop het boek verteld wordt, maakt diepe indruk.

In het boek volgen we de witte familie met de naam Swart, in een periode tussen ongeveer 1986 en 2018. Het boek bestaat uit vier delen, bijna als vier bedrijven van een toneelstuk, met telkens enkele jaren ertussen. Elk deel is opgehangen aan de begrafenis van een van de familieleden. In het eerste deel zijn we in de nadagen van Botha, in het tweede is Mandela president, in het derde Mbeki en in het vierde zijn de dagen van Zuma geteld. De familie Swart heeft roots in Nederland en woont op een boerderij in de buurt van Pretoria. Naast de vader (Manie) en de moeder (Rachel) zijn er de kinderen Anton, Astrid en Amor. In het eerste deel sterft de moeder na een lange ziekte. Ze is op het einde van haar leven teruggekeerd naar het joodse geloof van haar jeugd, wat bij haar uitvaart allerlei tegelijk bittere en hilarische complicaties geeft. Voor ze stierf, heeft Rachel gezegd dat ze wilde dat het stukje grond en het huis daarop waarin de zwarte huishoudhulp Salomé woont aan die zwarte vrouw zou moeten gegeven worden. Manie belooft dat hij dat inderdaad zal doen, maar al snel nadat Rachel is begraven laat hij die belofte vallen. Amor, de jongste van de drie kinderen, heeft de vraag en de belofte gehoord en zal de volgende jaren blijven aandringen op het uitvoeren ervan.

Anton is bij het begin van het boek in militaire dienst en is nog erg onder de indruk van iets dat hij zelf heeft gedaan wanneer hij bij de begrafenis van zijn moeder aankomt. Hij zal daarna weggaan uit het leger en zal jarenlang op de dool zijn tot hij terugkeert naar de boerderij. In volle apartheid zou hij waarschijnlijk op basis van zijn privilege een mooi leven met status hebben gehad, maar de tijden zijn ondertussen veranderd. Astrid worstelt met een eetprobleem en probeert dichter bij een leven van luxe en macht te komen en gaat ondertussen nogal soepel om met haar huwelijkstrouw. Amor heeft geen aanleg voor opportunisme en verdwijnt al snel van de boerderij. Ver weg van haar familie bouwt ze haar eigen leven uit, zorgend voor andere mensen. Ze voelt het gewicht van de belofte van haar moeder, leidt een leven dat bijna een soort boetedoening is. Zij houdt als enige contact met Salomé.

Naast de familieleden zijn er nog allerlei andere personages die mee op het toneel komen. Zo zijn er de voorgangers van de verschillende geloofsgemeenschappen en een yogaleraar, groteske figuren die tegelijk akelige symbolen van knechtende of verdelende machtsstructuren zijn. Er zijn incompetente en corrupte politiemensen. Er zijn kleurrijke begrafenisondernemers. Er is een dakloze die een plekje aan de kerk heeft gevonden. Er is de dode Rachel die nog even door het heden dwaalt. Er zijn jakhalzen die hun terrein verkennen.

Het boek gaat in de eerste plaats over wat de tijd met een familie doet. Hoe familieleden uit elkaar worden geduwd. Hoe ze veranderen, of net niet, ook al verandert hun omgeving heel sterk. Hoe ze blijven leven in hun oude overtuigingen en schema’s of hoe ze met iets meer afstand naar zichzelf kunnen kijken en beseffen dat de wereld waarin ze opgroeiden er niet meer is. In elk deel is het veranderende Zuid-Afrika op de achtergrond aanwezig. De taal verandert, net als de omgeving. Je voelt hoe de sfeer verandert. De grote hoop van het einde van de apartheid gaat over in idealen van een nieuwe maatschappij, maar de werkelijkheid is weerbarstig en ontnuchterend. Het boek begint nogal symbolisch met het enige familielid van de vijf dat aan het einde nog in leven zal zijn. Op dat moment lijkt een tijdperk afgerond te zijn en kondigt een open en nog onbestemde toekomst zich aan.

De grote kracht van het boek wordt in belangrijke mate uitgemaakt door de heel bijzondere vorm. Niet alleen dat kader van de vier begrafenissen (met ook vier verschillende manieren van sterven) is bijzonder, vooral de vertelvorm valt op. De verteller beweegt heel vloeiend en verschuift het perspectief van het ene naar het andere personage. Soms neemt de verteller afstand, spreekt de lezer rechtstreeks aan, en lijkt zo te benadrukken dat we aan het kijken zijn naar een literair werk, met codes en conventies. In allerlei kleine observaties of uitspraken van personages komt de complexe realiteit van het land in alle scherpte binnen. De verteller heeft ook toegang tot de duistere gedachten van de personages. Soms antwoordt de verteller op een gedachte of uitspraak van een van de personages, als in een dialoog. Binnen een paragraaf kan een perspectief veranderen van de ene naar de andere. Bijna onopvallend kan er tussen de ene en de andere paragraaf een sprong gemaakt worden in de tijd of de ruimte. Het is zeer ingenieus en het geeft een heel bijzondere kracht aan het boek.

De vertelvorm bevestigt daarmee dat we als lezer met een literair werk te maken hebben, niet met een documentaire of een boek dat in de eerste plaats de historische evolutie in beeld zou willen brengen. Na een tijd merk je dat je vooral sommige stemmen hoort en andere niet. Zo valt het op dat je Salomé niet hoort. Zij zwijgt en wacht, jarenlang. Vanuit het perspectief van de witte man uit de apartheid zou dat niet eens opvallen. Het is de veronderstelde orde der dingen, ook al verandert de maatschappij. Voor wie vanuit het nu kijkt is de pijnlijke stilte van dat wat we niet op het toneel van het boek zien veel indringender. Het personage van Amor heeft in dat alles een bijzondere plaats. Ze lijkt soms iets mythisch te hebben, ze raakt aan een andere werkelijkheid. Ze lijkt zich terug te trekken in een soort vrijwillige ballingschap, wil zich niet verbinden met het universum van de boerderij en de familie. Ze wil in zekere zin zichzelf uitschakelen om te buigen voor de erfzonden van de tijd en om er alleen nog te zijn voor wie gehavend in de marge geduwd wordt. Maar in dat alles is zijn ook zwijgend. Is de brug die ze probeert te maken naar Salomé ingegeven door het verlangen om het eigen geweten te sussen? Heeft ze  inzicht in de blinde vlekken van haar privileges? Of maakt ze echt ruimte voor een soort rommelig nulpunt van waaruit iets nieuws kan beginnen? De tijd en menselijk onvermogen en lafheid waren genadeloos voor de belofte die ooit aan Salomé is gedaan en voor de belofte op een glorieuze toekomst voor een verscheurd land. De vaststelling is pijnlijk. En daarna kun je alleen maar verder gaan.

The Promise is een heel bijzonder boek. Al bij het lezen wil je regelmatig uitroepen hoe goed het geschreven is. Na de laatste bladzijde zie je pas echt hoe geweldig het geheel in elkaar zit. Het is mooi dat het boek er daardoor in slaagt om tegelijk een redelijk genadeloze en toch ook empathische beschrijving te geven van het menselijk tekort én een trefzekere satire te zijn op een werkelijkheid die complex en wrang is. Woew, wat een boek…

13 augustus 2022

De verhalen, altijd weer


Je schuift door de dagen, de dagen nemen je mee.

’s Morgens vroeg opstaan, alsof het een werkweek was. De ramen open. De koelte die beweegt door het huis. Je kijkt.

Je krijgt een bericht. Iemand is weer terug hier, van over de zee. Je bent blij.

Het blijven, wat weet je over het blijven?

Het plekje in de trein omhult je. De beweging herinnert je aan het verlangen naar dit zacht verdwijnen.
Je hebt nog een trui aan, zegt ze, wanneer je bij haar aanbelt. O ja, zeg je. (Het heeft iets met de zon te maken. En ook met hoe die ene trui je omhult, nog eens dat woord.)

Het is goed bij haar te zijn. (Je herinnert je ineens weer hoe het was, toen je haar leerde kennen, een leven geleden.) De verhalen hebben tijd, mogen zich rustig neerleggen.

Later zoeken jullie een plekje in een schaduw. Je ziet iets van de tijd.

De mensen in de trein lijken zo zonnig.

Een andere dag. De meneer komt kijken naar de vochtplek in je muur. (Hem contacteren was een nuttig ding.) Hij bekijkt alles, en zegt dat hij je niet zal kunnen helpen. Je zou contact moeten opnemen met de aannemer die het werk heeft uitgevoerd, zoveel jaar geleden. (Telt dat dan als een ander nuttig ding? Of is dit nuttig ding één en ondeelbaar.)

Het is fijn bij te praten met een vriend. (Je was ook toe aan wat gember, stel je vast.) Tussendoor kun je kijken naar wat er beweegt.

Een andere dag. Dat ene stukje van de keukenkast leegmaken. Zo vaak leek het alsof de dingen daar, waarvan je wist dat je er toch niets mee zou doen, je telkens verwijtend aankeken. Je maakt alles leeg. Het voelt als adem.

Je fietst naar een dierbare vriendin. Je bent te vroeg, zoals steeds. Ze vertelt je alles over de tuin. Het is iets als een zacht ritueel, al jaren. De tuin laten zien, alle dingen die bewegen. Het raakt je telkens, maakt je ook een beetje klein, het is goed. En de verhalen. Je voelt traag.

Terug thuis voor de grote warmte. En iets over blijven.

(De bezoekjes, ze ontroeren je telkens opnieuw, meer dan je verwacht had. Het is goed.)

De nacht. Je ligt te denken aan het stuk dat je de volgende dag zou moeten schrijven. Het onderwerp moet naar je toe komen. De dingen die door je hoofd gaan, schuiven weer van je af. Je weet dat je daarover niet moet schrijven dit keer. Het zou iets anders moeten zijn. (Het moet een beetje pijn doen, denk je.) Het komt niet, het maakt je rusteloos.

De volgende ochtend. Je lichaam voelt een beetje ingedeukt. Het is tijd om te schrijven, denk je. Er zou iets mogen komen, denk je. Iets komt. En zoals gewoonlijk voel je dat je niet wilt schrijven over wat zich aandiende, wat wil zeggen dat je daarover moet schrijven. Je hebt al schrik van dat ene stuk van de tekst dat je zult moeten schrijven. Maar het is tijd, denk je, om de woorden gewoon hun weg te laten gaan. Waardoor iets achter je zal liggen, waardoor het macht en schaamte zou kunnen verliezen. Je schrijft geduldig verder, in een lange beweging. (Andermaal zal ook deze tekst niet heel bijzonder zijn, geen potten breken. Maar dit is goed voor jou, denk je. Of zoiets.)

Terwijl je wacht op de trein krijg je bericht van iemand die je dierbaar is. Ze was al de hele ochtend in je gedachten. Ze zegt dat iemand niet meer in dit leven is. Het zou komen, dat was geweten, maar het maakt je toch stil. Je kijkt naar je handen.

Je loopt nog even langs het werk, voor je naar je afspraak gaat. Even dag zeggen aan een collega, even zitten, iets zeggen aan de planten, en dan weer verder. Het gesprek is aangenaam, het beweegt heen en weer tussen de vier mensen aan de tafel. Het geeft je vertrouwen.

Je bent ondertussen al volop in het laatste seizoen van de serie die je volgt. Grote verhalen, grote emoties, en het ontroert je te zien hoe alles voorzichtig en mooi wordt neergelegd.

Een andere dag. Je neemt een vroege trein, laat je omringen door het plekje. Je kijkt naar het landschap. Je leest verder. Wat is dat boek goed.

Het is een mooi gesprek. De verhalen die je elk jaar verder vertelt, verder aftast. De dingen die je niet weet. En de tijd die gaat. Jullie zoeken een plekje in een schaduw.

De mensen op het perron zien er zonnig uit. Je kijkt naar hoe ze bewegen, hoe ze naar elkaar kijken.

Je weet niet zeker of die ene plant op je terras het zal halen. Het maakt je verdrietig.

Een afspraak in het park, je vrienden zijn daar. Om een of andere reden moet je elk jaar een kleine drempel over om te gaan. (Iets met: op dat moment dat alles niet zomaar dichtbij willen laten komen. Iets met: iets dat moe is in jou, en nog even wil rusten.) En zoals elk jaar stel je vast dat je blijft praten en eindeloos lang bezig bent met weggaan. Verhalen. (Je ziet hen graag, dat zal het zijn.)

De volgende dag. Een volgende stap voor de vochtplek. (Nog niet helemaal zeker wat de uitkomst is van de nuttigheidsvraag.) 

Hoog tijd om op zoek te gaan naar een cadeautje voor je maatje. Hij is binnenkort weer thuis, je kijkt ernaar uit om hem weer te zien.

De laatste afleveringen van de serie. Zo eindeloos mooi. (Wat het met je deed, de hele tijd. Het beweegt nog door je lichaam, in allerlei bewegingen. Je weet nog niet helemaal zeker wat alles zou willen zeggen. Je kijkt.)
 

07 augustus 2022

Het blauwe uur


Ergens, in dat gewichtloze moment tussen dag en nacht – het blauwe uur – kun je de liefde aanraken. Alles wat je verlangt, als een vlucht uit de grauwe realiteit, is daar. Dat hoop je toch. Er is ergens een randgebied van de tijd waar een andere werkelijkheid zich zou kunnen laten zien, waar het mysterie zichtbaar wordt, waar je over de grens van de dood kunt kijken. Misschien is het besef van die plek nodig om als mens het leven te overleven. Dat lijkt Alexander Lernet-Holenia te suggereren in zijn bijzondere roman Het blauwe uur.

Het boek van deze Oostenrijkse auteur dateert van 1941. Alexander Lernet-Holenia had in de Eerste Wereldoorlog gevochten in het Habsburgse leger. In 1939 werd hij opgeroepen, nu voor het Duitse leger, en nam als officier deel aan de inval van Polen. Deze roman is sterk geïnspireerd door die eerste dagen van de Tweede Wereldoorlog. Na publicatie als feuilleton zou het boek verschijnen in 1941, maar dat werd verboden door het ministerie van Goebbels, omdat het te kritisch zou zijn. Het verscheen uiteindelijk in 1947.

Hoofdpersonage in het boek is de Oostenrijkse reserveofficier graaf Wallmoden. Hij meldt zich in de zomer van 1939 aan voor een legeroefening. Hij komt terecht in een merkwaardige, licht absurde sfeer. Eindeloze gesprekken met andere officiers, die nergens over lijken te gaan. Het is alsof de tijd stilstaat, in leegte en verveling. Tegelijk voel je wel, ergens onderhuids, dat er onheil in de lucht hangt. In de verhalen die Wallmoden vertelt, is er regelmatig al sprake van een soort magische werkelijkheid aan de rand van de echte. Geesten zijn onder ons. De verteller van het boek lijkt daarover nog meer te weten.

Op een of andere manier lijkt het alsof Wallmoden niet helemaal past in die plek. Hij heeft niet helemaal door wat er gebeurt, beweegt zich met een aristocratische distantie en observeert een wereld die hij niet helemaal vat. Tijdens die dagen leert hij een mysterieuze vrouw kennen waarvoor hij al snel als een baksteen valt. Zijn collega’s laten hem voelen dat er volgens hen iets met haar aan de hand is. Zij blijft vaag over haar verleden. Het kan Wallmoden allemaal niet schelen, zij is als een lichtpunt dat hem uit de vermoeiende stilstand trekt.

Maar dan ineens moet hij met het leger vertrekken, voor wat de Duitse inval van Polen zal worden. Hij had een afspraak met haar en kan haar nu ineens niet meer bereiken. Hij doet wat hij kan om haar berichten te sturen. Koeriers worden ingeschakeld. Hij klampt zich vast aan een afspraak die hij met haar zal hebben, binnen enkele weken.

Ondertussen gebeuren er soms rare dingen. Dromen zijn intens, laten hem een andere werkelijkheid in de werkelijkheid zien. Tijdens de veldtocht gebeuren er ook dingen die magisch zouden kunnen zijn. Wallmoden zit met zijn hoofd vaak ergens anders dan in het concrete oorlogsgebeuren.

En dat is heftig, rauw en brutaal. Het leger stormt in een Blitzkrieg Polen binnen. Veel mensen slaan op de vlucht, velen sterven. De oorlog die je als lezer ziet, is niet zo glorieus of eenduidig als de Duitse overheid zou willen. Het valt op dat je regelmatig leest hoe dapper de Poolse soldaten waren (wat waarschijnlijk ook niet echt paste in de wensen van het ministerie van propaganda). De inval in Polen, beleefd vanuit het perspectief van Wallmoden is ruw en verwarrend.

Tegelijk blijft er de hele tijd een soort waas rond Wallmoden hangen. Het is alsof hij er niet helemaal bij is. Terwijl de tijd ineens niet meer stilstaat, maar steeds sneller beweegt, is het alsof hij toch in een soort cocon blijft zitten. In die ruimte beweegt hij niet. Er is wel die tragische liefde die hem uitzicht zou kunnen geven op iets anders.

Er gebeuren nog rare dingen. Er komt nog een bijzondere ontknoping die iets opheldert over de mysterieuze vrouw. Misschien moest Wallmoden een klein beetje verloren lopen om iets te vinden.

Het blauwe uur is een heel bijzonder boek. Soms is het een beetje dwars. Soms is het een beetje absurd. De hele tijd hangt er op de achtergrond een soort donkerte die soms wat doet denken aan de boeken van Sándor Márai. Je krijgt als lezer niet helemaal greep op wie Wallmoden nu eigenlijk is. Dat alles versterkt wel het gevoel van een ruimer universum (waarvan de verteller wel weet heeft) waarin dit alles zich afspeelt. Het boek laat iets aanvoelen van het kantelpunt tussen twee werelden, twee vormen van tijd. Aan de ene kant is er een donkere bewegingsloosheid. De grauwe werkelijkheid van de oorlog beweegt dan wel snel, maar ze heeft iets dat absurd is, als een eeuwige herhaling. Die werkelijkheid past niet in propagandaverhalen van glorie. Aan de andere kant is er een grensgebied waar die zware tijd niet zomaar kan komen. Het is een plek waar dromen en geesten bewegen, waar je met de doden kunt spreken, waar wat je vertelt de werkelijkheid zou kunnen ombuigen. Het is de plek waar je een ander kunt ontmoeten in de liefde. Misschien is het een plek waarnaar je alleen maar kunt verlangen. Misschien is dat de kracht van literatuur, dat het een andere werkelijkheid kan zijn in woorden. Misschien worden totalitaire regimes daarom zenuwachtig van de vrijplaats die kunst kan zijn.

05 augustus 2022

En onderweg


Het ritme van de dagen. Je bent er bijna aan gewend, denk je. Je lichaam hinkt nog een beetje achteraan, in een andere versnelling, soms. (Misschien ben je wel een soort kruispunt of zo.)

Je wacht op de trein. Het doet je goed, gewoon rondkijken. Mensen op de perrons. Allemaal op weg ergens naartoe. Kleuren, vormen, geluiden.

Het is fijn om nog eens daar te zijn en bij te kunnen praten. Mooi hoe verhalen door de tijd mee opschuiven.

(Het blijft raar, of misschien ben je gewoon een beetje moe, mensen die blijkbaar zo graag met hun telefoon op speaker hele conversaties voeren.)

Een andere dag. Je gaat even een voormiddag naar het werk. De opleiding die je te geven hebt. (Je moet van een beetje verder komen, voel je, zodra je voor hen staat. Wat wel goed is.) Ze zijn blij dat je gekomen bent, komen je bedanken. (Weer thuis ben je ineens weer in het andere ritme. Wat wel goed is.)

(Je bent nog steeds niet bestand tegen de emoties van die serie. Wat ook wel goed is.)

Een andere dag. De trein steekt de grens over. Je verdwijnt een beetje in de beweging, zoals je hoopte. Het landschap is stil.

Het is goed daar te zijn. Je ziet de verhalen. Jullie maken de foto’s. Een hele klus die ook weer gedaan is daarmee. (En ook iets nuttigs, overigens, denk je.) Jullie kijken samen naar foto’s van vroeger. (Een broertje en een zusje op het bed, met een boek.)

In de trein terug. In het overstapstation roept de treinstem om dat er nog een technisch probleem is met de locomotief achteraan. De vrouw naast je begint te zuchten, en zal voor de rest van de rit – de trein vertrekt na tien minuten – de hele tijd aan haar haar zitten friemelen. Alsof ze er kleine krulletjes in draait.

Een bericht van je zus. De pot pickles die je voor haar mee had genomen wordt volop, frietgewijs, uitgetest.

Een andere dag. Je bent klaar voor de kookstress. Die avond zul je bezoek krijgen van enkele mensen die je dierbaar zijn. Je overloopt de recepten, maakt de lijstjes. Je probeert nog zoveel mogelijk koelte binnen te krijgen.

Je begint met de frangipanetaart. (Er zijn nog zekerheden.) Het huis ontvangt de geur in dankbaarheid.

Je ruimt op, dekt de tafel al, en begint aan de cannelloni. 

Voor je bezoek komt, komt een dierbare vriendin nog even je haar knippen. (De wijkagent kijkt met een kleine frons wanneer hij jullie bezig ziet op je terras.) Plukken grijs haar op diverse plekken. En zo kun je ook nog even bijpraten. Iets is zo goed. (Wat zou je zonder haar zijn?)

Ze zijn er, ze lopen rond in je huis. (Je bent blij, en een klein beetje verlegen.)

(Ze zijn gelukt, denk je, die rolletjes uit de oven.) Je kijkt, luistert, praat mee, ziet. Kleuren, vormen, geluiden. Bewegingen. De avond ontroert je diep, op allerlei manieren. Het regent, wanneer ze vertrekken. Je loopt mee tot aan de bushalte, probeert nog iets te zeggen.

Veel beelden gaan nog door je heen in de nacht. Een immense knal maakt je wakker.

In de vroege ochtend een beetje met kreuken uit bed. (De vuilniszak, en de koelte. En ook wel de stilte van de ochtend.)

Rustig de grote afwas doen, met fado.

In de winkel vind je een boek over literatuurwetenschap. (Het brengt je terug naar toen. Zou je het meenemen? De illusie dat je dat allemaal nog eens even zou kunnen lezen om weer helemaal mee te zijn. Sommige illusies zijn mooi.)

De mevrouw voert de jaarlijkse lektest uit op je oordoppen. (Je lekt niet.) 

Op het perron. Je leest diagonaal in het boek. (Zoveel zit toch nog ergens in je hoofd, stel je vast. Je glimlacht.) De mensen op het perron, ze zijn weer mooi.

De Indiase man in de bus is de hele tijd iets aan het zeggen, soms roepen, soms zingen. In allerlei talen door elkaar. (Time is money. Mahatma Gandhi. Taj Mahal. Trein is vijf minuten laat. India.)

Je bezoekt een dierbare vriendin, op die plek waar je anders waarschijnlijk niet meer zou komen. (Je gaat niet meer langs het huis, je voelt geen enkele behoefte om het nog eens te zien.) Je gaat kijken naar de mooie muurschildering. (Naar een tekening van die vroegere vriend des huizes. Je ziet de verwijzing naar je vader.)

Het is goed daar weer te zijn, bij hen in de tuin. (De dingen die blijven.)

Terug naar huis. Je wacht voor een overstap. Een man komt naar je toe, vraagt of je Engels spreekt. Hij vraagt of die trein ook zal stoppen in Wijgmaal. Je bevestigt. Hij zegt dat hij niet zo houdt van treinen. Je vraagt hoe het zou kunnen dat je niet van treinen houdt. Hij legt uit dat hij uit Nieuw-Zeeland komt, waar er blijkbaar weinig treinen zijn. Je blijft in zijn buurt zitten in de trein zodat hij zeker de halte niet mist. Hij bedankt je voor de guidance. Je wenst hem nog een mooie avond.

Je loopt nog even langs bij dierbare vrienden die net weer thuis zijn van vakantie. (Je bent zo blij dat ze er weer zijn.)

Weer thuis. Je laat de koelte bewegen door het huis.

(En er is zelfs nog een beetje frangipane over van de vorige dag.)

04 augustus 2022

Ruth & Pen


Wat doe je met al dat verdriet? Al dat onvervuld verlangen? Hoe drijf je weg van elkaar in pijn? Hoe kan de liefde kantelen? Of toch niet. Het kan allemaal gebeuren in een enkele dag. In een stad die terwijl verder leeft. In lichamen. In verhalen die raken aan andere verhalen, andere boeken. Het gebeurt allemaal in het heel erg mooie Ruth & Pen van de Ierse schrijfster Emilie Pine.

Een dag in Dublin. Uur na uur kijk je mee met de personages. Een speciale dag, er staat iets belangrijks te gebeuren. Iets met de liefde. En tegelijk is het ook een dag die heel even uit het ritme van alle dagen wordt gehaald, als een moment waar iets zou kunnen veranderen. Dat gebeurt ook, maar misschien anders dan gedacht of gehoopt. Een dag die daarmee ook een dag is die gewoon de volgende dag aanraakt. Misschien kun je denken aan boeken van Virginia Woolf of James Joyce. En die bewegen ook wel ergens mee op de achtergrond, of in subtiele verwijzingen in de tekst. Dublin is het decor, en in zekere zin ook een soort ritme waaraan je je zou kunnen overgeven. Het is soms ontvankelijk, soms afzijdig en soms vervreemdend.

We volgen deze dag, 7 oktober 2019, vooral door de ogen van Ruth en Pen. In hoofdstukken die opschuiven met de uren van de dag krijg je telkens het perspectief van een van hen of van andere personages die met hen verbonden zijn. Ruth is een jonge vrouw die werkt als therapeute. Haar partner is nog in Londen. Hij zou de vorige avond zijn teruggekeerd, maar hij deed dat niet. Ze gaat naar haar werk, ontvangt enkele cliënten en gaat daarna de stad in. In de war, in twijfel. Zal ze bij haar man blijven of niet? Is er nog een relatie, kan die nog gered worden, en wil ze dat eigenlijk wel? Ze draagt het gewicht en de wonden van een reeks vruchtbaarheidsbehandelingen in haar lichaam. Ze wilden graag een kind, maar de dingen liepen niet zoals ze gehoopt hadden. Ze kwamen tegenover elkaar te staan, in hun machteloosheid. Worstelend met een te groot verdriet, dat zich uit in kwaadheid en verloren lopen in een vlucht naar nergens.

Pen is een tienermeisje dat zich opmaakt voor een grote dag. Die dag gaat ze spijbelen op school om naar een klimaatmanifestatie te gaan van Extinction Rebellion. Ze gaat dat doen met haar vriendin, op wie ze al een tijd verliefd is. Die dag zal ze dat ook zo uitspreken. En dan zullen de puzzelstukjes netjes in elkaar vallen, zo hoopt ze. Pen is een meisje met autisme. Naar een betoging gaan, zoveel mensen, zoveel lawaai en indrukken, zoveel mogelijk onvoorspelbare dingen, het is een ingewikkelde uitdaging voor haar. Maar wat er die dag zal gebeuren zit al weken in haar hoofd. Ze is betrokken en verontwaardigd door de klimaatcrisis en wil daar iets mee doen. En ze doet het natuurlijk ook een beetje omdat haar vriendin zich ook wil storten in de klimaatactie. Ze zal even moeten doorbijten, tot na de actie, en dan zal het gebeuren. Andere mensen lezen, begrijpen wat ze werkelijk bedoelen, de indrukken van een omgeving verwerken, voelen hoe je in je lichaam gezogen wordt, proberen om te gaan met te veel niet te controleren prikkels tegelijkertijd, het is een hele opgave. Er zijn afstanden tussen haar en de zogenaamd normale wereld en er is een groot verlangen naar het leven, naar een plaats waar het veilig en zacht is in al die complexiteit.

De twee grote verhaallijnen lopen min of meer parallel naast elkaar. Ze komen elkaar soms ook echt tegen, in dezelfde ruimte die Dublin is. Ze spiegelen elkaar soms in hun zoektocht naar iets van de liefde. Hoe kun je samen zijn met een ander? Is er ruimte voor een zelf dat niet helemaal past in wat ‘men’ normaal vindt of dat niet beantwoordt aan de verwachtingen van de eigen geliefde? Verdriet om wat niet is of niet zal komen kan zorgen voor een kortsluiting in je hoofd. Misschien wil je in rusteloosheid of angst verdwalen in die grote stad. Misschien wil je verdwijnen in bewegingsloosheid of wil je net – tegen alles in – gaan doen wat je je voorgenomen had? En als je dan tegenover die ander staat, het moment dat onvermijdelijk toch komt, welke woorden zijn er dan om te zeggen wat nauwelijks te zeggen is of wat niet past in de categorieën die we kennen?

Emilie Pine doet het allemaal op een heel erg mooie manier, vol mededogen. De vorm van het boek zorgt daar mee voor. De chronologische structuur van de korte hoofdstukken, waarin je de verschillende verhalen naast elkaar kunt volgen, werkt erg goed. De twee hoofdpersonages bewegen erg veel door de stad. Soms dolen ze, in de hoop te verdwijnen of opgejaagd door rusteloosheid. De straten en plekken worden steeds vermeld, waardoor de stad zelf ook een soort personage wordt, soms warm, soms beangstigend.

Wat erg opvalt, is de lichamelijkheid van het boek. De worstelingen van de twee vrouwen – met zichzelf, met de verwachtingen van anderen, met de onveranderbaarheid van iets dat buiten je ligt, met verdriet en verlangen, met een complexe wereld en ingewikkelde communicatie – worden heel lichamelijk beschreven. Als lezer kun je zo ook telkens een beetje mee kijken, van binnen naar buiten. Een belangrijke lijn bij dat alles is hoe je anderen wel of niet kunt lezen. Kun je de grammatica van een ander kennen? Kun je de afstand van je eigen huid tot de woorden overbruggen? De stad, soms leesbaar, soms niet, weeft zich tussen dat alles door. Dat Pine bij dat alles ook subtiel verwijst naar Joyce en Woolf geeft er een extra dimensie aan. Wat er die ene dag gebeurt, staat niet los van andere verhalen, is geen eiland in de tijd.

Bij het einde van het boek zijn Ruth en Pen op een andere plek terechtgekomen dan ze hadden verwacht of gehoopt de ochtend van die dag. Het is onbekend terrein, en tegelijk de plek waar ze moeten zijn, waar ze zichzelf opnieuw zouden kunnen vinden. Een plek om ja tegen te zeggen.