30 juni 2018

Winddromen

Een lichtjes overweldigend begin van de week. Zoveel reacties. (Zoveel mensen die je woorden lezen.) De kinderen. Het maakt je een beetje verlegen.

Een telefoon, voor een andere conferentie. Ook over kinderen, en het verlangen ernaar. Je hoort mooie woorden aan de telefoon. Over jouw woorden. Misschien ben je wel ergens breekbaar.

En dat we van elkaar zijn. (Het blijft je fascineren hoe anders sommigen kunnen lezen wat je geschreven hebt.)

Je zit te noteren. Het seminarie dat je organiseerde. Je hoort alle woorden. De dingen lopen zoals je had voorzien.

(Het is steeds jouw taak, om bij het einde van de pauze de mensen weer binnen te roepen. Om een of andere reden doen ze het ook altijd meteen wanneer je het zegt. Je schrikt er steeds een beetje van.)

Die avond sta je nog laat de afwas te doen. (En je bent droevig, over de buxus die weer staat te lijden. Alsof het leven niet mag zijn.)

(De nachten zijn te kort deze week, besef je al.)

Een andere dag. De avondvergadering duurt lang. Het is intens. Je ziet een stroom in de discussie. Misschien heb je enkele stenen verlegd in het water, en stroomt het nu zo. (Soms schrik je ervan, hoe betrokken je bent.)

De afwas is nog later.

Een andere dag. Je bent op tijd thuis. Er komt een meneer uit Nederland. Een interview. Weer over vliegtuigjes. Het wordt een heel aangenaam gesprek. Je vraagt je af of wat je zegt wel interessant genoeg is om daarvoor helemaal naar hier te komen. En zo.

De fotograaf komt aan. Van nog een heel stuk verder in Nederland. Enkel om een foto te maken. Je voelt je een beetje schuldig dat hij waarschijnlijk uren onderweg was, om tien minuten bij jou binnen te zijn.

Een andere dag. Lijstjes. Lange lijstjes.

’s Avonds zit je nog te werken. Ergens is er voetbal, blijkbaar.

Iets in je huid is bang van de nacht.

Misschien verlang je naar de wind. Misschien naar iets waarbij je uit zou moeten leggen dat je uit elkaar zou kunnen vallen. (Je maakt een voornemen, ergens in de nacht.)

De volgende ochtend, een beetje droef. Het is de laatste keer dat ze daar staan op de markt met hun groenten. Je voelt je nu al verweesd.

Iets met een lijstje.

Je ploegt door de dag. (Soms zijn je woorden een beetje op. Sommige toch.)

Je denkt aan twee meisjes, en een laatste schooldag.

Tussendoor denk je ook aan een platenspeler, en aan je vader. Wat hij zou doen.

Je fietst mee met de grote groep. Je denkt aan ogen. (En je zoekt een naam met een i.)

(Dankzij het voetbal is er op andere kanalen een overdaad aan romantische films. Je kunt het verdragen.)

Het is alsof de nacht je lichaam schuurt.

Je leest de woorden in de krant. Het lange interview. Iets komt even dichtbij.

Later die dag. Je stelt hem voor als een vriend, en dat voelt goed. Het wordt een fijn gesprek. (Het leidt er ook toe dat je een beetje bang wordt, besef je later.)

Een telefoon. Iets maakt je droef. Iets over ieder voor zich. Je zult het nooit begrijpen, denk je.

Je denkt nog aan dat voornemen, die nacht, en aarzelt nog een beetje. Je ziet foto’s, je weet niet wat ze met die winddroom te maken hebben.

24 juni 2018

Iets met kinderen

Een klein beetje rusteloos ben je, die ochtend. Men heeft je gevraagd een dag te modereren van kinderwensouders. Een tijdje terug schreef je er een stukje over, hoe het voor jou is. (Het raakte veel mensen, merkte je.)

Je weet niet hoe dicht het zal komen. Voor jou is je verhaal echt, maar ergens denk je dat het wel veel kleiner en vooral onbetekenender zal zijn dan al die verhalen die misschien naar je toe zullen komen.

Onderweg. Je kreeg een lift. (Ergens in je hoofd blijft een verhaal nog ver weg.)

Mensen komen binnen. Verhalen komen binnen. Zoveel verhalen in de zaal.

Je maakt kennis met mensen met wie je later een heus gesprek zult voeren. Je hoort een verhaal dat meteen bij je blijft.

(Even twijfel je, of je wel de juiste bent om hun verhalen te dragen, of zoiets. Het jouwe is zo klein.)

Je maakt kennis met de vrouw die straks zal gaan zingen, en opnieuw met haar vriend, die je nog kent van vroeger. Je vertelt iets van je verhaal, en het lijkt alsof het er ook mag zijn.

(Er is veel.)

Ze zingt, en iets begint te veranderen in jou.

De presentaties schuiven voorbij. Iets in jou wordt rustiger, je bent nu toch hier, hier is waar je bent, waar je wilt zijn. (Je mag erbij zijn, met jouw verhaal in de buurt, dicht bij je. Alleen zo kun je er zijn, denk je.)

Alles blijft netjes binnen de tijd.

Tijdens de middagpauze komen de verhalen nog meer naar je toe. Je wacht even, en dan ga je met iemand praten. Je wilt haar verhaal er ook graag bij, op een of andere manier. Zij kent iemand die jou heel dierbaar is. Het doet je goed haar over haar te horen vertellen. (Het doet je goed, dat je kunt vertellen over toen, toen jullie samen waren, lang geleden. En hoe jullie eigenlijk nog altijd een beetje samen zijn.)

De namiddag begint.

(Nu is het moment, denk je. Het is alsof je het verhaal van anderen even in jouw handen zal mogen dragen.)

De stoelen moeten zo staan, denk je. Ze moeten dicht bij elkaar zitten, denk je. Ze moeten elkaar bijna kunnen aanraken. Het is belangrijk wie hier zit en wie daar zit.

En dan gebeurt het ineens, zo voelt het.

Ze beginnen te vertellen, en vanaf de eerste woorden laten de verhalen zichzelf zien. Wat lukte, wat niet lukte, wat pijn deed, wat verwarde, …

(Je voorbereiding heb je al lang opzij gelegd, het gesprek zal zichzelf wel leiden.)

Er is zoveel in wat je hoort. Over vervreemd zijn van je eigen lichaam, over grenzen die je niet meer voelt, over niet samenvallen met wat mensen denken dat je bent, over machteloosheid, over goedbedoeld maar pijnlijk advies, …

Ze zijn zo dapper, denk je. Het voelt als een eer dat je zomaar naast hen mag zitten, en aan hen de vragen geven.

(Het gesprek is nog mooier dan je had gehoopt.)

(Soms kijk je tussendoor even in de zaal. Mensen lijken ademloos te luisteren. Het gebeurt, denk je.)

(Jouw verhaal is niet ergens anders, het is gewoon hier bij je, en dat is de beste plek.)

Je stelt de vraag over het verdriet. Het is de laatste vraag. Het ontroert je meer dan je kunt zeggen, hoe ze die vraag in hun handen nemen, en rustig antwoorden. (Bij elk antwoord zou je nog zoveel vragen willen stellen, en tegelijk ook niet. Wat ze zeggen is zo compact, en tegelijk als een landschap.)

(In de zaal zie je hoe mensen dicht bij elkaar kruipen, hoe ze wenen.)

Verdriet is als een rivier, denk je.

Er komt geen slotconclusie, zeg je. Na de laatste woorden stopt het gesprek.

(Het is een geschenk, denk je, dat je dit mocht doen. Zo dicht bij die verhalen komen.)

Na het gesprek stuik je heel even een klein beetje in elkaar. Mensen komen je bedanken. Je wilt de anderen bedanken, voor hun moed. (Iemand bedankt je voor de vraag over het verdriet, en voor de tijd die ze kreeg om te antwoorden. Wat ze zegt ontroert je diep, je bent dankbaar.)

(Ook al is je verhaal zoveel kleiner dan het hunne, denk je, voel je dat je ook een van hen bent, een deel van dit landschap, hier.)

Er komt nog een monoloog, op het podium. Zoveel verhalen samengebald.

(Even denk je dat het genoeg is geweest, dat je alleen zou willen zijn. Het gaat weer over.)

Nadien ben je verlegen. De bedankjes verwarren je.

Er is iets gebeurd, denk je, en dat is mooi.

Julia weet het.

23 juni 2018

Ongehoorzaamheid

Soms kan je lichaam zachtheid verdragen, zegt iets in je huid. Het zou een weg kunnen zijn.

En zo kijk je vooruit, naar iets wat enkele dagen later zou kunnen komen.

Soms weet je het, dat iets je zal raken. Je huid. En zo het residu van een verdriet.

Het lukt je beter, denk je, te zien hoe je lichaam antwoordt. Niet dat je meteen anders kunt bewegen, maar je ziet het.

 (Anderen hadden het al lang gezien. Ongetwijfeld. Sommige dingen duren precies altijd een beetje lang bij jou.)

Eigenlijk ben je misschien vooral een beetje moe. Het is die tijd van het jaar.

Je kijkt ernaar uit, dat je die avond zult gaan kijken.

Net daarvoor kun je nog net op tijd de pakjes in het postkantoor afgeven. Er zijn verjaardagen. En cadeautjes zouden op tijd moeten aankomen, altijd. (Hoewel de kosmos ook in die kwesties mild kan zijn.)

Je bent op weg naar de film.

Iedereen lijkt zo druk in de stad. (Terwijl ze ook stil en ingetogen zouden mogen zijn, denk je.)

Je bent een beetje zenuwachtig voor die film. Omdat je weet dat er iets zal gebeuren.

(Een andere buik had ook gemogen.)

Je zit in de zaal te wachten tot de film begint.

(En het is nog steeds zo, zoals het altijd was. Als je in de bioscoop zit, ben je behoorlijk onverdraagzaam. Niet dat iemand er iets van merkt. Maar je kunt het niet verdragen dat mensen maar net op tijd of te laat binnenkomen.)

En vanaf de eerste minuut weet je wat je al wist.

Het is alsof die film de poriƫn van je huid opent.

Ze zijn zo onvoorstelbaar goed, daar op het scherm.

Een niet te vermijden liefde.

Het gewicht van de tijd. En hoe ze toch de huid niet kunnen veranderen.

(De film doet iets in je lichaam zinderen. Tegelijk zou je soms gewichtloos willen zijn, niet de pijn voelen, terwijl je probeert zo onopvallend mogelijk te draaien in de zetel, tot je weer even goed zit.)

Hun ogen. En alles wat ze zien.

Ik laat je vrij. Die woorden.

Wat is verlossing?

Het is ontroerend, mooi en verscheurend. Hoe ze kijken naar die liefde.

Het haalt je overhoop.

Je doolt door de stad, recht naar huis.

Je kijkt naar je handen.

Je huid weet wat je wist, wat je zou kunnen weten. En toch verdwaal je ook een beetje.

Tot de dag zich neerlegt.

17 juni 2018

Je was in mijn droom

‘Mag ik hier gewoon even naast je komen zitten?’
‘Ja, dat mag. Graag zelfs. Maar je moet wel voorzichtig zijn.’
‘Waarom?’
‘Ik zou zomaar in duizend stukjes uiteen kunnen vallen.’
‘Weet je dan al vooraf dat het er duizend zullen zijn?’
‘Dat is wel een goede vraag. Veel alleszins.’
‘Je zag er moe uit, toen ik je gisteren zag.’
‘Ja? Viel het op?’
‘Toch wel een beetje.’
‘Misschien mocht jij het wel zien. Je was trouwens in mijn droom vannacht.’
‘En wat deed ik?’
‘Je kwam voorzichtig naast me zitten. Ik denk dat we bij het water zaten, en keken naar de rivier of zo.’
‘Ik maakte me een beetje zorgen om jou, daarom ben ik gekomen.’
‘Dat is lief. Weet je, gisteren miste ik je ineens, nogal hevig. Het was een klein momentje van paniek. Soms verlang je dat iemand je troost, al weet je niet goed waarom. En al weet je dat je dat misschien niet mag verlangen.’
‘Waarom zou dat niet mogen? Moet je altijd sterk zijn dan?’
‘Nee, dat denk ik niet. Maar misschien ga je dan toch stiekem jezelf bij een ander leggen of zo. En is het alsof je die ander nodig hebt om jezelf te zijn, en dat mag niet natuurlijk.’
‘Ik denk dat je te streng bent voor jezelf. Ik kom stiekem een beetje dichterbij zitten. En eigenlijk ook gewoon omdat ik graag dichter bij jou wil zijn, niet omdat ik jou nodig heb voor iets of zo.’
‘Nee?’
‘Misschien is het moeilijk voor jou om te geloven, maar er zijn mensen die gewoon graag bij jou willen zijn. Ik ben zo iemand.’
‘Ben jij soms ook bang?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘En wacht je dan ook gewoon tot het overgaat?’
‘Ja. Nadat ik eerst een tijdje heen en weer heb gelopen in het huis.’
‘Zo midden in de nacht? Dat zou ik wel eens willen zien.’
‘De volgende keer zal ik je bellen.’
‘Afgesproken. Eigenlijk is dit wel een beetje zalig, hier gewoon zo zitten. Dit kan ik overzien. Ik kan jou zien. Ik kan zien dat ik het fijn vind dat je er bent, en dat jij dat misschien ook wel fijn vindt. En ik voel dat je niets vraagt. En daardoor kan ik alles zien.’
‘Het blijft me fascineren, dat je daar altijd zoveel woorden voor nodig hebt. Alsof je ook dat goed wilt doen. Alsof je het moet begrijpen voor jezelf, voor het mag of zo.’
‘Dat klopt misschien wel. Tegelijk helpen die woorden me ook wel om de verwarring beter te begrijpen die ik vroeger vaak voelde. Het maakt me rustiger als ik de dingen kan zien zoals ze zijn.’
‘Bij jou zijn maakt me rustig, dat is altijd zo geweest. Ik kan het niet goed uitleggen, maar ik heb altijd het gevoel gehad dat je naar mij kijkt, dat je mij ziet, en niet dat je jezelf ziet in mij, of zoiets.’
‘Voel je dat zo? Dat zou mooi zijn.’
‘Ja, zo is het. Soms denk ik dat ik je graag af en toe zou kunnen bellen, om te vragen of ik gewoon naast je mag komen zitten, zoals nu. En dat we dan samen zwijgen, of toch bijna.’
‘Bijna, zoals nu. Dat lijkt me wel goed. Af en toe moet ik natuurlijk wel iets kunnen vragen.’
‘Wat dan?’
‘Wat je gedroomd hebt. Om maar iets te zeggen.’
‘Oei, ik weet vaak niet wat ik de vorige nacht heb gedroomd. Is dat erg?’
‘Nee, dan wil dat zeggen dat je nog eens moet terugkomen.’
‘Maar ik was dus in jouw droom?’
‘Ja.’
‘Dat is wel een fijne gedachte. Ik was er in het echt wel niet bij, maar ik denk dat het een goede droom moet zijn geweest.’
‘Er was een bepaalde geur in die droom. Ik probeer me te herinneren wat die was.’
‘Heb jij vaak geuren in je droom?’
‘Soms wel. Ik denk dat ik het me herinner. Als je in de zomer lang hebt gefietst, in de zon, en je bent weer thuis. Hoe je huid dan ruikt, zo hier aan je arm. Die geur. Ken je die?’
‘Ik probeer me die geur voor te stellen, ik heb wel een idee.’
‘Nou ja, zoiets. Ik ben een beetje verlegen eigenlijk nu. Zullen we even bijna zwijgen?’
‘Ja.’

16 juni 2018

Dagen

Op weg naar de trein. Lichtjes in de war, lichtjes kwaad, lichtjes verdrietig. Iets in die aard.

Misschien ben je te moe om snel de dingen van je af te laten glijden

Soms zie je dat. Hoe je lichaam hoekig wordt.

Een avond. Op weg naar de voorstelling. Je weet niet waarom je je klein voelt.

In de zaal. Het ontroert je, langs verschillende wegen. Je ziet de schrijvers. Ze praten over een schrijver die er niet meer is. Er is veel liefde in de zaal. En afwezigheid. Je weet niet goed of je er wel mag zijn. Het is mooi. En het verwart je.

(Op weg naar huis komen er zoveel vragen.)

Een andere dag. Ergens in de verte verjaart een dierbare vriendin. Je denkt jezelf dichterbij.

Onderweg stop je om plantjes mee te nemen. Het mag.

Die avond. Een vergadering waar je naar uitkeek. Je moet jezelf voorbij je vermoeidheid laten drijven, en dan komt het weer goed. Je probeert vooruit te kijken, te zien hoe je zelf in die puzzel zou kunnen passen. Het voelt goed, jezelf daar zien in de verte.

Een andere dag. Na de kinebeurt ’s morgens tintelt je lichaam altijd nog na in de trein. Het zou eindeloos mogen duren.

Je ploegt je door je lijstje heen. Je wilt die tekst absoluut nog af krijgen deze week. Het is tijd.

Je hoort dat iemand bevallen is. Een mooie glimlachgedachte.

Een avond zonder vergadering. Je schrijft nog wat verder, stopt op tijd. Er komen berichtjes, ergens uit de verte. Alles is goed. Je bent vooral helemaal toe aan een romantische film. (Met dekentje.)

Een andere dag. Je bent toch een beetje zenuwachtig.

Misschien is het meer symbolisch. De laatste controle van het controleseizoen. De huiddokter. In de wachtzaal kijk je naar de collectie schilderijen. Die flamencomevrouw op het schilderij die staat te dansen heeft wel erg grote voeten. De huiddokter roept je binnen. Het is het jaarlijkse moment. Ze vraagt of je denkt dat alles in orde is. (Verwarrende vraag, elk jaar. Dat ene plekje waar je naar moet kijken is op je rug. Je ziet je eigen rug niet elke dag. Misschien moet je een rugkijkster zoeken?) Ze inspecteert je hele (witte) lijf, scrupuleus, met zachte vingers. Plekjes kijken. Op een of andere manier maakt het je stil vanbinnen. Alles blijkt weer in orde te zijn. Je vraagt haar nog even hoe het zit met de huidkankers. Ze vertelt het rustig. Later, op weg naar de trein voel je je opgelucht en verdrietig tegelijk. Het leven blijft dicht bij je.

Later die dag, een netwerkmoment. Fijne mensen. Veel lawaai. Je had ook graag gewoon wat rondgekeken, denk je, niet al te veel zeggend. Je hoor je stem, ze klinkt een beetje moe.

Je denkt aan iemand.

Je komt iemand tegen onderweg die je al lang niet meer sprak. Ze tikt even op je buik voor ze doorrijdt. Je glimlacht.

De volgende ochtend op de markt. Ze zeggen dat ze gaan stoppen met de markt. Ze zeggen dat ze hopen dat iemand anders hun plaats zal innemen. Het maakt je droevig.

Die middag in de trein. De treinmeneer legt je uit hoe hij 23 jaar werkte bij Ford Genk, en nu bij de trein, en wat het verschil is. Hij is bijna thuis.

Op bezoek bij de baby. Je zou daar de hele tijd kunnen blijven staan kijken, eindeloos. Een mooi gesprek met de mama. Net als andere keren ziet ze iets, ze weet het. Het ontroert je erg.

In de winkel vertel je dat het rolgordijn van je slaapkamer een beetje stuk is. De winkelmevrouw legt je uit wat je met een wasknijper moet doen tot de herstelmevrouw bij jou thuis langs kan komen om het weer in orde te brengen. Je knikt alsof je het helemaal begrijpt.

Weer thuis. Vloeken op die (…). (Iets met antwoorden invullen, dat even willen doen, en dan merken dat elk antwoord maar driehonderd tekens mag zijn, waardoor je weer helemaal opnieuw moet beginnen, en je dat andere ding dat je had willen doen niet kunt doen, en dat soort dingen…)

Een moment van eenzaamheid.

Een slechte nacht. Iets doet pijn.

En vroeg weer op. Een beetje verfrommeld nog.

De mevrouw in de winkel zegt op vriendelijke wijze dat je er enigszins belabberd uitziet.

En je moet alleen nog die inleiding schrijven, denk je onderweg.

Iets valt van je af, na de inleiding. Straks nog even alles in elkaar knutselen.

Na het gesprek later die dag schuif je alle laatste stukjes in elkaar. De tekst is klaar. (Normaal zou nu ergens enig tromgeroffel of zelfs een heuse fanfare moeten weerklinken. Er gebeurt niets.)

De dingen mogen zich neerleggen voor vandaag.

10 juni 2018

Zullen we dansen

Billie Holiday & Lester Young klinken in het huis. De week mag zich neerleggen.

Soms denk je aan dansen.

Misschien zou je het willen. Trage bewegingen. Voelen hoe een ander beweegt. Alle tijd om het ritme van je lichaam te zoeken, of te vinden. Geluiden en geuren. En dat het niet geeft. Dat je steeds opnieuw mag beginnen. Dat je aanraakbaar mag zijn. En dat je huid dat zou durven.

Soms voel je de tijd. Soms zie je de sporen. Je kijkt ernaar, alsof ze in je handen zijn. Terwijl je op het terras zit en de wind je even bezoekt. Alsof die je iets wil zeggen.

Soms wil je verdwijnen in alleen maar die beweging. Alsof zo iets zou kantelen, ongemerkt.

Je loopt door het huis. Het is stil buiten. Je ziet iets groeien, het zouden bloemen van geluk kunnen worden. Zomaar uit zichzelf.

Herinneringen lopen met je mee. Ze omhuiden je. Misschien is het een dans, misschien niet.

Soms is er een kramp in je lichaam, soms trekt het zich in zichzelf samen, als in een hoek van de eigen kamer. Je verlangt naar een andere adem, als een dans.

Je bent voorzichtig met het eten bezig. Soms besef je niet echt wat je doet, en soms is het alsof je alles kunt voelen in je vingers. Met dankbare vingers.

Je krijgt een bericht van ergens ver weg. Iemand is aan een boek begonnen. Jij gaf het haar ooit. Ze vertelt hoe de woorden bewegen, hoe ze een beetje op de jouwe lijken.

Je probeerde het onlangs nog te vertellen aan iemand. Hoe dat is, met de woorden. Hoe je de woorden kunt aanraken. Hoe je tussen de woorden kunt gaan liggen, hoe het daar veilig is. En hoe je dan naar een sterrenhemel zou kunnen kijken.

Opgespaarde pijn. Misschien heeft het iets met die sporen te maken, ook. In je hoofd kun je de dans zien, wat die zou kunnen doen.

Het stapeltje kranten. De verhalen. Ze wachten in het papier. Ze laten zich omslaan. Je leest een verhaal dat je pijn doet.

Soms denk je dat je iets gaat afsluiten, soms weet je het niet.

Naar een dans kun je wel verlangen.

Je kleren raken je voorzichtig aan.

De muziek doet je glimlachen.

Je zou willen dat dat laatste stuk van de week stil is, dat niemand je iets vraagt. Het is niet altijd zo, en het is niet zo erg. Maar iets met dansen.

Je las een verhaal van iemand die je heel dierbaar was. En je denkt: we zouden nog eens moeten dansen.

Je zit buiten te lezen. Eindelijk kun je weer wat verder lezen in dat boek. Het heeft op je gewacht. De woorden dartelen in het rond. Je voelt het boek. Soms sluit je je ogen om alleen maar het boek te voelen.

Je ligt even. Even drijf je weg in een dut. Je komt terug. Je plooit jezelf weer uit, terwijl je recht gaat staan.

Je brengt het water naar de planten, in straaltjes. Je denkt aan malse regen, en wat dat zou kunnen zijn. Je hoort hoe de planten iets fluisteren.

Zou je willen dat er iemand was nu. Je vraagt het je af terwijl je buiten zit. Je weet het niet goed. Wel voor een trage dans.

Soms ben je bang. Van wat er zou gebeuren als komt wat je verlangt. Even zie je het.

En je denkt aan de rivier.

Misschien zul je het fluisteren, in de nacht.

Zullen we dansen?

09 juni 2018

Een geschenk

Soms is een gesprek een geschenk. Vaak eigenlijk.

Je krijgt een vraag van iemand. Hij heeft je stukjes gelezen, en wil graag eens kennismaken. De vraag maakt je verlegen. Ze ontroert je diep.

(Het blijft raar, na al die tijd. Hoe het werkt. Dat je hier woorden bij elkaar harkt, en dat die daar, ergens, iets voor iemand betekenen. Dat ze iets teweegbrengen.)

Op weg naar de afspraak ben je een beetje zenuwachtig. Je voelt je een beetje klein.

Hij doet ook iets met woorden. Zijn woorden raken je vaak. Ze zijn bezonken. Ergens tussen onrust en melancholie.

Het gesprek valt mooi in zichzelf.

Iets over grote gevoelens, en kleine, twijfelende woorden.

Iets over opstandig en mild.

Iets over rituelen, en wat ze doen.

Je zegt het hem, dat hij rituelen maakt voor anderen. Ineens zie je dat voor je. Hoe het werkt.

(Je vertelt iets over Bob Dylan. Nadien denk je aan nummers waarover je iets zou willen vertellen. ’s Nachts denk je dat het Simple Twist of Fate moet zijn. Het draait op een perfecte manier rond. Het is licht en triest. Iets maakt dat de liefde telkens weer ontsnapt. En zo gaat alles weer verder, met no direction home… Het begint opnieuw, en het draait weer rond.)

Je bent dankbaar over woorden over twijfel, en voorzichtig zoeken, in kleine gebaren.

En zo gaat de avond verder. De woorden van het gesprek blijven daar, in het gesprek, niet hier, in de woorden.

Het is mooi, een ontmoeting. Terwijl je naar huis loopt in de avond voel je dat het een geschenk was.

De gedachten komen pas in en na de nacht. Ze leggen zich voorzichtig neer. In lagen.

Op een of andere manier zie je nog beter voor je waar je met de woorden naartoe wilt, in de tijd die komt. Dat je de woorden zachtjes wilt aanraken. Dat je de twijfel wilt koesteren Soms (vaak) zijn je dromen te groot, maar laat de woorden dan maar klein en kwetsbaar zijn. Of zoiets. (Zelfs dat denken klinkt al te groot in je hoofd.)

Het mooie aan een ontmoeting is dat die er ook gewoon niet had kunnen zijn.

Het is mooi om onderweg te zijn. Je weet niet of je morgen nog zult leven. (Waarschijnlijk wel.) Maar het is goed zo. Misschien kan het niet weten helpen om een geschenk te zien als het naar je toe komt.

Je voelt soms hoe je groeit in het lichaam van je grootvader, hoe je zijn bewegingen krijgt. Hoe hij naar je kijkt in de spiegel. En het is goed.

Soms ben je moe. Soms is er te veel dat je weghaalt van waar ontmoetingen zouden kunnen zijn. Van die plekken in de tijd. Je lichaam weet het. Zij die je dierbaar zijn weten het ook. Nog even.

Je denkt na over muziek. Waar ze vandaan komt. Wat ze kan zijn, en hoe wonderlijk dat is.

(Je vraagt je af of je er niet te oud uitzag, of je niet te veel gepraat hebt, of je hebt gevraagd wat je wilde vragen, of je wel traag genoeg sprak soms.)

En je kijkt naar de buxus, die mooi opnieuw begint te groeien. Een dag eerder vertelde je het aan een vriendin. Dat dat het hoogtepunt van de week was. Het mooie van zo’n hoogtepunt is dat je niet juist weet waar het begint en waar het eindigt.

Een geschenk dus.

03 juni 2018

Het heelt zich

‘Ik dacht dat ik hem kwijt was, die plant. Ik voelde me zo schuldig.’
‘Maar jij kon er toch niets aan doen, of toch niet echt?’
‘Nee, dat is zo. Maar toch. Het voelde alsof ik gefaald had. Alsof er leven in mijn handen was gelegd, en dat ik het had laten wegglippen. Of zoiets.’
‘Je moet er gewoon voor zorgen, meer kun je niet doen.’
‘Het is moeilijk uit te leggen, en waarschijnlijk onnozel. Maar je kunt gewoon iets laten leven, en afstand houden. Of je kunt het risico nemen om liefde te geven, om veilig te zijn voor een ander. Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik niet meer mocht doen dan het eerste, tot een tijd geleden. Het is veranderd, het is nu alsof ik me mag openstellen. En die planten kunnen het verschil voelen, dat weet ik op een of andere manier.’
‘Dat is weer typisch iets voor jou. Je bent soms zo bang voor wat je eigenlijk zo goed kunt. Het is er allemaal al, alleen jij ziet het niet, of kunt het niet zien.’
‘Het klinkt allemaal wat raar waarschijnlijk, zo’n verhalen over planten. Misschien zijn ze maar een symbool. Of een uitnodiging.’
‘Ik vind het niet raar. Ik zie wel wat het met je doet. En ik ken je al zo lang. Ik ken je verdriet. En ik zie dat je bezig blijft er iets mee te doen, en dat is mooi. Soms vraag ik me af waarom anderen dat niet zien. Het is niet zo moeilijk.’
‘Soms is het alsof die planten me aankijken, en zeggen dat ze bij me willen blijven.’
‘Natuurlijk zeggen ze dat. En praat jij ook met hen? Dat moet, dat weet je toch.’
‘Ja, ondertussen wel.’
‘Soms weet iets in ons waar we naartoe moeten. Je moet alleen maar kijken.’
‘Ik heb altijd het gevoel gehad dat het voor jou gemakkelijker is. Misschien sta jij dichter bij de aarde, of heb je gewoon meer rust vanbinnen.’
‘Misschien heb ik andere dingen dan planten waar ik aarzel, waar ik mezelf tegenkom. Maar dat is iets voor een ander gesprek. Nu zijn we gewoon hier. De avond is goed. En ik ben blij dat ik hier ben, bij jou.’
‘En ik ben blij dat je er bent.’
‘Soms zou ik het willen voor jou, dat alles achter je ligt. Maar zo werkt het niet waarschijnlijk. Misschien zou je wel gewoon iemand anders zijn. Minder interessant. En ik weet dat het goed komt met jou.’
‘Ik heb het wel graag, dat je dat zegt. Het doet me aan iemand denken. Hij was weer veel in mijn gedachten de voorbije dagen.’
‘Misschien is het wel een goed teken dat het weer beter gaat met die plant?’
‘Ja, wie weet. Zie je dat? Hoe het leven terug lijkt te komen. Misschien was het niet weg, had het zich gewoon een beetje teruggetrokken. In de eigen schuilkelder. Tot het tijd was.’
‘Misschien heeft de plant zichzelf geheeld?’
‘Misschien wel.’
‘Wat is er?’
‘Ik ben zo bang van dat woord, misschien wel omdat ik ernaar verlang. En omdat ik besef dat ik het zelf zal moeten doen.’
‘Ik begrijp wat je zegt, heel goed. Misschien hebben jouw verhalen die plant wel geholpen, misschien voelde de plant dat je er was.’
‘Elke dag stond ik daar te kijken, en te hopen dat het goed zou komen. Ik wist niet wat ik moest doen.’
‘Je was er, en je hebt de plant vertrouwen gegeven.’
‘Dank je. Te veel mooie woorden, denk ik. Zal ik nog wat wijn halen?’
‘Ja, dat is goed.’
‘Wil je nog iets?’
‘Nee, alleen dit, hier.’
‘Ben je altijd zo gemakkelijk?’
‘Wat denk je?’
‘Wijn dus.’
‘Kieken!’

02 juni 2018

Waar je alleen bent

Soms wil je het. Thuiskomen. En hopen dat er niemand is. Niemand die je iets vraagt, die iets van je nodig heeft. Misschien mag er iemand aan je denken. Maar verder, alleen. Alleen in het huis. Zodat je kunt wachten. Op het ritme van je adem. Op verdriet, soms. Op aanraakbaarheid.

Soms kijk je naar iemand. Je weet het, ze is je dierbaar in dit leven. Je zou je niet kunnen voorstellen dat zij er niet zou zijn, ergens. Minstens als denkbaar. Je weet niet hoe je dat zou moeten zeggen, misschien weet ze het wel. Je kijkt. Je ziet haar met haar kleinkind. En het is zo mooi. Zo veel. Je zult altijd aan deze kant zijn.

Soms ben je bij mensen die je energie wegnemen. Het gaat misschien helemaal niet of niet alleen om hen, maar om jou. Om wie je bent dat het je kan raken. Je voelt wat het doet met je lichaam. Je kunt ernaar kijken. Je ziet het, voor je je aan de nacht kunt overgeven. In zo’n niet alleen zijn ben je meer alleen dan wanneer je gewoon alleen zou zijn.

Soms ben je alleen in wat je ontroert. Je hoort die muziek. Het doet je trillen. Je zou het kunnen proberen. Uitleggen wat het met je doet. Waarom je telkens weer moet wenen, telkens weer. Misschien hoeft het helemaal niet, dat uitleggen. Misschien ziet een ander het wel, maar voelt hij of zij zich machteloos, in de afwezigheid van de woorden die zouden kunnen uitleggen dat iemand je ziet.

Soms ben je alleen met je pijn. Soms is de pijn een vertrouwde gast, die je weliswaar niet uitnodigde, maar die toch in je huis blijft. Je kijkt naar je lichaam. Je verlangt naar iets dat zou helen, ook al weet je dat dat verlangen je misschien nog verder van huis zal brengen. En soms is het gewoon, als het landschap dat je bent.

Soms ben je alleen met de woorden. Misschien wil je dat ook wel. Terwijl je de woorden zoekt, een voor een, trekt je lichaam zich langzaam in zichzelf terug, valt het misschien wel bijna met zichzelf samen. Je raakt de woorden aan. Misschien moet je even het zand wegblazen zodat ze kunnen komen in de leegte die zo ontstaat. Daar waar je alleen de woorden kunt zien.

Soms wil je alleen zijn bij je verdriet. Omdat je zo iets kunt voelen van de rivier. Omdat het goed is daar te zijn, waar het water beweegt, waar het water zichzelf uit handen geeft in water. Omdat je zo alleen kunt kijken, naar de rivier.

Soms ben je alleen in je onvermogen. De littekens in je lichaam. Misschien heb je levens nodig, eer de zee de stenen glad kan strelen. Weten is niet altijd genoeg. Misschien kun je proberen om de zee te zijn, niet de steen.

Soms ben je alleen in je geluk. Je probeert gewoon aandachtig te kijken, naar elk moment dat zich aanbiedt in een dag. En je ziet zoveel meer. Kleine dingen. In verwondering. Ze maken je gelukkig. Soms zou je willen kunnen kijken naar iemand die dicht bij je is, en vragen. Zag jij dat ook? Zonder woorden. Soms is er zo iemand.

Soms ben je bezig met rouwen. Waarschijnlijk zien de anderen het niet. Sommigen wel. Als je in je hoofd kijkt, kijk je waarschijnlijk in je hele lichaam. Je ziet het. Soms is het alsof je in een trage dans je kleren achterlaat, een voor een. Soms zie je wat je lichaam zegt. Soms zie je de lege plek waar je alleen naakt naartoe kunt, zonder ze te zien, meer als een plek die je vrij maakt in de lucht. Rouwen vraagt tijd. Soms zie je aan een ander dat zij ook rouwt. Je hoeft haar niets uit te leggen. Soms denk je dat je al een stapje verder staat dan zij, dat je net iets eerder begon, met wat dezelfde weg is.

Soms voel je de vrede. Soms voel je dat je alleen maar bent, zonder ballast. Alsof je zou kunnen samenvallen met jezelf. Alsof je zelfs niet meer weet hoe het is om op de vlucht te zijn.

Soms ben je alleen met de planten. Ze zijn hun eigen bestemming, en tegelijk zijn ze van jou afhankelijk. Of je naar hen kijkt, het is jouw keuze. Of ze jou toelaten, het is hun keuze.

Soms kijk je naar de liefde. Je ziet de beelden. Je ziet de herinnering. Je handen weten het nog. Dat de dingen in de tijd zijn, het is goed, denk je. Je ziet het falen. Je weet nooit echt welk verhaal je bent in de herinnering van een ander. Het zou helpen, misschien.

Soms ben je alleen onderweg. Je kunt het landschap aanraken. Soms kun je tegelijk meer zien en meer verlangen. Soms maakt het je droef om alleen door de nacht te gaan. Soms ben je alleen maar je stappen. En kijk je uit naar alleen thuiskomen, naar alleen maar thuiskomen.

01 juni 2018

Je zou iets willen fluisteren

Soms zou je even willen ontsnappen, tussen twee bewegingen.

Het verhaal van de Amerikaanse man met de twinkelende ogen maakt je warm vanbinnen. Je bent blij dat je hem mag horen. Je bent blij dat je iets hebt kunnen doen.

Soms weet je het niet. Soms zie je het. Dat de dingen die je doet ertoe doen.

(Je zou het aan iemand willen vertellen.)

Je rug wil je iets vertellen die nacht.

Existentiƫle ochtendverwarring. Of je nu wel of niet een regenjas mee moet nemen.

Je ziet een groot meisje op de televisie. Iets met een traan, en trots.

Na een avondvergadering nog proberen een laatste stukje van een andere vergadering mee te pikken. Je fietst door de stad. De geur van een avond. Zeker als je daarna weer naar huis fietst. De nacht streelt.

Doe maar, denk je, als je de volgende ochtend op de tafel ligt bij de kinesiste. Het mag, denk je.

De trein voelt altijd anders, nadien.

Onopvallend kijken. (Iets met de lente misschien?)

Slogans bedenken. (Proberen te achterhalen waar die woorden vandaan komen. Waar in je lichaam huizen ze?)

Napraten na een lange en warme avondvergadering. Op de hoek van de straat. (Op die hoek ben je altijd bang voor auto’s die uit de bocht zouden kunnen vliegen.) Je kijkt naar de anderen, en je denkt dat het goed is. Iets maakt je gelukkig.

Er gebeuren rare dingen in je dromen.

De mevrouw in de metro kijkt je lang recht in je ogen. Statig schrijdt ze naar buiten, zo lijkt het wel. (Wat zou haar verhaal zijn, vraag je je af.)

Een vergadering bij je thuis. Nog snel proberen het huis een beetje aan kant te krijgen. (Anders zou ongetwijfeld het universum instorten.)

Je moest het aan iemand vertellen. Hoezeer het je ontroert, dat die buxus op je terras voorzichtig terug naar het leven komt.

Het huis moet nadien ontwarmen.

De nacht komt met horten en stoten. Je lichaam zit gekneld. Je moet wachten tot het terug naar je toe komt.

De eerste aardbeien op de markt, die ochtend. Het ontroert je.

(De rest van de dag lijkt alles je te raken. Je bent geheel doorwaadbaar.)

De oude man in de metro. Heel traag leest hij een artikel in de Metro. Over hoe Facebook ouder wordt, samen met de gebruikers. Wat zou hij denken?

De vrouw op het perron. Haar hele leven zit in die koffer. In opperste concentratie zit ze te tekenen.
Je staat opleiding te geven. Je vraagt hen voorbeelden te geven, of een verhaal te vertellen. Dat verhaal, dat denk je vanbinnen. Soms ben je niet bestand tegen een verhaal. Soms is het alles wat je zou willen zeggen. Vertel een verhaal.

Je haast je naar het station, haalt nog net een vorige trein die vertraging heeft. Het landschap troost je. Je weet niet helemaal zeker wat er moet getroost worden. Gewoon alles waarschijnlijk.

Als je uitstapt glimlacht de zwarte vrouw op de bank achter je. Op een of andere manier was het fijn dat ze achter je zat.

Je loopt door de stad. Er zijn zoveel toeristen, het maakt je rusteloos.

In het statige huis. De groep ambtenaren uit India luistert naar je verhaal. Ze zijn aandachtig. Soms hebben ze dat mooie knikje in hun hoofd. Ze stellen gretig hun vragen. Het is mooi, hoe ze je ook heel formeel bedanken, met een plechtig woordje. Je voelt je een beetje klein.

In de trein terug kom je in je eigen niemandsland. Ergens tussen het lezen van de literaire katern en gedachten over de liefde.

Je ziet iemand die je kent, op de andere trap, terwijl jij naar beneden loopt. Het klopt, denk je.

Het is goed om weer thuis te zijn.

Ontsnappen. Naar een plek waar je iets kunt fluisteren.