Een klein beetje rusteloos ben je, die ochtend. Men heeft je gevraagd een dag te modereren van kinderwensouders. Een tijdje terug schreef je er een stukje over, hoe het voor jou is. (Het raakte veel mensen, merkte je.)
Je weet niet hoe dicht het zal komen. Voor jou is je verhaal echt, maar ergens denk je dat het wel veel kleiner en vooral onbetekenender zal zijn dan al die verhalen die misschien naar je toe zullen komen.
Onderweg. Je kreeg een lift. (Ergens in je hoofd blijft een verhaal nog ver weg.)
Mensen komen binnen. Verhalen komen binnen. Zoveel verhalen in de zaal.
Je maakt kennis met mensen met wie je later een heus gesprek zult voeren. Je hoort een verhaal dat meteen bij je blijft.
(Even twijfel je, of je wel de juiste bent om hun verhalen te dragen, of zoiets. Het jouwe is zo klein.)
Je maakt kennis met de vrouw die straks zal gaan zingen, en opnieuw met haar vriend, die je nog kent van vroeger. Je vertelt iets van je verhaal, en het lijkt alsof het er ook mag zijn.
(Er is veel.)
Ze zingt, en iets begint te veranderen in jou.
De presentaties schuiven voorbij. Iets in jou wordt rustiger, je bent nu toch hier, hier is waar je bent, waar je wilt zijn. (Je mag erbij zijn, met jouw verhaal in de buurt, dicht bij je. Alleen zo kun je er zijn, denk je.)
Alles blijft netjes binnen de tijd.
Tijdens de middagpauze komen de verhalen nog meer naar je toe. Je wacht even, en dan ga je met iemand praten. Je wilt haar verhaal er ook graag bij, op een of andere manier. Zij kent iemand die jou heel dierbaar is. Het doet je goed haar over haar te horen vertellen. (Het doet je goed, dat je kunt vertellen over toen, toen jullie samen waren, lang geleden. En hoe jullie eigenlijk nog altijd een beetje samen zijn.)
De namiddag begint.
(Nu is het moment, denk je. Het is alsof je het verhaal van anderen even in jouw handen zal mogen dragen.)
De stoelen moeten zo staan, denk je. Ze moeten dicht bij elkaar zitten, denk je. Ze moeten elkaar bijna kunnen aanraken. Het is belangrijk wie hier zit en wie daar zit.
En dan gebeurt het ineens, zo voelt het.
Ze beginnen te vertellen, en vanaf de eerste woorden laten de verhalen zichzelf zien. Wat lukte, wat niet lukte, wat pijn deed, wat verwarde, …
(Je voorbereiding heb je al lang opzij gelegd, het gesprek zal zichzelf wel leiden.)
Er is zoveel in wat je hoort. Over vervreemd zijn van je eigen lichaam, over grenzen die je niet meer voelt, over niet samenvallen met wat mensen denken dat je bent, over machteloosheid, over goedbedoeld maar pijnlijk advies, …
Ze zijn zo dapper, denk je. Het voelt als een eer dat je zomaar naast hen mag zitten, en aan hen de vragen geven.
(Het gesprek is nog mooier dan je had gehoopt.)
(Soms kijk je tussendoor even in de zaal. Mensen lijken ademloos te luisteren. Het gebeurt, denk je.)
(Jouw verhaal is niet ergens anders, het is gewoon hier bij je, en dat is de beste plek.)
Je stelt de vraag over het verdriet. Het is de laatste vraag. Het ontroert je meer dan je kunt zeggen, hoe ze die vraag in hun handen nemen, en rustig antwoorden. (Bij elk antwoord zou je nog zoveel vragen willen stellen, en tegelijk ook niet. Wat ze zeggen is zo compact, en tegelijk als een landschap.)
(In de zaal zie je hoe mensen dicht bij elkaar kruipen, hoe ze wenen.)
Verdriet is als een rivier, denk je.
Er komt geen slotconclusie, zeg je. Na de laatste woorden stopt het gesprek.
(Het is een geschenk, denk je, dat je dit mocht doen. Zo dicht bij die verhalen komen.)
Na het gesprek stuik je heel even een klein beetje in elkaar. Mensen komen je bedanken. Je wilt de anderen bedanken, voor hun moed. (Iemand bedankt je voor de vraag over het verdriet, en voor de tijd die ze kreeg om te antwoorden. Wat ze zegt ontroert je diep, je bent dankbaar.)
(Ook al is je verhaal zoveel kleiner dan het hunne, denk je, voel je dat je ook een van hen bent, een deel van dit landschap, hier.)
Er komt nog een monoloog, op het podium. Zoveel verhalen samengebald.
(Even denk je dat het genoeg is geweest, dat je alleen zou willen zijn. Het gaat weer over.)
Nadien ben je verlegen. De bedankjes verwarren je.
Er is iets gebeurd, denk je, en dat is mooi.
Julia weet het.
1 opmerking:
Als kiemende zaadjes met groeiende wortels zoekend naar vaste grond om in te verankeren, zo liefdevol heb je alle gebeurtenissen in je open handen gedragen Jan, jouw oprechte delen heeft een onzichtbare doch werkelijke ruimte gecreërd om al het verdriet te delen, alle emotionele en fysieke pijn te doorvoelen, alle moeilijke en tegelijk zo kostbare en betekenisvolle momenten er te laten zijn. We zijn allen mens. Voelende wezens. En daarin heb je iedere aanwezige zo mooi gedragen met open handen, een onzichtbare doch voelend aanwezige kracht, een ruimte waarbinnen iedereen zijn/haar bijdrage mocht delen en laten zijn.
Een reactie posten