26 november 2022

We doen dat goed


‘Hier zitten we, terug op deze plek.’
‘Ja, het is stil hier, en goed om hier te zijn. Hier zijn mooie herinneringen.’
‘Ja. Het is goed om dat gewoon te horen, dat je dat vindt. Soms ben ik bang dat de dingen alleen in mijn hoofd zijn. Onterecht waarschijnlijk. Soms wil je dat een ander naar iets kijkt, een plek die speciaal was, en dat je allebei hetzelfde denkt, zonder het uit te spreken. Dat je de herinnering erkent of zo.’
‘Jij was daar altijd bang voor, dat weet ik. En ik begreep het ook goed, ook al zei ik dat niet. Misschien bleef ik te veel in mezelf, dat was al genoeg. Ik kon het vaak niet zeggen, maar dat wil niet zeggen dat het er niet was.’
‘Dat is lief. Het is iets van ons, misschien is dat wel genoeg. Als je naar het landschap zou kijken, naar hoe het landschap beweegt in de tijd, dat je dat dan zou kunnen zien: daar, dat zijn zij.’
‘En nu zitten we hier. Het is zo gemakkelijk om naast je te zitten. Misschien heb ik dat pas later beseft, toen we al voorbij waren. Dat ik graag in jouw veld ben. Dat is een raar woord, ik weet het. Ik hoorde het onlangs van een vriendin, die het gebruikte. En ik begreep wat ze bedoelde.’
‘Je onthoudt hoe iemand beweegt, merk ik telkens. Ik zag het weer, toen je aankwam daarnet. En het is alsof je in je eigen lichaam kunt voelen hoe een ander beweegt die je zo goed hebt leren kennen. Ook als je stil naast elkaar zit. Ik kan het niet goed uitleggen.’
‘Ik begrijp wat je wilt zeggen, heel goed.’
‘Soms heb ik dat thuis ook. Op een of ander onbewaakt moment. Dat het is alsof jij er bent, en dat je meekijkt. Niet meer dan dat.’
‘Stel je voor dat ik dan net op dat moment aan je zou zitten denken, dat zou wel akelig zijn.’
‘Misschien moeten we dat maar gewoon een beetje een mysterie laten. Stel dat ik je een berichtje zou sturen, dat ik denk dat jij meekijkt, en dat je dan antwoordt dat je net gewoon de wortelen aan het schoonmaken bent.’
‘Misschien zijn wortelen wel een soort kosmische brug, wie weet?’
‘Ik zal er nog eens aan denken wanneer ik morgen soep maak.’
‘Met veel peper?’
‘Met veel peper, vanzelfsprekend.’
‘Soms vind ik het jammer dat jij vaak zo veel zei, en ik zo weinig. Sommige dingen begrijp je pas wanneer ze voorbij zijn.’
‘Dat is voor mij niet anders, denk ik. Als ik toen had kunnen zijn wie ik nu ben, zou er misschien iets anders gebeurd zijn. En misschien ook niet. Je kunt maar zijn wie je bent in de tijd, wanneer de tijd daar is. Soms is dat een rustige gedachte, en soms voelt het alsof je daardoor elkaar misloopt of zo. Soms maakt me dat verdrietig. Maar steeds meer is daar ook wel een zacht gevoel bij.’
‘Soms denk ik dat iets in mij zich aan het neerleggen is, diep in me. Heel traag nog, denk ik, maar toch. Dat eindeloos rondlopen, alsof er iets zou zijn dat op me wachtte, dat is er stilaan niet meer. Dat wat ik zocht, daar, is ergens hier, dat weet ik nu.’
‘Ik voel dat bij jou, en het is mooi. Ik heb het je altijd toegewenst.’
‘Dat weet ik.’
‘We doen dat goed eigenlijk, vind je niet?’
‘Wat?’
‘Dit.’
‘Ja, we doen dat goed.’
‘Heb je het koud?’
‘Een klein beetje maar.’
‘Dan schuif ik nog een beetje op.’
‘Ja, doe maar.’

25 november 2022

Het woestijnzand


De nieuwe week. Hoe zou het met het licht van de nieuwe week zijn?

De geur van het verse brood in je rugzak. Iets blijft bij je de hele dag.

Kleine meditaties. Oefenen in zacht de toetsen en het bureaublad betasten. De woorden van die vrouw laten bewegen in je lichaam, iets met mededogen.

Van het station snel naar de andere kant van de stad fietsen voor de vergadering. Daar zie je het kleine jongetje voor het eerst, of toch een stuk ervan. Hij hangt veilig en warm tegen zijn mama aan in de draagzak.

Het huis wacht op je. Je zou het willen omarmen, op een of andere manier.

Ingewikkelde dromen. Iets blijft onrustig haperen.

Een andere dag. Je schuift verder in de week, iets mag je dragen. Je leunt achterover in je adem.

De nacht is snel vergeten, de dag maakt je huid weer zachter. Even ben je alleen met het licht.

Je vraagt je af of er al een onderwerp naar je toe komt voor dat stukje dat je binnen enkele dagen moet schrijven. (Dat ene ding, je weet niet of je zin hebt om daarover te schrijven.)

De avondvergadering. Iets verloopt moeilijk. Het trekt je huid in een kramp. (Je weet al dat je zult moeten wachten in de nacht.)

De nacht is rusteloos. De dromen van de ochtend zijn warm, al dreig je ook weer ergens onderweg verloren te zullen lopen.

Voor de conferentie schuif je op van de ene naar de andere werkgroep, je stelt telkens dezelfde vragen. De antwoorden ontroeren je. (De club van de mensen met een papieren agenda is weer wat groter geworden. En zij is veel jonger dan jij bent.) Even kun je weer thuiskomen bij een vriend met wie je zoveel jaar hebt samengewerkt. Mooi hoe de dingen blijven.

(Het onderwerp zou er nu wel bijna moeten zijn, denk je, je hebt nog een dag. Nog steeds hetzelfde woord…)

Op weg naar huis denk je: ik moet haar een berichtje sturen. Ze is je net voor. Iets met de kosmos waarschijnlijk.

Die avond maak je het verslag, rustig, stap voor stap. Daarna leggen de dingen zich neer en kun je je traag aan de nacht geven.

Een andere dag. De mevrouw in het halletje van de trein begint een heel verhaal te vertellen, net voor jullie uitstappen.

(Het onderwerp heeft zichzelf beslist, ondertussen. De tekst wacht op jouw woorden.)

Iets maakt je moe in de vergadering. Het is, denk je.

Je gaat wat vroeger terug, voor die afspraak. Het wordt echt, denk je.

Je begint aan de tekst, ziet hem al voor je, de plekken waar je de woorden neer zult leggen, waar je ze kunt betasten.

Je maakt je klaar voor het concert. Om een of andere reden ben je een beetje zenuwachtig. (Misschien had er nog een lege plek tussen moeten zijn.) Ze wacht al op je. De zaal gaat open. Er hangt een lichte mist over het podium, misschien is het woestijnzand. Er is nog tijd voor de verhalen.

De zanger lijkt verlegen. Een beetje breekbaar. Er is iets met hoe zijn handen over de gitaar bewegen. De mooie man in het blauwe pak maakt allerlei kleine geluidjes. Hij is ook de man die moet spreken, blijkbaar. Hij lijkt zo zacht. Het is bijna hypnotiserend, die tastende muziek, waar je wind doorheen kunt horen.

Het is goed hier dicht te zijn, denk je. 

Bij het buitengaan bedank je de man in het blauwe pak.  

Even later zitten jullie aan de bushalte te wachten op een bus die misschien komt. Even is ze van het scherm verdwenen. (Iets van de kosmos, waarschijnlijk.) Iets klopt.

Iets kijkt mee, in de nacht.

In de ochtend schrijf je de nog overblijvende zinnen van je stukje, ze hadden gewacht. De dingen schuiven in elkaar.

Je doet de dingen van een vrijdag.

Op weg naar je afspraak loop je door de stad. Er is iets met rode lopers en winkelen, of zoiets. Het maakt je een beetje verdrietig. Je wacht in het café op haar. Ineens komen zoveel beelden door je heen die bij die plek horen. Je legt ze naast elkaar, en wacht rustig.

20 november 2022

Tussendoorvragen


Hoe laat zou het al zijn?

Waarom voelde ik me even zo hulpeloos en wereldvreemd bij het kijken naar die serie?

Zal ik al even aan de tweede krant beginnen, of zal ik alles houden voor vanmiddag?

Wanneer zal ik haar nog eens zien?

Is die varen echt beter aan het groeien of lijkt het alleen maar zo?

Hoe zou ik best antwoorden op de vraag hoe het met me gaat?

Welk woord zal ik gebruiken om die mail af te sluiten?

Hoe kun je nu als minister zo schaamteloos cynisch en egoïstisch reageren?

Waar zitten die lagen in mijn lichaam?

Hoeveel tekst moet ik nog schrijven eer die nota klaar is?

Wie zal ik mee in mijn hoofd laten?

Hoe zou ik me daarbij voelen?

En Haydn?

Waar zou die cd van Tuba Skinny ondertussen al zijn?

Zou ik ook een foto van Fons moeten hebben in mijn telefoon?

Waar is het jongetje nu?

Zou ik niet beter morgenvroeg nog een extra brood halen op weg naar het werk?

Hoe staat ze op de foto in de krant?

Hoe komt het dat deze krant zo vaak wel kan wat die andere niet kan?

Zou ze nog steeds ziek zijn?

Uit welke tekst kwam dat citaat van Wolfgang Sachs nu ook al weer?

Is het waar dat ik zo ascetisch ben, zoals zij zei vorige week?

Zou de tekst zoals die nu is en waaraan ik toch wel lang heb gewerkt wel nuttig zijn?

Hoe zou de stem klinken van die schrijfster in dat interview?

Hoe komt het dat dat been niet warm wordt?

Zou dit alles de dingen zachter kunnen maken?

Was dat een peer die uit de fruitmand viel?

Wie zou er hier nu ook mogen zijn terwijl ik hier zit te lezen?

Waarom kan ik me nog altijd niet voorstellen hoe Mrs Dalloway eruit ziet?

Welke woorden zou ik best kiezen om te zeggen aan hem wat ik van zijn boekje vond, waarom het zo goed is?

Welke uitvoering van het Erbarme dich zou dit zijn?

Zou ze nog weten dat ik dankzij haar dit muziekstuk heb leren kennen?

Heb ik nu niet te veel aardappelen geschild?

Kijk ik genoeg naar de planten terwijl ik ze water geef?

Hoe komt het dat die hand soms trilt?

Moet ik dat toch loslaten?

19 november 2022

Klaartje


Ik zag haar voor het eerst bij de bakker. Ze stond net voor mij aan te schuiven. De heerlijke korstige geur van het pas gebakken, nog warme, brood was een beetje bedwelmend. Ik had daar minuten kunnen blijven staan, gewoon die geur naar binnen snuivend. Maar dat zou een beetje onbeleefd geweest zijn waarschijnlijk. Ze sprak stil. De mevrouw aan de andere kant van de toog leek gemaakt uit artistieke bewegingen. Misschien oefende ze die wel elke avond voor de spiegel. Maar over haar gaat dit verhaal niet. Wel over de vrouw die ondertussen haar brood had gekregen en bij het buitengaan even naar me keek. Het was alsof haar ogen net een seconde langer dan voorzien bleven hangen. Misschien zag ze iets dat ik niet kon zien.

Ik had het brood in mijn handen toen ik naar buiten ging. Ze stond daar nog, naast haar fiets. Ze keek me een beetje verlegen aan, en vroeg of ze me iets mocht vragen. Ze zei dat ze een aanwezigheid gevoeld had, in dat ene moment. En eigenlijk ook al net daarvoor, nog voor ze zich had omgedraaid. Ze vroeg me of ik warme handen had. Haar naam was Klaartje, zei ze me. Eigenlijk was het Klara, maar dat klonk zo groot.

Ik vertelde haar dat mijn grootmoeder Julia vroeger altijd zei dat mijn handen zo warm waren. In de laatste maanden van haar leven, ze was al 97, wanneer ik haar bezocht in het rusthuis, nam ik altijd haar handen in de mijne. Je hebt warme handen, zei ze dan, je hebt altijd zo’n warme handen. En ik vertelde dat mijn grootvader Fons warme handen had, tot net enkele weken voor hij zou sterven. Mijn handen zijn zo koud Jan, zei hij me. En ik vertelde dat ik soms bang ben, als mijn handen koud zijn. Ze kunnen soms ineens koud worden, en daarna dan weer warm. Maar terwijl ik daar stond, naast haar fiets, waren ze warm, ook door dat brood. Ze glimlachte.

Ik stelde voor dat we ergens een plekje zouden zoeken voor een koffietje. Toen die kwam, legde ze haar handen rond het kopje. Het was alsof er sporen van angst in haar handen waren, al zou ik niet kunnen uitleggen waarom ik dat dacht.

Ze vertelde dat ze geen zin had om weer naar huis te gaan. Nog niet. Ze had die ochtend ruzie gemaakt met haar vriend. Ik wil iets voelen, had ze gezegd, iets. Ik wil voelen waarom ik nu hier ben, waarom jij nu hier bent, waarom wij nu hier moeten zijn. Hij begreep er helemaal niets van, en bleef zwijgend kijken naar een plek op de muur. Er was niets op die plek.

Ze vertelde dat ze soms ergens in haar lichaam iets kon voelen dat warm en vloeibaar was. Zonder randen of zo, meer een soort gloeiende vulling. Vaak was die er niet, en voelde haar lichaam als een lege huls, als afwezigheid. Maar soms kon ze dat andere voelen, en ook een beetje zien. Het was alsof het kon aangeraakt worden, gekoesterd. En soms keek ze naar haar vriend, en dacht ze: als jij nu het juiste zegt, en het juiste doet, dan zou je dat ding daar in mij, dat ding dat ik zelf ben, zomaar kunnen aanraken. Maar zeggen kon ze dat niet. Hij zou het waarschijnlijk niet hebben begrepen. Als hij naar haar keek, dan was het alsof hij alleen die huls zag, met al die vormen. Hoe hij naar haar keek, maakte dat ze zich soms vreemd aan zichzelf voelde. Maar dat kon ze hem niet uitleggen, dacht ze. En als ze dat dacht, dan werd haar hele lichaam koud.

En dus was ze kwaad geworden die ochtend. Het was meer een soort wanhoop dan kwaadheid. Hij is geen slechte man, zei ze. Het is alsof hij de woorden niet heeft, zei ze. Er zou een lijn kunnen zijn tussen twee mensen. Een lijn van woorden die geen woorden zijn, maar veeleer hun afdruk in de lucht of zo, zei ze. En als je die woorden zou hebben, en je zou die daar voorzichtig in die lijn kunnen leggen, dan zou alles warm worden. Maar als je verlangt naar die warmte, al is het maar voor heel soms heel even, dan is het alsof de afwezigheid nog afweziger is.

Ze verontschuldigde zich omdat ze zo’n rare dingen zat te vertellen. Ze had me niet eens gevraagd of ik een foto had van mijn grootmoeder, wat ze onbeleefd vond van zichzelf, zei ze. Maar dus daar bij de bakker, omarmd door die geuren, had ze iets van aanwezigheid gevoeld. Buiten bij de fiets was ze in de war, had ze in haar hoofd overlegd met zichzelf, en dan toch maar aan mij gevraagd of ze me iets mocht vragen. Ik zei haar dat ik haar verhaal helemaal niet raar vond. Wel een beetje triest, maar heel mooi. Het was heel bijzonder dat ik het zomaar had mogen horen. Ik doe dat normaal nooit, zei ze, zomaar iets vertellen aan mensen die ik nog niet ken. Ik vertelde dat ik haar verhaal begreep, en ook wel herkende.

Misschien helpt zo’n geurig brood dat nog warm is en een beetje zwaar voelt wel tegen ontheemding. Met je handen kun je de korst voorzichtig aanraken en voelen hoe aanwezig die is. Dit brood moest er zijn, denk je dan. Nadien kun je het brood ruiken aan je handen. Waardoor ze warm blijven.

We hebben nog een tijd daar zo gezeten. Zij vertelde verhalen, ik vertelde verhalen. Het leek zo vanzelfsprekend. Tot het tijd was voor mij om te vertrekken. Ze zei dat ze nog even zou blijven, gewoon om te kijken naar de mensen. Ze wist nog niet of ze daarna onmiddellijk terug naar huis zou gaan.

Misschien moest ze een brief schrijven aan haar vriend. Misschien zou ze kunnen vertellen wat ze voelde. Misschien zou hij blijven, misschien niet.

Ik raakte even haar handen aan, voor ik vertrok. Ze zijn warm, zei ze me.

18 november 2022

Een regenboog


De week begint stil. Je werkt thuis, want er komt belangrijk bezoek later op de dag. Het ritme is een beetje anders, zo zonder een trein in de ochtend. 

En na de middag komt de pianomeneer. Hij restaureerde die oude piano waarop je als kind leerde spelen, en elk jaar komt hij langs om hem te stemmen. Elk jaar ben je een klein beetje verlegen, omdat je weer minder hebt gespeeld dan je je had voorgenomen. (Gelukkig heb je nog zoveel jaar voor al die stukken van Bach, zeg je dan maar tegen jezelf, wat niet altijd helemaal overtuigt.) Hij heeft net als de vorige keren niet erg veel werk. De piano blijft. Als een rustige plek in het huis. Een plek die bij je blijft, die met je meegaat, en je moeiteloos zal kunnen overleven. En ook al speel je niet elke dag, je wilt wel regelmatig even voelen aan de piano. (Misschien moet je nog meer verhalen en geheimen vertellen aan de piano, net als aan de planten.)

De volgende dag. Je hebt nog veel werk, al is het eigenlijk een vrije dag. Iets met de koning. Dit keer sta je niet vruchteloos voor de gesloten deur van je werk, zoals al enkele keren gebeurde. Wat wel bijdroeg aan de pretbevordering voor je collega’s.

In de vergadering is het alsof je alle tijd hebt. Je kunt rustig al je vragen stellen. Je huid voelt traag.

De mevrouw in het filmpje vraagt dat je je hand zachtjes op je hart legt. En dat je kijkt. Je wordt helemaal warm. (Iets is vloeibaar.)

Een volgende dag. Op weg naar het werk kom je langs het politiekantoor waar de bloemen voor de deur liggen. Je buigt even.

De twee mannen komen je interviewen. Je weet, zoals steeds, nooit helemaal goed of wat je zegt wel interessant of de moeite is. Je vraagt het maar, voor alle zekerheid. Ze zeggen van wel. (Waar zouden de woorden die je zei terechtkomen?)

Je kunt net niet zien welk boek de mevrouw in de trein tegenover je aan het lezen is.

Die avond is het warm, onder het dekentje. Je legt nog even je hand op je hart. (Iets beweegt.)

Toch weer iets met schoenen, in je droom.

De volgende ochtend. Je maakt je klaar om te vertrekken naar de opening. Een belangrijk keuzemoment. Je weet uit ervaring dat als je je regenbroek aandoet het als snel ophoudt met regenen. En als je zonder vertrekt, begint het waarschijnlijk snel harder te regenen. Je doet ze toch maar aan. De regen neemt inderdaad af onderweg, al is er nog wel veel wind.

Je kijkt rond bij de opening, luistert naar de verhalen. Het ontroert je heel erg. Het is allemaal echt nu, zeg je aan een dierbare vriendin. Ja, zegt ze, glunderend. (Je bent ergens in de stroom, denk je.)

Je hebt bericht gekregen dat het etentje voor die grote meid van zestien nog even wordt uitgesteld. (Je was je al aan het voorbereiden op een nieuwe eetervaring.) Ze is ziek. Je zag haar de vorige dag nog in de ochtend, een beetje dolend. Je stuurt haar een berichtje. (Je hebt alleszins nog de rest van de eeuwigheid om een nieuw moment te vinden.)

De meneer tegenover je in de trein heeft geen zin in zijn boek en legt het weg. Misschien is er een ander verhaal in zijn hoofd dat eerst moet kunnen bewegen.

Op weg naar huis loop je nog even langs de boekhandel. Het boek dat je bestelde is er.

Je kookt die avond dus toch maar gewoon zelf. (Iets is een beetje koud in je, stel je vast. Je verlangt naar warmte.)

De volgende ochtend. Een grote groep politiemensen staat voor het kantoor te wachten. Ze maken zich klaar om in de bus te stappen. Straks zullen ze afscheid nemen van hun collega. Je buigt even.

Je belt die ene mevrouw. Je bent eigenlijk een beetje slechtgezind, zeg je. Dat mag, zegt ze. (Je kijkt.)

Je hebt een hele namiddag om te studeren. Je kijkt naar de presentatie, leest de rapporten. Je ziet de beelden in je hoofd heen en weer gaan.

Op weg naar het station, net voor je weer langs het politiekantoor komt, zie je ineens een mooie regenboog boven de stad.

Je loopt in de regen naar huis. (Straks mag het fado zijn, denk je.)

13 november 2022

Het donker


Je rijdt naar het feestje. Het fietspad, tussen de bomen, is donker. Het donker hangt laag, zo lijkt het. De felle witte fietslampen van de tegenliggers verblinden je.

Het donkerste stuk, iets verder. Het smalle pad naast de kasseiweg. Alsof je je een beetje uit handen moet geven aan wat donker is.

(Je denkt altijd dat anderen beter gemaakt zijn voor feestjes dan jij. Misschien is er wel een gebruiksaanwijzing voor die jij niet kent.) Misschien is alles goed.

Je bent waarschijnlijk de oudste in het gezelschap. Misschien is het niet erg. Je kijkt naar de mensen. Misschien wil je gewoon hun verhalen horen. (Er is een tafel tussen jou en iemand die je voor het eerst sinds lang weer terugziet. Er is een verhaal dat rustig wacht om verteld te worden, misschien is dat het.)
Je vertelt over de planten. Over wat er veranderde. Over wat ze weten.

Het kleine meisje, enkele maanden oud, zit rustig tegen de buik van haar mama. Ze kijkt ook graag naar de mensen. Ze is zo mooi.

(Je hebt een verlangen naar traag, denk je. Je voelde het al eerder die dag, bij het leeg maken van het aanrecht. Alle boodschappen heel voorzichtig op hun plaats leggen. Als een ritueel.)

Je rug zegt dat het tijd is om naar huis te gaan. (Je rug is net niet koud geworden.) Je krijgt nog een mooi cadeau bij je vertrek. Iets van het verhaal.

Je fietst terug langs hetzelfde pad. Het donker is ondertussen kouder geworden. Er zijn geen tegenliggers. De stad ontvangt je met iets dat zacht is. Het huis is blij dat je er weer bent. Het donker blijft buiten.

Het dekentje zorgt voor een zacht gloeien. Je wacht tot het gloeien heel langzaam je lichaam overneemt. De vrouw in de serie draagt de sporen van een duisternis.

Af en toe word je even wakker in de nacht. Even verlaat je je dromen. Het is stil op straat. Stukjes licht waken.

De verhalen in de krant bij het ontbijt. Gezien door je nieuwe bril maken de letters je rustig. Ze passen bij de zondag. Het licht buiten kijkt naar je.

Je zou veel mensen iets willen zeggen, zo lijkt het. Iets over verhalen die niet kunnen wachten.

Woorden komen naar je terug, van daar en daar en daar. Ze leggen zich neer in de dag, die daar een lege plek voor had gemaakt.

Je denkt aan zonnebloemen. Je denkt aan een genereus moment dat je leven veranderde.

De muziek tijdens het poetsen lijkt je te omarmen. Waar je in de tijd bent, het is goed.

Zoals steeds vraagt je rug dat je na het poetsen even gaat liggen. Je hult je in gloeien.

Een verhaal over verdriet komt naar je toe. (Alsof je wist dat het er was.) Je wiegt het verhaal in je armen, terwijl je in de veilige hoek van de kamer zit.

Je leest verder in het boek, tussendoor kijk je naar het licht in de kamer. (De vorige dag dacht je nog aan alle mensen die je hielpen, toen je naar deze plek kwam. Bij de kleuren, bij het tapijt, bij de tafel, bij de gordijnen, bij de leeszetel, … Ze zijn er allemaal nog altijd een beetje, in de adem van het huis. Ze laten zich zien in het licht.)

De melancholie van de zondag leunt tegen je aan. Het mag.

De planten glimlachen wanneer je hen water geeft (en nog een geheim vertelt).

Je kijkt naar de verhalen.

11 november 2022

Iets met die tuba


De week begint een beetje traag. De beelden van een verjaardagsfeestje de dag daarvoor gaan nog door je hoofd. Ze is nu echt een grote meid geworden. Je kunt overigens ook rustig doorgaan met onaangepast zijn aan de moderne tijden. (“Is die blote buik niet heel koud nu?” “Ja.” “?” Je zult het nooit helemaal begrijpen, ongetwijfeld.) Haar vrienden dachten dat je haar opa was. Zij spreekt je op een onbewaakt moment aan met: “Hee gast!”. Wat dus eigenlijk nog geweldig meevalt.

De vrouw in de trein kijkt je lang aan. Misschien kent ze je ergens van. Misschien – meer waarschijnlijk – kijkt ze dwars door je heen, naar iets. Misschien ben je helemaal transparant.

Tijdens de vergadering zit een collega aan de andere kant van het grote scherm dat tegen de muur hangt. Hij spreekt zacht. (Of beter: het volume kan niet harder, waardoor hij zacht klinkt.) Het is alsof hij een als een zenmeester behoedzaam zijn woorden neerlegt.

Je kijkt naar de film die je al enkele keren zag. De film is traag. De liefde is onvermijdelijk voor die twee mensen, en tegelijk onmogelijk. Het is alsof je de film ademt. Het verhaal blijft in je huid. Iets herinnert zich.

De volgende dag. Je stelt vast dat je lijstje bijna op is, voor het eerst sinds weken. Het voelt lichtjes onwennig. Je maakt die ene nota nog en werkt de Engelse vertaling van die tekst af. Je vult het formulier in en beantwoordt de mail van die ene mevrouw. De wereld lijkt voor een moment zomaar overzichtelijk.

De mevrouw in de apotheek zegt dat ze op het scherm zal kijken om te zien wat je vorig jaar had gevraagd. Ze ziet het niet. Ze zegt dat misschien iemand anders het voor jou heeft opgehaald. Je zegt dat alleen jij en jezelf in jouw huis wonen. Ze knikt traag, begrijpt het niet helemaal.

Je hebt dagenlang je oor netjes voorbereid, met die speciale oliedruppels. (Je stelt vast dat je je weer voorbeeldig gehouden hebt aan wat er gevraagd was, wat de anderen blijkbaar maar zelden doen.) De dokter kan nu met die dikke spuit aan de slag in je oor. Je voelt het water bubbelen en bewegen in je oor. Het ding dat eruit moest, komt eruit. Opgelost. De wereld lijkt nog steeds heel erg overzichtelijk. (En klinkt beter.)

Ingewikkelde dromen.  (Er moet ergens een bron met verhalen zijn.)

Je zegt aan de kaasmevrouw dat je elke week afwisselt tussen de twee soorten light kaas. Zo wild is je leven. Ze knikt.

Je ontdekt toevallig een groep die je nog niet kende. Je bekijkt het ene na het andere filmpje. Het raakt iets ergens diep. (Alsof iets van vroeger rustig naar nu is gekomen, zonder ballast. Alsof die grote verzameling lp’s die je van je vader erfde rustig kunnen blijven liggen, alsof ze iets van de weg hebben vrijgemaakt om dit nu gewoon te kunnen horen.) Ze zijn zo goed, ze zijn zo egoloos, er is alleen maar de muziek en het samen spelen, zo lijkt het. Je kijkt eindeloos naar hoe ze daar zitten, hoe ze spelen. 

Een andere dag, heel vroeg. Buiten orden je de vuilniszakken die op een hoop door elkaar liggen. Je maakt er twee hoopjes van. (Iemand deed dat altijd vroeger, hij is er niet meer.)

Je denkt aan iemand. Je kunt een onuitgesproken gesprek zien.

De documentaire die avond leert je iets over kijken, en bekeken worden. Over iemand die je lichaam overneemt.

De dag die herinnert aan een oorlog die ooit eindigde. Het is fris buiten, merk je terwijl je op weg bent naar de samenkomst bij het beeld. Iets in je is een beetje wankel, het zal wel overgaan.

Op weg terug naar huis zou je iets willen zeggen aan de twee politiemensen die je passeert. Dat je het zo erg vindt van hun collega die gestorven is. In je hoofd kun je de eerste zin niet vinden die je zou moeten zeggen. Het moment is voorbij.

Voor de eerste keer sinds maanden zet je thuis even de verwarming aan. Net dat kleine beetje zachte warmte mag je omhullen.

Je krijgt een mooi bericht van een vriendin.

Terwijl je zit te lezen, wil je ineens een foto gaan zoeken van je grootmoeder. Om haar beeld weer dichterbij te brengen. Je kijkt lang naar de foto’s. (Die ene, waar je samen met haar op staat. Het ging niet zo goed met jou toen, maar zij lijkt even robuust als altijd. Die andere, niet zo lang voor ze stierf.) Ze is weer bij je.

Het warme eten is lekker. Het vult je met iets. 

06 november 2022

En de wind


‘Ik ben blij dat je er bent. Op weg naar hier voelde ik hoe het me al rustiger maakte, te weten dat ik jou zou zien.’
‘Dat is mooi. Voor mij is het ook zo. Ik kan me een beetje neerleggen in de gedachte dat ons gesprek gewoon al jaren duurt en nog jaren verder zal gaan. Als ik soms iets nog niet weet of nog niet kan verwoorden, weet ik dat het rustig mag drijven naar het volgende gesprek. Ik kan je moeilijk uitleggen hoeveel dat gevoel voor mij betekent.’
‘Ik weet dat wel hoor, denk ik toch. Het is soms alsof je elke keer opnieuw verrast bent dat dit blijft.’
‘Ja, dat is ook zo. Let er maar niet te veel op. Dat stukje van mij zal wel nooit veranderen.’
‘Er was zoveel wind, op weg naar hier. En het was koud. Op een of andere manier voelde ik me dankbaar. Het was goed om die weerstand weer te voelen, om terug te kunnen keren naar iets.’
‘Je ziet er goed uit trouwens. Er is iets veranderd aan jou de voorbije weken.’
‘Ja, dat is ook zo. Ik ben blij dat je het ziet.’
‘Ik zie altijd alles. Jij ook.’
‘Soms heb ik de wind nodig. Niet altijd. Soms ben ik een beetje bang van de wind. En soms wil ik vooral mijn geliefden uit de wind zetten, wil ik hen kunnen beschermen. Maar soms heb ik de wind nodig. Dan moet ik naar buiten en gaat het alleen tussen ons tweeën, tussen de wind en mij.’
‘Ik herinner me nog een lange wandeling aan zee, met de vrouw die toen mijn geliefde was. En we konden stilstaan en gewoon achterover leunen in de wind. We konden onszelf een beetje uit handen geven.’
‘De wind is gebleven, de zee ook, maar die vrouw niet.’
‘Nee, dat is waar. Misschien is het ook wel beter zo.’
‘Ik weet dat niet. Je vertelt er zo weinig over tegenwoordig.’
‘Is dat zo? Ik denk er wel veel over na, en ik begin ook wel dingen te zien. Maar ik heb ook een beetje schrik, denk ik. Het is alsof ik heel vloeibare woorden zoek, terwijl anderen vaak meer hoekige woorden gebruiken. Ik wil soms woorden voor wat ik nog niet weet, of zo.’
‘Ik vind overigens dat jij die wel altijd hebt eigenlijk.’
‘Ja?’
‘Ja, toch wel. Je kunt goed kijken naar die nog drassige onbestemde plek.’
‘Dat is mooi gezegd.’
‘Toen we de vorige keer praatten, was je erg aan het zoeken naar iets dat niet kwam precies.’
‘Ik weet het ondertussen. Die angst. Aan de ene kant is er dat gevoel. Ik kan iets zien, iets als een weg, waar nog geen woorden voor zijn. En ik zie dat die goed zou zijn voor mij. Ik zie ook hoeveel tijd ik er voor nodig zou hebben. En aan de andere kant is er iets dat is ingeschreven in mijn huid. Dat iedereen altijd weg zal gaan van mij, net wanneer het goed zou kunnen worden. Ik weet ondertussen dat ik nu hier ben, en mijn lichaam ook. Maar er is nog een restant of zo. Een fossiel.’
‘Gelukkig ben jij geen fossiel. Je hebt meer van de zee dan je soms zelf wilt geloven, denk ik.’
‘Ja?’
‘Jij hebt andere mensen nodig die je daar af en toe op wijzen. En dat is een van die dingen die ik graag doe.’
‘Je doet dat goed.’
‘Laten we de volgende keer gewoon verder praten, waar we vorige keer gestopt waren. En vertel het me in woorden van de zee.’
‘En de wind.’
‘Ja, de zee en de wind.’

05 november 2022

Momenten


Je hebt de indruk dat de tandenborstel die je gekocht hebt er nogal klein uitziet. Op de doos staat ‘enfants’, stel je vast. De volgende keer moet je dus een volwassen tandenborstel kopen. Het voelt wel een beetje aan als discriminatie tegenover die kleine tandenborstel dat je die niet zou willen gebruiken.

Je geeft die planten een wat ruimere pot. Je doet het traag. Je vertelt hen nog wat verhalen. Nadien lijken ze zo gelukkig.

En andere nuttige dingen.

Je lichaam lijkt een beetje in de war door die vrije dagen die ook weer niet helemaal vrij zijn.

Andermaal kun je vaststellen dat de pepermolen altijd net dan leeg is wanneer je er geen zin in hebt.

De Amerikaanse mevrouw in de trein is aan het oefenen in de uitspraak van namen van Belgische steden, in de verschillende landstalen.

In de winkelstraat zie je dat dat ene pand nog niet opnieuw verhuurd is. Je hoopt stiekem dat er dit jaar geen kerstwinkel zal komen. Er is al genoeg droefenis in de wereld. (Kerstmis verdient beter dan een kerstwinkel.)

De mevrouw aan de kassa die verhalen begint te vertellen over de glazen fles melk die je net hebt gekocht. Dat dat haar doet denken aan haar grootmoeder. Je twijfelt even aan je eigen leeftijd.

De varen kijkt je aan.

De man zit je in de weg in je hoofd. Je probeert via een ander woord naar jezelf te kijken, en ineens lijkt er iets mogelijk. (Gelukkig kunnen alleen de planten in je hoofd kijken.)

De minister-president die in een lange zin iets probeert te zeggen over Amazon en de lokale middenstand. Een lange zin die volstrekt niet te begrijpen is. Alleszins niet door jou.

Dat ene dagelijkse stukje chocolade ’s avonds kan wel extreem lekker zijn.

In je droom de bedenking maken dat die droom niet kan kloppen. Een metadroom.

Je vindt het moeilijk dat je niet bij die begrafenis kunt zijn, je hebt een opleiding te geven. Je zet de rouwkaart op je laptop, zodat je de hele tijd een beetje daar kunt zijn. Het maakt het zachter, een beetje.

Het kleine jongetje dat ineens naast je stoel staat in het restaurant en tegen je been duwt. Met een smeltglimlach.

In het gesprek probeer je iets te zeggen over de liefde. Of zo. Je ziet wat je zou willen kunnen zeggen, maar je ziet het nog niet. Als twee uiteinden van een brug die er niet meer is, of nog niet. Twee uur later in bed zie je ineens de brug voor je, zie je wat je wilde zeggen.

Terwijl je naar huis loopt, passeer je vier Afrikaanse vrouwen die zo mooi gekleed zijn. Ze staan op het voetpad op iemand te wachten en hebben vreselijk de slappe lach.

De vrouw in de serie heeft alle elementen van het verhaal als een puzzel in elkaar gepast. Terwijl ze de ijzingwekkende man strak aankijkt spreekt ze de beschuldiging uit. Je zit met open mond te kijken.

In je droom zingt iemand een liedje van Will Tura in het Engels. Misschien zit er een Deepl in je droombrein.

De man in de winkel vraagt of Jan je naam is.

Je ziet haar nog eens zingen in een filmpje. Woew, denk je.

Je stelt andermaal vast dat je er niet goed tegen kunt. Het gebruik van mekaar waar het elkaar zou moeten zijn. (Je herinnert je nog hoe het verschil tussen die twee heel uitvoerig werd uitgelegd tijdens de les, maar je zou het niet zomaar kunnen herhalen. Mekaar is wel toegevoegd aan de lijst woordtriggers die ergens in je lichaam is verankerd.)

Je hebt afgesproken met een dierbare vriendin. Het lijkt zo lang geleden. Ze vertelt honderduit. Ze straalt helemaal. Het maakt je zo gelukkig.

Een vrouw vraagt of ze de babystoel die naast jullie tafel staat mag meenemen. Jullie zeggen dat die voorlopig niet meer nodig is en dat het dus mag. Ze knikt, en glimlacht.

03 november 2022

De stem


Je hoort de opname van wat een podcast zal worden. Je hoort je stem. Over kinderen die er niet zijn. Het interview werd enkele maanden geleden opgenomen.

Je zult wel nooit helemaal wennen aan je stem. Soms klinkt ze aanvaardbaar, soms nogal vreselijk. Het is.

Je herinnert je het interview nog. Je deed het al zo vaak, eigenlijk. Telkens diezelfde vragen, zo lijkt het. Misschien zeg je aan jezelf dat het gewoon iets is dat je doet, om dan te merken hoe het in je lichaam kruipt, en daar nog twee dagen woelt.

Misschien moet je het gewoon niet meer doen, is het echt wel goed geweest. Je doet het voor anderen, zoals je elke keer weer merkt nadien. En toch. Je huid zegt dat het goed geweest is, denk je.

Je hoort je antwoorden komen. De dingen die je al enkele keren zei. Het is niet dat het gewoon voorbereide standaardantwoorden zijn, al lijkt het misschien zo. Het zijn ingedikte zinnen, denk je. Ze hebben hun weg gezocht. Je zocht beelden en woorden, het duurde lang eer ze er waren. Zinnen die kunnen gezien worden door een ander, wou je. De zinnen die meer stotterden hoor je niet. Deze zinnen zijn al een tijdje zichzelf. Je hebt geleerd dat je ze in een lange adem kunt uitspreken, dat je het einde haalt. Ze zijn veilig, je verdwaalt even niet.

Je hoort de zinnen. Ze beschermen je ook, denk je. Iets ervan blijft in jou bewegen, je blijft binnen. En je hoort de zinnen in het hele verhaal. Hoe de anderen op jouw zinnen reageren. Er is iemand die een doctoraat maakt over het onderwerp. Ze reageert, duidt.

Het is alsof hun reacties jouw zinnen wakker maken. Alsof ze echt worden. Alsof ze alleen daardoor tranen worden, denk je. Je kunt het niet uitleggen.

Hoe bijna stellig ze misschien klinken, alsof ze hun eigen plaats innemen, ze zijn zo klein, besef je weer. Iets als dunne touwtjes die iets immens omvatten.

Misschien heeft elke mens maar een paar verhalen, die telkens opnieuw verteld worden. Misschien is dat niet erg. Misschien zijn ze soms ver weg van jou. Zijn ze alleen verhaal, dat zichzelf vertelt. Terwijl je toekijkt.

Je hoort de stem van de man die die zinnen zegt. Zijn stem lijkt op de jouwe. Je hoort hoe iets wankelt in zijn stem. Nog altijd. Er is een troost in die scheurtjes.

Na de opname beweegt je huid verder, zoals steeds. Ze schuift naar een plek waar er woorden zouden kunnen zijn, en dingen in de stilte voor de woorden zijn, dingen die hand zouden kunnen zijn. De zinnen zijn daar niet. Misschien heeft een plek een binnenkant.

Je ziet de dingen die alleen jij aan jezelf zou mogen zeggen. Een ander zou het niet mogen. Iets over de liefde, denk je.

Je ziet iets dat moe is. Je ziet iets dat bang is. Het is ook zacht, zoals je jezelf hoorde zeggen. Het beweegt en staat stil tegelijk. Misschien zul je het nooit kennen. Misschien is dat niet erg.

Je hoorde een verhaal, enkele dagen eerder. Over een ander. Over een leegte, ondanks alles.

Misschien drijf je gewoon verder in de rivier.

Je ziet je hoofd in de spiegel, je herkent het heel even niet. Tot het weer met zichzelf samenvalt. Tot je weer weet waar in de tijd je bent.

Je stem is nu aan deze kant van het leven, denk je.

Misschien had ze al die tijd nodig.