27 februari 2021

De sleutel en het bed


Het is de laatste dag.

Ergens midden in de nacht voor die ochtend schiet je wakker. Je denkt aan de maan. Je lichaam in een kramp. Straks is het de laatste dag. Je ademt jezelf weer rustig. De dingen komen, en het is goed.

Het was een ritme geworden de vorige weken. Elke keer opnieuw de reis naar het noorden. Naar daar vanwaar je komt.

(Je denkt even aan Girl form the North Country. Denken aan dat liedje maakt je huid zachter, om een of andere reden.)

Dit keer zal het de laatste zaterdag zijn met een sleutel. Je vertrekt, als in een routine, in de vroege ochtend naar het station. Je volgt de routine. Iets in je aarzelt, je weet niet waar of waarom.

Misschien zal het pas binnen enkele dagen of weken duidelijk worden wat je op deze dag gaat doen. Op een of andere manier had je gedacht dat het anders zou voelen, op weg zijn naar het loslaten van het huis.

Het huis blijft je verwarren.

De trein en de bus blijven dicht bij je, onderweg. Ze kennen je.

Je opent de zijdeur. Je opent de rolluiken. Enkele dagen geleden kwamen die mannen de meeste spullen die er nog waren ophalen. Je stelt vast dat dat ook echt zo was. Hoewel je er zelf bij was, wil je het toch nog even zelf zien.

Het huis zwijgt.

Jullie beginnen meteen met het verzamelen van de laatste dingen die naar het containerpark moeten. Netjes in dozen in het midden van de lege kamer. Het gaat veel sneller dan je had gedacht. De dozen gaan in de auto van je zus. Er zijn nog die twee stapeltjes spullen die nog zullen opgehaald worden, en dan is er alleen nog het bed.

Je haalt een broodje voor je zus, zoals alle vorige weken. Je kijkt naar de mensen die in een soort dans om elkaar heen cirkelen om alle broodjes te maken. (Op deze plek was vroeger de sportwinkel, denk je. Daar waar die mensen staan was een soort paskamer. Tenzij je je vergist.)

De dingen gaan door, en ergens vanbinnen hapert er iets, denk je.

Even tijd voor de verhalen. Spiegelverhalen. 

Het huis zwijgt. (Alsof je onbewust iets verwacht, al weet je niet wat het is.)

De stapeltjes zijn weg. Een goede vriendin komt toevallig nog even langs. Je bent blij dat zij er is, net vandaag. Je vraagt haar de foto te maken.

(Je had het gedacht in de nacht: er moet een foto zijn. Je had het gedacht in de nacht: dat plan van die boom, dat moet in een andere tuin.)

Je kijkt nog eens door het raam. Naar de resttuin. De mooie bomen zijn al een tijd weg. De tuin is zichzelf kwijt. Wat er nog is, het is wees.

Er is een beter plan voor de boom, die gedachte stelt je gerust. Het is alsof die gedachte mee gedragen is nu door iemand die je dierbaar is.

En het bed. Het robuuste ziekenhuisbed dat jullie jaren geleden kochten voor je moeder. Het heeft goed dienst gedaan. (Je weet nog dat je het met haar ging kopen.) Wekenlang was je al aan het zoeken naar een nieuwe bestemming. Het lukte niet. Niemand leek zo’n bed nodig te hebben. En pas twee dagen geleden had je eindelijk een oplossing. Maar de mensen die het komen halen, voor een goede bestemming, zullen pas later komen, na de sleutel.

Je weet niet hoe het juist zit met de kosmos, maar die wil je via het bed iets zeggen, denk je. Het bed weegt. Het geeft zich niet zomaar. Het heeft tijd nodig om te vertrekken naar de andere kant.

Jullie maken alles nog even schoon.

Het is een droevig huis. Je weet het weer.

Nadien, in de trein, zie je het beeld. Toen, in het ziekenhuis, waar ze gestorven was. Jullie vertrokken, lieten de kamer achter waar haar lichaam nog op het bed lag.

Ze is er nog, ze kijkt toe. Zou ze denken dat we het goed gedaan hebben?

Nadien, in de trein, zie je het beeld van het bed dat alleen is achtergebleven in het huis. Het lijkt zo groot, zo eenzaam. Zou zij er nog naartoe gaan, eventjes nog?

De sleutel is losgemaakt van je sleutelhanger. Jullie sluiten de zijdeur, bellen aan een deur verder, geven de sleutels af.

Hij vraagt of jullie willen zien wat er van het huis vooraan is geworden. Een beetje verlegen loop je rond. Je ziet hoe de kamers geworden zijn. Het ontroert je. Je probeert uit te leggen wat je voelt, dat zij de balans van het huis veranderd hebben, dat het licht anders beweegt. Je ziet hoe het huis voor hen is nu, en je ziet tegelijk hoe het was voor jou.

Twee grote weeskinderen zitten nog even op een bank in het begijnhof. Iets in je huid blokkeert nog steeds. Er zijn zoveel verhalen die nog zullen komen. Je kijkt ernaar uit om die met haar te delen, maar nu nog niet. Je hoofd kan het niet aan.

Je wacht op de bus. De halte is recht tegenover het huis. Het droevige huis zwijgt nog steeds. Het zal misschien een hele tijd duren nu eer je weer naar het dorp zult komen. Het zal goed zijn dat er de volgende weken een ander ritme komt. Je lichaam zal zich herschikken, er zal een andere balans komen. Wat er zal gebeuren weet je niet. Iets met alleen zijn.

Het lijkt alsof er veel mensen in de trein zitten. Eigenlijk wil je geen mensen rondom je. Je leest je boek uit, het gaat een beetje moeizaam. Het is niet altijd gemakkelijk om je te concentreren.

Je loopt door de stad. Iets begint langzaam duidelijk te worden. Misschien had je verwacht dat het huis die laatste kans zou nemen om je te troosten. Misschien was het een verlangen, dat ook het huis afscheid zou nemen van jou.

Je zou me in een groot warm bad mogen steken, denk je, zonder iets te zeggen, zonder vragen. Alleen het warme water. De gedachte maakt je al een beetje warm, door je rugpijn heen.

Je bent blij dat het volbracht is. Het heeft je meer energie gekost dan iemand zal zien. Jullie hebben dat goed gedaan, dat is een warm gevoel. Maar opluchting is er niet.

26 februari 2021

Stemmen


De treinmevrouw die zo goed mogelijk ook in het Engels omroept. Af en toe een Frans krulletje. Een stem horen en je afvragen hoe die er in het echt uit zal zien. Net op dat moment komt ze voorbij.

De stem van je oom. Hij gaat nog even rond in het nu bijna lege huis. Zijn stem brengt je naar lang geleden. Je vraagt hem iets te vertellen over zijn grootvader.

De actrice in die mooie serie. Ze beweegt tussen Frans en Engels. Hoe zou het zijn om haar stem van dichtbij te horen?

Een stem die je in je herinnering zo mooi en zwoel kunt horen zuchten. Soms zie je die stem.

De twee vrouwen achter je in de trein. Ze praten de hele tijd. Ineens valt het je op hoeveel stemmen er rondom jou bewegen.

De stem van die ene vrouw die regelmatig op de radio of de televisie komt. Ze zal er wel niets aan kunnen doen en ze zal wel geweldig zijn, maar die stem doet je telkens in elkaar krimpen.

De stem van die vrouw in het webinar. Er is iets in de toon van haar stem, er is iets in het ritme, er is iets in de gevoeligheid net onder de huid van die stem. Een weekmakende stem.

De stem van die vrouw in de vergadering. Iets zorgt ervoor dat de vergadering je uitput.

Die man in het overleg. Soms schuift zijn stem in zijn dialect, daarna komt ze weer terug.

Die twee mannen die met de vrachtwagen de spullen komen ophalen. Hoe ze de hele tijd tegen elkaar praten. Als een eindeloos verhaal, en hoe je daar gewoon mee tussen mag schuiven en meepraten.

Die vrouw aan het loket die je heel erg lang aankijkt nadat je gezegd hebt dat je nog niet plus 65 bent. Daarna zegt ze nog eens dat je als +65’er een goedkoper seniorenticket kunt krijgen. Ze denkt misschien dat je in totale zelfontkenning niet durft toeven dat je eigenlijk al 87 bent. Ze blijft kijken. Je zegt haar dat je weet dat je er ouder uitziet dan de 56 die je pas geworden bent. Na nog een pauze zegt ze sorry. Waarschijnlijk heeft ze voor zichzelf beslist dat ze toch maar zal meegaan in het waanverhaal van die oude man die niet beseft dat hij 87 is.

De stem van die man in de vergadering. Ze is zo mooi rond.

In de ochtend oefenen in je diepste stem. Hoe die trilt in je buik.

De stemmen van Dylan in 1970, op die pas uitgebrachte bootleg.

De vrouw van het OCMW die je aan de telefoon hebt en hoe haar stem verandert doorheen het gesprek.

Die man op de radio die elke ochtend om half zeven al zo opgewekt de dag op gang trekt.

De galmende stemmen in de traphal.

De stem van de vrouw met de mooie ogen in de winkel.

De mannen op de bouwwerf die staan te lachen.

De stem van die fadozangeres. Je herinnert je nog hoe het was toen je haar voor het eerst zag in de schouwburg. Er was iets van verdriet in haar die avond en haar stem brak. Ze vroeg aan het publiek om haar te helpen en haar door de avond te halen, wat ook lukte.

De stem die telkens weer verdwijnt in een slechte verbinding tijdens de vergadering.

De stem die zou kunnen horen bij het personage in je boek.

De stemmen die je zo vermoeien, telkens weer.

Die ene vrouw. Het maakt soms niet zo uit wat ze zegt, maar die stem…

Hoe tijdens een zelfde vergadering de ene stem mensen rustiger maakt en de andere onrustiger.

De vrouw die zo hard praat tegen haar telefoon. In een soort rechte lijn, zonder verandering van intonatie.

De automatische vrouwenstem die je op het perron hoort. Die kleine haakjes in sommige zinnen, waar het telkens net niet klopt.

De stemmen waarvan je niet meer zeker bent of ze nog wel in je hoofd bewaard worden. Misschien vertrekken ze wel uit je hoofd.

De stem die hoorde bij ergens midden in een nacht en die soms nog naast je blijkt te liggen. (Stemmen kunnen staan, liggen, zitten en ook wel dansen.)

De stemmen in die cantate.

Je stem die galmt in het bijna lege huis.

21 februari 2021

En telkens de dans


‘Het is raar, dit zijn mijn eerste woorden vandaag. De hele dag was al stil tot nu toe, toch wat mijn woorden betreft.’
‘Misschien klinkt je stem daarom zo laag.’
‘Het is niet dat er in mijn hoofd altijd stilte is. Maar zo’n hele dag geen woorden zeggen, dat verandert precies iets aan hoe je lichaam beweegt.’
‘Maar wil je dan wel woorden horen? Van andere stemmen?’
‘Ja, maar niet te veel. Op een bepaald moment voelde ik me ineens verdrietig en alleen. En iets in mij hoopte toch dat ik op dat moment niemand zou horen. Er zouden dan te veel woorden zijn. Ik weet ook niet of ik het fijn zou hebben gevonden als er op dat moment iemand was. Of dan alleen maar iemand met weinig woorden.’
‘Dat herken ik wel. Vroeger zou ik daar meer schrik van gehad hebben, alsof ik dan meteen zo’n lege plek zou willen vullen met de aanwezigheid van iemand anders.’
‘Gisteren was het anders. Als je hier gisteren zou zijn geweest, had ik misschien wel gevraagd om even met mijn hoofd tegen je buik te mogen liggen. Misschien zou ik dan wel gewoon in slaap gevallen zijn.’
‘Dat had ik wel fijn gevonden.’
‘Ja, dat zal wel.’
‘Deze namiddag zat ik buiten met een boek. En het was alsof ik vooral wilde ruiken. Alsof je een belofte kon ruiken. Het was tegelijk verwarrend, het besef dat er op twee weken tijd zo’n dertig graden verschil is geweest. Mijn huid aarzelde nog een beetje, en ik denk dat dat goed was. Maar die geur was wel heftig.’
‘Dat vond ik ook. Het is een beetje familie van die eerste geur na een plotse regenbui op een heel warme dag.’
‘En nadien besef je dan dat je lichaam zich weer een beetje geopend heeft, ik kan het niet zo goed uitleggen. Je voelt het, als je dan daarna weer binnen bent, dat je anders inademt.’
‘Bij merkte ik dan dat dat verdriet van gisteren er nog steeds wel ergens was, een soort vermoeidheid die je weer naar binnen trekt, ook al voel je tegelijk nog die lucht van buiten.’
‘En wat heb je dan gedaan?’
‘Ik heb naar die dansvoorstelling gekeken die ik opgenomen had. Er was ineens een verlangen om mensen te zien dansen. Ik wou een beetje verdwijnen in dat kijken. Ze deden een soort dodendans. Soms waren ze precies met een bezwerend ritueel bezig. Achteraan op hun lichaam waren ze beschilderd, met felle kleuren. En er was ook iets als een skelet. Ze hadden ook een masker op hun achterhoofd. Dat zorgde ervoor dat er al bijna een dans was in hun lichaam, met telkens de overgang naar de naakte huid aan de voorkant. Misschien was de dood in hun lichaam, als iemand die mee reist.’
‘Dat klinkt wel mooi, misschien moeten we samen nog eens kijken. Ik wil het ook wel zien.’
‘Dat kunnen we zeker doen. Had jij nog mooie gedachten vandaag?’
‘Ik weet niet of ze zo mooi waren altijd. Ik besefte weer hoe moe ik kan worden als iemand anders me niet ziet. Ik ben er dan wel de hele tijd voor die ander, maar kijk ook door zijn ogen naar mezelf. Het is dan of ik bijna vanop een afstand naar mezelf kijk en niet kan verhinderen dat die iets van me neemt. Het is soms heel subtiel, en ik begrijp het zelf niet altijd. Maar nadien ben ik dan zo moe en een beetje vreemd aan mezelf.’
‘Wat je vertelt, maakt me zo droevig. Het zou niet mogen, en het is niet goed voor jou. Heb je dan een manier om weer terug te komen bij jezelf?’
‘Wachten. En daarna soms een dans. Een trage dans. Zonder masker en zonder verf op mijn huid. Het kan een hele tijd duren eer mijn adem weer helemaal bij mij is.’
‘Lukt dat altijd?’
‘Nee, niet altijd. Dan moet er gewoon nog een nacht overheen. Soms is die ook nog onrustig.’
‘Misschien is dat ook een dans waarbij er geen woorden mogen zijn, waarbij je liever hebt dat er niemand is die dingen gaat zeggen, met woorden.’
‘Ja, inderdaad, zo is het.’
‘Ik zie het wel een beetje voor me. Het is een mooie dans.’
‘Dat weet ik eigenlijk niet. Maar het is wel een mooie gedachte dat jij hem ziet.’

20 februari 2021

Lege plekken


Lege plekken maken tussen de lege plekken. Iets in die aard.

De mannen nemen de grote tafel mee. Ze halen de tafel uit elkaar en dragen de stukken naar buiten. Je kijkt toe vanuit de tuin. Je gaat weer naar binnen en kijkt verder.

De tafel was altijd zo immens zwaar. Ze lijkt zich toch niet te verzetten. Het is tijd.

De tafel bleef, al die jaren. Rustig in zichzelf. Steeds klaar om te dragen, of niet, alles was goed.

De tafel en die kast, ze hoorden samen. Echt van hen houden was niet eenvoudig. De tafel had van die kanten die pijn konden doen, aan je knieƫn. De kast was een beetje in zichzelf gekeerd. En eigenlijk niet zo mooi. (En niet zo praktisch. Eigenlijk.)

Terwijl alle andere spullen een voor een uit het huis verdwenen, bleef de tafel rustig wachten, niet zomaar door tijd aan te raken.

De mannen dragen de stukken naar buiten, zetten de tafel op hun kar. Ze komen straks nog terug om ook de kast op te halen.

En je kijkt.

Je vraagt aan de anderen verhalen te vertellen. Over hun herinneringen bij deze plek.

Iets wankelt even, ergens in je.

De mannen hebben ook de andere spullen opgehaald die op hun lijstje stonden.

Je loopt door de kamer heen en weer met dozen en zakken, daar waar de tafel stond.

(Ze komt niet meer terug.)

Het voorbije jaar had je soms last van alle spullen die op de tafel lagen. Je wou dat ze leeg en opgeruimd was, het lukte nooit. De werelden van de laatste reis waren allemaal op de tafel.

(Het was de plek geweest van het eten. De plek van spelletjes spelen met je zus en je grootvader. De plek waar je grootmoeder de bouwplannen opvouwde op de enige juiste manier. De plek voor het bezoek. De plek voor handwerkjes, woordenboeken of kranten. Het werd de plek met papieren van het ziekenhuis, tussen allerlei rommeltjes, kleine ankerpunten van een verdwijnende wereld.)

Ook bij het opruimen maakte het je rustiger, wanneer de tafel zo goed als leeg was. Je kon kijken, van waar je zat, zien hoe ze zaten te eten daar. En het was goed. De kinderen met al hun verhalen.

Je loopt door de kamer, iets gedrevener dan nodig is, er is nog tijd genoeg vandaag.

Het is een ruimte geworden.

Binnen enkele dagen kom je weer terug. De nog aanwezige spullen zullen dan vertrekken. Ze liggen klaar in meeneemstand. 

Je vader, je moeder, je grootvader, je grootmoeder, ze zijn in de dood. Ze zwijgen nu, je weet niet of ze ergens in de kamer staan te kijken. Het lijkt alsof alleen hun echo nog daar is.

Enkele uren eerder was je oom daar. Je zag hem voor het eerst sinds maanden. Hij kijkt een beetje verloren. Onhandige tranen. Op zoek naar dingen van zijn jonge broertje, ondertussen al zo lang in de dood. Als jullie straks het huis loslaten, verdwijnt ook iets van de mogelijkheid van een plek van aanraken van de tijd. Nieuwe verhalen zullen het huis vullen, heel langzaam. Er waren routes om door het leven te bewegen, elke dag. Een traag wegebbende illusie dat de dingen zullen blijven zoals ze waren. Alvast die ene route is er straks niet meer.

Dierbare vrienden komen je ophalen, zodat ook de stoel mee kan. Het ontroert je meer dan je hen kunt zeggen.

De hele reis terug naar huis kijk je naar de stoel. Af en toe raak je het hout even aan. Het is alsof iets in de stoel je geruststelt.

19 februari 2021

Kleine tintels


Chocoladetruffels, in zeer kleine porties. Gespreid.

Het voorzichtig wiebelen van de wagon.

De toetsen die zichzelf volgen. Eerst even vooraf aan te raken.

De stem van de fadozangeres.

Witloof op de snijplank, in heel kleine stukjes.

Terug in het warme bed, na even weg.

Een onbewaakt moment. En een beeld van vroeger.

Die stem in dat filmpje, inderdaad. En al die geluidjes.

Zoals het geluid van speelkaarten.

De vogels, in overdaad, in de ochtend.

Die foto.

Die herinnering in je hand.

De ogen van die actrice.

Dat alleen al lezen in de krant.

De herinnering aan hoe zij over dat boek sprak.

De herinnering aan dat concert.

Je stem die zakt.

De wervels.

Het dansje bij het raam, met uitzicht op de grote stad.

Die haarband.

Dat kanten randje.

Die zucht.

De stem op de radio, vroeg in de ochtend.

Het eerste water uit de douche.

De woordspelletjes.

Het geluid van het fototoestel. De herinnering aan het geluid van het oude fototoestel.

De rand van je schedel aan je nek.

Traag wiebelen.

Het litteken in je huid.

Die droom.

De appel heel traag schillen.

De opzuigbare peer.

In de warmte kantelen.

Daar boven je ogen.

De huidindruk.

Zo weinig mogelijk bewegen bij het openen van de deur.

Stille benen.

Het betasten van het boek. Elk hoofdstuk verkennend.

De herinnering aan iemand die net iets te dicht tegen je aan zit in de trein.

Die zangeres, hoe haar stem met haar mee ouder wordt, en net niet breekt.

Het hemd dat soms een beetje kraakt.

Je vingertoppen over de boeken op de tafel.

En het licht van februari.

14 februari 2021

Dingen die blijven duren


Nadenken over die stoel. Hoe die te redden zou zijn.

Als het te veel is, zal het je verstikken. Als het te weinig is, weet je misschien niet meer wie je bent.

Verlangen is een ingewikkeld woord.

Uit een droom kantelen in de ochtend. Even rondom kijken, zien waar je bent.

De dingen bieden weerstand. Ze houden de stroom op.

Tijdens het poetsen telkens even de rand van je lichaam voelen.

Er zijn tranen, net onder je huid.

Weer enkele platen uit zijn collectie, ze ontroeren je. Wat zou je best doen?

De dingen nu al opruimen, voor na jouw leven. Het is ook iets.

De stofzuiger wijst je op de zwaartekracht.

Zou de stoel daar kunnen staan? Misschien moet er een andere zetel komen.

Je ziet iemand die naast je zit en mee de kamer aanpakt.

De was ophangen.

Het was ook de dag van de liefde.

Zoveel hoopjes die je al gedaan hebt.

Misschien moet je een foto maken van de CD-kast om naar haar op te sturen.

Het betekent misschien veel voor haar.

De mensen die je nog zou moeten bellen.

Je hebt de foto van hun trouw op de piano gezet. Het lijstje blijft mooi rechtop staan.

En dat jij het was die 50 jaar later opnieuw een foto zou maken van hen.

Nu je rug niet aanraken, je zou kunnen breken.

De dingen die je zou veranderen, misschien is de zomer een goed moment.

Het liggen is een beetje rusteloos, er moet nog iets.

De nieuwe boeken. Je naam erin. En van wie. Netjes op de stapel. Rustig.

Je leest verder in de tekst. Het potlood balanceert. De woorden van je reactie.

Een chocoladetruffel als een ritueel.

Zien hoe je alleen bent.

Zoeken naar de stroom.

Dat jouw handen niet met hout zijn gaan werken. Was de tijd teleurgesteld?

Misschien zei je altijd nee. Of toch heel vaak.

Misschien kunnen de dingen je claimen.

Even helemaal niets, en dan lente, dat kun je wel zien.

En de dingen die je niet allemaal goed kunt doen.

Iets is moe. Iets is het niet meer. Denk je.

Het mooiste cadeau zou zijn dat je zomaar de grens over zou kunnen rijden en met haar praten.

Pijn.

Het licht is zo mooi, het blijft zo lang. Het licht van februari. Je smelt telkens weer.

Je denkt aan de kinderen. En het verschil tussen wel of niet, in dat beeld.

Je ziet iets van Bach. En je denkt dat ze te snel bewegen voor de muziek.

De aardappeltjes bakken. Iemand kijkt mee. En het is goed.

13 februari 2021

De verhalen en het huis


Hoe gaat dat met verhalen? Ze huizen in een huis.

De verhalen waren al voor jij er was. Het oude huis stond er al lang.

Het oude huis vooraan aan de straat was wankel. Het leek mee te bewegen met elke auto die over de kasseien reed.

(Je weet nog hoe de kasseien verdwenen, hoe de straat werd opengebroken, hoe eindeloos diep er gegraven werd. Zo leek het toch. Die grote buizen in de grond. De straat kreeg een asfaltlaag.)

Het huis stond er al heel lang, zo hoorde je. (In je herinnering was het 300 jaar, maar dat is misschien een vergissing.) Het was onbewoonbaar verklaard. Het hing met kabels in elkaar. Er was een ijzeren plaat met een grote bout, nabij het raam van de kamer van je zus.

Er moeten dus al veel verhalen geweest zijn, in het huis.

De winkel kwam in het huis.

En toen werd er een stuk gebouwd aan de achterkant. Je zat nog in de kleuterschool.

Je herinnert je nog die kraan die in de tuin stond. Je herinnert je nog ‘Janneke de metser’.

De achterkant stond er. Daarna zou de voorkant aangepakt worden.

Toen was er het zware auto-ongeluk van je vader. (Hij kon er niets aan doen, werd aangereden door een dronken chauffeur.)

Je ziet nog vaag de beelden. Hoe het was in die maanden.

De plannen voor de voorkant werden uitgesteld. (Zo is het toch in je herinnering.)

Nieuwe verhalen hadden zich gevoegd bij de oude. Ze leefden samen in het huis.

(En jouw verhalen. Wat het huis met je deed, met jou en je zus. Misschien was je altijd op de vlucht in het huis. En evenzeer was het ook een plek overvol van betekenis. Zoveel spullen, zoveel kamers, pas veel later zou je merken hoe intens alle verhalen nog in jouw lichaam aanwezig zijn.)

Zo vaak was je ook aan de andere kant van de straat, bij je grootouders. Misschien was het als een soort schiereiland waar je altijd naartoe kon. Daar legden de verhalen zich neer.

In de nacht vertelde je verhalen aan je zus, die niet kon slapen. Ook die zijn er misschien nog.

En nadat je de twaalf voorbij was, werd ook de voorkant aangepakt.

Het oude huis werd afgebroken. Je ziet nog hoe ze in een vloeiende beweging de zijgevel aan de kamer van je zus naar beneden duwden. De winkel was tijdelijk verhuisd naar de achterkant.

De stenen werden verzameld, ze gingen niet verloren. Ze werden schoongemaakt. De oude stenen zouden het nieuwe huis bouwen. Misschien konden de oude verhalen zo dichtbij blijven. De nieuwe trap in het huis was een kopie van de oude trap, maar dit keer wel stevig.

Het nieuwe huis kwam.

(Je hebt de tekeningen nog die je daar maakte, in je kamer onder het dak.)

Het huis rammelde niet meer zoals vroeger. Maar iets was nooit veranderd, was nooit gekomen.

(Iets overvalt je nog elke keer, na al die jaren. Het doet iets met je adem. Er is zoveel weg, en er is zoveel nog, in afwezigheid. En er is ook afstand gegroeid. Nieuwe verhalen zijn erbij gekomen, ze leven naast de oude en de heel oude. Ze bewegen allemaal daar.)

Mensen worden oud, en het huis kijkt toe. Mensen gaan weg, naar het noorden, naar het zuiden, om af en toe weer terug te keren, om dan weer weg te gaan. Er kwamen steeds meer verhalen bij die mensen die niet meer bij het huis hoorden.

De winkel was moe, nam de tijd om langzaam uit te doven.

Je vader ging op pensioen. De verhoudingen in het huis veranderden. Niet zoveel later stierf hij.

Er was nog een overdaad aan spullen, in alle kamers. Zoveel herinneringen, zoveel gecondenseerde verhalen.

De balans verschoof. Kamers veranderden. De studio verdween. De donkere kamer werd een lichte slaapkamer, met een raam in het dak. De kamer van de bouwplannen werd een badkamer. Dat was de kamer die de werkplek van je grootmoeder was, waar zij de schetsen op kalkpapier afdrukte op die lange rollen papier. Nieuwe plekken in een oude bedding. Het kantelde. En het kantelde nooit helemaal, denk je nu.

De dingen werden voorbereid, het gesprek werd gevoerd, voorzichtig. Het huis zou verkocht worden.

Het leegmaken van de hele voorkant. Waar het oude huis was geweest ooit. De herinneringen waren weerspannig. Elk ding moest betast worden. Elke keer weer die verhalen, ingedikt. Ademdrempels. Het leek eindeloos. En het besef van wat er niet was geweest. De tijd die nodig was.

Het huis, waar het oude huis was, was leeg. Het huis werd verkocht. (Je zat aan de tafel, en je dacht: “Weten zij wel dat ze een zwaar huis kopen?” Maar voor hen was het een sterk huis, klaar voor nieuwe verhalen, die zich zullen nestelen naast, en stilaan over de oude.)

Iets van het huis had jou al verlaten.

De achterkant was er nog voor enkele jaren voor je moeder. Nieuwe verhalen, in een nieuwe balans, en toch ook het gewicht van te veel oude verhalen, denk je.

En je moeder stierf. Die laatste weken had ze gezegd dat ze niet terug wilde naar het huis. Daar in het bed in het ziekenhuis, omringd door de foto’s van haar dierbaren, leek het of iets van het gewicht van het huis weg was. Je was blij voor haar.

Week na week werken jullie verder. De spullen verdwijnen. De verhalen worden betast. Iets is niet veranderd, je voelt het aan je adem. En toch, ook, week na week zie je hoe de verhalen zich terugtrekken in de kieren van de tijd. De spullen worden aardser, misschien wel bevrijd van verhalen. Je weet niet hoe het juist zit.

Misschien is een huis een ritueel. Misschien moet je de tijd in je handen dragen, al het verlangen en al het verdriet, alle herinneringen en alle demonen. Aanraken, opheffen, en neerleggen. Sommige spullen zwerven uit, krijgen een nieuwe bestemming. Het hoort bij het ritueel, ze gaan naar een ander huis, waar ze kunnen rusten. Sommige spullen neem je mee, ze mogen zich voegen in de verhalen van het huis waar je nu bent. Sommige spullen verdwijnen.

Het huis klinkt al anders, het bereidt zich voor op het laatste loslaten.

12 februari 2021

Haarscheurtjes


Regelonrust. Al die dingen die nog moeten geregeld worden. Soms kijk je naar het woord nalatenschap. Het is een fascinerend woord, al zou je niet kunnen zeggen waarom. Er lijkt een zekere rust van uit te gaan. Het woord zelf is rustiger dan wat het doet in de echte wereld. Je belt met de meneer van de overheid om nog wat uitleg te vragen. Je had al gezien dat er een document moet ingevuld worden van 28 pagina’s. Ook al zijn ze niet allemaal ingevuld, ze moeten allemaal verstuurd worden, staat er. Je legt papieren klaar die je nog moet inscannen. (Zoals steeds ben je ook bang dat je om een of andere reden niet genoeg belastingen zult betalen.)

Vroeg in de ochtend ben je bezig om de sneeuw te ruimen rond het huis. Zo kan de postbode wel rustig en veilig je kranten komen brengen. Je babbelt even met de meneer van de vuilniskar die de zakken aan het verzamelen is op hoopjes.

Een verjaardag. Het maakt je elk jaar een beetje verlegen. De hele dag lijkt een stroom van liefde of zo. (Je kijkt even achter je of het niet voor iemand anders bedoeld is.) De stroom meandert tussen videovergaderingen. Je voelt je dankbaar voor het leven.

Je doseert het genot.

(Je staat jezelf ook toe dat je die dag een extra stukje chocolade krijgt.)

Iemand zegt je dat je eigenlijk vakantie zou moeten hebben. Ze heeft gelijk. Soms overvalt het je in een onbewaakt moment. Een nietsverlangen. (Je kunt je zelfs voorstellen hoe het is om in een warm bad te zitten.)

Een meneer komt bloemen afgeven. Hoe zijn die namen op dat kaartje gekomen? Er zijn mysteries in het leven.

Een zakje suikerbonen en een mooi briefje van de bovenbuurvrouw. Iets laat voelen dat het gebouw veranderd is, nu er een baby is. Het ademt anders.

Je gaat op zoek naar een cadeau voor een andere jarige. Het wordt een heel verhaal over kanker aan de kassa van de boekhandel. Je vertelt hoe het je na al die jaren nog ineens op een onbewaakt moment kan overvallen. Alsof je ineens door jezelf valt, naar iets van toen. Ineens zijn er tranen, merk je.
Je volgt tussendoor het nieuws over dat proces van die vorige president. Je ziet de verschrikkelijke beelden. Nog steeds, elke keer opnieuw, verkrampt iets in je huid. Hij is daar, aan de andere kant van de oceaan, en het is alsof je hem kunt ruiken. Je zou nauwelijks de weerzin kunnen beschrijven die je nog steeds voor hem voelt. Alles is giftig aan hem. Het wasemt door muren heen. (Ergens in je zijn er wezens die door mannen zoals hij is zijn gelittekend, zijn overmeesterd. Je voelt hun rusteloosheid, hun angst, hun machteloze hoop dat dat ooit zal ophouden, hun vrees dat het nooit zal, dat. En je staat daar, rechtop, je wilt dat zij het zien. Je wilt dat het bij jou stopt. Zoiets moet het zijn.) Het gif beweegt verder. Er zijn andere mannen, cynische opportunisten, met veel lawaai, maar zo slap als een theedoek. Ze zullen hem verdedigen, nog altijd, na alles. Walging. En misschien, dat het toch gebeurt, ook al zal het niet lukken, misschien, dat mensen zeggen dat er een lijn is die je niet mag overschrijden, dat ze het zeggen, dat ze rechtop staan, dat ze proberen om iets te doen stoppen, daar. (Ze begrijpen niet hoe het kan, dat zo iemand niet gestopt zou kunnen worden, dat zo iemand anderen vergiftigt, zelf onaantastbaar blijft. Ze begrijpen het niet, dat ze eeuwig op hun hoede moeten blijven, dat ze altijd zo maar oog in oog met hem zouden kunnen staan. Ze willen alleen maar dat het ophoudt, voor altijd.)

Je zit in de trein. Je ziet die muts op de bol van het Atomium. De beweging maakt je rustig. Je voelt je omhuld.

De poetsmevrouw ziet dat je in een videogesprek zit. Ze vraagt of ze de deur mag sluiten, zodat ze je niet zal storen bij het stofzuigen van de gang.

Die avond. Je staat in de kamer, je kijkt naar iets op de televisie. Het is alsof je rug zindert. Met je vingers schuif je over je wervels. Even ben je bang dat je zomaar zou kunnen breken. Tranen lopen.

De nachten zijn anders alleen, je merkt het weer.

Je droomt over een ingewikkelde tocht onder water, in een soort duikerspak. Je gaat een trap af naar een kelder. Een mooie jas zweeft voorbij.

Je huid tintelt.

Je hebt weer een stapeltje boeken uit de boekenkast gehaald. Ze mogen het huis verlaten. Je doet het in kleine hoopjes, telkens net een boodschappentas vol.

Tijdens het koken denk je dat het fijn zou zijn om enkele dagen helemaal niets te moeten regelen. 

Misschien moet je dat ene boek toch maar bestellen.

Je rug heeft verhalen.

07 februari 2021

Het is warm hier


‘Kom er gewoon even bij zitten, wat maakt het uit?’
‘Ja, misschien wel.’
‘Het is warm hier, het zal jou ook goed doen.’
‘Zo?’
‘Ja hoor.’
‘Vandaag was het een stille dag. Ik had tot nu toe nog niets gezegd. Ik moet weer even wennen aan het geluid van mijn stem.’
‘Als ik een hele dag alleen ben, begin ik soms even hardop te praten. Om mijn stem te horen in de ruimte.’
‘Ben je soms bang dat je zult verdwijnen, in een soort zwart gat of zo, als je heel lang niets zou zeggen en als het de hele tijd stil zou blijven?’
‘Ik denk het niet. Ik weet het eigenlijk niet zo goed.’
‘Soms denk ik dat ik zomaar naar binnen zou kunnen kantelen, in mezelf. Een beetje zoals wanneer je iets als een kussensloop of een handschoen of zo binnenstebuiten zou keren, en dat je dan niet meer terug zou kunnen of zo. Dat iets het dan zou overnemen, iets dat daar al de hele tijd was. Dat dan ineens bovenaan zou zitten of zo.’
‘Ik ben daar niet zo bang voor, ik kom wel altijd terug.’
‘Vroeger had ik er meer schrik voor, nu is het een gedachte die maar heel af en toe eens komt, ineens, in een schok of zo. Had je nog mooie gedachten vandaag?’
‘Even denken. Ja, toch wel. Ik was buiten, in de sneeuw. Het was of die koude lucht me helemaal vulde. Alsof ik mijn hele huid aan de binnenkant kon voelen bij het ademen. En ik voelde me zo vrij en zo licht. Voor het eerst sinds dagen. En ik moest aan mijn vader denken, en het was goed.’
‘Dat is een mooie gedachte. Soms kan de koude lucht een beetje pijn doen als je diep inademt. Het is alsof je dan pas beseft dat de lucht daarbuiten ook gewoon in je is. Dat je lichaam als een soort inlandse watergeul is waar het water van de zee in en uit kan stromen. En dat je dat dan pas beseft.’
‘Eerst was het een beetje zo, dat je die koude lucht precies in je longen kunt voelen. Maar daarna werd het warm.’
‘Ik vond gisteren nog een oude foto terug. En het was alsof ik mezelf niet herkende. Het was alsof ik mezelf bijna rationeel moest overtuigen dat die persoon op die foto door dezelfde ogen keek als ik nu doe. Het is raar. Er zijn veel beelden in mijn hoofd van toen ik kind was. Ik heb ook al veel foto’s van die tijd gezien. Maar zo de jaren tussenin, ergens halverwege tussen toen en nu, daar is er precies meer mist. Ik zag die foto, en ik leek zo lelijk, zo ver weg. Misschien ben ik nu gewoon rustiger dan toen.’
‘En misschien ook mooier?’
‘Dat kan ik natuurlijk niet zeggen over mezelf. Misschien zou ik het ooit eens moeten doen. Foto’s in een chronologische lijn ophangen, jaar per jaar. En dan zien of ik ze zo in mijn hoofd krijg.’
‘Het is toch wel een ding bij jou, dat herkennen. Of de angst dat je iemand niet zult herkennen.’
‘Ja.’
‘Herken je mij nu?’
‘Nu wel. Het had even nodig. En jij?’
‘Ik weet nog alles. In mijn hoofd is het wel duidelijk. Maar in het echt is het dan toch altijd meer. Mijn lichaam reageert dan een beetje als een entiteit op zichzelf of zo. Jouw stem, om maar iets te zeggen. Die klinkt anders, lichamelijker, als je er ook echt bent. Ze raakt me over een grotere oppervlakte of zo. Ik kan het niet uitleggen.’
‘Ik denk dat ik het wel begrijp. Ik ben soms bang van dat wachten.’
‘Het is misschien ook wel iets van alleen zijn. Dat je lichaam geen routine opbouwt of zo. Misschien is het wel heel normaal.’
‘Het zou kunnen. Had je veel last van de koude de voorbije dagen?’
‘Ja, toch wel. Het kan me heel erg verstoren. Eens mijn rug koud is, komt het precies niet meer goed. En dan voel ik me soms ineens bang en alleen. De ruimte lijkt dan zo groot, terwijl dat eigenlijk niet zo is.’
‘Dit is dus wel goed voor jou?’
‘Ja, het heeft ook iets met herkennen te maken. Als alles weer warm voelt, herken ik mijn eigen lichaam, val ik er terug mee samen.’
‘Zoals nu dus?’
‘Ja.’
‘Dan is het goed. Ik blijf nog even, nog een beetje reservewarmte opbouwen hier.’
‘Lijkt me een heel goed plan. Ik kijk wel.’

06 februari 2021

Licht

(Ik zal er eens over nadenken, zei je, over die zwaarte.)

Angela Hewitt speelt Bach. Iets klaart op in je hoofd.

Nog een beetje nadampen na de douche, een beetje wiebelen met je rimpels.

Net te veel confituur op de platte kaas. Niemand ziet het.

Lekker soepel door de ochtend stappen, net echt.

In die ene weekendkrant eerst het verhaal over de liefde lezen.

Iets te uitbundig goedemorgen zeggen tegen de treinmevrouw.

Om een of andere reden blijf je altijd kijken naar de hoedjes van die treinmevrouwen. Hoe komt het dat die daar zo mooi op blijven staan? (Ze heeft ook een zwoele omroepstem, stel je vast.)

Op de lange roltrap denken aan een droom.

Je mag even in die ene trein zitten, tot net voor de grens. (Stel je voor dat je weer helemaal over de grens mag, dat er zomaar iemand naast je zou kunnen zitten. Grenstintels.)

Binnenkomen in het huis. Nog altijd niet echt gewend aan die automatische rolluiken. Het was altijd een heel gedoe, en ritueel, vroeger om die grote dingen naar omhoog te halen. Nu moet je gewoon aan een knop draaien. Het lijkt bijna frivool.

Er liggen van die kleine rolletjes muntjes. Je bedenkt een plan voor twee meisjes.

Je weerstaat aan de chocolade die er net naast ligt. (Genot uitstellen, is dat licht of zwaar?)

Je zus laat de kleine kommetjes zien waarin vroeger de pudding werd gemaakt.

Als kind was er een doos met stukken zeep in huis. Palmolive. In groenzilverachtig papier ingepakt. Je dacht toen, met een vooruitziende blik, dat het technisch onmogelijk zou zijn om die doos ooit leeg te krijgen. Bij het opruimen van een van de kasten zie je dat er nog steeds drie stukken over zijn.

Je laat je zus een rol met kastpapier zien. Het lag in de kast in de badkamer in het oude huis.

In een doos met sleutels zie je meteen de sleutel van de voordeur van je grootouders. (Eerst duwen, dan een beetje trekken, en dan draaien.)

Je staat aan te schuiven in de broodjeszaak. Je ziet die vier mensen heen en weer dansen in hun keuken. Wonderlijk. Die zwarte petjes hebben wel iets. Je wiebelt een beetje heen en weer.

Met dozen op het bed een minicontainerpark maken.

Met enige pret zeggen dat je zus op je vader lijkt. Waarop zij zegt dat jij op je moeder lijkt.

Dat bolletje touw kan nog handig zijn. Dat speciale schoonmaaksponsje voor kookplaten misschien ook wel.

De bus rijdt door het dorp. Denken aan die wekelijkse expedities van vroeger. Hoe jij en je zus met je grootmoeder op vrijdag gingen winkelen in de supermarkt. (Je zou nu moeite moeten doen om tien minuten te stappen tot daar. Toen leek het de andere kant van het dorp.) En vooral, bij het terugkeren, die stop in het ijssalon.

Er is lekker veel plaats in de trein.

Er stapt een jonge vrouw door de trein. Achter op haar broek staat in glitterletters: “I’m Juicy”. Je probeert je voor te stellen wat de diepere existentiĆ«le betekenis van die woorden zou kunnen zijn. Maar je hoofd mist zwaarte.

(Voor zover je weet, staan er geen woorden op jouw billen.) 

Het huis is blij je te zien.

Angela Hewitt speelt nog steeds. De eeuwigheid is aanraakbaar.

05 februari 2021

Slepende verwarring


Er was veel aandacht de voorbije dagen voor kanker. En dat is goed. Je hoorde nieuwe Europese plannen. Je hoorde verhalen over mensen die werken in het ziekenhuis en ziek worden door kankerverwekkende stoffen. Je hoorde verhalen over mensen die kanker hebben en misschien de voorbije maanden eerder hadden kunnen geholpen worden als dat andere ding er niet was geweest. Je hoorde hoe meer mensen het overleven, vergeleken met enkele jaren geleden. Je las hoe mensen bezig zijn met chemokuren. Je hoorde hoe mensen het slechte nieuws kregen en enkele dagen later al uit het leven weg waren. Je las hoe mensen blij zijn dat ze er na al die jaren nog steeds zijn.

Misschien was het goed dat wat daar in de schaduw was, door die grote gezondheidscrisis, even in het licht mocht komen, denk je.

Soms is het weg uit je hoofd. Tot het ineens weer komt.

Het komt soms met rare kronkels. Bij een van die vorige controles in het ziekenhuis schreef de dokter in jouw verslag: “Toch blijven we hem best als een hoger-risicopatiĆ«nt beschouwen, zelfs 15 jaar postprimodiagnose (…)." Rare woorden. Waar gaan ze naartoe? Je hoort in het nieuws elke dag uitspraken over ‘risicopatiĆ«nten’. En je vraagt je af of die zin ergens is terechtgekomen, of er iemand was die een schriftje met namen van mensen had, waar men dan de jouwe heeft bij geschreven.

Door die kronkels is het weer even bij jou, en dat is goed, denk je.

Het komt in plotse zorg. Je hebt je geliefden gewaarschuwd, dat je redelijk onredelijk bent als het over hun gezondheid gaat. (Het blijft een van die rare vormen van magisch denken. Dat je dat toen dacht, ondertussen meer dan twintig jaar geleden. Dat niemand in jouw omgeving kanker mocht krijgen, omdat jij het al had gehad. De kosmos heeft met die wens niet echt rekening gehouden.) Je zou hen willen kunnen beschermen, zodat zij heel kunnen blijven. Je bent waarschijnlijk dus een klein beetje onredelijk als het over hen gaat, maar hopelijk vinden ze het niet al te erg.

Je beseft ineens. Het was deze maand van het jaar. Dat heb je nadien gereconstrueerd. Eigenlijk waren toen de eerste symptomen zichtbaar. Pas maanden later kwam de diagnose. Je had er eerder bij kunnen zijn. Je hebt ongelooflijk veel geluk gehad. Het verklaart je rusteloosheid. Elke keer dat je daarna hoorde van mensen dat ze te lang gewacht hadden om iets te zeggen. (Het raakt aan een diepe kwaadheid, als een golf.)

Het is goed dat de dingen af en toe terugkomen. Beseffen dat je binnen een aantal weken moet bellen voor de afspraak van volgend jaar. En die andere afspraak nog dit jaar.

Je had het je voorgenomen om lid te blijven van de familie. Het is als een ritueel, dat je de dingen uitnodigt om terug te komen, om zo dicht te zijn bij de anderen, zij die er niet meer zijn. Er blijft die merkwaardige verwarring. Waarom mocht jij blijven en zij niet? De vraag slaat nergens op, dat weet je ook wel. Toch doolt ze soms nog door je hoofd. Zij die er niet meer zijn, ze kijken naar je, en dat is goed. Koester het leven, lijken ze soms te zeggen, leef het een beetje mee voor ons. En zij die ervoor zorgden dat jij in het leven kon blijven. Je doet het ook voor hen, in het leven proberen te blijven. (Je vertelt steeds hetzelfde verhaal, denk je. Maar misschien is dat de essentie van een ritueel. Dat het je herinnert, en dat je je dankbaar voelt. Zoals je elke avond voor je in de nacht kantelt je hoofd buigt in dankbaarheid.)

En er is die verwarring die al enkele dagen door je hoofd gaat. Je las het weer eens in de krant, dat iemand was overleden na ‘een slepende ziekte’. Die uitdrukking verwart je telkens weer. Misschien wilden die mensen zelf die woorden gebruiken. Misschien wilden ze zo hun liefde uitdrukken voor hun partner of vriend. Misschien was het alsof iets zo zachter leek, alsof de ziekte zich anders leek neer te leggen in de dood. Je wilt helemaal niets zeggen over anderen en wat de woorden voor hen betekenen. Jou doen ze pijn, stel je vast. In veel gevallen staan ze voor het woord kanker. Soms lijkt het alsof sommige mensen bang zijn van dat woord, dat ze ervoor terugdeinzen. Alsof het jou zou kunnen raken, zou kunnen besmetten, omdat iemand anders het woord heeft gezegd. Het is in veel gevallen een vreselijke ziekte, maar het is ook niet meer en niet minder dan dat, een vreselijke ziekte. Soms lijkt het alsof het schokeffect bij het woord kanker, dat dan ineens iets bovenmenselijks is, ons paradoxaal genoeg afleidt van de soms harde en echte werkelijkheid. Door het zo groot te maken, zo onbenoembaar, zo duivels, komt er afstand van de heel echte pijn, de heel echte radeloosheid en de heel echte (en daardoor gewone) existentiĆ«le vragen over de zin van de dingen. Door de ziekte als Kanker te zien, zien we de kanker niet helemaal, denk je soms. En door ze als een slepende ziekte te omschrijven lijkt het soms alsof ze wordt verhuld achter een schaamte. Een schaamte die een soort beleefdheid is tegenover anderen, zodat ze niet te hard schrikken. Misschien zijn het twee bewegingen die de eenzaamheid van het ziekteproces nog intenser zouden kunnen maken, denk je soms. Ofwel mogen we niet zeggen dat het kanker is, ofwel zeggen we dat het Kanker is. Je kunt het niet goed uitleggen. Ergens in jou huist die radeloze kwaadheid op die kloteziekte. En die lijkt je te zeggen dat het is alsof de ziekte, door ze te groot en ook door ze te klein te maken, net meer macht krijgt. En zij die achterblijven zullen dan vervolgens te horen krijgen dat ze ‘sterk’ moeten zijn. Iets klopt aan dat alles niet, maar je kunt het niet goed uitleggen. We hopen allemaal dat een ander niet te veel zal moeten lijden, maar soms is het wel zo. Misschien is er ook liefde in het erkennen daarvan, in de woorden. Of zoiets.

Laat het nog maar even dichtbij zijn, denk je. Je kijkt hen in de ogen, en zegt dat je hen nooit zult vergeten. Je zult nog honderd keer hetzelfde verhaal vertellen, zodat hun leven niet helemaal verdwijnt in de dood.