12 februari 2021

Haarscheurtjes


Regelonrust. Al die dingen die nog moeten geregeld worden. Soms kijk je naar het woord nalatenschap. Het is een fascinerend woord, al zou je niet kunnen zeggen waarom. Er lijkt een zekere rust van uit te gaan. Het woord zelf is rustiger dan wat het doet in de echte wereld. Je belt met de meneer van de overheid om nog wat uitleg te vragen. Je had al gezien dat er een document moet ingevuld worden van 28 pagina’s. Ook al zijn ze niet allemaal ingevuld, ze moeten allemaal verstuurd worden, staat er. Je legt papieren klaar die je nog moet inscannen. (Zoals steeds ben je ook bang dat je om een of andere reden niet genoeg belastingen zult betalen.)

Vroeg in de ochtend ben je bezig om de sneeuw te ruimen rond het huis. Zo kan de postbode wel rustig en veilig je kranten komen brengen. Je babbelt even met de meneer van de vuilniskar die de zakken aan het verzamelen is op hoopjes.

Een verjaardag. Het maakt je elk jaar een beetje verlegen. De hele dag lijkt een stroom van liefde of zo. (Je kijkt even achter je of het niet voor iemand anders bedoeld is.) De stroom meandert tussen videovergaderingen. Je voelt je dankbaar voor het leven.

Je doseert het genot.

(Je staat jezelf ook toe dat je die dag een extra stukje chocolade krijgt.)

Iemand zegt je dat je eigenlijk vakantie zou moeten hebben. Ze heeft gelijk. Soms overvalt het je in een onbewaakt moment. Een nietsverlangen. (Je kunt je zelfs voorstellen hoe het is om in een warm bad te zitten.)

Een meneer komt bloemen afgeven. Hoe zijn die namen op dat kaartje gekomen? Er zijn mysteries in het leven.

Een zakje suikerbonen en een mooi briefje van de bovenbuurvrouw. Iets laat voelen dat het gebouw veranderd is, nu er een baby is. Het ademt anders.

Je gaat op zoek naar een cadeau voor een andere jarige. Het wordt een heel verhaal over kanker aan de kassa van de boekhandel. Je vertelt hoe het je na al die jaren nog ineens op een onbewaakt moment kan overvallen. Alsof je ineens door jezelf valt, naar iets van toen. Ineens zijn er tranen, merk je.
Je volgt tussendoor het nieuws over dat proces van die vorige president. Je ziet de verschrikkelijke beelden. Nog steeds, elke keer opnieuw, verkrampt iets in je huid. Hij is daar, aan de andere kant van de oceaan, en het is alsof je hem kunt ruiken. Je zou nauwelijks de weerzin kunnen beschrijven die je nog steeds voor hem voelt. Alles is giftig aan hem. Het wasemt door muren heen. (Ergens in je zijn er wezens die door mannen zoals hij is zijn gelittekend, zijn overmeesterd. Je voelt hun rusteloosheid, hun angst, hun machteloze hoop dat dat ooit zal ophouden, hun vrees dat het nooit zal, dat. En je staat daar, rechtop, je wilt dat zij het zien. Je wilt dat het bij jou stopt. Zoiets moet het zijn.) Het gif beweegt verder. Er zijn andere mannen, cynische opportunisten, met veel lawaai, maar zo slap als een theedoek. Ze zullen hem verdedigen, nog altijd, na alles. Walging. En misschien, dat het toch gebeurt, ook al zal het niet lukken, misschien, dat mensen zeggen dat er een lijn is die je niet mag overschrijden, dat ze het zeggen, dat ze rechtop staan, dat ze proberen om iets te doen stoppen, daar. (Ze begrijpen niet hoe het kan, dat zo iemand niet gestopt zou kunnen worden, dat zo iemand anderen vergiftigt, zelf onaantastbaar blijft. Ze begrijpen het niet, dat ze eeuwig op hun hoede moeten blijven, dat ze altijd zo maar oog in oog met hem zouden kunnen staan. Ze willen alleen maar dat het ophoudt, voor altijd.)

Je zit in de trein. Je ziet die muts op de bol van het Atomium. De beweging maakt je rustig. Je voelt je omhuld.

De poetsmevrouw ziet dat je in een videogesprek zit. Ze vraagt of ze de deur mag sluiten, zodat ze je niet zal storen bij het stofzuigen van de gang.

Die avond. Je staat in de kamer, je kijkt naar iets op de televisie. Het is alsof je rug zindert. Met je vingers schuif je over je wervels. Even ben je bang dat je zomaar zou kunnen breken. Tranen lopen.

De nachten zijn anders alleen, je merkt het weer.

Je droomt over een ingewikkelde tocht onder water, in een soort duikerspak. Je gaat een trap af naar een kelder. Een mooie jas zweeft voorbij.

Je huid tintelt.

Je hebt weer een stapeltje boeken uit de boekenkast gehaald. Ze mogen het huis verlaten. Je doet het in kleine hoopjes, telkens net een boodschappentas vol.

Tijdens het koken denk je dat het fijn zou zijn om enkele dagen helemaal niets te moeten regelen. 

Misschien moet je dat ene boek toch maar bestellen.

Je rug heeft verhalen.

Geen opmerkingen: