21 februari 2021
En telkens de dans
‘Het is raar, dit zijn mijn eerste woorden vandaag. De hele dag was al stil tot nu toe, toch wat mijn woorden betreft.’
‘Misschien klinkt je stem daarom zo laag.’
‘Het is niet dat er in mijn hoofd altijd stilte is. Maar zo’n hele dag geen woorden zeggen, dat verandert precies iets aan hoe je lichaam beweegt.’
‘Maar wil je dan wel woorden horen? Van andere stemmen?’
‘Ja, maar niet te veel. Op een bepaald moment voelde ik me ineens verdrietig en alleen. En iets in mij hoopte toch dat ik op dat moment niemand zou horen. Er zouden dan te veel woorden zijn. Ik weet ook niet of ik het fijn zou hebben gevonden als er op dat moment iemand was. Of dan alleen maar iemand met weinig woorden.’
‘Dat herken ik wel. Vroeger zou ik daar meer schrik van gehad hebben, alsof ik dan meteen zo’n lege plek zou willen vullen met de aanwezigheid van iemand anders.’
‘Gisteren was het anders. Als je hier gisteren zou zijn geweest, had ik misschien wel gevraagd om even met mijn hoofd tegen je buik te mogen liggen. Misschien zou ik dan wel gewoon in slaap gevallen zijn.’
‘Dat had ik wel fijn gevonden.’
‘Ja, dat zal wel.’
‘Deze namiddag zat ik buiten met een boek. En het was alsof ik vooral wilde ruiken. Alsof je een belofte kon ruiken. Het was tegelijk verwarrend, het besef dat er op twee weken tijd zo’n dertig graden verschil is geweest. Mijn huid aarzelde nog een beetje, en ik denk dat dat goed was. Maar die geur was wel heftig.’
‘Dat vond ik ook. Het is een beetje familie van die eerste geur na een plotse regenbui op een heel warme dag.’
‘En nadien besef je dan dat je lichaam zich weer een beetje geopend heeft, ik kan het niet zo goed uitleggen. Je voelt het, als je dan daarna weer binnen bent, dat je anders inademt.’
‘Bij merkte ik dan dat dat verdriet van gisteren er nog steeds wel ergens was, een soort vermoeidheid die je weer naar binnen trekt, ook al voel je tegelijk nog die lucht van buiten.’
‘En wat heb je dan gedaan?’
‘Ik heb naar die dansvoorstelling gekeken die ik opgenomen had. Er was ineens een verlangen om mensen te zien dansen. Ik wou een beetje verdwijnen in dat kijken. Ze deden een soort dodendans. Soms waren ze precies met een bezwerend ritueel bezig. Achteraan op hun lichaam waren ze beschilderd, met felle kleuren. En er was ook iets als een skelet. Ze hadden ook een masker op hun achterhoofd. Dat zorgde ervoor dat er al bijna een dans was in hun lichaam, met telkens de overgang naar de naakte huid aan de voorkant. Misschien was de dood in hun lichaam, als iemand die mee reist.’
‘Dat klinkt wel mooi, misschien moeten we samen nog eens kijken. Ik wil het ook wel zien.’
‘Dat kunnen we zeker doen. Had jij nog mooie gedachten vandaag?’
‘Ik weet niet of ze zo mooi waren altijd. Ik besefte weer hoe moe ik kan worden als iemand anders me niet ziet. Ik ben er dan wel de hele tijd voor die ander, maar kijk ook door zijn ogen naar mezelf. Het is dan of ik bijna vanop een afstand naar mezelf kijk en niet kan verhinderen dat die iets van me neemt. Het is soms heel subtiel, en ik begrijp het zelf niet altijd. Maar nadien ben ik dan zo moe en een beetje vreemd aan mezelf.’
‘Wat je vertelt, maakt me zo droevig. Het zou niet mogen, en het is niet goed voor jou. Heb je dan een manier om weer terug te komen bij jezelf?’
‘Wachten. En daarna soms een dans. Een trage dans. Zonder masker en zonder verf op mijn huid. Het kan een hele tijd duren eer mijn adem weer helemaal bij mij is.’
‘Lukt dat altijd?’
‘Nee, niet altijd. Dan moet er gewoon nog een nacht overheen. Soms is die ook nog onrustig.’
‘Misschien is dat ook een dans waarbij er geen woorden mogen zijn, waarbij je liever hebt dat er niemand is die dingen gaat zeggen, met woorden.’
‘Ja, inderdaad, zo is het.’
‘Ik zie het wel een beetje voor me. Het is een mooie dans.’
‘Dat weet ik eigenlijk niet. Maar het is wel een mooie gedachte dat jij hem ziet.’
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten