30 april 2022

Bellen


De man, vooraan op het podium, met zijn staartje, en al zijn ego’s.

De man, zijn toespraak, en het lichtjes ongemakkelijke gevoel dat hij verspreidt.

De discussie over de dessertjes, en cheese-as-a-service, en een dystopie.

Het gesprek, als was je al de hele tijd thuis.

De kunst van het netwerken.

Het veilige plekje in de trein.

De gebakken aardappeltjes, en was het nu vita bella of bella vita?

De ochtendstem.

De aarzeling, terwijl je je verhaal vertelt, of je wel of niet zult zeggen wat je denkt.

De familie, zo zeg je het.

En toch maar weer je boterhammetjes opeten.

De lichte allergie voor methodiekdwang.

Nadenken over het woord cisgender.

Na het hollen, het voorzitten van de vergadering, en terwijl nog vragen beantwoorden.

De rare droom.

De lege dag, met gewoon het lijstje dat je helemaal kunt afwerken.

De laatste twee afleveringen van het vierde seizoen.

Het warmomhulverlangen.

Het uitspreiden van de nota’s die je moet voorstellen tijdens de vergadering.

Iets met een onevenwicht.

Een gesprek onderweg met je nicht.

De zeer lichte angst dat je in de winkel weer een fles melk zult laten vallen.

Het herwerken van de tekst die je eerder al schreef en die je nu toch zult verzenden, en de kinderen.

Dromen van tabellen en fiches, en daar helemaal geen zin in hebben.

De lange en puntige nagels van de mevrouw aan het onthaal.

Het interview met de man die helemaal aan de andere kant van de wereld zit en zich verontschuldigt omdat hij dertig seconden te laat was.

Het filmpje van het interview, jouw stem, het stemverlangen.

De trosjes mensen op het perron, na de aankondiging van de aanrijding ergens op het spoor.

Het verhaal van iemand die je niet kent, die er misschien niet meer is, terwijl de ene na de andere vertraging op het scherm floept en mensen rusteloos heen en weer gaan.

De man die je de schoenen verkoopt en die er de vorige keer, enkele jaren geleden, ook was.

Binnenkomen bij het feestje en iemand die je zegt dat je er hip uitziet.

’s Nachts in bed in je hoofd een playlist maken van liedjes waarop je wel had kunnen dansen.

Het uitspreiden van de boodschappen op het aanrecht, als deel van het ritueel.

De mensen die zich tijdens de vergadering enigszins aanstellen op de chat, en de lichte vermoeidheid.

De jongeren in de trein, hoe ze roepen naar elkaar, en welke woorden ze gebruiken, en wat je zo bijleert.

De vriendin die je gaat bezoeken, en de twijfel over haar huisnummer, zoals steeds.

Een verhaal over relatie-as-a-service.

De mooiste plek, met de mooiste bomen.

Iets over de kinderen, iets over je leven, iets over de zin.

De schoenen die vanaf de eerste dag goed zitten.

De jongens die met elkaar dollen op het voetbalveldje.

Het meisje met het mooie haar dat bellen blaast en er daarna achteraan loopt. 

Hoe de hele wereld heel even alleen maar dat meisje is dat bellen blaast.

29 april 2022

Woorden die je niet kent


Soms verlang je naar woorden. Woorden die je niet kent. Woorden die je nog niet kent.

Zoals een plek waarvan je alleen weet dat je ze zult herkennen op het moment dat je daar bent. Meer niet.

Zo kun je verlangen naar woorden.

Hun niet zichtbare afdruk in de lege ruimte zou je kunnen aanraken.

In al hun afwezigheid zijn ze vermoedbaar, en weet je dat ze adem zouden worden.

Ze bewegen in je lichaam, door je armen.

Je weet niet wat je met je handen zou doen, en misschien geeft dat niet. Ze zouden misschien gewoon volgen.

Ze zouden bij je blijven, denk je. Ze zouden je niets vragen, je niet gebruiken.

En na even zou je misschien niet meer weten waar de woorden eindigen en waar je huid begint.

Het landschap draagt hen, en omgekeerd.

Je zou ze voorzichtig neerleggen, omhuld door stilte.

In zinnen, waarschijnlijk, al zou je dat pas later weten.

Er zou tijd zijn, in de woorden.

En je zou kijken, heel traag, naar de lijnen.

Je zou ze niet horen, maar je zou weten hoe ze zouden klinken, op dat moment, uitgespaard uit die leegte.

Hun stem zou, in geluidloosheid, blijven, je niet ontsnappen.

Ze zouden iets weten over het helen.

En je zou vragen: mag ik je lezen?

En ze zouden zeggen dat je het antwoord al lang wist.

Je zou ook pijn mogen zijn, als een moment van een rivier.

Het water heeft iets met woorden, al zou je dat misschien niet zeggen.

Soms zou je er je vinger op kunnen leggen, de zinnen, zou je kunnen volgen.

En de woorden zouden je zeggen dat er niet veel nodig is om je uit handen te geven.

En je zou zeggen dat je zou willen dat het aan deze kant van het ongezegde zou blijven.

De woorden zouden niets zeggen over troost, ze zouden alleen zijn, en net daardoor.

Soms is het alsof je weet dat die woorden er zijn, die woorden die je niet kent.

Misschien is dat wel een mooie gedachte.

En je herinnert je momenten waarop het leek alsof die woorden bij je waren, zomaar naast je.

Misschien zijn die woorden zelf een verlangen.

Woorden die je niet kent. Woorden die je nog niet kent.

24 april 2022

En waar de reis is


En dat je kunt vertrekken. Dat je op een ochtend, met een lichaam dat nog niet helemaal in de dag is geplooid, kunt vertrekken. Dat er een perron is dat op je wacht, dat al de hele tijd op je wachtte, en dat zal blijven doen.

En dat je daar zit, en dat het vroege zonlicht speelt met alle hoeken. Dat het zich hier of daar laat zien. En dat je weet dat het er is, dat het je omhult, ook al weet je dat zelf niet altijd. Dat je kunt kijken naar de mensen die daar ondertussen ook zijn. Ze praten, soms net iets te hard. Ze hebben hoedjes, en net te grote koffers.

En dat je wacht, op een trein die gaat komen. Zoals je kunt wachten op de eerste tonen van dat ene lied. Zoals je kunt wachten op een stem die je zult herkennen. De overgave die dat ene moment vraagt. Dat je kunt blijven in die leegte.

En dat je, vroeg in die ochtend, nog even twijfelde. Of je wel zou vertrekken. Misschien is dat een deel van de reis.

En dat de trein je draagt. Misschien raakt het iets in je aan. Misschien weet je huid iets, over hoe het zou zijn, dat gedragen worden. Die belofte. Ze overvalt je soms, op een onbewaakt moment.

En dat je daarvoor ook moet wachten. Terwijl het landschap naar je kijkt. Het draagt de verhalen. Het landschap herinnert zich alles. En dat je langzaam verdwijnt, in die beweging.

En dat de woorden je omgeven, in aanraakbaarheid. Ze laten zich zien, in trage aanwezigheid. Ze reizen met je mee.

En dat je iets van die reis alleen maar alleen kunt doen. Misschien is het zo geworden, misschien is het altijd zo geweest.

En dat je in de weerspiegeling van het raam, in het ritme van de beweging ziet dat dit je lichaam van nu is, dat je nu hier bent. Hier in de tijd. En dat iets is achtergebleven, daar.

En dat je bij aankomst op je bestemming rondkijkt en denkt: dit is een plek. Je zou hier kunnen voelen dat je ergens bent. Je zou hier uit de wind kunnen staan, en iets kan je beschermen tegen de regen.

En dat het verhalen zijn die je zoekt. Altijd, waarschijnlijk. Je hoort verhalen over reizen. Je hoort verhalen die iets vermoeden over thuiskomen. Misschien is de reis weerbarstig.

En dat je iets niet weet over de liefde. En plekken om te blijven. Misschien is het goed om daarvoor zo ver te reizen, om dat trager te weten.

En dat het goed is dat je diezelfde reis telkens opnieuw doet. Omdat ze alleen zo iets laat kennen van haar onkenbaarheid.

En dat je iets te leren hebt over de kleuren, en de klank van de stemmen. En dat je helemaal tot daar moest gaan om dat te zien.

En dat je in dat verdwijnen en in dat aankomen iets kunt lezen over wat was en wat bleef. Te lezen in je handen.
En dat het goed is dat de verhalen, in de tijd gestold, telkens opnieuw worden verteld, en zo bevrijd van zwaartekracht. Hoe nodig je dat hebt.

En dat je zou kunnen verlangen naar de stappen tussen daar en hier, hoe je van daar terug naar hier kunt komen, in een nu.

En dat je steeds terug kunt keren. En dat je nooit helemaal kunt vatten hoe het komt dat die terugreis zo anders voelt dan de heenreis. Wat het met je huid doet. En hoe anders de plek van vertrek ruikt.

En hoe het huis op je wacht, heel rustig. Hoe de plek gebleven is, terwijl je weg was.

23 april 2022

Kijken naar lijnen


Ze komt je huis binnen. Ze zegt iets over de planten. Eigenlijk weet ze er alles over. Jij doet maar wat, denk je. Hoe het gaat met die ene plant die jullie samen hebben gekocht? Hij staat er nog, maar er is iets aan de hand. Later stuurt ze het je door.

Soms heb je verhalen nodig, die de ruimte vullen daar waar jij stopt.

Er is eten genoeg, en er is tijd. De verhalen gaan traag heen en weer. En je kijkt, naar de verhalen.

De volgende ochtend. Je loopt door de straten van de grote stad. Je kijkt naar wie je voorbij loopt, hoe ze bewegen. Misschien zoek je iets.

Jullie bezoeken de plekken in de stad. Je kijkt naar lijnen. Zij die de verhalen vertelt, ze kijkt je aan. (Je probeert te zien hoe jij daar zou staan, hoe je zou bewegen.)

Iemand komt je iets vragen over je pennendoos. Je vertelt het hele verhaal.

Die avond. Je luistert naar de toelichting. (Wat je haar net daarvoor vertelde over het rouwen houdt je eigenlijk meer bezig.) Het is alsof je hoofd nog niet tussen haar woorden schuift, alsof ze op je afketsen. Misschien ben je gewoon te moe. Na een tijd zie je de lijn in je hoofd. Nadien ga je nog even met haar praten, het doet je goed.

Ergens diep in de nacht is er brandalarm. Enkele dagen eerder was er ook al een alarm. Mensen gaan naar buiten, lopen rond, er is nergens iets te zien. Het houdt op. Je probeert jezelf in slaap te kijken. Wanneer dat bijna lukt, begint het alarm opnieuw. En later nog eens. Je kijkt, en geeft je uiteindelijk over aan de te korte nacht.

Een volgende dag. Je haalt de trein nog net. Het is alsof je de lijnen in je huid voelt.

Je denkt aan iemand, je kijkt naar de beelden.

Die avond. Je praat nog na, na het panelgesprek. (Het is interessant en aangenaam, en je had ook gewoon thuis willen zijn, met niets.) Je loopt nog een stuk mee met de spreekster, en wacht met haar op haar bus. Het is een mooie plek, voor mooie verhalen.

Het huis is er nog, het is blij je te zien. En met die paar planten gaat het ook al een stuk beter, denk je.

De nacht is zacht voor je.

Je vertelt de verhalen aan je dokter. Je bent blij haar te zien, de vorige keer lijkt al weer zo lang geleden. Afspraken worden voorbereid, voor de volgende onderzoeken. Als een lijn die gewoon door het jaar loopt. Als je aan deze kant ervan blijft, loopt het leven gewoon door.

Later die dag. De studenten luisteren naar het verhaal dat je vertelt. (Zouden ze je niet te oud vinden?) Het gesprek nadien, buiten aan de tafel, ontroert je diep. (Je mag er gewoon zijn, je mag vertellen en vragen. Misschien ben je wel waar je moet zijn, op dat moment.)

Die avond. Je zit in het panelgesprek. Je hebt een stapeltje boeken naast je liggen. Je weet niet altijd naar waar je moet kijken. De mensen in het publiek, de andere sprekers (op het scherm), de moderator naast je, en dan het beeld van jezelf dat je soms ziet. Je ziet jezelf bewegen, je ziet iets met je handen. (Later zegt iemand dat je leeft wat je zegt.)

(Je zou nadien nog lang in een niemandsland tussen het einde van de avond en het begin van de nacht willen kunnen verdwijnen. Jezelf uit handen geven aan wat zich zou aandienen. Je weet echter niet hoe je die scheur in de tijd zou moeten maken.)

De volgende ochtend. De vrouw naast je in de trein zit in een strak wielrennerspakje. Haar glimmende fiets staat aan de andere kant. (Je zou andere kleuren hebben gekozen, denk je.)

Je probeert je lijstje van die dag af te werken. (Je zou eigenlijk graag gewoon tijd verliezen, en kijken, naar wat is.)

Na de (enigszins vermoeiende) vergadering die avond. Iemand komt naar je toe om te zeggen dat je mooi schrijft, en dat je dat moet blijven doen. En of je geen boek zou maken met die stukjes? Je zegt dat die vraag je steeds verlegen maakt.

Je rijdt naar het feestje. Verhalen komen naar je toe. (Het is aangenaam, het zijn mooie mensen. Je krijgt het langzaam koud. Je zou ook gewoon thuis willen zijn, alleen en warm.)

De volgende dag. Nog geen foto in de krant. (Een lijn blijft.)

Je zit te luisteren in de zaal. (Wat zitten die stoelen slecht trouwens.) De verhalen op het podium ontroeren je. (Je bent bij je familie, denk je. Je bent thuis.) Ergens halverwege de namiddag neemt het verdriet het even van je over. Het mag. Het komt en het gaat. Het is.


17 april 2022

Een poging


Een mens denkt: het is bijna Pasen, het is hoog tijd om de ramen te wassen.

Niet dat ergens in de heilige geschriften er ergens een of ander gebod is dat specifiek gericht is op het wassen van ramen. Maar toch.

Een mens denkt (als eerste gedachte in de nieuwe dag): het is vandaag Pasen, het is nu of nooit. Hoewel, nooit lijkt toch wat sterk. In principe zullen die vieze ramen er nog zijn op Paasmaandag. En toch…

Het concept vieze ramen is mogelijk ook rekbaar, zeg je tegen jezelf, maar dat idee lijkt een beetje als: onderhandelen met je zonden. En dat is qua paasgebeuren misschien suboptimaal.

Het leven leert je sommige dingen. Zoals: liefde is ingewikkeld, met je oren flapperen is niet gemakkelijk, met een balpen in een boek dingen noteren leidt tot kortsluiting in het hoofd van kale mannen, het hardnekkig verkeerd gebruiken van het woord ‘weerhouden’ is vermoeiend, venterigheid is dat ook. Maar wat het leven je ook leert, is dat overwegen om over te gaan tot het schoonmaken van de ramen gelijk staat aan aanvaarden dat je op het terrein van het gegarandeerde falen komt.

Op basis van al je vorige ervaringen weet je dat het nastreven van de streeploze ruit een soort immer weerkerende beproeving van een hogere orde is. Uit de keten van die mogelijke lijdensweg is geen verlossing mogelijk, denk je. Zelfs niet op paaszondag. God, de goden of de kosmos, ze hebben een plan met jou. Telkens opnieuw je falen onder ogen zien, misschien is daar conceptueel over nagedacht door de hogere instanties.

Maar goed, een mens springt gezwind uit bed, in een quasisoepele beweging, ontbijt met de krant en klassieke muziek, beantwoordt nog wat mails, bekijkt enkele filmpjes, voelt het leven stromen, en hoort dan in de nabijheid allerlei klokken luiden. Het moment is daar: het is tijd voor de ramen.

Het materiaal wordt klaargezet. Je gaat voor de cd-kast staan en kiest enkele dingen die je al lang niet meer hoorde. De muziek net hard genoeg.

Ramen wassen, het is een poging tot leven. De diepere betekenis is waarschijnlijk dat het leven een poging tot leven is. 

Het idee dat je in dit leven goed moet proberen, opdat je dan in je volgende leven eindelijk de eeuwig streeploze ruit bereikt lijkt je toch wat weinig overtuigend. Je lieve grootmoeder Julia was ervan overtuigd dat het misschien toch veiliger was om hier wat meer rijstpap te eten dan erop te rekenen dat dat in de hemel wel zou kunnen. Er zijn ongetwijfeld nog allerlei heel fijne eeuwig durende dingen te beleven in de hemel, maar die ruit daarbij rekenen, dat lijkt wel een beetje een zwaktebod.

Het schoonmaken van de ramen is telkens een confrontatie met je eigen lichamelijkheid. Zoals wanneer je om het raam in je werkkamer aan te kunnen pakken je onder je bureau door moet kronkelen om dan in een soort slangenbeweging aan de slag te gaan. Dat lijf is zo groot en zit zichzelf steeds in de weg. Je probeert ook een beetje een enigszins gemakkelijke weg te kiezen, wat niet altijd beloond wordt in het licht van de eeuwigheid. Om bij dat grote raam te kunnen, moet je al die (steeds groter wordende) planten opzij schuiven. Je denkt dat ze ver genoeg staan – je had geen zin om ze helemaal opzij te schuiven – je begint aan het raam, en stelt dan andermaal vast dat je lijf groter is dan de plek die je ervoor had voorzien. Iets wijst je erop dat je een bepaalde levensles maar niet onder ogen wilt zien, denk je. Het lijf is dus aards, nog niet aan zichzelf ontsnapt. Wat eigenlijk ook wel een troostende gedachte is.

Ondertussen ben je aan de buitenkant bezig. Je wurmt je tussen de vele planten – je hebt nog steeds geen zin, ondanks een eerdere waarschuwing, om die heel erg ver weg te schuiven – en probeert in sierlijke en golvende bewegingen het azijnwater van het glas weg te krijgen. Daarna ga je alles nog eens met een krantenpropje te lijf. Maar je weet het al. Ook deze poging zal falen. Het diepere wezen van het zijn is onbestendigheid, zeg je tegen jezelf. Of dat betekent dat je moet aanvaarden dat je straks zult zien dat er toch nog strepen zijn of dat het wil zeggen dat je moet blijven poetsen is een mysterie dat – geheel trouw aan het wezen van wat een mysterie is – ook dit keer niet onthuld zal worden.

Misschien is de verlossende gedachte dat je niet kunt ontsnappen aan je aardse lijfelijkheid, dat die ruiten in wezen houden van hun lijfelijkheid, die erin bestaat dat ze steeds enkele strepen mogen hebben. Misschien is de menselijke existentie wel het verlangen naar schoonheid en dan de moed om te pogen daar iets van te benaderen. Misschien is het wezen van de mens dat we verhalen vertellende wezens zijn. Zonder strepen zouden er geen verhalen zijn.

Na het poetsen ben je steeds toe aan enige vorm van horizontaliteit, in een vorm van ledigheid die zelfs tot een middagdut kan leiden. Vanuit de zetel zie je dan al snel enkele plekjes streep- of vlekherinnering die je hebt gemist. Maar tegelijk zie je hoe de wereld daarbuiten er toch een heel stuk helderder uitziet dan enkele uren eerder. Het falen heeft je andermaal toch weer gelukkig gemaakt.

Een poging doen is een vorm van verlangen, waarschijnlijk. En het verlangen ontsnapt uiteindelijk niet aan de zwaartekracht en de vergankelijkheid. En dat zou in wezen wel een hoopvolle gedachte kunnen zijn. Of zoiets.

16 april 2022

Nog niet


Het stuk staat dus nog niet in de krant, zie je.

De foto hoef je dus ook nog niet te zien.

In de twee kranten wel andere stukken over kinderen.

Raar, hoe ze allebei ongeveer hetzelfde stuk brengen.

Voor je vertrekt nog even dat boek inpakken.

Je kijkt erg uit naar je afspraak.

Je leest die verhalen in de trein.

Ze hebben allemaal droeve foto’s gekozen van die mensen, denk je.

Misschien hoefde dat niet.

Misschien moesten zij geen fonkels maken.

Je bent nog een stuk te vroeg daar.

Ouders brengen hun kinderen, die zich klaarmaken voor een dagje aan zee.

Ze zijn mooi, zo vol verwachting.

Ze is aangekomen, zegt het bericht.

Jullie hebben elkaar ruim twee jaar niet meer gezien.

Het is alsof je haar een beetje teleurstelt, omdat je nog niet in de krant staat.

Op weg naar een plek om te blijven, met alle tijd.

Het grote café is nog helemaal leeg.

De verhalen zijn al bezig sinds het station, ze lopen gewoon door.

Zoveel verhalen over de kinderen, ze mogen zich rustig neerleggen, ze mogen gewoon zijn.

De oude vrouw met haar rolkoffer, zou ze in de wereld daarbuiten wel een dak hebben?

Je merkt niet eens hoe de uren voorbij schuiven.

De verhalen ontroeren je.

Dat ding op de tafel dat aan zal geven dat jullie bestelling klaar is, wat zal dat doen?

Het doet alles tegelijk, zo lijkt het wel: licht geven, trillen en rinkelen.

Je schrikt nog altijd van je tranen bij je eigen verhalen, dat ze telkens komen.

Bij mij is het gestopt, zeg je, het.

Je probeert iets te zeggen wat je alleen zelf mag zeggen over jezelf, niet iemand anders.

En iets over baby’s op je buik, en hoe ze slapen.

Welke plek heb je, welke plek krijg je, welke plek moet je vragen. 

Mag je boos zijn?

Iets over zien en gezien worden, iets over erkennen, iets over meer dan genoeg zijn zonder.

Waarom is een machtsvraag.

De mevrouw aan het tafeltje achter je zit zo dicht tegen jouw stoel, het is raar.

Je kijkt naar je adem, hoe alles rustig heen en weer gaat.

Het licht is zo licht, zoals de hele dag al voelt.

Toch is het tijd om te vertrekken, zegt de klok.

Ze haalt nog net een vorige trein.

De jouwe komt er bijna aan, je kijkt naar de mensen.

Je hebt een hele wagon voor jou alleen.

Je leest verder in het boek over de gezichten.

Het grijpt je aan, maakt je droef.

Je bent weer thuis, het huis is blij.

Het was een mooie dag, het was.

15 april 2022

De mogelijkheid van een verlangen


Denken aan hoe het begint. Alleen al maar denken. Kommt, ihr Töchter, helft mir klagen. En verlangen naar de bassen, hoe je ze zult voelen. Die enorme instrumenten.

En dan luisteren. De bassen openen iets in je. Hoe ze eerst stuwen, en dan beginnen te klimmen, en weer terugkeren. En altijd blijven ze daar, als iets onderaan je adem, ergens in je buik.

Als kind droomde je ervan om ooit dat immense instrument te kunnen bespelen.

Hoe dat openingskoor je elke keer uit elkaar legt, bijna verpulvert. Hoe je lichaam dan zoekt naar die bassen.

Misschien is het iets aards. Misschien is het iets met die trillingen. Misschien heeft je buik een frequentie.

Misschien wil je soms dat de pijn zomaar zou verdwijnen. Dat al dat versteende vluchten en bevriezen zou verdampen, door je huid heen. En dat er alleen die stuwende bewegingen zijn over de bassnaren. En dat je alleen dat nog zou zijn.

En terwijl gaat de muziek verder. Het is zo fascinerend. Dat dat stuk zo lang duurt, en dat je terwijl je luistert het gevoel hebt dat het zo snel gaat. Dat elke keer dat ene stuk al weer voorbij is. Misschien stuwt het zich ook voort.

En dat je onbewust of bewust al weet wat er gaat komen. Daarom niet zozeer gewoon de melodie, maar de herkenning van een plek. Dat je zult weten wanneer je er bent, dat die plek er was. En dat je dus zou kunnen verlangen naar een plek.

Dat dat alles er al de hele tijd was, in je. Alsof alles wat is en alles wat er al was elkaar aanraken. Misschien is dat het geheim.

En dan hoor je de zangers, en zou je willen dat diep daaronder die bastonen trillen, dat ze aards zijn, breed, en dragend.

En je ziet die lijnen. Hoe ze uit elkaar bewegen en weer naar elkaar toe komen. Hoe er telkens een bodem gelegd wordt. Soms licht en sierlijk. Soms bijna zompig en dreigend.

Je hoort het koraal. Die ene melodie die zo vaak terugkeert. Wat is er zo universeel aan die melodie? Je zou het niet kunnen uitleggen. Het is alsof ze je borst langzaam opent en op een bepaalde manier horizontaal is. En in het horen kijk je de hele tijd naar die baslijn.

Zou het kunnen dat de baslijn een soort veiligheid biedt? Alsof die bas de ruimte aangeeft waarin je veilig kunt bewegen. Als twee brede armen die zich laten vermoeden.

Misschien is die bas een manier van kijken naar de anderen. En misschien is het genoeg te weten dat de bas in de kamer is, om te kunnen zijn in wat is.

Soms is het alsof je het instrument tegen je buik kunt voelen. Alsof jij daar zou staan. Die sierlijke beweging met die strijkstok, en hoe het dan zou trillen, hoe die tonen peilloos diep zouden zijn.

(Soms doe je het. De snaar in je stem zo diep mogelijk laten trillen, brommend. Hoe alleen dat al je lichaam laat ontspannen. Alsof het een plek opent, die er al was, of die zich zou kunnen laten vermoeden.)

Misschien is de bas ook een verlangen naar een aanwezigheid, iets dat blijft, ook in het verdwijnen. In dat mysterie dat muziek is. Dat het, dat er alleen maar kan zijn in het permanente verdwijnen.

(Hoe het was – of dat denk je toch – wanneer er een baby op je buik lag. Je adem en je lage stem, die deden het. Je zag de baby slapen op je buik. De ene adem verdween in de andere. Je moest naar je bas gaan om een plek te kunnen zijn waar iemand zou kunnen slapen, of blijven. Misschien is dat het.)

Je beseft bij het luisteren dat je er altijd van gehouden hebt, muziek waarin je de bas kon zien, als het ware. Misschien is iets er wel altijd geweest. De mogelijkheid van een plek.

10 april 2022

Fonkel


Je wacht op de fotograaf die zal komen. Hij zal een foto maken voor bij het stuk waaraan je meewerkte en dat binnen enkele dagen in de krant zal komen. (Misschien moet je je kop nog een beetje ontdeuken of zo? Je hoorde het nog eerder van de week, dat jij definitely wel oud bent. Anderen zeggen dan dat je een karakterkop hebt, wat een vriendelijke manier is om iets te zeggen over je rimpels.)

(Eerder in de week had je nog in de krant dat artikel gelezen over die mannen die het zo erg vinden dat ze kaal worden. Voor hen was het duidelijk ingewikkeld, het had ook iets met mannelijkheid te maken blijkbaar. Jou ontsnapt het, dat soort dingen. Gelukkig maar. En rimpels zijn altijd handig voor de fotograaf om scherp te stellen. Een karakterkop is heel praktisch, dus, basically.)

Hij heeft een hele kar aan apparatuur bij. Het karretje is nieuw, zegt hij. Hij heeft een concept in zijn hoofd, van hoe de foto’s van jou en de andere mannen zouden moeten worden. Daarom heeft hij toch maar al dat materiaal bij. Veel te veel waarschijnlijk, zegt hij, maar dan kan alles geprobeerd worden.

Hij merkt meteen de Rolleiflex op de piano op. Je vertelt over de fototoestellen van je vader.

Het is mooi om te zien hoe het maken van die foto lijkt op een permanente innerlijke dialoog in zijn hoofd. Het ontroert je erg.

Je appartement wordt omgebouwd tot een fotostudio, zo lijkt het wel.

Het is mooi, hoe hij zoekt naar het licht. Het licht dat hij in zijn hoofd zag, het licht in de kamer, het licht met de gordijnen dicht en de lamp aan. (Gewoon alleen maar kijken naar hoe hij het doet, het zou geweldig zijn. Alleen heb jij de kop die op de foto zal komen. Je probeert niet naar jezelf te kijken.)

Hij maakt foto’s in zwart-wit. (Moet je dan anders ademen om er beter op te komen met die karakterkop?)

Je zou een effen hemd aan moeten. Het enige effen hemd dat je zo meteen kunt bedenken hangt nog op het droogrekje. Je doet het aan. (Op de foto zie je niet dat het nog niet helemaal droog is.)

(Een van de dingen die je in je dromen zou zijn geworden. Een goede fotograaf. Je zou graag in zijn hoofd meekijken, hoe hij het licht rond jouw hoofd probeert te zien, hoe hij iets zoekt in jouw kop. Wat dan in jouw kijken niet jouw kop zou zijn, maar een kop in het algemeen. Of zoiets.)

Ja, die warme wollen golf mag ook aan, dat geeft structuur. (Zo is je maatje dicht bij je, dat voelt wel goed.)

Het gaat eindeloos door. (Je probeert er niet aan te denken dat dat wel erg veel moeite is voor gewoon jouw kop. Die andere mannen zullen hopelijk wel een veel interessantere kop hebben.)

Dat de achtergrond die hij meebracht toch te donker is, zegt hij.

Je zou iets met je handen moeten doen, maar het mag ook niet te beschermend zijn. Je handen zitten precies een beetje in de weg. Ze horen bij allerlei dingen, misschien wel vooral bij woorden. (Ze zeggen wel iets, denk je soms. Je kunt de tijd zien in je handen. Maar ze moeten nu ergens naartoe voor die foto.)

Je probeert een punt te zoeken om naar te kijken. Je kijkt naar de nieuwe blauwe poster met het gedicht die hangt op het muurtje van het aanrecht. Je kijkt naar het woord ‘omarmen’. Dat is een mooi woord om te blijven.

Hij lijkt rusteloos te blijven zoeken. (Misschien moet je toch een cursus fotomodel volgen: haal uit uw karakterkop wat erin zit.)

Het is soms niet zoveel precies, soms ook goed, en het zou altijd nog een beetje anders moeten. Je probeert lagen in je huid af te wisselen.

Of je weer die fonkel in je ogen kunt doen, vraagt hij. Je doet je best om iets in je ogen te bewegen om de fonkel naar voor te schuiven, al weet je niet zeker hoe dat moet. (Julia Roberts, ja, die kan dat. Zou zij dat met jouw kop ook kunnen?)

Je probeert rustig met het ritme van het moment mee te ademen, je bent eigenlijk ook wel heel rustig. Je probeert niet na te denken over het concept fonkel, dus doe je dat wel. (Je denkt dat je woorden nodig hebt om van niet-fonkel naar fonkel te gaan. Kinderen zouden ook helpen. Misschien had hij een foto moeten maken terwijl je het interview gaf. Het was niet de bedoeling om tijdens de fotosessie over kinderen te praten, waarschijnlijk. Af en toe probeer je aan Julia te denken, en het is de oude Julia die je ziet. Ze knikt heel zachtjes naar je. Zij maakte ook foto’s, besef je later.)

Blijkbaar komt de fonkel er soms wel, merk je uit zijn reacties. Ja, dat is mooi zo, niet bewegen, houden zo, zegt hij. (Heeft je karakterkop dat dan geheel zelfstandig gedaan? Het is een beetje multitasken. Fonkelen en niet glimlachen, introvert zijn en toch dus fonkelgewijs iets naar buiten doen. Je probeert het te begrijpen, wat je zou moeten doen. En blijkbaar doe je het soms.)

Het mooiste is hoe hij, na ondertussen zoveel jaar in het vak, zo rusteloos blijft zoeken naar dat ene moment in het licht. Hoe zijn handtekening in de foto zal zitten, maar hij zelf niet. Hoe hij beweegt in de kamer, hoe hij iets probeert te zeggen over je handen. Hoe secuur het is, net waar die ene duim komt. En het ontroert je. (Als je gewoon toeschouwer zou zijn, zou die ontroering je misschien doen fonkelen, maar nu zit je op dat krukje, en is het een andere fonkel.)

(Je begrijpt iets van dat verlangen. In die dromen, en in je lichaam, kun je dat iets zien. Dat ongrijpbare dat je pas zult zien als het er is. Door naar hem te kijken, begrijp je nog beter hoe belangrijk het is om niet te snel te stoppen met verlangen, hoe je na jaren niets anders doen dat dit nog rusteloos kunt en moet worstelen met het licht. Iets van dat alles zie je soms, in het klein, in je worstelen met de woorden, na al die jaren. Je ziet waar je nog lang niet bent, en je ziet wat je in de tussentijd al aan kunt raken. En misschien ben je wel bang van het verlangen.)

Het materiaal wordt weer afgebroken. Uiteindelijk heeft hij alle spullen uit zijn karretje gebruikt. Je vertelt nog iets over de fotowinkel van je vader. Alles gaat weer in het karretje. Jullie dragen het samen voorbij die paar trapjes in de hal. Hij vertrekt weer, het is ondertussen bijna twee uur later. (Zou er een foto in zijn toestel zitten die het de moeite waard maakte om zo ver te rijden? Je bent een beetje verlegen, durft er niet aan te denken. Je kunt jezelf niet op die foto’s zien die nu met hem mee rijden. De foto zal wel vanzelf naar je toe komen, binnen enkele dagen.)

09 april 2022

Het komt terug


(Dat wat je normaal elke twee jaar te doen hebt.)

Het zit al enkele weken in je hoofd, dat je weer naar dat moment beweegt. (Dat het dan wel zal meevallen, dat je blij zult zijn dat het weer voorbij is, dat je daarna het leven zult vieren.) Je deed het al zo vaak ondertussen, je zou denken dat het een routine is.

(En je bent gewoon een van de velen. De familie waarin je bent terechtgekomen.)

Die mooie avond met het uitgestelde feestje met de vriendinnen. Het is de rand, daarna begint het. Je mag nog een laatste keer gewoon eten.

(Het zit allemaal in je hoofd, hoe de dagen zullen gaan. Je hebt allerlei plannen, om alles zo gewoon mogelijk te laten verlopen. Het zal nauwelijks opvallen, gewoon voorbij gaan.)

Op het blad staat wat je allemaal nog wel en niet mag eten voor die drie dagen. Het zijn witte dagen. Alleen wit brood, witte rijst, witte pasta. Geen groenten, geen fruit.

Je probeert er een ritme van te maken. 

(Het lichaam herinnert zich alles. Iets van wat de ziekte deed. Iets van al wat er gebeurde om je lichaam in het leven te houden. Het is er allemaal nog. Je blijft in het ritme van de dag, je werkt alsof er niets aan de hand is. Je lichaam volgt tegelijk een ander ritme. Je observeert het.)

(En het is zoveel minder erg dan wat zovelen mee moeten maken. Het is gewoon wat het is. En het is iets dat je alleen in je eigen plek kunt doen, weet je ondertussen. Het trekt je terug in die plek rondom je, en daar moet je die dagen kunnen zijn. Het is niet anders. En het is zoveel minder dan wat zovelen mee moeten maken. En anderen zullen veel gemakkelijker door dit alles door gaan. Het is wat het is.)

(Je zou willen dat het een ritueel is. Waarom voelt het dan als een opgave? Waarom ben je zo bang om te falen? Je wilt het zo graag, ook dit, goed doen.)

De witte dagen lijken er een beetje voor te zorgen dat je lichaam zich naar binnen zuigt. Je krijgt koude handen. (Misschien gebruik je in normale tijden wel heel veel energie, ook al ben je nog zo mager.)

Het is ondertussen de dag voor. De vergadering lijkt zo lang te duren. Je zou naar huis moeten, om te beginnen.

Je legt de zakjes op het aanrecht. De eerste dosis. (Een of andere leukerd heeft bedacht dat dat spul een mangosmaak heeft. Het spul van de tweede dosis zou zogenaamd vanille zijn. Het moet een kosmische vergissing zijn.)

(Je probeert niet aan de vorige keer te denken, toen het helemaal fout ging met dat product. Het product dat je vroeger gebruikte was ook vies, maar het lukte telkens.)

(Waarom is je lichaam zo gevoelig? Waarom willen al die herinneringen net nu terugkomen?)

Het lukt redelijk goed. Misschien is de vloek van de vorige keer gebroken.

(Je probeert er niet aan te denken dat het de vorige keer bij de tweede dosis helemaal fout ging.)

Vanille? Mijn voeten ja…

(Herinnering. Hoe alle geuren veranderd waren tijdens de chemo. Hoe intens sommige geuren binnenkwamen. Waarom moet net nu die fucking zogenaamde vanille van mijn voeten zo penetrant binnenkomen?)

Je begint dapper (drinken en terwijl je neus dichtknijpen). Je probeert rustig te ademen, een beetje te wiebelen.

Shit.

(Het gaat weer helemaal fout. Je kunt niet anders dan je eraan over te geven, dat je moet overgeven, het komt terug. Je hebt gefaald.)

Je zit helemaal te trillen op de bank. Je legt een dekentje om je heen. Het is wat het is.

Een vriendin belt je. Ook bij haar ging het fout, ook bij de tweede dosis. (Je bent gewoon een van de velen, je hebt het zo goed mogelijk geprobeerd. Het helpt niet echt.) De avond legt zich eenzaam neer. Het is niet erg, het is deel van de plek.

In de nacht. Je lichaam is zo koud vanbinnen, het warmt niet op.

In de nieuwe ochtend, de dag van, probeer je nog zoveel mogelijk te werken. Je gaat nog even liggen in de stoel in de hoek van de kamer, onder het dekentje. Je speelt nog even piano, en dan vertrek je naar het ziekenhuis. De bus pikt je op. De mevrouw aan het stuur glimlacht wanneer je uitstapt en je nog even je hand opsteekt naar haar.

De mevrouw aan de onthaaldesk is vriendelijk. Je loopt door de gang. Je moet daar nog een laatste onthaalmevrouw passeren. (De onthaalmevrouwen daar lijken altijd op poortwachters. “Heeft u zich thuis voorbereid? Met Plenvu? Is het helemaal gelukt?” Ze maken geen grapjes, kijken altijd streng en veroordelend, ze kunnen je nog tegenhouden, net voor je binnen mag.)

In de wachtzaal probeer je nog wat te lezen in de kranten. Je kijkt gewoon rond. De gezichten van de andere mensen. (We zijn een familie.)

De mevrouw komt je ophalen. (Vanaf dit moment is iedereen altijd heel erg vriendelijk, weet je. Vanaf dit moment dragen ze je, een beetje.) Het bed is een beetje klein. Je vertelt het aan de verpleger. De mevrouw rijdt je de onderzoekkamer binnen. Je probeert uit te leggen aan de drie vrouwen daar dat dat product niet matcht met jouw lichaam. (Je lichaam heeft gefaald, dat heeft het zich opnieuw herinnerd.) Ze zijn vriendelijk, stellen dingen voor die je de volgende keer nog kunt doen. Ze spuiten iets in je arm. Het is een klein beetje zalig. Je volgt alles op het scherm, praat en vraagt. (En toch lijkt de tijd in je hoofd te verdampen.) Kijk daar meneer, daar was het toen. Kijk meneer, we kunnen niet alles goed zien. We nemen dit hier weg, en we laten u volgend jaar weer terugkomen.

Ze brengen je terug naar de verkoeverkamer. (Dat woord heeft je altijd gefascineerd.) Om een of andere reden voel je je daar altijd heel veilig en geborgen. Je mag vertrekken. Je loopt door de gangen. De bus komt eraan.

Je had die ochtend al koffie gemaakt, voor wanneer je terug zou zijn. Op het aanrecht is er nog ergens een of andere spat van dat vieze spul dosis twee aanwezig. (Zoals een geur die je niet uit je huid krijgt.) Je blijft schrobben, tot je denkt dat alles weg is. Je eet een boterhammetje, kruipt onder het dekentje.

(Je bent blij en verdrietig. Bij de consultatie binnen enkele dagen moet je echt dapper zijn om het te hebben over dat product, het falen. Je zult dat onderzoek in je leven misschien nog meer dan tien keer moeten doen, en je wilt het echt. Als je het echt wilt, waarom mag het dan niet? Hoe zit dat met die herinneringen? Zul je altijd toen zijn? Je wordt langzaam warm onder het dekentje. Je slaapt.)

Die avond sta je te koken. Je hebt een hoop groenten gesneden en bakt ze in de pan. Alles ruikt zo lekker, zo luxe. Je zit te eten voor de televisie. Je bent zo gelukkig door de intense smaak van lekker eten dat de tranen over je gelaat rollen.

(Je bent een van hen. We falen allemaal een beetje. We leven.)

Net voor je gaat slapen buig je, zoals elke dag. Het ritueel. Je bent dankbaar, voor weer een dag. Het is goed.

03 april 2022

Rafels van een zondag


De grote afwas is gedaan. Die kleine vervelende klus ook. De verslagen zijn geschreven, de berichten verzonden. De kranten hebben zich bijna laten lezen.

Alleen de middag rest.

De mooie gesprekken en de ogen van de vorige dag. Hoe je iets zag, hoe iets gezien werd.

Het was er, denk je.

Wat je zou zeggen, als. Als het zou terugkomen, als je tijd beperkt zou zijn.

Alleen maar warm wil je. Onder het dekentje breidt het gloeien langzaam uit.

Je denkt aan het verhaal van die pop. En hoe je het nooit leerde.

Langzaam legt je lichaam zich in de stroom. Je kantelt.

Het mooie bericht, het verhaal over een kleinkind. Hoe blij je bent voor haar.

Het is stil in het huis. De planten ademen mee.

Hoe die zondag iets van je huid opent, wat je dan ziet.

In de stoel bij het raam. De boekenbijlages hadden nog op je gewacht.

Misschien beweegt de wereld achter je, aan de andere kant van het glas.

Een herinnering. Wat je haar had willen zeggen, wat zij had kunnen zeggen.

Ergens onder die stilte is er een verdriet. Het ademt gewoon mee.

Dat wat ze je ooit zei, over de vulkaan. Ergens ligt het nog.

Het boek met de wondermooie tekeningen. Onuitgesproken levens.

Het licht blijft dicht bij je. Je mag nog even blijven, zegt het.

Je weet nooit wie je bent in het leven van een ander.

Het helen. Het woord. Misschien kun je er naar kijken. Misschien heeft ze gelijk.

De dingen die van je wegdrijven.

Je kijkt in de stapel, neemt dat boekje. Het past nog net in de middag.

Misschien moet je het haar ooit eens zeggen, van het verdriet.

De man in het verhaal, je begrijpt hem niet, denk je.

Misschien is het goed, wie je geworden bent. Ben je zacht, in die grenzen.

De melancholie van een zondag verwelkomt je.

Wat je probeerde te zeggen, over een eenzaamheid.

Het jongetje komt af en toe even binnenlopen in de kamer, besef je nadien. Het is goed.

Het is tijd om de planten water te geven. Ze glimlachen.

Het eten is naakt. Je bedenkt iets. Het mag.

De beelden van zoveel pijn.

Iets herhaalt zich.

Het warme water aan je handen. Het aanrecht is weer leeg.

Er is nog licht.

Je kijkt naar de filmpjes. Je weet niet wat je zoekt, denk je.

Het wordt stil, het tintelt. Het is goed.

De fado omhult je zacht.

01 april 2022

Een warm plekje


Het licht mag een beetje opnieuw beginnen ’s morgens. Zo lijkt het. Het heeft een stap teruggezet en haalt je wel weer in.

Meestal is het anders, maar soms hoor je op het perron: “Deze trein zal vandaag uit negen in plaats van zeven rijtuigen bestaan. Waarvoor onze excuses.” (De mevrouw in de microfoon blijft er altijd even rustig bij. Haar echte stem is in stukjes uit elkaar gevallen, en die worden elke keer weer voor even in elkaar gepast tot een zin. Iemand zou eens stiekem een gedicht in de vrouwenstemmachine moeten steken, om te zien wat er dan gebeurt. Misschien begint de machine wel lichtjes te trillen.)

De poetsmevrouw is er niet meer, er is nu een poetsmeneer. Hij beweegt iets minder sierlijk door de gangen, en zingen doet hij ook niet. Hij vertelt je een heel verhaal over de energieprijzen. Hij lijkt een beetje onhandig robuust voor dit werk en houdt duidelijk van sproeiflesjes.

De planten vertellen je iets over de liefde.

Je droom is een beetje ingewikkeld.

Je vertelt aan de mevrouw die de nieuwe huisstijl ontwerpt dat je geen extreme fan bent van pastelkleuren. Het mag iets meer zijn. Je vraagt je af of het iets met generaties is. Dat blijkt niet het geval te zijn. Wat om een of andere reden een opluchting is voor je. Alsof je toch niet oud bent.

Of de mate waarin je bestand bent tegen methodiekdwang een kwestie van generaties is, is je niet helemaal duidelijk. Je ziet wel het grotere belang voor de wereldvrede, maar je bent ook geen extreme fan van het fenomeen ‘inchecken’. Liefst staand, blijkbaar. Mensen die daarvoor doorgestudeerd hebben, vragen je om wat je voelt in één woord samen te vatten. Misschien is jouw aan zichzelf ontsnappende lichaam soms woordafstotend. Vooral als het er maar één mag zijn. (Gelukkig zijn ook alle andere aanwezigen even bang dat ze niet meer alle voornamen zullen weten. En zo komt het toch nog helemaal goed.)

Op weg naar de vergadering die avond probeer je een onderwerp uit te nodigen voor het stukje dat je later die week moet schrijven. Het onderwerp onthult zich niet voor jou.

Op weg terug naar huis, ergens in de nacht, krijg je een mooi bericht. Het ontroert je heel diep. Je bent blij voor haar.

Eerder die dag kreeg je een ander bericht. Het maakt je een beetje droevig. (En tegelijk is het alsof iets een beetje dichter bij de aarde komt.) Je antwoordt nog. Ze lijkt zo ver weg.

De nacht is rusteloos.

Misschien heeft het onderwerp zich aan je getoond, denk je de volgende ochtend in de trein. De man naast je zit erg dicht tegen je aan. (Echte mannen zitten breed, ongetwijfeld.)

Je doet de dingen die op je wachten. (Eigenlijk zou je alleen maar zacht en waterig willen zijn, denk je.) De poetsmeneer glimlacht een beetje verlegen wanneer hij binnenkomt.

Je werkt aan het verslag van het webinar dat je volgt. Het voelt goed, telkens even de opname stilleggen en traag de zinnen uitschrijven met het potlood.

Een andere dag. Je ziet de dingen voor je die op je wachten. Ze hebben al alle lege plekken weggeduwd.

Ergens halverwege de dag leg je je erbij neer. Eerst moet al het andere, eer je aan dat stukje kunt beginnen. (Je had zo graag alleen maar een lege plek gehad om te wachten op de woorden.)

Weer thuis. Er hangt rook op het plein. De buurvrouw zegt dat er achter de hoek een huis in brand staat. Je kijkt door het raam en ziet dikke donkere rook. Mensen gaan kijken. Jij kookt verder. Je ruikt de rook binnen ondertussen. Voor je aan de afwas begint, ga je even kijken. De rook is lichtgrijs geworden. Aan de brandweermensen te zien is het ergste achter de rug.

Je moet een drempel over die avond om aan je stukje te beginnen. Je probeert het ritme te zoeken, waarin de woorden jou leiden.

De volgende ochtend wacht er geen sneeuwwereld op je.

Je leest je tekst nog eens na en verzendt hem. Later hoor je dat er een vergissing is. Je moest helemaal geen tekst klaar hebben. (Je tekst trekt zich in zichzelf terug.)

Je probeert nog voor je middagafspraak alle dringende vrijdagdingen af te krijgen. (Het is of je de sneeuwlucht buiten binnen in je lichaam kunt voelen. Iets zou mogen, zomaar.) Terwijl klinkt de Passie.

Een mooi gesprek, dat je erg ontroert. Door kleine bewegingen in zinnen. Zo kun je ook bewegen in de ruimte.

De wind is ijzig, wanneer je met haar meegaat tot aan de trein. Er zijn nog zoveel verhalen over.

Je werkt de dingen af. Het is klaar genoeg voor nu.  De stoel bij het raam wacht op je. Je legt de kookboeken op je schoot. De briefjes voor de boodschappenlijstjes liggen klaar. Iets dient zich al snel aan.

Het mag zich neerleggen, denk je. Misschien verlang je veel. Alleszins meer dan één woord. Misschien iets met een warm plekje. Waar het is.