30 mei 2021

Waar ik wilde zijn


‘Met jou wilde ik hier zijn. En hier zijn we nu.’
‘Ik weet nog hoe het was toen ik je voor het eerst zag, hier.’
‘En wat dacht je? Hij ziet er een beetje raar uit, zoiets waarschijnlijk.’
‘Nee, toch niet. Er was iets met je ogen. Hoe je keek. Intens.’
‘In mijn herinnering deed ik mijn best om niet naar jou te kijken.’
‘Gelukkig rammelt jouw herinnering nogal sterk.’
‘Denk jij dat ik te ernstig ben?’
‘Waarom denk je dat?’
‘Soms denk ik dat anderen dat denken, over mij. Denk ik.’
‘Te niet. Je bent heel vaak heel erg grappig. Maar op een bepaalde manier ben je ook ernstig in je grappig zijn.’
‘Meestal wil ik alleen maar luisteren en kijken, maar misschien ben ik daarin ook ernstig.’
‘Ik weet nog wel, toen, die eerste keer, hoe het was. Je keek naar mij, eigenlijk wel de hele tijd trouwens, en ik dacht: hij heeft het gezien.’
‘Het?’
‘Dat wat hier is, in mij. Dat wat zoveel mensen niet zien.’
‘Je hebt dat al eerder gezegd. Ik vond het nooit zo moeilijk om jou te lezen. Ik weet dat ik dacht: met haar wil ik praten.’
‘Alleen maar praten?’
‘Ja, officieel wel natuurlijk.’
‘Dan is het goed. Ben je moe? Je ziet er precies moe uit.’
‘Ja, een beetje. De voorbije dagen was ik een beetje klein. Het kan zo net dat ene ding zijn dat iemand zegt, of niet zegt, en dat raakt dan iets aan. En daar moet ik dan gewoon weer even door.’
‘Maar nu zit je wel hier.’
‘Ja. Dit is waar ik wilde zijn.’
‘Ik was al vroeg wakker vanmorgen, en ik wou naar buiten. Om de ochtend te ruiken. En ik wou je bellen, om te vragen of je ook al de ochtend had geroken.’
‘Ja dus, en je had ook mogen bellen. Dat zou fijn geweest zijn.’
‘En ineens stond mijn dochter naast me. Ze nam mijn hand en legde haar hoofd tegen me aan.’
‘Zei ze iets?’
‘Nee, ze was wel iets aan het neuriën.’
‘Ik zie het voor me. Het is zo mooi, jullie twee zo te zien.’
‘Ik herinner me nu weer dat ik een wat akelige droom had, net voor ik wakker werd. Jij was ook in de droom. Ik zag dat je iets probeerde te zeggen, maar ik kon het niet horen. En ik kon je ook niet aanraken. Er was glas tussen ons of zo. Ik herinner me nog dat ik dacht dat ik je wel zou kunnen verstaan als ik je maar kon aanraken.’
‘Ik schrik een beetje. Wat je zegt, lijkt op een droom die ik eerder van de week had.’
‘Ja? Dat is wel een spannende gedachte. En het is niet de eerste keer dat dit gebeurt.’
‘Soms is er een gevoel dat me overvalt, zo ineens. Iets van verloren zijn, of verdwaald. En ik kan dan ergens zien wat ik nodig zou hebben om het over te laten gaan. Maar het is als zien met mijn ogen dicht. En dan denk ik soms aan jou. Dat jij het zou begrijpen als ik het je zou proberen uit te leggen.’
‘Misschien had ik je gehoord, via die droom.’
‘Ja, dat denk ik wel.’
‘Wat denk je, nu we hier zijn?’
‘Ik denk aan iets dat blijft. Het is een sterk verlangen, en dat zal wel altijd zo zijn. Dat er dingen zijn die blijven. Deze plek, en ons verhaal, hier. En dat jij dat ook zo ziet of zo. En dat ik dat dan kan voelen. Dan is het genoeg.’
‘Dit zal nooit veranderen, wees maar gerust. Dit. Hier.’
‘En kun je de avond ruiken?’
‘Ja.’

29 mei 2021

Visions of Johanna


De dagen schuiven over elkaar heen. Je verlangt naar kantelmomenten.

In je verlangen zijn sommige lege plekken ook heel breed.

Je wilt vertrekken naar je afspraak. Iets in je snelle fiets breekt.

Hoe raar, verwarrend en aangenaam het is, ineens tussen die mensen te zijn.

Je weet soms niet hoe het moet, dingen met andere mensen.

(Iets in jou zegt dat je altijd zult falen.)

(Iets in jou zegt dat je zo graag het goede zou doen.)

Wat te doen in de nabijheid van de dood? Het is zo’n mooi gesprek.

(Misschien ben je wel te ernstig.)

En toch, ze doet je iets zien, voor het eerst. Je bent dankbaar.

De nacht laat je zien welke laag geraakt is.

Je knutselt aan de vertaling, in kleine stapjes.

Het is de dag van zijn verjaardag. Je luistert nog eens rustig, hij raakt je.

(Iets blijft, onder je huid, en zal er nog enkele dagen blijven.)

De nacht omhult je niet.

De vergadering van de grote tabel. Het heeft iets van hinkelen.

Sommige mensen willen altijd meer, denk je soms.

Even naar buiten, even de fiets wegbrengen, even waaien.

Je hebt altijd een beetje schrik dat de fietsmevrouw je terecht zal wijzen.

De fietsmevrouw wijst je terecht. (Het universele falen dus.)

Je knutselt verder. Puzzelstukjes in de tekst plakken.

(Je denkt iets over eenzaamheid.)

Tussendoor denk je soms aan Visions of Johanna. De mogelijkheid van een liedje.

Even een grote pot gaan halen voor die plant die steeds groter wordt. Iets is weer in balans.

Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou?

Iets maakt je rusteloos, iets over anderen bereiken.

Je zoekt naar je adem, in een bericht. De dingen leggen zich neer.

De trein trilt zachtjes, terwijl het landschap voorbij schuift. Je lichaam wordt zacht.

Antwoorden ontroeren je. Als een trage terugkeer.

Een mooi gesprek in de avond. Het mag duren.

Het is al laat als je daarna nog belt. Je armen zijn te kort.

En dan nog de afwas, voor het lege aanrecht van de volgende dag.

(Een bijzondere droom. Iets over een hoop kinderen die bij je binnenloopt, en dan nog die telefoon.)

Al vroeg op weg, om de fiets te halen. Misschien komt het wel gewoon weer goed.

De fiets is blij jou weer te zien.

De tekst heeft iets van de kelk en de laatste druppels, denk je even.

Je vertelt haar over de droom, met de kinderen.

(Je denkt iets over troost.)

Het is zo lekker, na het even opstaan in de nacht, om weer in het bed te verdwijnen.

Vroeg aan de dag beginnen, om dat hoopje werk nog te af te maken.

Een belangwekkend gesprek over croissants en de liefde, aan de kassa.

De vergadering doet je breed ademen.

Hoe wonderlijk het is, om na zo lang ineens weer die mannen te zien in het echt.

Jij bent de jongste, besef je ineens.

De soldatengraven ontroeren je.

Weer thuis luister je naar Visions of Johanna.

22 mei 2021

Traag bewegen


Na een drukke week stap je uit de trein, in een andere stad. Je hebt afgesproken met een dierbare vriendin om een museum te bezoeken. Je doet het graag met haar, naar een museum gaan. En het heeft iets met ritme te maken, denk je. En met weinig zeggen.

Rustig lopen jullie door de stad. Het ritme voelt zacht. Iets is helemaal open, denk je.

De koffie is ongelooflijk lekker.

Even schuilen in het bushokje, de regen is te hevig. Iets in je buik zoekt.

De verhalen komen. Het is alsof de stad mee ademt.

In het museum.

Afdalen naar beneden.

Je was al enkele keren hier met haar. Die ene tentoonstelling herinner je je nog goed. Die grote huiderige kunstwerken, in combinatie met die oude kleine besloten hofjes. Haar werken hebben altijd een vertraagd effect op jou. Enkele uren later bewegen ze in je lichaam. Je herinnert je nog van toen dat je last had van de bewegingen van sommige andere mensen, alsof ze lijnen verstoorden of zo.

Voorzichtig komen jullie de ruimte binnen. Schilderijen, tekeningen en voorwerpen over een kindertijd eeuwen geleden. Kinderen die werden klaargestoomd om een grote rol te gaan spelen in een keizerrijk. Kinderen die als pionnen heen en weer werden geschoven. De werken ademen een droeve intensiteit. Lege ogen. Een beeld van een gebakerd kinderlijkje, stil midden in de ruimte.

Het licht, de kleuren, de verhoudingen in de ruimte, de stem van de vrouw in het apparaatje. Ze zijn een ritme. Je beweegt mee.

En weer die andere mensen. Niet allemaal, enkelen. Hoe ze bewegen. Het doet je pijn, het verwart je.

Het duurt even eer je het begrijpt.

Ze lijken zo rusteloos heen en weer te gaan, van het ene naar het andere, zigzag, alles even doen, of zo. Ze schuiven zich tussen lijnen, gaan recht voor het werk staan, alsof er geen andere mensen zijn. Zo voelt het toch.

Het ritme dat je overneemt in zo’n ruimte is een verlangen naar een traag en open bewegen. Geen onverwachte bewegingen. Steeds even kijken waar de anderen staan, altijd ruimte laten, zodat iedereen traag zou kunnen bewegen. Steeds leesbaar voor een ander. Misschien is dat het. Een trage leesbare leegte zoekend.

Het zou kunnen dat de toestand van maanden je lichaam nog gevoeliger maakt. Gevoelig voor mooie intense beelden. Maar misschien ook gevoelig voor mensen rondom jou. Gevoelig voor onverwachte bewegingen. Misschien was dat iets van de voorbije maanden. Als een onuitgesproken verlangen van je lichaam tegenover andere lichamen, dat ze leesbaar bewegen.

Is het omdat je zoveel alleen was al die tijd? Misschien let je nog zorgvuldiger op bewegingen. 

Misschien voelde je gewoon beter wat er altijd al was in je lichaam. Iets in je is altijd alert, ziet lijnen, beweegt in lijnen, schat de ruimte in. Iets in je kan steeds schrikken van wat niet leesbaar is. Het was er al.

Eigenlijk had je het alle vorige keren dat je een museum bezocht ook wel, denk je. Misschien is het gewoon wat het is. En de plek is van iedereen, het kijken is van iedereen, zoals zij of hij dat verlangt.

Aan haar moet je het niet uitleggen. Ze had hetzelfde gevoeld. Dezelfde verwarring.

Jullie blijven in hetzelfde ritme. Rustig terug op weg naar het station. Even gaan kijken naar de beiaard in het paviljoen. Het meisje met de cello dat zich klaarmaakt om met de beiaard samen te spelen. Nog een ommetje langs de etalage van de boekhandel.

De kinderen op die schilderijen lijken zo eenzaam, denk je.

De nieuwe perrons, onder een indrukwekkend gebogen dak. De regen en de wind. En alles lijkt zo helder. Er is alleen dit ritme. Iets is open.

De trein komt eraan. Afscheid nemen.

Het interview met de schrijfster in de weekendbijlage.

De regen stopt net voor je het station binnenrijdt.

Traag loop je door de stad naar huis. Je denkt aan de kinderen.

21 mei 2021

Wegsijpelen


Soms wil je een beetje wegsijpelen uit jezelf. Al is misschien een beter woord aangewezen.

Soms zijn er de dingen die je moet doen, ze komen net allemaal samen in die enkele dagen. Ze moeten gebeuren. Het vraagt een grote concentratie, de hele tijd stap voor stap knutselen aan teksten en tabellen.

Het zet zich in je huid vast.

En soms wil je ontsnappen aan die huid, eruit wegsijpelen, om dichter bij je huid te komen.
Al lijkt ook dat misschien niet helemaal te kloppen.

Iets met vloeibaar, misschien. Vloeibaar worden. Wat je misschien al was, zou iemand zeggen.

(Terwijl is er veel regen buiten, heel even, is er veel hagel buiten, heel even. Dat is geen sijpelen, denk je.)

Een verlangen naar vloeibaarheid. Je zou jezelf kunnen uitspreiden over de vloer, of als een dun stofje over de bank draperen, waar je je niets zou moeten aantrekken van de tijd.

(Terwijl speelt Bill Frisell Just Like a Woman. Zoals hij het speelt, is het vloeibaar.)

Misschien is het wegsijpelen, vloeibaar worden, om door de muziek aangeraakt te worden. Onder andere, zou iemand zeggen, en je terwijl enigszins streng aankijken.

Na het werk ’s avonds verlangen naar een of andere film of serie met grote emoties. (En een dekentje, vanzelfsprekend.) En dan leegsijpelen. Of toch een beetje.

Ook als je een beetje wegsijpelt, blijft er nog een deel van die harde huid over. Stel je vast. Je zou die als een slang van je af willen kunnen schuiven.

Wachten dus.

Je kijkt naar het webinar, met de psychiater die het heeft over wachten. Het is alsof de gedachte net voor je lichaam halt houdt. Je moet dus eigenlijk wachten op het wachten. (Wat natuurlijk ook goed is.)

En rare dromen. In die ene droom is er een zwembad dat je niet kunt vinden. In bijna alle dromen is er een verloren lopen, steeds weer, steeds meer. Wegen of gangen die steeds ingewikkelder worden. Als je een stukje terugkeert om opnieuw verder te gaan, is het alleen nog maar erger geworden. En ergens onderweg verlies je ook altijd je schoenen.

Misschien wil je ook uit je droom wegsijpelen.

Verlangen naar een grote lege plek. En dat je dan helemaal in het midden, geheel vloeibaar en huid, alle tijd zou hebben om dat stukje te schrijven. Met alle tijd die het zou vragen, die je het zou kunnen geven. Dat je alleen maar zou moeten kijken naar vloeibare woorden. Overgave, zou iemand zeggen.

In zekere zin is wegsijpelen dus naar je toe sijpelen. Al zijn dat misschien ook omwegwoorden.

Alhoewel. De moetwoorden zijn minder vloeibaar dan de vrijwoorden. Gewoon mogen wachten op vrije woorden, ze laten bewegen, het maakt je huid een heel klein beetje vloeibaar. Je adem verandert, er komt ontsnaptranen.

(Terwijl zingt Richard Thompson She Belongs to Me. Hij speelt zo mooi gitaar.)

(Misschien is het weer hoog tijd voor jouw gitaar. En wachten op hoe jouw stem de liedjes weer vindt. En hoe je nadien weer in jezelf bent.)

Misschien is het niet nodig het goede woord te vinden.

Iets met water, dus, of zo, min of meer.

Misschien is het zoeken genoeg.

16 mei 2021

Slentervragen


Zou je dat stukje door haar laten lezen?

Wat wou die droom jou zeggen?

Wat denk jij over eenzaamheid?

Wat mis je telkens opnieuw?

Wat is die rusteloosheid in je schouders?

Hoe ziet het fototoestel eruit dat weer echt zou passen in je handen?

Zouden die twee plantjes er toch nog doorkomen?

Hoe komt het dat de letters in dat stuk van de krant, over de letteren, zo intens lijken?

Is het de melancholie in zijn stem die je altijd zo heeft aangetrokken?

Ben je de vraag over het alleen zijn nu nog dichter genaderd?

Hoe zou het zijn als je nu gewoon de trein naar Nederland zou kunnen nemen?

Hoe komt het dat die stoel je lijkt te troosten?

Wat zeggen de rimpels?

Is het zo dat je nu pas vrij bent om sommige dingen te zeggen?

Waarom zou die ene vraag gemakkelijk zijn, en die andere zo moeilijk?

Hoe komt het dat dat boek zo nabij voelt?

Wat zie je op de foto’s in je hoofd?

Hoe lang is het nu geleden dat jullie het huis achterlieten?

Waarom ging je kijken op My Pension?

Zouden ze toch niet denken dat je hen in de steek laat?

Wat zou nu de beste oplossing zijn voor die rode bank?

Hoe staat het met de brieven?

Welk antwoord had je wel graag gekregen?

Zijn dat de dingen die binnen enkele dagen in je tekst terecht zullen komen?

Klopt het echt dat je niet bang zou zijn van de dood?

Zou al het zand nu echt uit de salade zijn?

Gaat dat verdriet door je heen, of is het gewoon een reisgezel?

Had je je niet voorgenomen om daar te stofzuigen?

In welke doos zat die foto van je overgrootvader nu ook weer?

Heb je je teruggetrokken, weg van die plek?

Welke plaat wil je nu horen?

Hoe zou het met haar gaan?

Wat zou je voelen?

Wanneer zal je haar weer kort zijn?

Wie weet hoe de dans eruit ziet?

15 mei 2021

Man-gewenning


Misschien zul je er ooit aan wennen. De man in jou.

Misschien verdwijnt de verwarring langzaam.

(Misschien is het gestopt, bij jou. Dat.)

Je krijgt het. Doorheen de tijd. Je hebt er niet om gevraagd. (Misschien is het een deel van de erfschuld.) Iemand heeft iets doorgeschoven.

Je hebt het woord, ergens onderweg, nadat het lang genoeg geduurd had, terug naar jezelf gehaald. Of misschien voor het eerst. Er is een man die je wel zou willen zijn, die je mag zijn. (Misschien was die er de hele tijd al, misschien zag je het gewoon niet.) Soms zie je hem, soms voel je hem, soms voel je de stroom. (Soms voel je de kracht die je zou kunnen gebruiken, die het van jou zou kunnen overnemen, die je naar de andere kant van de lijn zou kunnen brengen.)

Die lijn.

Je kunt, eigenlijk, rustig in die man zijn. (Er is misschien ook een vader daar. En het is goed, het mag.)

(Misschien heb je dat beeld zelf moeten bevrijden uit de materie, misschien wachtte het, in afwezigheid van zichzelf.)

Misschien is het allemaal eenvoudiger dan je denkt.

Maar iets heeft die sporen in je gedrukt. Doorgeschoven. Als een lange schaduw.

(Het is er ergens, als een herinnering aan een geur. Het kan in één seconde aangeraakt worden. Je hebt er een apart zintuig voor, denk je. Waardoor je die geur ineens ruikt. Zoals wanneer je zelfs maar heel even een beeld ziet van die vreselijke oranje man aan de andere kant van de oceaan. Je kunt niet bij benadering beschrijven hoeveel weerzin hij bij je oproept. Het kan zijn dat je handen beginnen te trillen, het kan zijn dat je misselijk wordt. Je lichaam ruikt het gif. Je kijkt ernaar.)

(Het is er, ook in het goede spiegelbeeld. Als een leeuw, die iets wil beschermen, die rechtop wil staan, die niet mag zwijgen. Die wil wijzen op de lijn. Je kijkt ernaar.)

(En er is iets met die erfenis. Dat spoor dat is nagelaten in de tijd, zoveel eeuwen, zoveel pijn. Het woord is besmet, bezoedeld. Alsof je iets daarvan moet dragen. Er is iets dat je te doen hebt, iets met niet zwijgen, ook al doe je maar wat. Je kijkt ernaar.)

Soms weet je waar het vandaan komt, hoe het door de tijd is gegaan. Soms begrijp je het niet. En soms zie je dat het niet meer van jou is. De sporen van de sporen, ze hebben geen macht over jou.

Het is niet eenvoudig, leren dansen in de mist. Je lichaam herinnert zich geen bewegingen, zou herinneringen moeten maken, maar moet daarvoor een niemandsland over. En misschien heb je dat al gedaan.

Soms begrijp je nu pas waarom je toen en al die stappen daarna deed wat je deed, in al je gestotter en gestuntel en getier. Je ziet het onvermogen, je ziet de afstand. Maar iets in jou wist waar de weg moest zijn, ergens onder de mist. Iets in jou wist waar de lijn was. Besef je nu. Iets is aangekomen op de bestemming.

(Het is verder niet zo belangrijk, in het licht van de wereld, denk je. Zoals steeds. Maar je kijkt naar de woorden. Ze zijn ook aangekomen, denk je soms. Eens de woorden er staan, zijn ze een landschap.)

En de geliefden, ze hebben iets van je geheeld. Wat ze zeiden, wat ze je lieten zien. Er is een landschap. De mist is weg. Niet dat je het landschap kent. Maar dat je er vrij kunt bewegen. In de dans die de jouwe is.

Iets is gestopt.

En je kijkt naar het landschap. Misschien zal het altijd onwennig blijven. Waarschijnlijk zul je de namen van de planten nooit kennen. Jouw woorden zullen het moeten doen. Misschien blijf je rustig kijken. Naar de rivier. Naar de wind. Misschien zal het landschap glimlachen, terwijl je je verhalen vertelt, met vuur in je ogen. 

Misschien reist het woord wel gewoon met je mee. Soms dichtbij, soms veraf, soms verdwaald. En geeft dat helemaal niet. Je mag ook een menigte zijn.

14 mei 2021

Zelfomwegen


Klaar voor de vergadering. Alles in je hoofd netjes voorbereid. De potloden mooi op een rijtje op de tafel. Een klein stapeltje papier. De hoek kiezen voor het scherm. De verdere aanpak op een klein papiertje. Het horloge op die plaats.

(Je haar begint echt te lang te worden, denk je.)

Na de vergadering verder knutselen aan de tekst. (Een beetje als woorden uit een doosjes nemen en tussen de andere schuiven. En dan met je vingers alles mooi gladstrijken. Denken aan wat je nog hoorde, eerder die dag. Dat het jammer zou zijn om die tekst die een beetje lekker in zichzelf lag uit elkaar te trekken. Zoals met een trui.)

(Zien hoe het, steeds weer, werkt bij jou. Het is alsof de tekst in je lichaam zit. Je spieren trekken zich op, zo lang het knutselen zal duren. De nacht is een beetje als logeren in de tekst.)

(De krant leest anders in de trein dan thuis op de tafel.)

De dingen in je hoofd op hoopjes leggen. Het tafelblad in je hoofd is leeg voor het laatste rijtje woorden dat zachtjes in de tekst wordt geduwd. (Nog een laatste keer kijken of alle haakjes overal op dezelfde manier gebruikt worden, of de lijntjes tussen de paragrafen kloppen, of de voetnoten in orde zijn, of die ene zin wel juist is aangepast.) (Als de tekst helemaal netjes is, mag het vertrek ervan worden voorbereid. Je gaat nog even wachten, de tekst zal vertrekken om 15.59 uur. Tot dan mag je al aan een ander stapeltje werken. Vanaf 16.01 uur zal je lichaam veranderen. Zo is het, steeds weer.)

Op weg naar de trein, de grote man die voor je loopt. Je probeert te lezen waarom hij zo beweegt. Wanneer je hem voorbij loopt, zie je het. Hij is aan het zingen. (Je leest de hele tijd, denk je wel eens.)

De avondvergadering. De man vertelt over vier manieren van kijken. Het duurt even eer je mee bent. Dan komt het. Het stroomt. Het genot van het denken, besef je. (Nadien lees je je hoofd. Al die jaren denken, luisteren, lezen, zoeken, opnieuw beginnen, misschien begint het stilaan als stukjes in elkaar te vallen. Je kijkt met verwondering naar je hoofd. Het doet je glimlachen.)

(Hoe zat dat nu ook weer met het uitstellen van het genot?) Je kijkt naar twee dromen die in de nacht naar je toe komen. Ze blijven in je lichaam hangen, evaporeren niet. Nadien probeer je te achterhalen aan wie dat ene hoofd je doet denken. Dat andere hoofd bestaat uit twee gezichten die je kent. (De droomstroom blijft in je.)

In je hoofd hoopjes van dingen die nog zullen komen voor de week om is. Die ene extra vergadering zit in je hoofd op vrijdagmorgen, zoals steeds. (Bruggen passen niet in je hoofd, blijkbaar.) Op woensdagmorgen krijg je telefoon. Of je nog in de vergadering komt. (Innerlijke dialoog. Iets over onvergeeflijk vergeten. Iets over hoopjes in je hoofd, waardoor je op dat moment eerst in die ene winkel het tijdschrift met Bob Dylan op de cover ging kopen om daarna een zak potgrond te gaan halen. Het is onvergeeflijk.) Je verontschuldigt je zeven keer, minstens.

Om het goed te maken met jezelf die dag nog eens goed overlopen wat er de volgende dagen nog zal komen. Alle afspraken goed onthouden.

(Je bent nog altijd kwaad over dat artikel in de krant. Het raakt iets dat ergens diep zit. Het stuitert heen en weer in je hoofd. Je lichaam zet zich al klaar in de wind voor de vergadering ’s avonds, waar je iets zult zeggen over dat wat je las.) (Je kunt terwijl de rest van de dag andere dingen doen, het voorbereiden gaat autonoom verder.)

De twee dingen die je wilt zeggen. In je hoofd zijn ze klaar. (Terwijl je spreekt, is het alsof je in vier lagen moet denken. Je ziet de ruimte in je hoofd, je ziet de lagen.)

De nacht kijkt toe, komt je niet omhullen met zachtheid. (Ook dit iets moet door je lichaam heen sijpelen, je kunt het niet versnellen of ontwijken.)

Enkele dagen geleden ging het in je brief nog over opstandigheid. (Je probeert iets te lezen.)

Een mooie wandeling. Het pad rond het water lijkt steeds een beetje mee te veren. Als een aanbod tot troost.

Het koppel dat vraagt een foto te nemen. De volgende dag is het hun huwelijksverjaardag. Ze zien er zo gelukkig uit.

(Iets over kwaadheid. Het laat je lezen wat je daardoor beter begint te begrijpen.)

Op weg naar huis denk je: ik wil Bob horen, te beginnen bij die ene plaat. (Dat zal de lijnen zacht maken.)

(Die ene plaat. Tranen. Alles maakt je helemaal week.) (I Contain Multitudes) Adem. (I've Made Up My Mind to Give Myself to You)

Je maakt een verslag van de vergadering de vorige avond. Door de woorden leggen de dingen zich neer, zo lijkt het.

(Er is een onderhuidse rusteloosheid, merk je. In de vijfde laag, waarschijnlijk. De onderbouw.)

Je pakt de planten aan in etappes. Gespreid over de dagen. Als een vorm van genade.

(Hoe zou je het kunnen noemen? Je vraagt het je af, terwijl je staat te koken. Een grote concentratie, de hele tijd. Dat zou het kunnen zijn.)

Je denkt iets over de liefde. Het is stil in huis.

Je werkt nog even. Dat hoopje gaat dus niet naar morgen.

Net voor de nacht is er een kwetsbaar verdriet. (Doorwaadbaar, dat was het woord.)

Je staat vroeg in de ochtend op. (De vuilniszak dient op de dag zelf buitengezet te worden, zo gaat het.) Je bent een beetje duizelig. (Je leest wat je kent, van de vorige keren. Er loopt een lijn van je schouders naar je buik. Zodra je iets eet, zo meteen, zal het gewoon langzaam vertrekken.)

Je begint te werken. (Je ziet de lijnen in jezelf.) (Bob blijft nog enkele dagen bij je. En straks is het zijn verjaardag.)

09 mei 2021

Gewoon onderweg


‘Dit is goed. Gewoon onderweg zijn, en verder niets. Een beetje kunnen verdwijnen in de trein. In dit ritme.’
‘Ja, dat is wat ik wou. Soms is het zoveel allemaal. Altijd weer dingen die aan je trekken.’
‘Het landschap dat voorbij schuift. En alle verhalen die je daar kunt vermoeden. Het landschap heeft alles gezien. Ik voel hoe het elke keer weer gebeurt, ergens onderweg. Dat ik op een of andere manier in dat ritme verdwijn. Het gebeurt ook altijd bij een concert. Het eerste half uur of zo gaan je gedachten nog alle kanten op. En op een bepaald moment merk je dat je alleen nog maar in de muziek bent. Tussen die twee momenten gebeurt het.’
‘Het past bij jou. Dit. Ik kijk graag naar jou tijdens zo’n reis. Jij noemt het altijd een reis. Het is mooi hoe je je eraan over kunt geven. Je kunt het dus wel.’
‘Ja, misschien wel.’
‘Waarom ben je nu zo stil?’
‘Soms is het vermoeiend, om steeds jezelf tegen te komen. Iets als een lijn waar je niet overheen geraakt, hoe vaak je ook probeert. Officieel praten we daar altijd anders over natuurlijk, alsof we de hele tijd blijven bewegen. En dat is ook wel zo. Maar soms lijkt het alsof het beter is gewoon de dingen te aanvaarden. En dan vanaf dat punt opnieuw beginnen of zo. Ik begrijp zelf niet wat dat zou willen zeggen, maar iets in die aard.’
‘Ik begrijp wat je zegt. Maar ik denk nog altijd dat de lijn niet ligt waar jij denkt dat ze ligt. Je hebt meer plaats om te spelen, zeg maar.’
‘Dat zou wel mooi zijn.’
‘Het is mooi te zien hoe je er wel helemaal bent op een moment als dit. Soms is dat ook wel veel. Als jij aan iemand vraagt hoe het met haar gaat, kijk je altijd zo intens. Je kijkt heel diep, je wilt het dan ook echt weten. En het mag dan alles zijn, ook verdriet. Soms wil ik dat niet, maar eigenlijk voelt het wel veilig, te weten dat iemand echt naar je kijkt.’
‘Het spijt me, aan die ogen kan ik niet zoveel doen. Ik probeer nochtans.’
‘Het is goed. Soms heb ik last van mezelf. Het is alsof ik dan verdwaal in mezelf. Alsof er de hele tijd iets is dat ik niet kan vatten. En daardoor weet ik ook niet waar ik naartoe zou moeten gaan.’
‘Ik heb dat wel altijd gezien in jou. Het deed me vaak verdriet.’
‘En zo konden we elkaar ook zo vaak niet bereiken. Jij met jouw afstand, ik met mijn verwarring. Met wat we nu weten, zou het misschien anders zijn.’
‘Ik herinner me nog hoe we ooit samen ook deze reis maakten. En toen we terugkeerden lag je tegen me aan te slapen. En het voelde goed, het was genoeg zo, alles was er. Maar het leek alsof het landschap steeds sneller voorbij schoof. En ik wou niet dat het bijna voorbij was, dat ik je moest wakker maken om te zeggen dat we bijna weer thuis waren.’
‘Ik heb toen wel niet de hele tijd geslapen, maar ik hoopte dat je dat niet zou merken.’
‘Op een bepaald moment valt je adem samen met het ritme van de trein. Eerst zoekt je adem naar het ritme van de ander, en daarna dat van de trein.’
‘En dan krijg jij waarschijnlijk ook van die tintels?’
‘O ja. Als ik dan gewoon even met mijn teen beweeg, stroomt dat zo helemaal langs mijn rug naar boven.’
‘Je hebt er al vaak over verteld. Ik zou op zo’n moment wel eens in jouw lichaam willen zijn.’
‘Ik zou je dat in het algemeen wel niet echt aanraden.’
‘Dat maak ik zelf wel uit. Ik zou dan soms ook wat beter kunnen zien wat je echt denkt en niet zegt.’
‘Ja ja, dat zal wel.’
‘Het is wel heerlijk dat we dit nu gewoon kunnen doen. Gewoon tijd, en verder niets.’
‘Hopelijk ook nog wel koffie straks.’
‘Ja. Tijd en koffie. Dat is het voor vandaag.’
‘En ga je dan weer in slaap vallen wanneer we terugkeren?’
‘Wie weet. Dat zal de trein voor mij beslissen.’
 

08 mei 2021

De kinderen en hun mama


De mevrouw in de winkel vraagt of het een moeilijke dag zal worden. Moederdag.

Je moet even nadenken. Eigenlijk sluimert er al enkele dagen iets in je lichaam. Een licht verdriet. Het heeft iets te maken met Julia, de dochter die je niet hebt. (Je bent ook geen mama natuurlijk.) Al enkele dagen is ze er. Aanwezig in afwezigheid, of afwezig in aanwezigheid. Je begrijpt het zelf niet zo goed. Ofwel zwijgt ze, ofwel vraagt ze je om niet te zwijgen. Je weet niet goed hoe het juist zit. Maar er lijkt een lege plek te zijn waarin een verhaal over haar thuis zou horen. En die plek vraagt iets.

Maar die vraag over moederdag. Eigenlijk zie je vooral anderen, in dat aarzelende verdriet. Je hebt ondertussen zoveel vrouwen leren kennen die graag een kind zouden hebben gehad, maar waarbij dat niet kwam, om allerlei redenen, of vrouwen die een kind verloren. Hun verhalen zwermen om je heen. Zij zijn jouw moederdag, denk je.

Je kijkt naar hun verhalen, ziet hoe ze daar moeder zijn.

Er zijn veel namen. Sommige moeders hadden een kind in hun lichaam, in hun armen. Het bleef niet in het leven. De naam is er nog, als veel, waaronder een plek voor verhalen. Sommige moeders hadden nooit een kind in hun lichaam. Ze hebben soms ook een naam voor die kinderen die er niet zijn en er zijn. Ze kunnen verhalen vertellen. Hun verhalen aarzelen soms, weten niet of ze er wel mogen zijn.

Het is een verdriet in de schaduw. Als iets dat je nooit geleerd hebt. Je probeert de bewegingen te denken van een dans die alleen in een afdruk van de ruimte bestaat. Je danst dus maar niet. Of je bent bang dat dansen alleen voor gevorderden is, in het licht.

Je hoopt natuurlijk dat alle andere moeders in het licht mogen stralen op die moederdag. Je hoopt dat de liefde mag stromen. 

En je hoopt ook dat je even de schaduw zou kunnen wegduwen, van de moeders van de kinderen die er niet zijn en er zijn. Niet om plaats in te nemen. Alleen voor het licht dat over die stotterende dans zou vallen.

Je hoorde hun verhalen. Je zag hen heen en weer schuiven, in en uit de moeder die ze ook waren, op een of andere manier. Het is een plek waar je niet mag zijn, het is een plek waar je had willen zijn, het is een plek waar je bent, het is een plek waar je niet weet hoe je er moet bewegen, het is een plek waar je geen recht op hebt, het is een plek die anderen niet zien, het is een plek waar je denkt te veel aandacht op te eisen, het is een plek waarvan je soms hoopt dat een geliefde die wel zou zien, het is een plek waar je heel even samenvalt met jezelf, het is een plek waar je lichaam pijn doet.

Soms was het alsof ze zo lang geen stem hebben gehad.

Het is zo raar, dat het om een of andere reden zo bedreigend is. Iemand die gewoon vertelt hoe het is om geen kinderen te hebben terwijl zij of hij dat wel had gewild. 

Er zijn veel mensen die helemaal geen kinderen willen. Er zijn veel mensen die eigenlijk liever geen kinderen hadden gehad. Er zijn mensen die voelen dat ze niet de mama of papa kunnen zijn die ze hadden willen zijn. Het is er allemaal. Zoveel verhalen. Misschien zijn er veel moederdagen.

Zelf ben je nooit heel erg goed geweest in moederdag. Misschien was het een afwezige kerncompetentie. Een van de varianten van een ontbrekende gebruiksaanwijzing. Het leven leert zichzelf, ook dat zal wel waar zijn. Het is niet zo erg.

Maar die vrouwen. Je zou het hun willen zeggen. Dat het ook voor hen een beetje moederdag is. Voor de verhalen van die kinderen, met een naam of zonder naam. Dat er genoeg licht is voor alle verhalen.

Misschien was dat het, dat aarzelende verdriet. Iets dat er misschien wel altijd is, en dat gewoon een plekje zocht. Iets dat gewoon door je heen stroomde.

07 mei 2021

Bewegende planten


Je zag een beeld, een filmpje, van bewegende planten. Hoe ze bewegen, gespreid over enkele dagen. Dat beeld blijft in je hoofd. Misschien is het wel het mooiste van de week. Misschien zijn ze de hele tijd bezig in een trage dans.

Het is een troostende gedachte. Dat je heen en weer kunt gaan, door het huis, of in de wereld daarbuiten, en dat de planten rustig met hun dans bezig zijn. In hun eigen tijd.

Soms zou je willen weten wat de planten van jou vinden. Ze lijken steeds blij te zijn wanneer je het huis weer binnenkomt. Maar misschien is dat alleen in jouw hoofd zo. Misschien zijn ze gewoon helemaal zichzelf. Misschien hadden ze op iets gehoopt van jou dat er niet is gekomen. Misschien is dat ook alleen in jouw hoofd.

Ze kennen al je geheimen, dat is wel zo. Ze hebben al het falen gezien. En ze blijven. Ze weten iets over jouw grenzen.

Als je ergens in de nacht de lichten dooft, is er altijd nog het licht van buiten. Het komt door de zachte gordijnen heen. Soms kun je door de gordijnen heen de maan zien. Je loopt door de kamer, sluit de deur, en neemt daar afscheid van de dag. Ze lijken dan zo rustig. Maar misschien vergis je je.

Zouden de planten ook gedachten meenemen naar de nacht, naar de slaap die wacht? Ze willen het waarschijnlijk niet, maar het zou kunnen gebeuren. Voelen ze zich dan eenzaam in de nacht? Blijft een van de andere planten dan mee wakker?

Soms voel je je zo onhandig, denk je wel eens. Misschien zijn er 101 dingen die je zou moeten doen, volgens de plantenpedagogiek. Misschien rommel je maar wat aan, stotterend in de tijd. Misschien zal ook daar alles wat je doet altijd te weinig zijn.

Of misschien is het gewoon goed zo. Misschien weten ze hoe je naar hen kijkt.

Misschien hoorden ze hoe je met hen wilde praten over Julia. Ze was zo aanwezig en zo ver weg tegelijk, zo voelde het in je lichaam. En je wou het aan iemand vertellen. Al wist je niet wat je eigenlijk wou zeggen. In dat wankele niemandsland, nog niet aangeraakt door woorden. Misschien was je bang voor wat de woorden daar zouden doen, op die plek.

Je denkt dat de planten ook van Bach houden. En met een bepaald soort licht nog meer.

Soms denk je dat de planten jou beschermen. Als je daar zit, in de stoel, met je boek, of gewoon met je gedachten, fluisteren ze het. Zonder woorden. Ze omarmen je, door hun aanwezigheid. De ontheemding trekt zich terug, voor de plek die ze zijn. Ze blijven bij je. Ze vinden het niet erg om te blijven. Het is niet dat ze eigenlijk ergens anders zouden willen zijn. Ze willen gewoon blijven. Dat fluisteren ze dan. Zonder woorden. En soms geloof je hen.

Soms weet je niet goed hoe het zit met het plantenverlangen. Misschien zingen ze, in hun trage dans, iets over het verlangen naar het licht, of zelfs de zon. Misschien verlangen ze naar kinderstemmen in het huis.

Je zou willen dat de planten je vertellen wanneer ze verdrietig zijn. Je denkt dat je het wel weet, dat je het wel voelt, wanneer dat zo is. Maar het zou kunnen dat ze het heel goed verbergen. Het zou kunnen dat ze geleerd hebben om te zwijgen.

Over alle mensen die ooit in je huis waren hebben ze een herinnering. Ze weten wie goed voor je was, wie niet. Soms waren ze blij wanneer iemand vertrok, soms waren ze droef wanneer iemand niet langer bleef. Ze zagen beelden van een zondagochtend, die trager verliep dan andere dagen.

Er was iets dat je moe maakte de voorbije dagen. Het was onbestemd. Het had iets met het leven te maken, en de dood. Het spiegelde zich in een brief die je las. Je handen leken zo machteloos. Het liet je niet los in de nacht. Ze weten het. Misschien is hun dans iets als een regendans.

De dingen die je nooit geleerd hebt. Hoe je dat doet, dat ding met je handen, en hoe je dat voelt. Dat stotteren. Ze zien het, ze wisten het de hele tijd al.

Soms ben je bang dat er iemand binnen zal komen die, na een snelle blik, de planten van je over zal nemen. Die met alle juiste bewegingen de planten zal verleiden. Die je zal zeggen dat je alle dingen verkeerd hebt aangepakt. Het is alleen in jouw hoofd zo, zeggen de planten.

Misschien zou je het kunnen doen, ook de dans van deze planten vastleggen. Maar je denkt dat ze teleurgesteld zouden zijn in jou, als je dat zou doen.

Je ogen sluiten, met het vermoeden van de dans, dat is jouw cadeau voor hen.

02 mei 2021

Niets


Hoe zou je over niets kunnen schrijven?

Misschien is niets een verlangen. Een verlangen dat je om te beginnen verwoordt in dingen die er niet zijn. Niet die pijn voelen. Niet dat gesuis. Niet die rusteloosheid om die dingen die je las en die door je heen lijken te razen. Niet dat slib van de tijd in je lichaam.

Misschien is dat een verkeerde toegangsweg om het te vatten. Dat je alleen kunt denken in een niet iets om bij dat niets uit te komen. Alsof stilte alleen maar de afwezigheid van lawaai zou zijn. Een niets dat vooral de afwezigheid van iets is, lijkt zo schraal.

Zijn er dan manieren om het verlangen zelf te beschrijven? Het verlangen kan als een soort zuigkracht zijn, die die ietsige omhulsels van je wegtrekken. Alsof je daarna dan beter zou kunnen ademen. Je kunt die kracht voelen in je huid. Je kunt voelen hoe het zal zijn als, na, dus. Of misschien is het een verlangen om naar een plekje ergens in het midden van jezelf te gaan. En ook hier is het alsof je lichaam die plek kan zien. Alsof je een vorm in de ruimte kunt duwen, zoals in klei, en dat die plek dan niets zou zijn. In dat verlangen is er minder zuigkracht en wel een soort inademen.

Is dat niets een niet-plek in een soort gewichtloze ruimte? Of is er in dat niets een gedragenheid? Een soort hangmat die je draagt, of een onzichtbare warme omhulling die je beschermt?

Het lijkt soms alsof dat niets iets is dat je zult herkennen wanneer je er bent. Alsof je intuïtief weet hoe je je zult voelen wanneer je daar bent. Is dat dan iets dat er ooit was en dat je je ergens in je lichaam herinnert? Of is het iets dat alleen bestaat als een soort beeldloos beeld in je verlangen?

Gewicht lijkt een belangrijke rol te spelen. In de zin van het afleggen ervan. Alsof je jezelf met een rits kunt openen, om dan de zakjes gewicht eruit te halen, en die weg te leggen. Gewicht is iets van de tijd. De tijd die voorbij is, en zich in je heeft geëtst. Maar ook de tijd die komt. Iets als een soort onheil dat je ziet komen, het besef daarvan. Weten dat iets je zo dierbaar is, dat het naar je diepste laag gaat, en dat je voelt dat er in de tijd iets aan het veranderen is waardoor dat zal geraakt worden, waardoor het lijkt alsof je dat zou moeten opgeven. Het kunnen afleggen van dat besef, al is het maar voor even. Niet de ontwijking of de ontkenning ervan, enkel het idee dat je iets even naast je neer kunt leggen, als een natte trui.

De niet-dingen lijken te maken te hebben met versies of stukken van jezelf. Misschien is dat wel de normale existentiële of lichamelijke conditie, dat je in mindere of meerdere mate versplinterd of in brokjes bent. Soms zijn het deuren, soms zijn het maskers, soms zijn het schaduwen, soms zijn het demonen van anderen, soms zijn het bestemmingen. Het niets is dan de plek waar je helemaal samenvalt met jezelf. De volle leegte. Het is wel een fascinerende gedachte, dat je helemaal één bent met jezelf daar waar je niets bent.

Het niets lijkt ook een plek waar voor even niemand iets van je wilt. Mensen die je naar zich toe trekken, die je op een of andere manier gebruiken, die je willen hebben, die jou nodig hebben omdat ze bang zijn van hun eigen niets. Misschien kunnen mensen wel gewoon naast je zitten, als je niets bent. En gewoon met je mee ademen. Misschien ook niet. Misschien is er een rusteloosheid verankerd in je lichaam die meteen gewicht voelt zodra er iemand naast je zit. Of misschien is die rusteloosheid zelf een stukje gewicht dat je zou kunnen afleggen.

Het is moeilijk om het niets in je lichaam te vermoeden. Er lijken tig soorten ballast te zijn die je in je hoofd laat wegzuigen uit dat lichaam. Maar tegelijk kan je lichaam alleen maar lichamelijk zijn, in de tijd dus. Hoe kun je dan met je lichaam een niets verbeelden dat geen ontsnappen is?

Kan niets alleen bestaan tussen een voor en een na? Als een soort positief spiegelbeeld? Of ontsnapt het aan elk spiegeleffect?

Als niets een verlangen is naar een diepe stilte, misschien is het dan een verlangen naar de mogelijkheid ervan. Verlangen is een ingewikkeld woord. Als niets een ander is, wat verlang je dan? Dat niets zou dan meer een landschap zijn waar je heel traag naar kunt kijken, een bewegend landschap dat alleen met zichzelf samenvalt, dat elk gewicht van het verlangen heeft afgelegd. Zo’n niets is in zekere zin het tegenovergestelde van roerloosheid.

Misschien kunnen de woorden telkens alleen maar de rand van de dingen aanraken. Misschien kun je niets alleen maar vermoeden in de ruimte tussen de woorden.

01 mei 2021

Het fluistert


Niet weten of dat ene plantje het zal halen. Misschien voelt het jouw gedachten.

De droom nodigt je uit om weer binnen te komen.

Die ene belasting betalen. Een hoofdstuk is nu helemaal afgesloten.

Er is iets met dat ene stuk in de krant. Het raakt een diepe laag, je handen trillen.

Nadenken over die zin. Of de doden over je schouder meekijken, en wat ze van je verwachten.

De twee oude knuffelberen die weer helemaal hersteld zijn. De tranen van die vrouw.

Denken aan twee meisjes, en wat je zou zeggen.

Dat stuk over mannen, in dat artikel in de krant.

Je zou heel even willen slapen, maar het lukt niet.

Je ziet jezelf in de grote spiegel. Je denkt aan die ene foto.

Je vertelt iets over de liefde, je hoort de woorden die je zegt.

De stoel is blij. De stoel voelt zich thuis.

Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou?

Je rug zoekt iets.

Die ene boom net voor je terras wacht elk jaar het langst.

Je hoort haar stem door de telefoon. Dat andere land lijkt ineens zo ver weg.

Je nachthuid verkent de lege plekken, herkent de afwezigheid.

Het kindje in de draagzak, de trotse papa.

Dat wat je hoorde, over hoe je kijkt, terwijl je luistert. En wat dat doet.

De mensen die voorbij hollen in hun strakke pakjes. De ene net iets sierlijker dan de andere.

Een verlangen om heel lang te kijken, onbestemd.

Wachten op stemmen in de nacht, het blijft stil.

Er zijn nog maar twee mensen die deze telefoon gebruiken, hoor je. Nog iemand anders ook, dus.

Soms kun je zonder beeld meer zien, denk je.

Iemand schrijft een boek, het is alsof je het al een klein beetje kunt zien.

Je denkt aan de brieven. Ze leggen het landschap open.

Dat plekje tussen je ogen en net daarboven.

Een traag verdriet, weerspiegeld.

Je denkt weer aan die stem.

Soms zie je de foto’s.

Het gesprek dat je met haar zou willen hebben, ooit, voor ze groot is.

De dingen die zich neerleggen.

Je lichaam trilt nog even na.