30 oktober 2022

Haydn


Zijn klaviersonates.

Ze lijken zo verraderlijk licht. Ze zijn ook als licht, misschien wel. Ze zijn een hier en nu in een verder ijle lege wereld, zo lijkt het wel.

Ze laten zich zien, zo lijkt het, en ze zijn zo onaanraakbaar.

Er is geen god, in deze muziek, denk je.

En alles wat je niet weet.

Waar er troost is.

Waar de handen zijn.

Wat je was, in de wereld, wie je was, in een ander.

Ze kijken naar je, of misschien dat niet eens.

Je mag in hun buurt zijn.

Ze zijn.

Wat je iemand wou zeggen, wat je iemand wou vragen, midden in een nacht. Er was niemand.

De pijn in je huid.

Er is iets, in dit bijna verdwijnen.

Misschien is dit muziek van een niemandsland in de tijd. Tussen.

Je hoort wat er achtergelaten is. Je hoort wat er later zal komen.

Ze leggen geen warme hand op je, fluisteren je niets in het oor. Er is iets dat je zelf moet doen.

En alles wat je niet weet.

Of je ooit thuis zult zijn in die huid.

Of je zult kunnen wonen in de tijd.

Of je zult kunnen blijven, in dat verdwijnen.

Misschien is het ook hoe hij ze speelt, met zo weinig mogelijk zwaartekracht, net genoeg.

En hoe het dan stiller wordt in het huis.

Iets is zo naakt, en tegelijk zonder verleiding. Het verwijst niet naar, het vraagt niets.

En alles wat je niet weet.

Hoe je het zou kunnen benaderen, dat wat je ziet, dat er zou zijn.

Hoe traag je dan zou bewegen.

Hoe je niet zou kantelen in bevriezen.

Dat daar dat het hier uit zou nodigen.

Ze bewegen rustig verder, ze weten iets.

En misschien is dat genoeg.

29 oktober 2022

Mensen onderweg


(Een dag.)

De vrouw in het bushokje die met een lege blik ergens naar kijkt.

De man die je kruist en die jou heel even lijkt te herkennen.

De vrouw in de winkel die vertelt dat ze vooral een latere voormiddagmens is. 

De vrouw die aan het joggen is en enkel haar onderbenen lijkt te bewegen.

De man en de vrouw die naast elkaar zitten met een blik alsof ze elkaar al jaren niets meer te zeggen hebben.

De buschauffeur die zo’n zacht gezicht lijkt te hebben.

De vrouw die je aanstaart terwijl je je boodschappen uit de fietstassen haalt.

De buurman die voor je loopt en ineens heel zachtjes zijn arm over de schouder van zijn vrouw legt.

De vrouw en de man die van die kleine dikke pannenkoeken zitten te eten, met glimmende ogen.

De vrouw die je vraagt of je vindt wat je zoekt. Jij die wilt antwoorden dat je pas zult weten wat je zoekt wanneer je het gevonden hebt.

De man die ook zo’n koffie met karamel zou willen hebben, net als de andere man buiten.

De vrouw die met haar sierlijke lichaam op stap is.

De man in het postkantoor die zegt dat hij goed voor je pakje zal zorgen.

De vrouw met haar piercing door haar wang.

Het meisje dat argeloos fietst, ineens afslaat en niet eens merkt dat de bus op twee meter achter haar rijdt.

De man die net iets te luid staat te klagen over iets. De wereld waarschijnlijk.

De vrouw die jou even in de ogen kijkt en een mooi geheim lijkt te hebben.

De vier Nederlandse vrouwen die je nu al voor de tweede keer in een uur tegenkomt.

De man met de joelende (en waarschijnlijk wiebelende) kinderen in zijn bakfiets.

De man die je in een mail eraan herinnert dat je de vragenlijst voor zijn onderzoek nog moet invullen.

De rare man in je droom.

De actrice in die reeks.

De vrouw in de krant, die vertelt hoe het is om misschien niet meer lang te leven te hebben.

De vrouw die in je herinnering komt wandelen.

De man die in de zon zit, op de bank, en misschien wel heel eenzaam zit.

De vrouw met haar boodschappenkar vol met flesjes tonic.

De mannen die in een taal praten die je niet herkent.

Het meisje dat zingend voorbij fietst.

De vrouw die een beetje wezenloos door het raam van de bus naar buiten kijkt.

De man die wat verdwaasd op de grond zit, met de politiemensen en de ambulancier rond hem.

De vrouw die zegt dat ze de bestelling van de klanten even zal noteren.

De vrouw op het terras die intens kijkt naar een punt in de verte, misschien is ze net verlaten.

Het jongetje dat een heel verhaal aan het vertellen is aan zijn papa.

De mannen die met een lichtjes glazige blik naar de mevrouw van het café kijken, en denken dat zij dat niet weet.

De vrouw met net iets te veel make-up, die ook net iets te veel gedronken heeft, en op het voetpad de twee mannen achterna kijkt, lichtjes teleurgesteld.

De twee vrouwen die heel dicht bij elkaar lopen en giechelen.

Je spiegelbeeld, heel even, in de deur. Je bent weer thuis.

28 oktober 2022

Ergens in Puerto Rico


Een nieuwe week. (Wat gaan ze snel…)

Je denkt nog wat na over goede voorouders. Hoe het was, daar in de betoging. Hoe je inderdaad trots en verdrietig was. (Hoe ze bij je waren, Fons en Julia.) 

Je maakt je klaar voor de lezing die je gaat geven. Je bent natuurlijk weer veel te vroeg in de zaal. De aanwezigen zijn iets aan het doen aan tafeltjes, methodiekgewijs ongetwijfeld. Je kijkt wat rond, herkent sommige gezichten. De sessie waarin je iets mag vertellen zou een masterclass zijn. (Je vraagt je af wie de master is, en wat we over zijn voice kunnen zeggen.)

Het wordt een fijn gesprek, de gedachten gaan mooi heen en weer. Bij het einde is het even awkward, zou een veel jongere versie van jezelf zeggen. Jij krijgt een mandje met streekproducten, de andere spreekster een zakje snoepjes. (Jij bent een externe spreker, zij is een interne spreekster, dat zou de verklaring zijn.)

Die avond bekijk je laatste twee afleveringen van die serie. Je vindt die twee actrices geweldig. (De personages begrijp je niet altijd. Wat zij in hem ziet, het ontgaat je een beetje.) (Zoals zo vaak, waarschijnlijk.)

Een andere dag. Je vervangt je collega in een lange briefing. Je zit achteraan in de (heel brede en niet erg diepe) zaal. Normaal sta je daar vooraan je module te geven, nu zit je achteraan. Je hoort wat er staat te gebeuren tijdens de klimaatconferentie. Je ziet mensen die je kent van de televisie. Je ziet iemand die samen met jou studeerde. Je ziet de mensen die je al zo lang kent.

Later die dag. Op weg naar een andere stad, waar je gaat deelnemen aan een sessie. Je weet niet helemaal zeker wat je mag verwachten en of je wel op je plaats zult zijn. Zij die je gevraagd hebben zijn je dierbaar, je doet het dus maar. Natuurlijk ben je weer te vroeg. Je gaat nog even de boekhandel binnen, ergens halverwege. Dan nog ben je te vroeg. Voor het begint mag je draden ontwarren. (Dat mag je later ook nog eens, denk je.)

Terwijl je daar bent, komen er twee berichten binnen. Je zou ze graag rustig beantwoorden, rustig de woorden zoeken. Wanneer laat die avond wacht op de trein, ben je te moe. (Het antwoorden mag wachten, dan zullen de woorden rustiger zijn, zachter bewegen, denk je.)

(Nachten met ingewikkelde dromen, waarin allerlei dingen fout gaan.)

De volgende ochtend. Een vergadering is weggevallen. Je kunt traag antwoorden. De woorden bewegen zichzelf, volgen de rivier. (Je vertelt iets over het verdriet.)

Die avond. Je zit in de vergadering. (Je ziet een bericht binnenkomen, je weet dat je het mooi zult vinden, je wilt het traag kunnen lezen. Het zal even op je moeten wachten.)

Een andere dag. Die ochtend bij de dokter vraag je of ze even in je oor kan kijken. Er zit geen banaan in. Wel een of ander propje. Je krijgt een voorschrift voor iets wat vooral olie blijkt te zijn. De dokter zegt dat het eigenlijk ook slaolie zou kunnen zijn. Je zegt dat jij wel alleen met olijfolie werkt. (De bulderlach galmt een beetje door de ruimte.)

Je helpt de poetsmevrouw met de uitspraak van enkele woorden in het Nederlands. Ze glundert.
Je krijgt het nieuws dat iemand heel zachtjes het leven heeft verlaten. Het zat er al een tijd aan te komen. (Toch voel je je te ver weg van haar, je zou iets willen kunnen doen om dichter bij haar te zijn.)

Die middag. Op weg naar de conferentie ga je nog even GFT-zakjes halen. De vorige keer omschreef je ze als “die kleine groene”. De mevrouw vroeg of je “die kleine witte” bedoelde. Je zegt nu dat je “die kleine witte” wilt hebben. De mevrouw vraagt of je “die groene bedoelt”. Wanneer ze de twee rolletjes voor je legt, kijk je nog eens goed. Je zegt dat ze eigenlijk toch meer wit dan groen zijn, qua algemeen uitzicht. Dat dat misschien wel waar is, zegt ze.

Je zit in de zaal, voor de conferentie. (Je weet nog hoe je jaren geleden de discussies begon in die vergadering over dat grote project dat nu officieel van start is gegaan. Het blijft je ontroeren, kijken naar zo’n rivier.) Er komen twee vrouwen spreken. Zij zijn betrokken bij een dergelijk project, aan de andere kant van de wereld. Nog voor ze beginnen ben je al ontroerd. Die ene, iets oudere mevrouw uit Vermont zag je al eerder. Die andere, met de mooie naam Mariolga, zie je voor het eerst. Ze vertelt over het mooie project waar ze werkt, in Puerto Rico. Wat ze vertelt, ontroert je heel diep. Je voelt de tranen. Wat ze vertelt, zet aan tot nederigheid. (Eens te meer besef je hoe spaarzaam het woord strijd zou moeten gebruikt worden.)

Jullie gaan naar buiten voor de groepsfoto. Je zou iets tegen haar willen zeggen, maar durft nog niet. Weer binnen ga je even naar haar toe. Verlegen. Je vertelt haar wat haar verhaal met je deed. (Je bent doorwaadbaar.)

Die avond kijk je nog twee afleveringen van die andere serie. Die twee jonge vrouwen die in Brussel gaan samenwonen. Wat is het goed, denk je. Hoe verloren zou je lopen in dat jong zijn, denk je. (Misschien liep je ook wel verloren in jouw jong zijn, in die tijd.)

Een ochtend. Je zou willen zien welk boek de mevrouw naast je in de trein aan het lezen is. Je kunt het niet zien. Je probeert je voor te stellen welk boek goed bij haar zou kunnen passen.

Op weg naar het werk loopt een mevrouw voor je, in die smalle doorgang tussen de werken. Ze is een dik boek aan het lezen terwijl ze stapt. Je steekt haar niet voorbij, blijft traag achter haar aan lopen.

22 oktober 2022

Trage verdwijnwegen


Soms verdwaal je een beetje in de tijd.

Soms zou je je, samen met de dingen, neer willen leggen, en alleen maar drijven.

Misschien wil je soms de tijd zien, als iets dat van daar naar hier gaat, en dan weer verder. Alsof je alleen maar naar de rivier moet kijken, om het te weten.

Je kijkt naar de kinderen, ze hollen heen en weer over het plein. Ze roepen tot hun papa komt.

Je kijkt naar je handen. Je ziet anderen in je handen. En ook niet. Ze zijn hier.

Soms is de zee zo ver weg. Ook al is de zee altijd in je, zou je zeggen. Je kunt een schelp maken van je handen, en haar horen. Ze zegt dat ze op je wacht, altijd.

Je ruimt de boeken op van de tafel. Je neemt je potlood, schrijft je naam erin, voelt ze, en dan mogen ze op de stapel. Het is iets waar een moment voor nodig is, en alleen dan kan het.

Je ziet een beeld in je. Zullen we niets zeggen, zou je zeggen. Zullen we alleen dit, zo lang het duurt.

Soms is het geraas je te veel. Misschien is je huid van een andere tijd. Misschien verlang je te veel.

Maar het licht in de ochtend lijkt zo onverstoorbaar, het laat zich aanraken.

Soms is er te veel rouwen, denk je. De dromen in je huid. Je leert het telkens weer, hoe je ze in je handen kunt nemen, betasten, en op het stapeltje leggen. En hoe je weer verder gaat. Al zouden er lege dagen mogen zijn.

De planten wachten op je handen. Ze weten wat mededogen is.

Soms zou je met de kinderen naar de tijd willen kijken. En dan gewoon verdwijnen in dat moment.

Je voelde het warme water, en je ziet de dingen.

De herinneringen in je lichaam. Je bent hier nu. Je kijkt.

De boom aan het raam heeft de herfst toegelaten. Er is moed voor nodig om een boom te zijn.

Je hoort Famous Blue Raincoat. In een mooie versie. Die adem.

Je liep door de straat, en je dacht aan de dingen die voorbij zijn gegaan. Je ziet een gezicht, en je ziet waar je bent, in de tijd.

Soms is het alsof je wacht op een bericht, heel even. Je zou het herkennen als het komt, maar je zou vooraf niet kunnen zeggen wat erin zou staan. Het is goed.

Je ruimt de spullen op het aanrecht op. Misschien leef je in rituelen. Het heeft iets, dat te doen, telkens op dat moment. Alsof de tijd je dankbaar is.

Je ziet de man die een wiel maakt. Zijn familie doet het al sinds 1331 zegt hij. Hoe mooi het moet zijn, dat je daarin kunt verdwijnen.

Je ziet het Afrikaanse meisje in het journaal. Je zou haar willen danken voor je tranen.

Welke brief zou je schrijven, vraag je je af.

Het is dat je niet weet welke vader je zou zijn geweest. Misschien is er liefde in het niet weten. Je weet dat het gewoon beweegt, als het water.

Waar is het jongetje, vraag je je af. Hij is gewoon even weg, zie je. Met zijn vrienden. Hij komt straks gewoon weer terug, met veel lawaai waarschijnlijk. En veel honger.

Er gebeuren allerlei dingen in de avond daarbuiten. Mensen staan te praten. Er zijn sirenes. Er zijn verhalen die staan te gebeuren.

Die ene zin die je schreef, die van gisteren naar morgen gaat. Misschien is het zo, gewoon.

21 oktober 2022

Alleen maar kijken


De week die zich iets rustiger lijkt aan te bieden, denk je. Je zou bijna de dingen naast elkaar kunnen leggen, een voor een. Bijna.

(Soms heb je geen zin in het onderhandelen met je lijstje.)

Je denkt nog aan de wandeling in het bos. Hoe het voelde.

(Misschien zou je alleen in verhalen willen zijn.)

Tussen de dingen door maak je nog snel die nota, zoals je had beloofd. Je geeft hem aan haar, die avond. Er is zoveel lawaai rondom je, denk je, zoveel mensen. (Er is een theatervoorstelling, hoor je later.) Je hoort je stem galmen.

Een ochtend. Je begint vroeg met de dingen, dan zullen ze sneller klaar zijn. (Als een hoopje dat je opzij kunt leggen.) Buiten lijkt het seizoen nog steeds in de war.

Aan de mevrouw in de winkel zeg je dat de kaas lekker is. Misschien is ze er wel blij mee.

Later, in de vergadering, zoek je de woorden die bij je rol passen. Het is misschien goed dat je ze zegt.

Die avond. Het is druk in de boekhandel. Je zoekt een plekje met een muur om tegen te leunen. Hij zit daar in het midden, vertelt over zijn eerste boek dat net uit is. Het ontroert je. (Even is het alsof je het verhaal en de woorden naast elkaar kunt zien.)

Je ziet weer twee afleveringen van die serie. Het raakt aan een herinnering die al zo ver weg was, dacht je. Het verrast je. Een beetje alleen schuif je in de nacht.

Een ochtend. Je aarzelt even, maar schrijft dan toch die lange reactie. (Misschien is het aan jou om die dingen te zeggen.) Het is goed, denk je.

Iets over verwondering. (Dat woord. Het doet je ook denken aan je grootvader, en aan dat boek dat je toen las, en nauwelijks begreep.)

Later, een mooi traag gesprek

Je buik beslist iets voor jou.

Na de film lig je nog te draaien in je bed. Het onderwerp van je stukje dient zich aan. (Alsof er vier dingen tegelijk komen, die je op een of andere manier met elkaar zult moeten verbinden.)

Je bent nog een beetje ingedeukt, die ochtend. Je werkt de presentatie af voor die lezing die binnen enkele dag zult geven. (Het was zo groot in je hoofd, je weet niet of het zich op de juiste manier neer zal leggen tussen de dingen. Het is.)

Je hebt het gele lintje op je trui gespeld. (Ze zijn allemaal dicht bij je, de leden van de familie die ook de jouwe is.)

Het stukje schrijft zichzelf, merk je. (Misschien heeft een mens maar een paar verhalen die zij of hij steeds opnieuw vertelt. Misschien vertel je met al die verhalen telkens net een ander verhaal.) Je probeert iets te zeggen dat in de beelden zou moeten gevoeld worden. Of iets in die aard. De rivier zou je ergens mee naartoe moeten kunnen nemen.

Er is regen, wanneer je naar het station vertrekt in de ochtend. De regen doet je goed. Er is net genoeg regen voor je gemoed.

Je arm heeft geen zin in die grote opdracht van elke week. Je zoekt een houding, het lukt maar net.

Voor je weer vertrekt, overvalt de stroom je. (Je schrikt een beetje. Misschien zou je ergens anders kunnen zijn.)

Je bent op weg naar het gesprek, het is rustig in de trein. Het meisje achter je praat voor de halve wagon. (Je weet nu in alle details hoe haar date is verlopen.)

Na het gesprek, terug op weg naar huis. De kranten zijn al snel op. Je zou iets kunnen doen, maar je wilt alleen maar kijken. Alleen maar kijken. Je kijkt.

Je loopt door de stad. Het is ineens alsof er zoveel andere mensen zijn, ze lopen in de weg of zo. Misschien ben je gewoon moe. Je denkt aan iets dat je zou kunnen troosten. Zomaar. Je ziet hoe het zou zijn.

Het jongetje vertelt honderduit, in een taal die je niet kent, aan zijn mama. De mama knikt, zegt af en toe een woord. De stem van het jongetje is een beetje hees. Zijn dag was goed, denk je. Hoe mooi dat is. Ze gaan je voorbij. Je blijft de stem nog lang horen. De avond ademt rustig verder.

16 oktober 2022

De zanger


(De dingen die moeilijk te beschrijven zijn. En het geeft niet.)

Je bent al de hele dag een beetje zenuwachtig, net als al die vorige keren waarschijnlijk. Alsof er nog iets zou kunnen fout gaan. (En misschien alsof iemand iets zou kunnen neerhalen van wat voor jou zoveel betekent. Alsof je iets van jezelf moet beschermen.)

De trein is onderweg, nu gaat het dus gebeuren. Het trosje jongens verderop is luid en doet stoer. (Het is nooit jouw wereld geweest, denk je. Het is niet erg.)

Je concertvriendin wacht je al op in de grote stationshal. Het is iets van jullie samen, dit ritueel van zo vaak al.

(Dat je hem al zo vaak zag, dat is een deel ervan, denk je. Hoe het elke keer een tegelijk verrassende, vervreemdende en ontroerende ervaring was. Hoe je hem oud zag worden, hoe je hem zag zoeken. Je hoeft het haar niet uit te leggen, ze weet het, en ze was er bijna elke keer bij.)

Het is druk in de tram. Je ziet iets in alle gezichten, ze zijn allemaal op weg. Ze weten iets.

Het gaat erg vlot om binnen te komen, ook net als de vorige keren. Iedereen legt het nog eens uit, van de telefoons. Die gaan in een mooi hoesje. (Het is zo’n opluchting. Waarom kunnen niet alle concerten telefoonvrij zijn? Het zal de hele avond blijken.)

De vriendelijke mevrouw brengt jullie naar de plaatsen. Rij 13. Recht voor je op het podium zal hij staan straks. Jullie zijn uiteindelijk toch nog veel te vroeg in de zaal. Je kunt iedereen binnen zien komen. (Zijn dat nu niet erg veel oude mensen? Of zijn het vooral de oude mensen die op tijd komen? Het beeld zal nog veranderen.) In de zaal begint minuut per minuut iets steeds meer te gonzen.

Uitkijken naar mensen die je kent. Er is iemand die je stiekem hoopte te zien. Ineens zie je haar staan, net naast jullie rij. (Alsof iets nog meer klopt.) Je loopt even naar haar toe.

Het gaat beginnen, voelt iedereen. Er is geen lange aanloop, geen aankondiging, geen opbouw. Ineens gaat het licht uit in de zaal, gaat het aan op het podium, staan ze daar, en begint het.

Hij zit achter de staande piano, gaat regelmatig even rechtstaan. In de loop van de avond zal hij twee keer even naast de piano komen staan, met een van die rare hoekige dansachtige bewegingen van hem.

(Je bent nog altijd gespannen. Het begint langzaam uit je lichaam weg te ebben.)

Dit is het, lijkt hij te willen zeggen. Het is alleen dit. Er is geen lichtshow. Er is enkel een rood gordijn achter de muzikanten. Ze staan gewoon in het licht, kijken de hele tijd naar hem terwijl ze spelen. Er is geen ‘publieksparticipatie’ (oef!). Er is geen opbouw naar een grote climax. Er is geen greatest hits. Er is alleen dit.

(Het is alsof je niet echt zou kunnen zeggen waarom het je zo ontroert allemaal, misschien geeft dat niet.)

(Misschien is het alleen maar in je hoofd, wat je denkt te zien. Het geeft niet.)

Je ziet hem zoeken, naar iets in dat moment, in die nummers. Iets dat alleen op dat moment kan gebeuren. Je ziet hem zoeken en bewegen in zijn stem. Je ziet hoe hij kijkt naar de muzikanten, hoe ze naar hem kijken.

Het is mooi, hoe klein hij het heeft gemaakt allemaal. Er gebeurt niets, alleen de muziek, vaak traag, en klein gespeeld. (Ze zijn zo goed, die muzikanten.) Je kunt elk woord verstaan. Die opperste concentratie, ergens op de rand van de tijd. En ook weer niet. (Vraag niet van me dat ik iets ga doen dat jullie van me verwachten, dat ik iemand zal zijn die past in het beeld dat je van me zou willen hebben. Trouwens: I Contain Multitudes.)

Wat hij met de tijd doet, je kunt het moeilijk uitleggen. Je ziet een oude man van 81, klein en breekbaar. Hij doet zijn ding, maakt kleine grapjes. I’ll be your baby ce soir. Het altijd aanwezige einde, in die donkere wereld, het hangt al zoveel jaren als een sluier over zijn muziek. Maar het enige dat je kunt doen, is doorgaan, steeds weer. Blijven zoeken naar iets dat kan gebeuren in het moment. Dit gaat door, in alle breekbaarheid en ingedikt leven, tot het stopt. Zonder er verder veel woorden aan vuil te maken.

Bij het einde spreekt hij even. Hij vraagt aan de mensen in de zaal om recht te staan voor de muzikanten, terwijl hij ze voorstelt. Het publiek is de hele avond heel stil gebleven. Ze staan recht, klappen. Hij gaat niet even van het podium af net voor het bisnummer. (Misschien is dat ook wel net zo handig op die leeftijd.) Hij sluit af met Every grain of sand, breekbaar.

Hij gaat nog even naar voor op het podium, kijkt de zaal in. Ineens gaat het licht uit. Even plots en onverwacht als bij het begin. Het blijft nog even donker, en dan is het voorbij.

(Hij is zo onkenbaar, zo ongrijpbaar en hij is al bijna je hele leven bij je. Altijd wel ergens. Nooit op weg naar huis.)

(Het heeft iets met liefde te maken, denk je.)

De tram is erg vol. Het is nog even wachten op het perron tot de trein komt. (Dat buikprobleem dat je had verwacht begint zich aan te dienen, maar het geeft niet.)

Jullie lopen samen door de stad. Het is zo’n mooie avond geweest.

De volgende ochtend luister je nog eens naar de plaat. Je bent helemaal doorwaadbaar.

Voor je die middag vertrekt voor de wandeling, luister je nog even naar I’ve made up my mind to give myself to you. De tranen lopen over je wangen. Je bent dankbaar.

14 oktober 2022

De klanken


De nieuwe week begint. Je denkt nog aan het concert in het voorbije weekend. De twee hobo’s, de violen. De mooie plaat. Na het concert spraken jullie nog even met haar, haar naam staat op de cd. Dat ze op een zondagochtend een volgend concert moest geven. Je zei dat je dat zou vermelden bij het begin van de lezing die je ook op zondagochtend zou gaan geven. Wat je ook deed. Je ziet nog voor je wie er rond de tafel. Hoe ze naar je keken, wat ze kwamen zeggen nadien. Je voelt je dankbaar.

(Er is zoveel te doen, denk je, in de dagen die komen. Je aarzelt nog even om aan die berg te beginnen.)

Die avond. Een mooi gesprek. Het was al zo lang geleden dat je haar nog zag. Ze is niet meer alleen ondertussen. Je bent zo blij voor haar.

(Het huis is een beetje fris, en het is goed. Het voelt als vrij.)

Een andere dag. Op weg naar het werk loop je nog even langs de winkel waar je een boek bestelde. Je ziet de mevrouw die je alleen nog maar van de mail kende. (De studenten wriemelen om je heen, op zoek naar hun cursus. Hoe lang is het geleden dat jij zo jong was. Hoe fijn is het dat jij niet meer zo jong bent.)

Je stuurt haar een berichtje. Hoe gaat het daar, in dat verre land? Gaat het goed met je?

Die avond. Je zit in de schouwburg. (Voor en achter je heel veel studenten. Ze lijken zo jong, weer.) De lezing draagt de naam van de prof van wie je ooit nog les kreeg. Die statige, waardige en zachte man die vooraan stond. Je ziet zijn foto op het scherm. (Is het al zo lang geleden?) De schrijver van wie je een heel mooi boek las, komt een lezing geven. De prof die de inleiding geeft, ken je nog van toen. Toen jij er nog was, was hij er net. Hij was zo jong nog toen. (Zo overweldigend ook.) De schrijver gaat improviseren, en doet dat terwijl drie jonge jazzmuzikanten ook improviseren op het podium. De prof zegt dat het zijn zoon is die aan de piano zit. Het is bijna akelig hoe die lijkt op zijn vader toen die jong was. (Hij heeft ook zo’n leren jasje aan, en heeft die licht mysterieuze licht gevaarlijke blik in zijn ogen.) Bij het buitengaan zie je een vriendin die er toen ook was, daar, toen. Heb je dat gezien? Ze had het ook gezien.

Op weg naar huis kom je in de straat de vrouw van de hobo nog tegen. Een mooi gesprek, zomaar. (Je bent wel een heel klein beetje verlegen.) Wat je zou vragen aan een muzikant. (Ook aan die muzikant die je binnen enkele dagen zult zien.) Wanneer het voor haar of voor hem een goed concert was. (Als je dat al zou durven vragen.) Je vertelt haar wat je gezegd hebt die zondagochtend. (Je had ook nog moeten zeggen dat je de cd zo mooi vindt.)

Een andere dag. Een mooi gesprek in de trein.

Die grote opdracht begint stilaan vooruit te gaan. Er was alleen die lichte drempelvrees. (Je moet de tekst eerst een beetje in je hoofd kunnen zien. Pas daarna kun je beginnen met de woorden in de lege plekken te schuiven.)

Je wenst iemand een trage leegte toe, zo zie je het in je hoofd.

Die avond. Een heel bijzonder gesprek. (Hoe lang was het geleden dat je nog in dat café was? Het hoort ook een beetje bij toen. Het lijkt zoveel kleiner dan het toen was. Je bent toch sindsdien niet meer gegroeid?)

Een andere ochtend. Op weg naar de trein zie je haar lopen in de straat. Je bent zo blij haar te zien, zoals steeds. (Wat is ze groot geworden, denk je nog maar eens.) Ze is te vroeg voor school, zoals elke dag. (Het verhaal van die bus.) Ik zie je vaak voorbij lopen, zegt ze. Ik ben zo blij dat ik je zie, zeg je.

De poetsmevrouw probeert te raden hoe oud je bent. Ze doet haar best om je jong genoeg te schatten, en heeft je maar een jaar te oud geschat. Ze zegt dat je nog een ‘gamin’ bent. Dat is wel een fijn gevoel.

Die avond zie je weer twee afleveringen van die mooie reeks. Ze zijn zo jong, ze lopen een beetje verloren in de liefde. (Wat spelen ze goed, denk je, die twee meiden. Die man heeft precies maar Ă©Ă©n blik.)

Het boek met de schilderijen van de muzikant die je zult zien binnen enkele dagen ligt op je tafel. Je wacht op het juiste momenten.

(Zou je jezelf ook een trage leegte kunnen toewensen?)

Een ingewikkelde droom.
Je bent vroeg op het werk. (Een werkfile dient zich aan.) Je hebt twee deadlines te halen. Het lijkt een lange adem.

Je maakt de afspraken voor het concert de volgende dag. (Hoe vaak zag je hem ondertussen al? Je hoeft het niet te weten. Hij zong al toen jij er nog niet was. Hij zingt nog steeds.)

Je bestelt kaarten voor een fadoconcert volgend jaar en nodigt je fadovriendin uit om mee te gaan.

Het dekentje wenkt.

09 oktober 2022

Waar de muziek je heen brengt


‘Hee, wat goed je nog eens te zien, het is al zo lang geleden.’
‘Ja, te lang, zoals altijd.’
‘Het is goed, je bent er altijd wel, ergens. Dat is wat ik voel. Gaat het goed met jou?’
‘Ja, ik denk het wel. Ik moet even nadenken. Soms is het moeilijk de tijd in je hoofd te halen en te kijken naar wat was. De voorbije weken waren soms moeilijk. Er was een verdriet dat zich niet kon neerleggen, alsof het wachtte op mij. En ik wist niet goed waar ik moest gaan staan. Toen ik gewoon bleef staan, ging het door me heen. Nu is het weer vertrokken. En nu staan we hier, aan de rand van het bos.’
‘Ja, nu staan we hier. Je ogen zien er goed uit, alsof ze iets gezien hebben. Ik wou hier met je afspreken om de geur hier. De geur van de vroege herfst. Zo zag ik het ineens in mijn hoofd: als ik haar weer zie, zou het fijn als die geur erbij is.’
‘Misschien praat je anders met die geur. Misschien adem je anders.’
‘Het klinkt een beetje onnozel, maar ik was een beetje geschrokken begin deze week. Er waren enkele wat warmere dagen. En in de stad zag ik overal mensen die precies heel hardnekkig op een terras wilden zitten, zomers bijna. Iets daarvan maakte me droef, en een beetje opstandig. Het zal wel heel normaal zijn dat mensen die stukjes zon willen voelen, maar voor mij was het alsof ze de herfst probeerden weg te duwen.’
‘De herfst was altijd al een seizoen dat goed bij je paste. Jij hebt aanleg voor herfst, denk ik wel eens. Maar ik begrijp wel wat je zegt. Al vond ik het ook wel fijn de voorbije dagen om nog even in de zon te kunnen zitten.’
‘Het was raar, net voor je me belde had ik nog aan je gedacht. Het was alsof ik het me ineens goed kon voorstellen, dat jij er zou zijn, en dat ik gewoon naar je zou kunnen kijken terwijl je iets zat te vertellen, of misschien wel niet. Het leek zo vredig dat beeld. Als een plek waar je naartoe kunt gaan.’
‘Dat is een mooie gedachte. En ben je er nu? Op die plek?’
‘Ja, ik denk het wel.’
‘Dan is het goed. Mijn dochter vroeg me gisteren of ik soms bang ben van de nacht.’
‘En wat zei je?’
‘Alleen maar soms, ondertussen. Vroeger was het anders, als ik eerlijk ben. Maar misschien lag dat aan het huis waar we toen woonden. De nacht voelde soms zwaar, als iets dat op me drukte. En dan was er niemand die dat gevoel kon wegnemen. Het huis nu is anders, en ik ook, denk ik. Nu ben ik af en toe nog wel bang in de nacht, maar niet meer van de nacht.’
‘Dat is mooi. Vanmorgen moest ik vroeg naar de trein vertrekken. De nacht was zich aan het terugtrekken. Het licht was zo mooi, ongelooflijk. Ik liep door de stad naar het station. Er was niemand op straat, alleen in de verte enkele mensen die na een nachtje uit weer op weg naar huis waren. En ik voelde me bevoorrecht of zo, dat ik dat licht mocht zien. En later reed de trein door het landschap, dat werd aangeraakt door de mist.’
‘Ik zie het zo voor me. Misschien was ik er wel graag bij geweest, ik zie het nu voor me.’
‘Ja, dat zou goed geweest zijn. Ik zou wel niet veel gezegd hebben, maar jij ook niet denk ik.’
‘Nee, waarschijnlijk niet. Ik herinner me nog, hoe we vroeger soms samen in de trein zaten. En dat ik je vroeg of ik zo tegen je aan mocht zitten, om wat te slapen.’
‘En ik hoopte dan steeds dat de trein nooit zou aankomen.’
‘Onnozelaar.’
‘Vanmorgen in de trein dacht ik nog aan de muziek. Ik was op weg om een verhaal te gaan vertellen. En ik wou iets vertellen over de muziek. Gisteren was ik in een concert, en soms was het alsof ik de muziek kon zien. De nacht was kort, mijn lichaam wilde precies nog niet verdwijnen in de nacht. Maar de muziek was bij me gebleven, merkte ik vanochtend. Dat heb ik ook verteld, voor ik aan mijn verhaal begon.’
‘Misschien is dat wel wat muziek doet, je beschermen tegen de nacht.’
‘Ja, dat zou kunnen. Na een concert kom je buiten, in de nacht, maar het is altijd of de muziek nog om je heen beweegt, terwijl je naar huis gaat. Je komt anders binnen dan je er vertrok.’
‘Ik wil ooit nog wel eens meegaan met jou naar een concert. Ook dat is al zo lang geleden.’
‘Dat is goed. Heb je het niet koud nu?’
‘Nee, helemaal niet.’
‘Kijk, dat jongetje daar. Hoe hij loopt. De hele tijd net niet omvallen. Hoe wonderlijk moet het zijn dat te voelen, dat je dat kunt voor het eerst.’
‘Zullen we hier even gaan zitten, en alleen maar kijken?’
‘Ja, met de geur van de herfst. Die geur staat jou wel goed trouwens.’

07 oktober 2022

Een vreemd voorwerp


De week begint met enige aarzeling. Het had gemogen, zo net ergens tussen twee momenten in de tijd, een lege plek schuiven. Zomaar leeg. Gewoon wat in de leegte kijken. De gedachte is ook al goed.

Je maakt de dingen klaar voor de volgende dag. Je probeert met iedereen zo goed mogelijk af te spreken. Je maakt een nette briefing. (Briefings geven wel eens de illusie van controle over de werkelijkheid.) Het zal gewoon gaan zoals het gaat, organisch zou je zeggen. (Niet iedereen is spontaan even enthousiast over organisch.)

Die avond. Je krijgt met de anderen een rondleiding in de abdij. De lagen van de tijd fascineren je. Ze zijn misschien wel meer organisch gegroeid dan in een rechte vaste lijn. Lijnen zijn een manier van kijken. De huid beweegt anders, zo lijkt het wel. De ruimtes die nog wachten op aanraking lijken zo stil, zo eenzaam, zo verlaten. Je zou iets willen kunnen vragen aan de muren. (Zo werkt het niet.)

Een andere dag. Op weg naar de mooie zaal waar al die dingen te gebeuren staan. In een overvolle bus, dwars door de stad. De hele wereld, binnen armafstand.

Je probeert de sessies zo goed mogelijk te begeleiden. (Het is net iets meer volgen dan sturen, denk je.) Je beweegt tussen de talen, heen en weer. (Soms blijft een zin in je hoofd haperen.) Die ene mevrouw ontroert je. Ze noemt zichzelf de antenne in haar straat. Wat ze vertelt, maakt je klein.

In de trein, even leunen in leegte.

Die avond, in de concertzaal. De zangeres op het podium is een beetje in de war. Ze lijkt het raar te vinden dat de mensen in de zaal zo stil zijn, dat ze gewoon willen luisteren, dat ze er niet in de eerste plaats zijn om te drinken of zelf lawaai te maken. Haar grappen lijken af te ketsen op iets. Het is gewoon de muziek die het doet. (Wat een troostrijke gedachte is.)

De volgende dag. Het lijkt een beetje een inhaaldag. Je probeert hoopjes te maken in je hoofd, netjes naast elkaar.

In de boekhandel op zoek naar twee cadeautjes, en voor jezelf ook nog twee dingen meenemen. (Zo wordt die stapel wel niet kleiner, probeer je nog in de interne dialoog in te brengen, maar het maakt weinig indruk.)

Voor de vergadering die avond hoor je een verhaal dat je stil maakt. Het blijft in je hoofd bewegen. (Het is alsof je anders kijkt, wanneer je na afloop weer naar huis loopt.)

Een andere dag, in de ochtend. Even langs de dokter. Op weg naar het station zie je een vriend in de koffiebar zitten. In de trein zie je zijn moeder.

Even leek dat stuk van de dag nog leeg te zullen zijn. De ‘kun je nog even dit doen’-dingen nemen in wat leeg had kunnen zijn.

Die avond. De zachtjes gloeiende warmte onder het dekentje. De serie op het scherm. De jonge mensen die elkaar zoeken, en ook niet, die de liefde zoeken, en ook niet. Ze zijn zo mooi in de war, zo haperend. Hun lichamen schuiven ergens tussen de tijd.

De ochtend. Je fietst de berg op voor het onderzoek. (Oeps, die fietsenparking is ineens helemaal verdwenen.) De mevrouw aan het onthaal doet een bandje om je pols. (Als je verloren zou lopen in jezelf, kun je zo nog altijd je naam terug vinden.) Die kleur, die poort, zegt ze. Je zegt dankjewel.

Het is de wachtzaal die je na al die jaren al zo goed kent. Veel lezen lukt je nooit echt daar. Je wilt gewoon zitten, wachten, kijken, ademen. Op de andere stoelen kun je alleen de mensen zien, hun verhalen laten zich vermoeden. (Misschien zijn ze wel groot.)

De verpleegster komt je halen. Ze vraagt of je er al eens geweest bent. Al zo vaak, zeg je. Dit keer is het een ander onderzoek. (Net die paar centimeter verschil maakt dat er een andere dokter iets moet doen met een ander apparaat.) Het is een soort vervolgonderzoek. (Nu is het een ander hoofdstuk van hetzelfde boek, denk je.) Even, in de gang, op weg naar die kamer, schuift er iets door je huid, iets van verhalen die hier gebleven zijn. (Net als de mensen in de wachtzaal lijken de ruimtes kleiner dan de verhalen, denk je.)

In het verslag van de vorige keer stond dat men een “klein zwart vreemd voorwerp” had gezien, ergens in je. (Wel raar, denk je, dat die specialisten, die toch alles weten, schrijven dat iets een vreemd voorwerp is.) De twee mevrouwen lezen het verslag en stellen ook dat er zich in jou een vreemd voorwerp zou moeten bevinden, weliswaar klein en zwart. Je vraagt het even later aan de verpleegster, en het blijkt meer voor te komen. Je moet jezelf op het bankje installeren, broek uit, achtersteven omhoog, leunend op je ellebogen. Ze laten het bankje wat stijgen, zodat iets zich op ooghoogte zal bevinden. (Is mijn gat niet te dik zonder deze rok, vraag je je even af.) De drie vrouwen doen allerlei dingen en bespreken wat ze zien. (Ze lijken overigens helemaal niet geĂŻnteresseerd in zwarte vreemde voorwerpen.) Het lijkt allemaal in orde, maar voor alle zekerheid wordt ook de professor er nog even bij gehaald. Die doet alles nog eens opnieuw en zegt dat alles perfect is. (Met een klein zwart vreemd voorwerp in je ben je dus helemaal perfect, wat een hele geruststelling is.)

Terwijl je naar beneden fietst, komt er heel even een moment van droefenis over je. De wind doet de rest.

Je werkt de dingen af die moeten gebeuren. De dag klikt weer netjes in elkaar.

Je knutselt de presentatie in elkaar voor het verhaal dat je gaat vertellen over verdriet. Het voelt goed, gewoon traag knutselen met de woorden en de beeldjes. Al had het ook een grote leegte mogen zijn. Of een massage van vier uur. Of zoiets.

02 oktober 2022

Een steen in de rivier


(Net thuis, er moet nog zoveel. Eerst schrijven, denk je. Pas daarna kunnen de dingen gaan liggen. Die plek moet je nog even aan je lichaam kunnen toevoegen, denk je. Weet je.)

Watching the river flow. (Je denkt aan de rivier. En je hebt gezien dat hij, jeweetwel, zijn optreden ermee begint. Nog even, en dan zul jij het ook kunnen horen.)

De week lijkt zo gevuld met dingen waar je iets te doen hebt. (Soms loop je een beetje verloren in de tijd, weet je niet of je handen het goede doen voor de rivier. Misschien zal de rivier het je zeggen.)

Onderweg naar de sessie loop je in de regen. In je hoofd probeer je het gesprek te zien dat je even later in goede banen zou moeten leiden. De regen doet je goed.

Een grote groep, drie tafels na elkaar. Je probeert het gesprek klein te maken, ergens naar dat punt te brengen in het midden. Je probeert iets met de tijd te doen. Ze zit naast je, ze noteert, er kan niets fout gaan.

(Iets met de steen die je kreeg, klopt niet met de tijd in je lichaam, denk je. Hoewel je graag aan de rivier wilt denken.)

Een andere dag. In de trein een vroegere collega. Je hoort mooie verhalen over kinderen en op reis gaan.

(Soms wil je even alleen zijn, alleen met de woorden.)

Voor de avondvergadering ga je nog even langs bij een vriendin. Haar knie en de harde grond, ze hebben iets met elkaar.

De punten schuiven voorbij, misschien als een rivier. En je zou eigenlijk alleen aan haar willen vragen: hoe gaat het nu met je?

Een andere dag. Je hebt alles voorbereid voor de vergadering die zo belangrijk voor je is. (Je kijkt naar hoe de dingen stromen.) Iets ontroert je. Het is mooi, dingen zien bewegen. (Je zou het aan iemand willen zeggen.)

Die avond. Jullie zoeken je plaats in de schouwburg, vooraan. De nerveuze vrouwen komen op het podium. (Wat is zij klein in het echt…) Je ziet wat ze vertellen, waar de dingen naartoe gaan. (Wie weet ligt het wel allemaal aan het ballenbad, wie weet…)

Een andere dag. Je loopt langs de tafel, je ondertekent de papieren. (Soms begrijp je nog niet altijd goed hoe dat gaat. Iets ontstaat ergens, eerst in woorden. En daarna beweegt het water. En dan komen de dingen, die je kunt aanraken in de wereld. En zij raken je dromen aan.) Er zijn plekken waar je kunt zijn.

Die namiddag. Je vertelt je verhaal tegen het scherm. Ergens aan de andere kant zitten al die gezichten die je ziet, in zoveel landen. (Het jongetje kijkt toe hoe je dat doet. Hij zit glimlachend aan de andere kant van de tafel.) Iets dat je met woorden gemaakt hebt, het gaat van hier naar daar, waar zij zijn.

Je wandelt tussen je dromen, in de nacht.

Een andere dag. Je probeert de dingen af te werken, de dingen hollen, zo lijkt het wel.

Die avond. Je zit naast hem, samen met anderen, aan de tafel in het restaurant. Je hebt zijn boek voor je liggen, over de goede voorouders. Je mag hem vragen stellen. Hij neemt je mee in het gesprek. (Je vertelt hem over Julia, je vertelt hem over Fons.) Het is zo mooi, denk je, hoe hij mee beweegt, in de stroom van het gesprek, hoe vrij hij is. (En dat je hier zomaar mag zitten.)

In de nacht gaan alle vragen nog door in je hoofd.

Je komt die ochtend, zoals steeds, als eerste in de winkel aan. Ze zeggen dat je zo wakker lijkt. (Een stelling die je zou kunnen betwijfelen.)

Er is nog zoveel werk, en je zou ook gewoon een beetje willen drijven.

Die avond, een mooi gesprek op de fiets. 

In je droom probeer je op allerlei manieren ergens in een geweldig groot huis, met kasten vol met pasta, een plek te vinden waar je zou kunnen koken.

Je probeert iets van de stroom in de ochtend te laten zijn.

Later die dag. Het feest. Het voelt zo bijzonder, dat je er gewoon mag zijn. Bij je vrienden, met wie je iets van de tijd en veel van je dromen hebt gedeeld. Je bent hier, denk je.

Een mooi gesprek, net voor je vertrekt. Over het leven dat gebleven is. Je bent zo blij dat je het kunt zeggen, dat je zo blij bent dat je haar ziet, dat je zo blij bent dat het haar goed gaat.

De tranen en de rivier.