Een nieuwe week. (Wat gaan ze snel…)
Je denkt nog wat na over goede voorouders. Hoe het was, daar in de betoging. Hoe je inderdaad trots en verdrietig was. (Hoe ze bij je waren, Fons en Julia.)
Je maakt je klaar voor de lezing die je gaat geven. Je bent natuurlijk weer veel te vroeg in de zaal. De aanwezigen zijn iets aan het doen aan tafeltjes, methodiekgewijs ongetwijfeld. Je kijkt wat rond, herkent sommige gezichten. De sessie waarin je iets mag vertellen zou een masterclass zijn. (Je vraagt je af wie de master is, en wat we over zijn voice kunnen zeggen.)
Het wordt een fijn gesprek, de gedachten gaan mooi heen en weer. Bij het einde is het even awkward, zou een veel jongere versie van jezelf zeggen. Jij krijgt een mandje met streekproducten, de andere spreekster een zakje snoepjes. (Jij bent een externe spreker, zij is een interne spreekster, dat zou de verklaring zijn.)
Die avond bekijk je laatste twee afleveringen van die serie. Je vindt die twee actrices geweldig. (De personages begrijp je niet altijd. Wat zij in hem ziet, het ontgaat je een beetje.) (Zoals zo vaak, waarschijnlijk.)
Een andere dag. Je vervangt je collega in een lange briefing. Je zit achteraan in de (heel brede en niet erg diepe) zaal. Normaal sta je daar vooraan je module te geven, nu zit je achteraan. Je hoort wat er staat te gebeuren tijdens de klimaatconferentie. Je ziet mensen die je kent van de televisie. Je ziet iemand die samen met jou studeerde. Je ziet de mensen die je al zo lang kent.
Later die dag. Op weg naar een andere stad, waar je gaat deelnemen aan een sessie. Je weet niet helemaal zeker wat je mag verwachten en of je wel op je plaats zult zijn. Zij die je gevraagd hebben zijn je dierbaar, je doet het dus maar. Natuurlijk ben je weer te vroeg. Je gaat nog even de boekhandel binnen, ergens halverwege. Dan nog ben je te vroeg. Voor het begint mag je draden ontwarren. (Dat mag je later ook nog eens, denk je.)
Terwijl je daar bent, komen er twee berichten binnen. Je zou ze graag rustig beantwoorden, rustig de woorden zoeken. Wanneer laat die avond wacht op de trein, ben je te moe. (Het antwoorden mag wachten, dan zullen de woorden rustiger zijn, zachter bewegen, denk je.)
(Nachten met ingewikkelde dromen, waarin allerlei dingen fout gaan.)
De volgende ochtend. Een vergadering is weggevallen. Je kunt traag antwoorden. De woorden bewegen zichzelf, volgen de rivier. (Je vertelt iets over het verdriet.)
Die avond. Je zit in de vergadering. (Je ziet een bericht binnenkomen, je weet dat je het mooi zult vinden, je wilt het traag kunnen lezen. Het zal even op je moeten wachten.)
Een andere dag. Die ochtend bij de dokter vraag je of ze even in je oor kan kijken. Er zit geen banaan in. Wel een of ander propje. Je krijgt een voorschrift voor iets wat vooral olie blijkt te zijn. De dokter zegt dat het eigenlijk ook slaolie zou kunnen zijn. Je zegt dat jij wel alleen met olijfolie werkt. (De bulderlach galmt een beetje door de ruimte.)
Je helpt de poetsmevrouw met de uitspraak van enkele woorden in het Nederlands. Ze glundert.
Je krijgt het nieuws dat iemand heel zachtjes het leven heeft verlaten. Het zat er al een tijd aan te komen. (Toch voel je je te ver weg van haar, je zou iets willen kunnen doen om dichter bij haar te zijn.)
Die middag. Op weg naar de conferentie ga je nog even GFT-zakjes halen. De vorige keer omschreef je ze als “die kleine groene”. De mevrouw vroeg of je “die kleine witte” bedoelde. Je zegt nu dat je “die kleine witte” wilt hebben. De mevrouw vraagt of je “die groene bedoelt”. Wanneer ze de twee rolletjes voor je legt, kijk je nog eens goed. Je zegt dat ze eigenlijk toch meer wit dan groen zijn, qua algemeen uitzicht. Dat dat misschien wel waar is, zegt ze.
Je zit in de zaal, voor de conferentie. (Je weet nog hoe je jaren geleden de discussies begon in die vergadering over dat grote project dat nu officieel van start is gegaan. Het blijft je ontroeren, kijken naar zo’n rivier.) Er komen twee vrouwen spreken. Zij zijn betrokken bij een dergelijk project, aan de andere kant van de wereld. Nog voor ze beginnen ben je al ontroerd. Die ene, iets oudere mevrouw uit Vermont zag je al eerder. Die andere, met de mooie naam Mariolga, zie je voor het eerst. Ze vertelt over het mooie project waar ze werkt, in Puerto Rico. Wat ze vertelt, ontroert je heel diep. Je voelt de tranen. Wat ze vertelt, zet aan tot nederigheid. (Eens te meer besef je hoe spaarzaam het woord strijd zou moeten gebruikt worden.)
Jullie gaan naar buiten voor de groepsfoto. Je zou iets tegen haar willen zeggen, maar durft nog niet. Weer binnen ga je even naar haar toe. Verlegen. Je vertelt haar wat haar verhaal met je deed. (Je bent doorwaadbaar.)
Die avond kijk je nog twee afleveringen van die andere serie. Die twee jonge vrouwen die in Brussel gaan samenwonen. Wat is het goed, denk je. Hoe verloren zou je lopen in dat jong zijn, denk je. (Misschien liep je ook wel verloren in jouw jong zijn, in die tijd.)
Een ochtend. Je zou willen zien welk boek de mevrouw naast je in de trein aan het lezen is. Je kunt het niet zien. Je probeert je voor te stellen welk boek goed bij haar zou kunnen passen.
Op weg naar het werk loopt een mevrouw voor je, in die smalle doorgang tussen de werken. Ze is een dik boek aan het lezen terwijl ze stapt. Je steekt haar niet voorbij, blijft traag achter haar aan lopen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten