07 oktober 2022

Een vreemd voorwerp


De week begint met enige aarzeling. Het had gemogen, zo net ergens tussen twee momenten in de tijd, een lege plek schuiven. Zomaar leeg. Gewoon wat in de leegte kijken. De gedachte is ook al goed.

Je maakt de dingen klaar voor de volgende dag. Je probeert met iedereen zo goed mogelijk af te spreken. Je maakt een nette briefing. (Briefings geven wel eens de illusie van controle over de werkelijkheid.) Het zal gewoon gaan zoals het gaat, organisch zou je zeggen. (Niet iedereen is spontaan even enthousiast over organisch.)

Die avond. Je krijgt met de anderen een rondleiding in de abdij. De lagen van de tijd fascineren je. Ze zijn misschien wel meer organisch gegroeid dan in een rechte vaste lijn. Lijnen zijn een manier van kijken. De huid beweegt anders, zo lijkt het wel. De ruimtes die nog wachten op aanraking lijken zo stil, zo eenzaam, zo verlaten. Je zou iets willen kunnen vragen aan de muren. (Zo werkt het niet.)

Een andere dag. Op weg naar de mooie zaal waar al die dingen te gebeuren staan. In een overvolle bus, dwars door de stad. De hele wereld, binnen armafstand.

Je probeert de sessies zo goed mogelijk te begeleiden. (Het is net iets meer volgen dan sturen, denk je.) Je beweegt tussen de talen, heen en weer. (Soms blijft een zin in je hoofd haperen.) Die ene mevrouw ontroert je. Ze noemt zichzelf de antenne in haar straat. Wat ze vertelt, maakt je klein.

In de trein, even leunen in leegte.

Die avond, in de concertzaal. De zangeres op het podium is een beetje in de war. Ze lijkt het raar te vinden dat de mensen in de zaal zo stil zijn, dat ze gewoon willen luisteren, dat ze er niet in de eerste plaats zijn om te drinken of zelf lawaai te maken. Haar grappen lijken af te ketsen op iets. Het is gewoon de muziek die het doet. (Wat een troostrijke gedachte is.)

De volgende dag. Het lijkt een beetje een inhaaldag. Je probeert hoopjes te maken in je hoofd, netjes naast elkaar.

In de boekhandel op zoek naar twee cadeautjes, en voor jezelf ook nog twee dingen meenemen. (Zo wordt die stapel wel niet kleiner, probeer je nog in de interne dialoog in te brengen, maar het maakt weinig indruk.)

Voor de vergadering die avond hoor je een verhaal dat je stil maakt. Het blijft in je hoofd bewegen. (Het is alsof je anders kijkt, wanneer je na afloop weer naar huis loopt.)

Een andere dag, in de ochtend. Even langs de dokter. Op weg naar het station zie je een vriend in de koffiebar zitten. In de trein zie je zijn moeder.

Even leek dat stuk van de dag nog leeg te zullen zijn. De ‘kun je nog even dit doen’-dingen nemen in wat leeg had kunnen zijn.

Die avond. De zachtjes gloeiende warmte onder het dekentje. De serie op het scherm. De jonge mensen die elkaar zoeken, en ook niet, die de liefde zoeken, en ook niet. Ze zijn zo mooi in de war, zo haperend. Hun lichamen schuiven ergens tussen de tijd.

De ochtend. Je fietst de berg op voor het onderzoek. (Oeps, die fietsenparking is ineens helemaal verdwenen.) De mevrouw aan het onthaal doet een bandje om je pols. (Als je verloren zou lopen in jezelf, kun je zo nog altijd je naam terug vinden.) Die kleur, die poort, zegt ze. Je zegt dankjewel.

Het is de wachtzaal die je na al die jaren al zo goed kent. Veel lezen lukt je nooit echt daar. Je wilt gewoon zitten, wachten, kijken, ademen. Op de andere stoelen kun je alleen de mensen zien, hun verhalen laten zich vermoeden. (Misschien zijn ze wel groot.)

De verpleegster komt je halen. Ze vraagt of je er al eens geweest bent. Al zo vaak, zeg je. Dit keer is het een ander onderzoek. (Net die paar centimeter verschil maakt dat er een andere dokter iets moet doen met een ander apparaat.) Het is een soort vervolgonderzoek. (Nu is het een ander hoofdstuk van hetzelfde boek, denk je.) Even, in de gang, op weg naar die kamer, schuift er iets door je huid, iets van verhalen die hier gebleven zijn. (Net als de mensen in de wachtzaal lijken de ruimtes kleiner dan de verhalen, denk je.)

In het verslag van de vorige keer stond dat men een “klein zwart vreemd voorwerp” had gezien, ergens in je. (Wel raar, denk je, dat die specialisten, die toch alles weten, schrijven dat iets een vreemd voorwerp is.) De twee mevrouwen lezen het verslag en stellen ook dat er zich in jou een vreemd voorwerp zou moeten bevinden, weliswaar klein en zwart. Je vraagt het even later aan de verpleegster, en het blijkt meer voor te komen. Je moet jezelf op het bankje installeren, broek uit, achtersteven omhoog, leunend op je ellebogen. Ze laten het bankje wat stijgen, zodat iets zich op ooghoogte zal bevinden. (Is mijn gat niet te dik zonder deze rok, vraag je je even af.) De drie vrouwen doen allerlei dingen en bespreken wat ze zien. (Ze lijken overigens helemaal niet geïnteresseerd in zwarte vreemde voorwerpen.) Het lijkt allemaal in orde, maar voor alle zekerheid wordt ook de professor er nog even bij gehaald. Die doet alles nog eens opnieuw en zegt dat alles perfect is. (Met een klein zwart vreemd voorwerp in je ben je dus helemaal perfect, wat een hele geruststelling is.)

Terwijl je naar beneden fietst, komt er heel even een moment van droefenis over je. De wind doet de rest.

Je werkt de dingen af die moeten gebeuren. De dag klikt weer netjes in elkaar.

Je knutselt de presentatie in elkaar voor het verhaal dat je gaat vertellen over verdriet. Het voelt goed, gewoon traag knutselen met de woorden en de beeldjes. Al had het ook een grote leegte mogen zijn. Of een massage van vier uur. Of zoiets.

Geen opmerkingen: