De nieuwe week begint. Je denkt nog aan het concert in het voorbije weekend. De twee hobo’s, de violen. De mooie plaat. Na het concert spraken jullie nog even met haar, haar naam staat op de cd. Dat ze op een zondagochtend een volgend concert moest geven. Je zei dat je dat zou vermelden bij het begin van de lezing die je ook op zondagochtend zou gaan geven. Wat je ook deed. Je ziet nog voor je wie er rond de tafel. Hoe ze naar je keken, wat ze kwamen zeggen nadien. Je voelt je dankbaar.
(Er is zoveel te doen, denk je, in de dagen die komen. Je aarzelt nog even om aan die berg te beginnen.)
Die avond. Een mooi gesprek. Het was al zo lang geleden dat je haar nog zag. Ze is niet meer alleen ondertussen. Je bent zo blij voor haar.
(Het huis is een beetje fris, en het is goed. Het voelt als vrij.)
Een andere dag. Op weg naar het werk loop je nog even langs de winkel waar je een boek bestelde. Je ziet de mevrouw die je alleen nog maar van de mail kende. (De studenten wriemelen om je heen, op zoek naar hun cursus. Hoe lang is het geleden dat jij zo jong was. Hoe fijn is het dat jij niet meer zo jong bent.)
Je stuurt haar een berichtje. Hoe gaat het daar, in dat verre land? Gaat het goed met je?
Die avond. Je zit in de schouwburg. (Voor en achter je heel veel studenten. Ze lijken zo jong, weer.) De lezing draagt de naam van de prof van wie je ooit nog les kreeg. Die statige, waardige en zachte man die vooraan stond. Je ziet zijn foto op het scherm. (Is het al zo lang geleden?) De schrijver van wie je een heel mooi boek las, komt een lezing geven. De prof die de inleiding geeft, ken je nog van toen. Toen jij er nog was, was hij er net. Hij was zo jong nog toen. (Zo overweldigend ook.) De schrijver gaat improviseren, en doet dat terwijl drie jonge jazzmuzikanten ook improviseren op het podium. De prof zegt dat het zijn zoon is die aan de piano zit. Het is bijna akelig hoe die lijkt op zijn vader toen die jong was. (Hij heeft ook zo’n leren jasje aan, en heeft die licht mysterieuze licht gevaarlijke blik in zijn ogen.) Bij het buitengaan zie je een vriendin die er toen ook was, daar, toen. Heb je dat gezien? Ze had het ook gezien.
Op weg naar huis kom je in de straat de vrouw van de hobo nog tegen. Een mooi gesprek, zomaar. (Je bent wel een heel klein beetje verlegen.) Wat je zou vragen aan een muzikant. (Ook aan die muzikant die je binnen enkele dagen zult zien.) Wanneer het voor haar of voor hem een goed concert was. (Als je dat al zou durven vragen.) Je vertelt haar wat je gezegd hebt die zondagochtend. (Je had ook nog moeten zeggen dat je de cd zo mooi vindt.)
Een andere dag. Een mooi gesprek in de trein.
Die grote opdracht begint stilaan vooruit te gaan. Er was alleen die lichte drempelvrees. (Je moet de tekst eerst een beetje in je hoofd kunnen zien. Pas daarna kun je beginnen met de woorden in de lege plekken te schuiven.)
Je wenst iemand een trage leegte toe, zo zie je het in je hoofd.
Die avond. Een heel bijzonder gesprek. (Hoe lang was het geleden dat je nog in dat café was? Het hoort ook een beetje bij toen. Het lijkt zoveel kleiner dan het toen was. Je bent toch sindsdien niet meer gegroeid?)
Een andere ochtend. Op weg naar de trein zie je haar lopen in de straat. Je bent zo blij haar te zien, zoals steeds. (Wat is ze groot geworden, denk je nog maar eens.) Ze is te vroeg voor school, zoals elke dag. (Het verhaal van die bus.) Ik zie je vaak voorbij lopen, zegt ze. Ik ben zo blij dat ik je zie, zeg je.
De poetsmevrouw probeert te raden hoe oud je bent. Ze doet haar best om je jong genoeg te schatten, en heeft je maar een jaar te oud geschat. Ze zegt dat je nog een ‘gamin’ bent. Dat is wel een fijn gevoel.
Die avond zie je weer twee afleveringen van die mooie reeks. Ze zijn zo jong, ze lopen een beetje verloren in de liefde. (Wat spelen ze goed, denk je, die twee meiden. Die man heeft precies maar één blik.)
Het boek met de schilderijen van de muzikant die je zult zien binnen enkele dagen ligt op je tafel. Je wacht op het juiste momenten.
(Zou je jezelf ook een trage leegte kunnen toewensen?)
Een ingewikkelde droom.
Je bent vroeg op het werk. (Een werkfile dient zich aan.) Je hebt twee deadlines te halen. Het lijkt een lange adem.
Je maakt de afspraken voor het concert de volgende dag. (Hoe vaak zag je hem ondertussen al? Je hoeft het niet te weten. Hij zong al toen jij er nog niet was. Hij zingt nog steeds.)
Je bestelt kaarten voor een fadoconcert volgend jaar en nodigt je fadovriendin uit om mee te gaan.
Het dekentje wenkt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten